DE LOOZE STREKEN VAN REINTJE DEN VOS lts EEN VROEGE VOORJ AARSWANDELING EN LEID ONS NIET IN DE BEKORING s o 5 s o o o DE ZOON VAN DEN EDELMAN o 3 VAN ALLES WAT o o 3 fc4 o 3 0 3 DOOR RO KOPUIT overneming uit deze rubriek zonder toestemming verboden DE B.L.N.S. '9' V Be.k llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll MET PLAATJES VAN JOOPIE 0 o 4 0 <■01'1(2 - den Ram aan dax ,.Z®o, Hannes; wat is er aan de hand?** en daaronder Wilgm kxtjes „Hier ben IK".... A. D. 1M7 grafschriften MERKWAARDIGE DRIE KORTE REBUSSEN A AA n Ui te utt. Da vrouw besteedde al tear zorgen aan Hubertua. Het eerst van al <1- OIOIQIQIOIOIOIOIOICXIOIOlOIIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOtOIO ■OECBEOBOBOBOBOB 0 o Jan zette een vroolljk liedje in en ze ontdekten, dat Bram een flinke stem had en graag mee zong; de liederen waren nög wat onbekend, maar Jan bood aan. eens wat op te schreven, dan kende hij „SI MONTTMENTUM requiris, CIRCUM8PICE I (Zoo gij een praalgraf soekt, Met rondom u). „Hier ligt de Vader en de Moeder; Hier ligt de Zuster en de Broeder; Hier ligt de Vrouw en ook de Man; En slechte twee lijken liggen hier dan**. -.AKgetth'j modder. Ik aal probeeren ae te wasschen en te herstellen, intusschen kunt u wat kleeren van mijn Jongen aantrekken Bovendien zult u in rijn kleedtng vee» minder de aandacht trekken. We wonen hier wel ver van de domeinen van den heer Van Vollenhoven, maar je gunt nooit weten wat er gebeurt. HU kan er spUt over hebben gekregen, dat hU u heeft laten gaan.** Christopher Weren, de beroemde bouw meester der St. Paulskathedraal te Lon den, heeft op rijn grafsteen staan: Een dergelljk grafschrift heeft ook de beroemde Benjamin Franklin, dat hij vóór zijn dood 17.4.1790 self heeft opgesteld Reinaart ging nu weer naar binnen, Stopte daar op zijn gemak, ’t Kopje van den armen Kuwaart, Heel gemoed’lijk in den zak. Zoo gaf hij de zaak aan Bellijn* Deze sprong een meter hoog, Zn hij snapte absoluut niet. Dat die Reinaart hem bedroog. „Maar nu wou ik even vragen, Waar blijft toch de Haas Kuwaart, Wilt u hem niet even ha’en, Beste, brave vos Reinaart?" .Juist, zoo is het, waarde Bellijn, Maar nu eens een and’re zaak. Even wil ik je vertellen, Je gedachte is zeer raak. .Heste Rein de Vos vergeef mij. Dat ik aan iets anders dacht, Zeker had uw lieve vrouwe, U nog lang niet thuis verwacht." Kuwaart ging van angst toen gillen, Help mij, help mij, kom toch gauw. Want mijn goede lieve tante, Die valt van het weerzien flauw. „OU. die leest op dezen zerk, Oaat gU in uw leven veel ter kerk. Maar als gU dood zUt. blijf er uit, Gelijk hU. die dit graf besluit f* ..Hier rust Hans Lepel HU leefde van de klok; HU stierf van den klepel." ,J3af zijn waarlijk wijze woorden". Riepen allen nu heel luid, En ook Nobel was heel blijde, Met zoo’n goed en slim besluit. waaehte ae hem het bloed uit de baron. Daarna maakte ze een maaltijd klaar, dat er ter eero van den adellijken gaat bijzonder goed verzorgd uitzeg. De eoon van den houthakker deed allee om iljn nieuwen kameraad af te leiden HU bet hem do bloemen, den moestuin en de huisdieren zien. Na het eten zet de vrouw van den houthakker: „U kunt onmogelUk uw kleeren langer turnbonden. Ze zijn heetemaai gescheurd en bevuild met Heden is dat Hermelijne, Van de vreugd in onmacht viel. Want je weet, m’n waarde Bellijn, t Is een innig goede ziel. Na lang zoeken ie men achter de op lossing van bet