5, WAT ER BUITEN TE ZIEN WAS VAN ALLES WAT T BLOESJE MET DE ROODE RUITJES I DE ZOON VAN DEN EDELMAN iiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim 0 7 DOMME POES! o o o E-LIGD e DOOR ANNY SLUYTERS Ti q r DE B.L.N.S. 0 llllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllM MET PLAATJES VAN JOOP1E 0 0 0 0 0- 0 0 0 0 0 c K» 0 o i ua jd aoo *- ng. Ja- B L oai Lnd It. 0 4 OVERNEMING UIT DEZE J nenkomen. RO FRANKFORT. e te die 1 heel dik <to H)- I.M DB ALLEEN STAANDE WANDELSTOK stok. eenige briefjes endjes we« o Hel leek wel een van de tien zomer- sche dagen van Februari te sullen wor den, Wel had het 's nachts nog gevro ren, maar toen het tijd was. om naar eind bloeiende verder struiken. O jou Udeie kleine poes. Kijk je In T spiegelglas. Of dat dwaze kattekdnd Echt je zelf wel was? Wilde JU, dwaas poezekind, Eens een menschje zUn? Dacht je, voor een enkelen keer Lijkt me dat wel fUn? Poesje klein, poesje stout. Wat heb je nu gedaan. Waarom heb JU je baasje's bril Al op je neus gedaan? eigenaardige sooals stuifmeel dat Rem? r jeh •pier, Jel) leuke toch m In- ud ik i een eg in s ko es in et te Con- i-den rocht, -der- -ren 1 *- no< ant- ten- bet nid- ■ben en gooide hem midden op den vetten grond.... door ►-na rt en ►r. t seen I een vrien- lat ik Uf en Het is echten I eens -dom *-d- -ren. i vol !>n- iek ion eld let. son- ron- pro- nlet gen bet t un ite J. test ter- 02» art. 040 100 Winsaracsatea <oasaaa4«n Door dien bril kun JU niet zien. Past niet op jouw neus. Zelfs het muisje lacht je uit, Ik sag het zelve, heuachl lend haar huis. Neen, wat keek die molenaar boos. zonnewarmte reeds de meeste sporen van vorst doen verdwijnen. Tilly had Inderhaast Juist kwamen ze bU het verder gaan uit de schaduw In de son en daar sagen ze bet prachtig effect van de zon op de bloeiende Iepen. (Flg 8). De bruinrood», Poesje klein, poesje stout. Kom. wees niet aoo dom. JU kunt de muisjes zoo wel zien Daar gaat bet Immers om! en Je ziet dan twee jongetjes loepen met rood-gerulte blonsjes aan klaar gemaakt om alle clubleden te vra gen of ze gingen wandelen, waarmee ieder het eens bleek te zUn Nu, de goe de verwachtingen werden niet be schaamd. De lucht was strak blauw en de zon lekker warm. Bram, blU. dat hU ditmaal weer van de partij kon zijn, was de vroolijkste van allemaal en zijn op gewektheid werkte aanstekelUk. HU was bloetnscheede (Flg. 21. Maar het mooist vonden de kinderen een bed winteraco- nieten. De bloemen stonden dicht bU het pad. zoodat ze de verschillende ont- wikkelingstoestanden konden nagaan. De meeste planten vertoonden nog de bruin rood», gekromde stengels (Flg. 3*1, bU een enkele had zich de stengel reeds opgericht (Flg. 3’"l, terwUl de bloemen, die het meest van de zon konden profi teered heelemaal uit waren. (Flg. S"**>. Een eind verder kwamen ze langs Het was de wln- ro<-<-c» Y«brM.a^. al aardig Ingeburgerd bU het troepje. Het doel was een wandeling in da plantsoenen. Daar, waar de planten be schut stonden, zou wel een en ander te bewonderen sljn. En ja, daar sagen ze alvast sneeuwklokjes (Fig. 1). die op hun stengels stonden te knikken. Crocussen kwamen ook al boven den grond kijken, de bloemen nog opgeborgen in een - I Ui Z’n metgezel begreep onmiddellUk wat er in hem omging. JMn ding is goed,” sprak Hubert. „Ik ken thans de gevangenis van mUn