EEN WINTER WANDE LING HERFST VAN ALLES WAT DE ZOON VAN DEN EDELMAN DE RIVIER DES DO ODS f I lij ïS Hl! i II w ï'.-’l S 2 o £-OG)D o o o o o o o o o o o o o o S o o PUI DE B. L.N. S. A (EEN INDISCHE VERTELLING) Tig./ I 0 0 0 JT 0 0 oao» HH lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllt MET PLAATJES VAN JOOPIE JEoam. 0 m- U30 0 0 8 S S 0 L - oioioaoïoioioioioioaoïo^ t >c2s OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESfEMMING VERBODEN y i ie con ing n» Ijverig V»wvgou4kUv stond op den linkeroever van de Kail Mali ’t groote Mohammedaansche leger gereed En nu ht echt» is de HO. FF. iTriw. ■B rat: i voer VMM 1 Ooi- voldaan ato Ma Vooral de oude Sastro met rijn lange grijze haren vo^zl ward oorgs- triektt Roods >raöbt DE DROOM VAN DEN GIERIGAARD. boom, om een vllnderpop te voorschijn te halen (flg. 3). berk die agavong rlDkun »n* nm oudan iren de te door «n bet lt punt meea- moetea rden et» tand de rechtermouw, waar men er een gulden aan vastbindt. Om dit te kunnen doen, boort men een nagenoeg onmerkbaar gaatje, dicht bU den rand van den gulden. De lengte van den draad moet zoodanig rijn afgepast, dat de gulden In de nabijheid van den manchet knoop hangt, wanneer men de beide ar men uitgestrekt en naar beneden gericht houdt. Zoodra men ze een beetje buigt, komt dus de gulden uit de mouw te voor schijn, maar kruipt er weer in terug, soo- dra men ze opnieuw uitstrekt. Met blaadjes en takjes: steeds komen er meer. Hij schudde terdege aan de boomen! "t Is net 'bf hij roept^Nu is *t uit met de pret. Want nu is de herfst toch gekomen! ergoed Ml en tu in. nA O. denkt klein broertje, weet je wat of ik doef Ik laat steeds dia blaadjes ver dwijnen! Dan lijkt het weer zomer, de herfst is gefopt! Ik heb vlug m’n sakken met blaadjes gestopt! Als nu maar de ton wat blijft schijnen! o opssris welken >t ovw- Houtsa- rsspoc- whM - Dr a& rang- ■vee •soa, UM- ■loot; .3» dar. M. iN> len, 4)A iw.; ua- voort- •ze dat In ver st ree dt, ld Ma acte- 5) voor- COO- en. leennfr len uit angen. 40 pa het be sat kou de ha» sooda- ond» retana- m «la ger ai inunlog saiga- eer W. tuur, Uag». cbiA Nse- am»- T)«orskru<^er. T ISC..*, ChtJ wü i h» het waar, luscht, en ktn- t vuur zekering Daar hief de grijsaard rijn handen op Met een bezem, wel tweemaal zoo groot als hijzelf. Veegt klein broertje heel netjes het straatje. Want weet je, wat of er de wind heeft gedaan! Die stouterd, die is er aan *t strooien gegaan ÏOlOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOlOIOlOlOIIOIOfOlOIOIOIOIOIOIOIOIQIOIOIOIOIQIIOIOlOl ■OBOaOEOBOBOEOBOaoaOEOIOBOEOEOai berkjes. „Sjiet, sjlet," klonk het en even later zagen ze een koolmeesje, bezig met berkenzaadjes te eten. Nu en dan prikte hij ook met zijn snavel in den middag n cstt iitenge. boven- Ik toed •en be- woning I® tert icht.B* Ung. die Het koolmeesje had zoo de aandacht In beslag genomen, dat het een heele poos duurde, voor ze een ander vogeltje Klein broertje, wat ben je nog vreeselijk dom! Dacht je den winter zoo tegen te houden! Al veeg je je straatje ook tel kens maar weer, De herfst komt toch ieder laar, iederen keer, Strooit hjj opnieuw blaadjes, schudt hij de boomen. Als riep hV: ,Jk ben weer gekomen! Bat waren kreten en hulpgeroep, die vergezeld gingen van doffe sla gen en t gekletter van wapenen. Het la» aal naderde steeds moer do zaal, waarin de graaf van MonUoort en zUn zoon Hen bevonden. Opeens werd de poort driftig o pen ge worpen en een bende wapenknech ten, aangevoero door den neer van Oldenhoven, drong naar binnen ..Daar is nyi” riep de neer van Oldenhoven uit, terwijl hij op den graai van Montfoort wees. Grijpt hem!" lOMtOltf. U opge- der v*a O. j. «•voord