rekenkundig raadsel ge komen. n.l. dat 3 en 3 en 3 is 3! De uitlegging is deze: Een ander grafschrift, dat meer op een raadsel gelijkt, is bet volgende: „Deze moeten vrijgesproken. Want zij deden nimmer kwaad; Van Bellijn heb ’k niets te zeggen, Da’t een zaak die u aangaat. Daarna gaan toü allen zoeken. Naar dien slechten Vos Reinaart, Hebben wij hem dan te pakken, Is zijn leven niet veel waard." v Avonds zat Hannes in rijn armoedig voorkamertje te deuken over rijn armoe dig bestaantje. „Ik wacht U met innig verlangen**.... A. D. 1«27 koe- van Firapel ging thans vlug henen, Want hij hield niet van getalm. En ook niet van langer praten, Hij was zaak’Hfk, vlug en kalm. ze de beenen strekken. De En mijn eigen mooien reiszak. Hang ik netjes op je rug. Nu dus even wachten, Bellijn, ’k Ben zoo daad’Ujk weer terug.” 'k Heb den koning iets te zeggen, En dit schrijf ik in een brief, Deze boodschap draag ik jou op, Want je weet, ik heb je lief. „Hé gelukkig mooi weer!” Met dien uit roep kwam Toos *e morgens beneden. „Wat kan Je dat nu schelen”, plaagde mijnbeer Van Voorden haar. „Het is toch Woensdag en dan gaan we eindelijk weer eens wandelen", pro testeerde Toos. Op het groote ParUsche kerkhof ligt boven een echtpaar een grafzerk, die hun stoffelijk overschot dekt, met het op schrift: Geroerd dankte Hannes den heer en kwam zoo opgeruimd thuis als hjj nog nooit geweest was. ZUn vrouw herstelde nu spoedig en dankte Onzen Lieven Heer voor zUn uit komst; maar eiken avond bidden ze met alle aandacht: ..Leid ons niet in de be koring! te. V a. Na hun huwelUk werden de man en de vrouw vader en moeder, totdat ze, toen de kinderen groot waren, besloten eik in een klooster te gaan, waar ae broeder en zuster werden. „Hé ja.” riep Mtentje. Nu, sooals de meisjes van Voorden er over dachten, zoo dachten blijkbaar ook de andere leden van de B. L. N. 8. er over. Want prompt twee uur was het heele gezelschap aanwezig om. sooals Jan het uitdrukte: een Hinken kouden neus te gaan halen. Nu, koud was het Inderdaad wel, daar zorgde de Noordenwind wel voor. Maar in de zon op een beschut plekje bij de wilgenbooraen, was bet zoo lekker, dat ze besloten er een oogenblikje uit te rusten. De wilgen zaten al vol katjes. (Fig. 1). Om de katjes vlogen een paar bijen en een enkele bommel, zeker een ver dwaalde, merkte Jan op. „Ik had Juist wat over wilde bijen willen vertellen”, mompelde Ada. Maar niet zacht genoeg of ze was door de club leden verstaan. „Doen, doen,” riepen ze allemaal. „Ik wil nog wat vertellen over bet behangersbUtje en als er nog tijd is over het metselbiJtje”. En dus stak ze van wal: ..Het behan- gerobijtje is een kleine bij van ongeveer IK c.M. ZiFgraaft in den grond gangen Hier ligt het lichaam van den boek drukker Benjamin Franklin, gelijk de „band” van een „oud boek” waaruit de „bladen” gescheurd zijn en dat van al zijn „versiersel” en „vergulsel" beroofd is tot voedsel voor de wormen. Doch het „werk” zelf zal niet verloren gaan, maar eens, gelijk hij vertrouwde, weder „verschijnen” in een „nieuwe en schoons uitgave”, „herzien en „verbeterd” door den grooten „Auteur". Een beetje anders dan gewoonlijk zijn de grafschriften, waarover ik jullie van daag een en ander wil vertellen. Heel merkwaardig is het opschrift op der. grafsteen, dien men gevonden heeft op het kerkhof van Lydford (Noord- Amerika) Firapel zei zeer verstandig: „Brullen helpt niet, eed'le Hoer, Hier