vader. Ik zie, dat het onmogeiUk is om er thans binnen te dringen. Maar als het moet, zal ik alle hinderpalen weten te overwinnen.” E-tW RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Olivier deed al zUn best om de stemming er bU zUn vriend een beetje in te houden. Na een langen tocht bereikten ze het machtige kasteel dat er evenals >Un eigenaar woest en oorlogszuchtig uitzag. Toen Hubert dit geweldige, machtige gebouw vóór zich zag, zonk hU op een kleinen heuvel neer en slaakte een diepen zucht. Je moet van te voren tusschen je boe nen ter hoogte van, je kult een zwart draadje binden, zoo ongeveer van een I centimeter of dertig lang. Wanneer je niet al te groote stappen neemt, kun Je heel gewoqq bUJven loo- pen, en dus al een tUdje van te voren deze, voorbereiding van je kunststuk in orde maken. Nu vraag je iemand uit het gezelschap, of die een wandelstok voor je wil halen en je deelt onder veel omhaal van woor den aan de toeschouwers mede, dat je zoo’n geweldige hoeveelheid electrlclteit in Je vingers hebt zitten, dat je den wandelstok heel gemakkelUk vrU op den vloer kunt laten staan. toen dit eindelijk lukte, holde hU hid- Neeh’ i toen hU Sjorsje zóó gehavend zag bln- Den volgenden morgen, toen de haan kraaide, vond de molenaar zijn Sjorsje in den tuin met het bloesje aan. Sjorsje was verstUfd en verkleumd en heelemaal bewusteloos. Snel nam de molenaar het ventje in zUn sterke armen en bracht hem naar bed. De dokter werd er bU gehaald en toen Sjors begon te Uien over bloesjes -m roode ruitjes, over arme jongetjes en IQIQIOlQioiOIOIOIOIQIOIOIOIOIOIOIOIIOIQIOIlOIOIOIOIQIQIQIOIOIQIQiaiOIOIOIOIQIIOiaiOIOlOlOIOIOIQIQIOIOIOlOiOlQIQl |0|Q|Q|0|0|0|OIOIOIOIO>0>0>OIOIOIOIIOIOIOI lOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOiaiOIOIOI JCDBCDICDICDgCDSCDBCDlCOBCDlCDBQBCaiCD«CDgCDgCDgCD ter jasmijn (Flg. 4). die nog enkele bloe men vertoonde, maar waarvan de meeste waren uitgebloeid. 1 Leek net of de bloe men aan de kale takken waren vastge bonden, vond Ada. Naast de jasmijn stond een bloeiende hazelaar. (Fig. S). Bram had juist een verhaal over de wichelroede gelezen, waarmee men volgens die opgave water en schatten kon vinden. HU stelde voor een tak af te snijden om allen hun geluk eens te beproeven. Maar Jan wees hem op het bordje: ..De plantsoenen worden In de hoede van het publiek aanbevolen, dat tevens ver zocht wordt, baldadigheden tegen te gaan" en overreedde hem dat snijden te laten, ,,’t Zou er mooi uitzien,” merk te hij op, „als alle menschen maar naar willekeur gingen hakken en snUden in de plantsoenen” rEn”, voegde Toos er- bjj. „heb je niet gelezen van die schat- graverU in Zaandam? Na die mislukking moet Ik er niets meer van hebben" Neen, Bram had die verhalen niet ge lezen. maar hU werd gauw genoeg op de hoogte gesteld en stemde toe de struiken met rust te laten. Je zorgt daarbU natuurlUk op een plaats te gaan zitten, waar het niet al te licht la. Je zet je beenen nu zóó ver uit elkaar, dat het draadje gespannen is, dan plaats Je den wandelstok naar je toehellend vóór je en laat hem eenvou dig rusten tegen het draadje. Je beide handen houd je boven den net precies of je hem op eenige c.M. afstand met je „electrlclteit" vast houdt. Wanneer je je beenen nu heel voor zichtig beweegt, zweeft de stok zachtjes heen en weer, net precies of hU de