netwerk tstukjae Jecemher r. aal h ipenbaie egenhey ting .J ogen m laaft* Vooral de oude Sastro met zijn lange grijze haren en baard, die er uit zag als een profeet, hield niet op, de menschsn te waarschuwen tegen het nieuwe en zóóveel invloed had hij op de menigte, dat men eenparig besloot trouw te blij ven aan het oude. En de nieuwe predikers hoorden van Mn «raaf van Mcutfoort staan, die niet la staat waa aQn soon tor hulp to snellen „Welnu, graaf", sprak hy, „waarom hebt ge mQ nog niet begroet? Ttov- kent u me niet meer? Het uur van mijn wraak is thans gekomen. Ik heb er lang op moeten wachten, maar thane suit ge boeten voor al net leed dat ge mij hebt aangedaan, zult voortaan in de keldergevangenls onder myn kasteel wonen, die Ik steeds voor u heb opengehoudenDitmaal zal bet geluk mij cens toelachen. Van dit oogenblik behoort uw kasteel my toe." O, wat zou er nu gebeuren? Zouden ze nu verjaagd worden uit hun vreedzame dessa’s! Zouden nu die halve wilden zien meester maken van hun vruchtbare landerijen, waarop de rijst stond 'e rijpen? Ach; waaraan hadden ze dat toch te danken? Zouden ze zich maar bekee- ren tot de leer van Mohammed? Dan zou het gevaar misschien nog bezworen kunnen worden! En men trok op naar het hutje van Sastro om hem te raad plegen. HU. de wijze profeet, moest raad geven! HU immers had hen aangeraden zich niet te bekeeren! Kalm hoorde de grijsaard de jammer klachten zUner vrienden aan en sprak vastberaden „WU bekeeren ons niet! Honderden jaren hebben onze góden ons bewaard. Weest er verzekerd van, vrienden, dat te ons In onzen nood niet in den steek zul len laten. Ik had dezen nacht een droom gezicht.... water zag Ik.... een groocen plas.... alle vijanden verdronken.... velen ook werden een prooi der gevaar- ijjke krokodillenWeest moedig, zu sullen helpen! Volgt mU nu naar de rivier, wU gaan den vUand tegemoet!" En het volk wilde zich wapenen met .spaden en scherpe bamboelatten om des noods op te kunnen treden tegen woeste bende! Doch glimlachend keerde Sastro zich tot zijn volgelingen en sprak met vaste stem: „Niets zult ge meenemen op uw tocht: ZUn arm zal voor ons strijden!” En zoo toog de menigte op weg naar de kali, die even rustig als altijd voort- Wil je nu een aanvang maken met do vertooning, dan vraar *»n iemand utt het gezelschap een hoogen hoed ter weu» Dezen neem Je dan in de linkerhand en laat de toeschouwers zien, dat ie heeie- maal leeg 1». TegelUkertUd buig je je linkerarm naar omlaag en tevens vangt men met de rech terhand stiekem den gulden OP. <üe nu door de bulgerU uit de rechtermouw to voorschijn Is gekomen waarna Je dan gul den in da rechterhand verborgen houdt. Vervolgens kromt men de belde armen heel sterk, natuurlijk zonder dat dit spe ciaal bU de toeschouwers in de loopt, grijpt daarna met de rechterband In de lucht en vertoont aan bet schap den gulden tusschen duim en wijs vinger, alsof je hem werkelijk uit da lucht gegrepen hebt. Je werpt nu het geldstuk in den hooien zijde, waarbU de draad natuurlijk gean hindernis kan veroorzaken, schudt dan hoed een weinig heen en weer, om na» „publiek” te laten hooren. dat de gulden er zich werkelUk nog In bevindt en laat daarna, boven den hoed uit, zien dat de rechterhand leeg Is. Vervolgens neemt men den hoogen hoed in de rechterhand, vertoont aan de toe schouwers de ledige llnkerhsnd en rekt te- geljjkertljd de armen uit, hetgeen tenge volge heeft, dat de gulden weer door den draad teruggetrokken wordt en terecht komt In de rechterhand, die den hoed vasthoudt, waarin men hem verborgen houdt. Neemt men nu den hoed weer In de lin kerhand. dan kan men het heele spelletje weer van voren af aan beginnen