moet opgetreden worden. Daar het is een zaak van eer. V moet eerst hier laten komen, IFarme dieren van Rein's wraak. Dat zijn Isegrim en Bruintje, En Hersinde in deze zaak." Daar trad Firapel te voorschijn, Hij was luipaard van zijn vak. Nobel mocht hem gaarne leiden, Want hij was zeer slim en mak. „Wat zijn dat dan?” vroeg Bram, die met ver- misschien zelfs bewondering had geluisterd. En als Ada een onder werp had. dat haar interesseerde, dan waren ze er allemaal zeker van, dat se op allerlei kon antwoorden. Dus ook nu bleef ze het antwoord niet schuldig. „Kuwaart blijft nog even bij mij, Maar 'k beloof u op mijn woord. Dadelijk zal hij u volgen. Want hij is nog niet vermoord." .Hein de Vos is op Malpertus, Bjj zjjn vrouwe Hermelijn, En hij gaf mij dezen brief mee, Die toch zeker goed zal zijn JEeer" zet de houthakker, „mijn vrouw en mijn soon zullen u verge- mn—naar mltn eigenlijke woning. aan dan zoom van bet boech.” HIJ zei S*n vrouw en do jongena goeden dag óem vertrokken. Hat huisje van den houthakker zag er zindelijk en goed onderhouden Koning Nobel riep nu Botsaard, Want hij was de klerk van ’t hof. Altijd las hij 's Koning s brieven. En hij deed 't met veel lof. Botsaard nam den zak nu over, Riep toen luid: „O, God, ik beef, Ach, het is de kop van Kuwaart. Heuseh ik zie t, zoo waar ik leeft" En daar ging Bellijn de Ram nu. Met den reiszak op zijn rug. Naar het hof van koning Nobel, Nooit liep Bellijn noch zóó vlug. eerlijk dan geld te krijgen op die ma-’ nier! Hij zou morgen naar mijnheer gaan, dien te spreken vragen en maar eerlijk opbiechten! Zoo gezegd, zoo gedaan Den volgenden morgen om negen uur was Hannes in t kantoor en weldra werd hij bU mijnheer toegelaten. „Zoo, Hannes; wat er is aan de hand?’ vroeg deze vriendelijk. En nu kwam het verhaal van zijn be koring. van zijn strijd en eindelijk ook van zijn overwinning. Ernstig keek mijnheer hem aan,, stond toen van zijn stoel op en liep op Hannes toe. Stevig drukte hij hem re hand en sprak: „Gefeliciteerd. Hannes, met die overwinning! Ik begrijp, wat het je ge kost moet hebben, man!” Toen nam hij het papiertje uit Han nes’ hand, doopte zjjn pen in den inkt pot en zette een dikke nol achter de 9 Zoo gaf hij het papiertje weer terug, terwijl hU zei: „Ga naar den kassier en in zoo metéén het geld. Morgen kan Je terugkomen. Ik heb nog wel een betrek- kinkje voor je, man." Koning Nobel stond verpletterd, Hij was waarlijk zeer verstoord. Daarom ging hij vreeslijk brullen. Nooit had men zóóiets gehoord. Maar in de familie van de metsel en behangselbijen zijn ook een paar on gunstige leden. En die noemen ze de koekoeksbijen. r-;,- ...O Op het graf van een klokkenluider, die onder het lulden den zwaren klepel op het hoofd had gekregen, stond te lezen ze den volgenden keer even goed als de anderen. Thuis gekomen, spraken ze af de vol gende week hun wandeltocht voort te zetten, waarheen, dat wisten ze nog niet. Op het kerkhof te SloterdUk vindt men op het graf van een tegenstander van het begraven in de kerk bet volgen de gebeiteld „Hier ligt in een horizontale houding de buitenste „kast" van George Ront- llngh. horlogemaker, die door zijn be kwaamheid het sieraad was van zijn be roep. Braafheid was da „groote veer”, voorzichtigheid de „regulateur” van alle oogenbllkken zijns levens. Welwillend en edelmoedig als hij was, bleef hij nooit „stilstaan”, wanneer er een ongelukkige geholpen moest