han den volgt, die je er boven beweegt. Overal waar Ik dit kunstje vertoonde snapte niemand er iets van en zoo zal het Jullie zeker ook gaan, wanneer je het thuis voor je vrienden of hulsgenoo- tsn eens probeert. Toen Hubert ongeveer een maand in het huisje van den houthakker woonde, wilde hU met alle geweld naar het kasteel van den heer van Vollen- hoven toegaan. In leder geval wilde hU weten, hoe de gevangenis van zUn vader er van bulten uitzag. En aoo stapte hU op een goeden dag, vergezeld van Olivier, in de richting, die de oude Nlcolaas hem gewezen had. begon ruitjes, njke Jongetjes, toen vreesden zUn ouders het ergste. Eerst na drie dagen nam de koorts af. Toen pas keerde Sjorsje's bewustzijn le nig en toen hU de oogen opsloeg, zag hU het eerst van allen den jongen, die hem zóó geslagen had. Deze jongen had een bord met drie pannekoeken in de hand en met tranen In de oogen vroeg hU Sjorsje om vergiffenis. „Och. loop heen,” zei Sjorsje lachend „die pannekoeken vind Ik heel lekker, maar van die vergiffenis moet ik niks hebben. Wil je voortaan mUn vriendje «Un?” De jongen keek of hU voor 't eerst op de wereld kwam. „Ik heb met het bloesje de wereld rondgevlogen,” zei Sjorsje later tegen hem, „en ik heb een heeleboel geleerd De molenaar en het vreemde jongetje keken Sjors angstig aan. Ze dachten, dat hU weer opnieuw begon te Uien. „Neen, neen,” stelde Sjors hen gerust, „ik heb een heeleboel geleerd. Vader, mag mUn En dat had je vader vast goedgevonden en die jongen zou je vriend geworden zUn, inplaats van Je vUand." En opeens begon 3Jors de dingen heel anders te zien, dan hU tot nog toe ge daan had. 1 Bloesje had gelUk Wat vanmiddag gebeurd was, was ook een beetje z’n eigen schuld. ,Jk heb al genoeg gezien, lief bloesje, zei Sjorsje, „ik heb vannacht een heele boel geleerd." „Ik kan er niets aan doen, vader!” huilde het ventje, „die jongen en die hond hebben het gedaan.... O, mUn bloesje met die mooie roode rui tjes.” „Welke Jongen, welke hond?!”rien zUn vader boos uit. „Ik zal ze wel krUgen. Maar het is ook Jouw eigen schuld, dat ’t ge beurd is. Dan moet je er maar niet overal mee gaan pronken, als je wat nieuws aan hebt. Kom aan.... trek uit!” Sjorsje trok zUn bloes en broekje «rit en werd zóó met zUn nachtponnetje aan naar bed gestuurd. DkAr huilde hU z’n verdriet In de kussens uit. Vermoeid van t hullen, viel hU elnde- lUk in slaap en toen hij ontwaakte, was het precies middernacht. Door het venster zag Sjorsje dat de volle maan op den Kerktoren scheen en hU schrok er bUna van, toen hU de twaalf doffe slagen hoorde dreunen over de kleine dorpshuisJes, die in de donkerte weg- hurkten. Opeens zag hij, dat de maan ook zUn bloesje bescheen, dat aan de waschlijr. op het erf hing. Sjorsje moest er bijna om lachen, toen hU zag, hoe de wind er heelemaal lr>- kroop en het buikje en de mouwen heelc- maal bol zette, net of er een ventje in zat. Op zijn bloote teentjes sloop hij naar de deur en lichtte de klink op. HU had geen rust vóór hU had gezien of zUn bloesje wel heel erg was gescheurd. Misschien was het alleen maar wat vuil geworden, dacht hU. en als het ge- wasschen was, kon het misschien wel weer heelemaal voor nieuw doorgaan. BU het bloesje gekomen, zag hu tot zUn vreugde, dat er geen scheuren in zaten en zUn gezicht klaarde vol blijdschap op Maar opeens