en tel kens weer opnieuw herhalen, en op 4»®* manier naar willekeur een onnoemelijk aantal guldens schijnbaar uit de luebt grijpen en In den hoed gooien! Toch moet Je oppaseen, dat men btf da zen goocheltoer geen *1 te haastige bewe- gingen doet, daar anders de toeschouwers het rinkelen der geldstukken, die sü in den hoed verborgen denken, zouden kun nen hooren. De goocheltoer neemt een einde, door dat men de ingebeelde guldens achtereen volgens uit den hoed laat verdwijnen en dezen dan (den hoed namelUk) aan den eigenaar terug geeft. Ik behoef Jullie natuurlijk niet te zeg gen, dat dit kunststukje met de noodige behendigheid moet uitgevoerd worden en Je er niet mee voor den dag moet komen, voordat je door de noodige oefening de zekerheid hebt varkregen, dat men er geen fouten bij begaat. stroomde. Op den rechteroever bleef Sastro staan en al zijn aanhangers schaarden zich om de eerbiedwaardtoe figuur heen. Ergens in het OoetelUk deel van net eiland Java stroomt de kleine, maar al gemeen bekende, kali Matl, de rivier des Doods! Rustig en kalm stuwt de rivier haar water naar zee en zoekt haar weg door bosschen en landerUen. Ja, uren lang ver toeft ie In de uitgestrekte bosschen, als vond ze het daar een aangename ver blijfplaats en als had ze heelemaal geen haast haar moeder de zee te ont moeten! Lle/elük klinkt haar gerulsch den wan delaar In het cor. die zUn weg zoekt door de koele schaduw van het bosch en on willekeurig verhaast hU zUn schreden om te kunnen genieten van de koele wateren en om de schoone bloempjes te kunnen bewonderen, die de boorden van de kali MaU omzoomen. Verwonderd blijft de wandelaar ver volgens staan om dat beeld van vrede, dat beeld van wondere schoonheid in ■ich op te nemen en hl) kan het niet begrijpen, dat dit kalme riviertje, het zinnebeeld - an rust, genoemd wordt de rivier des Doods! Niet altUd echter stroomde dit rivier tje zoo kalm door zUn bed. neen er was een tüd, dat het werkelUk was de kali Matl, de rivier van den dood! Voor honderden Jaren nJ. woonde In deze streek een welgestelde bevolking, die dagelUks op haar rUstvelden arbeld- De hieronder volgende goocheltoer een kunststukje, dat bekend staat onder den naam van „guldenvangst”, die ver bluffend eenvoudig, zelfs eigenlijk onnoo- zel is en toch buitengewone verrassing te weegbrengt. Aan den linkerpols bevestigt men het eene uiteinde van een sterken zwarten draad, leidt deze door de linkermouw langs den arm naar en over den rug In ,JDe volgende week kunnen we schaat senrijden,” meende Gerrit. „Dat zou gezellig zUn." antwoordde Henk, „want de volgende week Is Reln- dert ook weer hier.” „Ssstdeed Toos eensklaps. Ze wees hierbij op een populier, een meter of vier van de plaats, waar ze stonden. Een klein, grijs vogeltje (fig. 1) klom tegen den stam op. dien het scheen te onderzoeken. „Een boomkru.pertje,” fluisterde Ada, „wat een schattig diertje!” een troepje bonte kraaien zich aan allerlei afval te goed te doen. Henk klapte even in de handen, zoodat allen de groote vogels konden bewonderen. Even vender kwamen zU bU de eerste „Is dat wel een Nederlandsche vogel?” vroeg Kees voorzichtig. „Neen, antwoordde Henk. „De koper wiek is een wintergast, die echter bU ons niet zeldzaam moet wezen. Maar Ik had er nog nooit een gezien." Eenige wilde rozenstruiken vroegen nu de aandacht. En daarHenk kon zijn oogen niet gelooven. Die vogels met dat eigenaardige kuifje.... dat moesten pestvogels zUn. Voorzichtiger dan bU de koperwiek, deelde Henk nu fluisterend zUn bevinding aan de overigen mee, zoodat allen volop van de merkwaardige vogels konden genieten, voor ze weg vlogen. Nu kwamen de tongen weer los. „Waarom hebben