worden. Al zijn „bewegingen” waren zóó goed .ge regeld”. dat hij nooit „slecht liep”, uit genomen wanneer hU „opgewonden” was door lieden, die zijn „sleutel” niet ken den en dan was hij ook heel spoedig en gemakkelljk weer „gerepareerd”. HIJ be zat den ..slag" zijn „uren” goed te rege len zoodat zij elkander volgden tot het oogenbllk. waaron hij het leven verliet 13 November 1802 oud 57 Jaar. in de hoop „schoongemaakt", „in orde gebracht en „opgewonden" te worden voor de eeuwigheid. OP gOlOIOIOlOiOlOIOIDIOIOIÖlOIOIOIOIOIIOIOIOIIOIOIOlOIOIOIOIOIOIOIOIOeOIOIOIOIOI IOIOIOIOIOIOIOIOIQIOIOIOIOIOIOIOIOI Zijn hart bonsde hem bijna tegen de keel en zijn band was allesbehalve vast, toen hjj een oogenblikje later dat kleine lettergreep jé tig achter negen had ge- teekend. Hé, hé. dat stond er! En niemand, niemand sou de valschheld kunnen con- stateeren. Meesterlijk was de hand van den baas nagemaakt. Het zwaarste gedeelte was klaar! Die nu! aebter die 9 was maar kinderspel. Kom gauw, nu niet geaarzeld Het is waar! Zjjn eer en goede naam zouden weg zijn, als hij doorging en die nul nog achter die negen plaatste. Hij rilde *t was net of hij koortsig was. Nogmaals probeerde de duivel het ech ter: ,^om; nu niet halverwege blijven steken; zóó kan je toch het briefje niet preeenteerenAls je *t zoo zou geven, zou de kassier het zeker merken en dan.... zou t uitkomen. Dóórzetten dus!” Groote hemel; daar had hij ook heele- maal niet aan gedacht! Zóó was *t briefje niet te gebruiken. Dat was waar Wat nu Doorzetten maar; dat gaf nog de meeste kans op uitbetaling. Lang peinsde, hjj nog na cn toenwas zijn besluit genomen. Hij deed het niet Zijn eer was hem meer waard dan dat geld, al had hij dat dan ook o, zoo graag! Maar liever arm en -ook koekshommels. die gebruik maken de nesten van andere hommels”. misbruik ma- .JCoekoeksblien. de naam zegt het jul lie toch wel, zijn bjjen, die niet zelf voor hun jongen zor^i, maar ze bjj andere bjjen, vooral memHbljen onder brengen.” „Wel dat doet de koekoek toch ook" viel Kees In. „Ja”, zei Ada ,jen er zijn Op een keer had Hannes een gelukje: een heer had een paar dagen Iemand noodlg op s’n kantoor, die een goede 'hand schreef. Hannes was er direct bij en.... werd aangenomen. „Goddank," dacht Hannes, „dat is ten minste beter dan niets!” Keurig werk leverde hij af en de heer was erg tevreden; maar toen de twee dagen om waren, kreeg Hannes de bood schap mee, dat er geen werk meer was; maar als er weer eens lets was, zou men beslist om hem denken. De beer gaf hem een briefje voor den kassier: „Te betalen aan Hannes H. de l._ soenma van negen gulden” stond er op en onder aan het briefje in cijfers nog eens: Dankend nam Hannes het briefje aan en ging naar huls; morgen vroeg zou hU bet geld gaan halen. ’s Avonds zat Hannes in zijn armoedig voorkamertje te denken over zijn armoe dig bestaantje. toen.... de duivel hem iets in *t oor fluisterde. „Dat briefje. Han nes. is een mooie gelegenheid voor je; Be kijk het eens goed! Tusschen de woorden „negen” en „gulden" is een heel stukje open! Je kunt zoo mooi schrijven! Zet er het woordje tig achter en plak dan nog een nulletje achter de onder aan t briefje en dan ben je klaar! Je krijgt dan negentig gulden in plaats van negen gul den in je hand! Dan ben je uit den brand voorloeplg! Je kunt dan versterkende middelen koopen en t verder nog een paar weekjes uitzingen!” Hannes kroeg er eer kleur