keek hU erg verbaasd toen hU hoorde, dat het bloesje tegen hem begon te praten. „Dag Sjorsje," zei het bloesje. „Vin je niet dat ik er weer netjes uikzle? MUn En vóór die kleine huisjes liepen andere jongetjes op en neer, die fluweelen broekjes met zilveren knoopen droe gen en leuke gekleurde bloesjes. En die jongetjes zagen er blazend en gezond uit, omdat ze te eten kregen, alles wat ze maar lekker vonden. Sjors zag. hoe die jonge tjes daar liepen te pron ken, omdat ze het zoo goed hadden en hoe ze die arme kindertjes hun armoede lie ten voelen. „O. wat zUn die jongetjes met die flu weelen broeken en gekleurde bloesjes toch akelige kinderen.' ’dacht Sjorsje en als had het bloesje dit gehoord, zei hel; „Zie je nou, waarom die jongen er vanmiddag toe kwam, jou en mU zoo geweldig toe te takelen? Dat kwam, om dat niemand zich iets van dat arme jongetje aantrok. Als JU een flinke jon gen was geweest, had je dat wel kun nen begrUpen en zou JU Je vader ge vraagd hebben, of je dat oude bloesje - aan dien armen Jongen mocht geven. beetje plagerig vroeg Bram, ^ot voorzitter dat wel goedkeurde?" „Och", antwoordde Jan, ,jüs wjj niet meenemen, worden ze toch wegge- snoeid." Hiertegen viel niets In te brengen Ze stonden nog een oogenbllk te kUken en opeens zei Tilly: „weet je, waar ik zoo’n zin in heb?” .Nou?” vroeg Jan. „In stuivertje ver wisselen ,Jïi ja!" riepen allen in koor en da- delUk waren de noodlge boomen uitgeko zen en weldra nadden ze de dolste nrot. Moe en warm gingen ze elndelUk-naar huis, na eerst de op het gras gelegde takken zorgvuldig bijeengebonden te heb ben. t Was een eenige middag geweest, zooals Henk in kleuren en geuren te le zen kreeg in een gezelligen brief, die Toos hem schreef en die door allen on- derteekend was. 1 Speet hem. dat hU er niet bU had kunnen zUn! roode ruitjes zUn niet eens verkleurd." ,.Dag bloesje,” antwoordde Sjort, „wat had die leeluke jongen Jou toegetakeld, hé? Maar morgen krUgt hU een pak slaag terug,” „Kom, kom,” zei het bloesje, „je moet je niet zoo kwaad maken. Als je alles zou je misschien medeUJden met Jongen hebben. MUn ruitjes zUn warm getinte bloemblaadjes vormden een prachtige tegenstelling met de witte meeldraden. Jan wees op het eigenaardige ver schijnsel, dat planten, zooals iepen, waarbU de wind bet stuifmeel over brengt, bloeien voor er bladeren aan zUn. Een paar laaghangende iepentakjes werden mee naar huls genomen, «ten Toen de molenaar van „Voor de wind", de hoogste molen van heel Zeeland, die week wel driehonderd zakken graan ex tra had gemalen, kon er een nieuw bloesje overschieten voor Sjorsje. Sjorsje was het grappigste ventje van Oudezande en toen hU T nieuwe Moesje gekregen had, een bloes met mooie roode ruitjes, was hU den konlng te rUk. Met zUn handen in de sak ken van zUn wU- den fluweelen boks, waarop een paar groote dofzilveren Zeeuwsche knoo pen prUkten, wan delde hU door de hoofdstraten om steh aan alle men schen te laten zien. En alle men- achen bewonderden Sjorsje. Doch opeens gebeurden er gekke din gen. Uit een klein huisje kwam een geha vend jongetje op Sjorsje toeloopen. Hat jongetje had een groeten hond bU zien, dien hU recht op Sjorsje afstuurde. „Pak ’em!” riep het Jongetje, ..Pak ten. den bluffer!" „Goeie hemel,” dacht Sjors, „hoe kom ik hier vandaan.” Maar vóór Sjors de beenen had kun