die vogels toch aoo’n leelUken naam?” vroeg Mientje. „Wel.” antwoordde Henk, „die vogels vertoonden zich vroeger ook in dezen tUd en dan zaten de menschen In hun e, onzindelUke huisjes in doods- dat ergens de pest zou uitbreken. Want dat beteekende, dat heele streken ontvolkt konden worden. Maatregelen om de zieken van de gezonden af.te zonderen, kende men nog niet. In de komst van de pestvogels meende men dan de benadering van de gevreesde ziekte te zien. Misschien heeft ook de bloedroods vlek op den vleugel hiertoe bugedragen (flg. 5>. Zeer voldaan werd eindelijk huiswaarts ■gSgeaB en jlaar het nog vroeg was, liet Henk nog even de vogels, die ze gezien hadden, in zUn vogelboek zien. De maan stond al aan den hemel, toen ae huis waarts gingen met het prettige voor uitzicht de volgende week misschien te kunnen schaatsenrijden. Sastro. hoe die het was. die het volk ver van Mohammed afhield. En ze besloten wraak te hemen op den ouden man Met een leger van goed toegeruste sol daten zouden ze die ongeloovlgen straf fen. Ze zouden over de rivier trekken en de dessa's der vUanden platbranden en allen dooden. die niet goedschiks wilden toetreden tot den nieuwen godsdienst. Ze verdienden Immers niet beter, die onge loovlgen. die xx> moedwillig het hoeïd van de waarheid afwendden! En vooral zou men trachten den ouden Sastro ge vangen te nemen. Hem zou men neer sabelen voor de oogen zUner volgelin gen! Dan zouden de anderen wel eieren kiezen voor hun geld en zich ten spoe digste bekeeren.... En zieop een morgen heel in de vroegte, toen de zon nog niet op was. stond op den linkeroever van de kali Matl het groote Mohammedaansche leger gereed over te trekken. En toen de eerste zonnestralen hun legerkamn verlichtten, zag men de kromme sabels Ih het licht flikkeren en men hoorde de woeste krUgs- gezangen der opgewonden menigte Be dreigingen werden over de rivier heen ge roepen en veelzeggend zwaaide men met lansen en pieken! De schrik sloeg den armen, vreedzamen lieden aan de overzUde der kali om het hart op het gezicht van die woeste bende. Juist was de vijand bezig aanstalten te maken om naar den anderen kant over te steken.... Daar zagen ze die groote menigte aan den anderen oever; geen sabels, geen stokken, geen krissen of mes sen hadden die lult bU zich! Zouden ze zich als een troep gedweet karbouwen maar zoo laten slachten? En eenigszins verwonderd bleven ze staan en deden geen pogingen de kali over te steken. Daar klonk opeens de stem van Sastro, die den vUand gebood heen te gaan uit deze streek; zU wilden Immers niets weten van een nieuwen godsdienst! Doch de vUand bleef en lachte uit dagend. Dachten die dwazen nu, dat se als een troep vrouwen voor een troepje onnoozelbn aan den haal zouden gaan! de en rUke oogsten naar de dessa's kon voeren. Lachend en zingend verrichtte het volk zUn werk en rekende op de hulp der góden. Nu, die waren met de bewo ners dezer streek en zegenden overvloe dig de akkers. Geen besmettelUke ziekten teisterden de menschen en het vee en altUd weer was er volop voedsel. Zoo leefde men hier rustig verder! Doch de tUden veranderden en uit vreemde streken kwamen er mannen, die een nieuwe leer predikten. ZU vertelden over Mohammed. den grooten dienaar Gods, en over diens wondere macht. Ze spoorden de eenvoudige lieden aan. hun öUdên Góden dén rug toe te keerén en zich te bekeeren tot Mohammed, die hen ongetwUfeld nog meer zou zegenen, dan de oude Goden dat hadden gedaan! En het volk luisterde naar die onbe kende predikers, eiken dag weer verzehe- nen ze tn grooten getale om de nieuwe leer te hooren, die hun zoo welsprekend werd aangeprezen en als ze lang genoeg geluisterd hadden, dan