van! Ja, waarlijk, dat sou een op.ticaing zijn! Dat moest hl) doen! Maar.was dat eerlijk? Dat was ste len! En stelen was zonde, verboden door God! En bovendien zou hij er door in de gevangenis komen I Neen, hij deed bet niet! En na dit dappere besluit stopte hij het briefje weer in zijn vestzakje. Maar de bekoorder probeerde het nog eens: Jn dl gevangenis! Geen nood! Wat kon het dien kassier schelen of hij negen gulden of negentig uitbetaalde. En de baas? Die was rijk genoeg. Die sou ar heusoh geen boterham minder om etenr Ja. dat rond Hannes nu ook! Den baas zou ’t totaal niet hinderen. En de kas sier zou er heelemaal niet op letten! Weet je wat: hij zou het doen! En Me: daar kwam het papiertje al uft zijn aak! Zijn vingers beefden, terwijl hjj het openvouwde. Hann—, nu niet kinderachtig zijn." zoo sprak hij zich moed in en uit hot kastje baalde bij pen en inkt te voorschijn. Hoe de kop van Kuwaart door bemiddeling van Konin& gezonden werd. ,Je kunt beter zeggen ken”, meende Bram. En nu vond Ada. dat maar weer eens moesten troep stond op. Ze kwamen tot de ont dekking, dat het al later was dan ze dachten, maar de dagen gingen ook al lengen en daaraan waren ze nog niet gewend. „Mocht dit plan ons nu gelukken. Is mijn leed ietwat verzacht, Nooit voelde ik mij zóó stumptrig. Wie had dit van Rein verwacht? Toen hij bij den koning aankwam, Zeide deze ,JIeer Bellijn, Hoe komt gij toch aan dien rugzak, En waar is de Pelgrim Rein?” die zij met stukjes van levende blaren bekleedt. In plaats van in den grond, maakt zij de gangen ook wel eens In hout. De wijfjes knippen de stukjes blad uit, zoodat de overgebleven blaren er erg gehavend uit zien. (Flg. 3). Soms gebruiken ze ook wel deelen van bloem blaren. De bijen houden de stukjes heel stevig vast, terwijl ze aan het knippen zijn, daarna vliegen ze met hun bult weg. De planten waarvan de blèren het meest gebruikt worden, zijn de berk en de roos. En toen liet Ada een klein plaatje zien van een behangersbij. (Fi guur 3.) Het metselbiJtje maakt liefst een nest van kiel of teem op allerlei plaatsen. In holletjes tusschen steenen of in half ver molmd hout worden de nestjes gemetseld. Een van de merkwaardigste gevallen, waarover Ik las, was van een metéel- bijtje dat zich gevestigd had in een leeg lucifersdoosje. Het doosje was op de vensterbank blijven staan en toen de schrijver van het verhaal het later op wilde ruimen, vond hij er een volledig nest van klei in. Ook zijn er wel bijen die in den grond een soort nest maken met een schoorsteentje er op, en weer liet Ada een leuk plaatje ervan zien. (Flg. 4). Hannes was werkloos, al maanden, lang! Geen cent verdiende hjj en hjj moest met zijn vrouw en kinderen leven van 't geld, dat bet Steuncomité hem elke week uitbetaalde. Naar tedere betrekking solli citeerde hij; maar telkens kreeg hij ten antwoord: „Een ander Is je voor geweest, ik kan je due niet meer gebruiken.” En dan te weten, dat Hannes zoo mooi hou schrijven en zoo goed kon rekenen! Hij werd er wanhopig onder, de arme ketel! Er kwam nog iets bij, waardoor hij zoo bitter werd. ZUn goede vrouw was n.l. al weken lang ziek, erg ziek en de dokter begon heel ernstig te kijken, als hij het ziekbed der arme vrouw verliet. Dure me dicijnen, versterkende middelen moesten er gekocht worden ener was geen geld en de slager en de apotheker lever den niet zonder geld!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 14