nen nemen, greep het Jongetje Sjorsje bU «Un bretels en gooide hem midden op den vetten grond, die niet bestraat was. „O, o, mUn nieuwe bloes," riep Sjorsje uit, ,Jk heb ’m pas van vader gekregen.” „Wat heb ik met jouw bloes te ma ken," schreeuwde het jongetje terug.... „Hier, hier...." en meteen gooide hU den armen Sjors heelemaal vol vette kiel. Sjorsjes oogen zaten bUna dicht, zUn neus ook.... en zUn ooren waren door de kiel heelemaal verstopt. „Ik.... ik.... kan niet meer praten,” riep hU angstig, daar zUn mond ook heelemaal vol zat, „Geeft niets....* gilde het Jongetje terug en als had hU nog niet genoeg van «Un leelUke streken, stuurde hU den hond op Sjorsje af. .Fldello, pak *m”. Vóór Sjors goed begreep, wat er met hem gebeurde, voelde hU hoe het groote beest hem bU z’n fluweelen broek pakte en er een heel groot stuk uitscheurde. Het duurde gerulmen tUd vóór Sjorsje zich van het dier kon bevrUden, maar wist, dien toch zeker nog even mooi.” ,^Ja, gelukkig wel,” lachte Sjors, „maar wat ben Je dik, zég. Je lUkt wel een luchtballonnetje.” ,4a,” antwoordde het bloesje, ,4k zit nu vast, maar als je me losmaakte, dan zou je eens wat zien. Dan vloog Ik hoog over alles heen, over de hulzen, over den toren. Ja zelfs over zeeën en bergen In vreemde landen." „O, wat leuk,” riep Sjorsje, „Ot zou best met Je mee willen." „Nou, zei het bloesje, „trek me dan maar aan, dan zal ik je meenemen. Dan vliegen we samen heel hoog over ue wereld heen en dan zien we saampjes een heeleboel dingen, die andere men schen nooit te zien krijgen." .Maar wat zal vader daar wel van zeggen?" vroeg Sjorsje. „Die zal wel veel verdriet hebben, als ik nergens meer te vinden ben en morgen niet meer in mUn bed lig.” ,Jk zal dan wel zorgen, dat Je morgen weer terug bent,” zei bet bloesje. Sjors trok het bloesje aan; het ging heelemaal bol staan en daar zweefde ons ventje door de lucht, zóó hoog, dat nU bUna zUn hoofd stootte tegen de dikke, donkere wolken, die van tUd tot tUd de maan probeerden te bedekken. Maar dat lukte niet, want dan riep het maantje den wind te hulp om de zwarte wolken weg te blazen en.... tjoep.... daar wa ren ze al weer verdwenen. „Nu moet je niet zoo hoog vliegen, bloesje,” zei Sjors, „anders kan Ik niets van de wereld zien." En warempel, Sjors zag een heeleboel dingen, waarvan hU nooit gedroomd had. Zoo kwam hU ook In een dorp, waar heel veel arme jongens woonden, die er allemaal even slecht en bleek uitzagen, evenals het Jongetje, dat Sjors van middag had aangevallen. Wat hadden ze het koud! Ze liepen te bibberen van de kou. HIJ, Sjors, zag door de vensters i wat een armoede er in die huisjes heersebte. Ze hadden bUna niets te eten en de kin dertjes waren dolblU, als ze een oudbakken sneed je brood kregen met wat goe-.koope bo ter er op. vóór vriendje dat bloesje met de roode ruitjes van me hebben? Ik kan het nog best met het oude doen.” Maar de molenaar wist een andere oplossing. Sjorsje mocht het bloesje met de roode ruitjes houden en zUn vader gaf een nieuw, net eender, met roode ruitjes aan het arme jongetje. En als Jullie ooit In Oudezande komen en je ziet dan twee jongetjes loopen met roodgeruite bloesjes, dan kun je er on rekenen, dat het Sjors en zUn vriendje zUn. school te gaan, had JD >r- >r- 20 M o- irt

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 15