vertrokken ^e kalm en waardig naar hun dessa's om het gehoorde nog eens samen te bespre ken; maar dan kwamen er stemmen, die het opnamen voor de oude Goden, stem men, die waarschuwden tegen *t nieuwe; en welsprekender dan de stemmen der nieuwe predikers klonken de woorden der oude dessalleden. die spraken van ver raad aan de oude Goden, die hen toch al eeuwenlang zoo zichtbaar hadden ge zegend en ze maakten vergelijkingen met streken uit de buurt, waar de lieden niet naar hun Goden luisterden en daarom voortdurend door allerlei rampen werden geteisterd. En danmaakte men het vaste besluit, de nieuwe predikers maar te laten praten en hun eigen gang te gaan en steeds meer te luisteren naar de ge boden der oude Goden. Vóór de oude «raaf iets tot Sfjn verdediging had kunnen uitrichten, hadden de indringen bem overweldigd en gebonden. ..Ellendelingen", riep sun zoon, die zich woedend op de mannen van Oldennoven wierp en ben trachtte te schoppen en te slaan. Met een hevlgen stoot met het gevest van eUn zwaard, liet de heer van Oldenhoven hem tegen den muur tuühelen, waar hij half bewusteloce neer viel. Daarna ging de overweldiger met over elkaar gekruiste armen vóór Neen maar, dat zouden ze ervaren! Niet lang duurde het dan ook, of al die duizenden van vUanden stortten zich woedend in de wateren der rivier. Toen echter.... hief de oude Sastro het hoofd op en keek smeekend In de wolken! Het was, alsof hU groeide, alsof die slanke figuur steeds langer werd. Maar geen vUand lette daarop, die elschte wraak, die vorderde gehoorzaam heid en bekeering! Daar hief de grUsaard rijn handen op, maakte een breed gebaar over de wateren der rivier en zie.... wild als getergde leeuwen verhieven de golven zich meters en meters hoog! Het was, alsof ze ge hoorzaamden aan het beveP van een hoogere macht. Steeds hooger' stegen ze, steeds woester werden ze en ze sleurden alles mee, wat zich In hun midden be vond. Ver, heel ver overstroomden ze aok het land op den linkeroever en.... bUna alle vijanden, op een paar uitzonde ringen na, vonden hun graf In de golven. Enkelen, o.a. de aanvoerder van den troep, wisten nog te ontkomen aan de woedende golven; doch den dood ontgln- ge ze niet, want een paar groote kro kodillen, door den vloed op den oever geworpen, verslonden ze.... En toen.... kreeg de vreedzame rivier, die al eeuwenlang niets dan zegeningen aan de oeverbewoners had gebracht, den naam van Rivier des Doods en zoo h»ei ze nog en ze zal zoo blUven beeten alt een herinnering aan hetgeen Ik daar zoo pas beschreef. t J. v. d. M. Henk's vacantle was al begonnen. Geen wonder, dat hU door alle clubgenooten benijd werd. Maar het was ook geen wonder, dat allen naar den Woensdag- verlangden, om weer eens een ouderwetsche wandeling te maken Gelukkig werkte het weer mee; het was vrij koud, maar droog. De bedoeling was vogels te gaan zien. Nu de bladeren bUna van de boomen waren, ging dat veel gemakkelüker dan van den zomer. NatuurUjk ging de kU- ker mee, De Oostenwind blies flink, maar daar waren de kinderen niet bang voor. Hier en daar zag het gras nog wit van den rijp. gewaar werden, dat In den top van den zat (flg. 3). Kees was de eerste, het ontdekte „Een vuurgoudhaan- tje,” riep hy uit. „Dat is nu het kleinste vogeltje, dat bU ons voorkomt,” merkte Henk op. In de lUsterbeaaenstrulken zaten me rels en zanglUsters. Daartusschen hipte een vogel, dien Henk nog niet kende. Dat moestdat wasja het Kon niet andersEen koperwiek!” riep hy uit. zoo hard, dat alle vogels ver schrikt opvlogen. Dat was Jammer, maar gelukkig had ieder het dier toch gezien (flg. 4>.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1930 | | pagina 14