DE LOOZE STREKEN VAN
REINTJE DEN VOS
HET PAASCHLAMMETJE
INDISCHE RARITEITEN
VAN ALLES WAT
DE ZOON VAN DEN EDELMAN
o
2
o
c
o
o
o
o
o
r\ wzii,
DOOR RO KOPUIT
Xxin
door CORRY DOMMERINC
DE B.L.N.S.
k«
'•.g 3
X
-B/ Act
x
x
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
t
Koffie
k. 4
vlude Bieb teren haar aan....
pen,
zien»
de
en met haar handje* op haar rug
me stond te kijken
C
er een van in haar armen
I.
de
„Je hebt me het leven gered.” «si het meisje. .AU jij het paard niet
Al
1
o
te
Reinaart had too mooi gesproken,
‘t Was ook Nobel naar den zin.
Daarom, vloog die domme kontng,
Voor de derde maal er in.
Zeide Reinaart nu heel gauw,
„D’eerste was voor u m’n honing,
En het and’re voor uw vrouw."
OPLOSSING VAN DE NEGEN*
VLIEGENKWESTIE,
1*
O1
U
kregen, zou ze nu tenminste nog iets ge
had hebben waar ze blij mee zou zijn ge
weest, maar ze had niets en het was nog
wel Paschen en iedereenwas gelukkig
Toen liep ze naar Zonnevrouwtje en
sloeg haar arm om haar hals. "JU wilt
me wel helpen, om Wltbol een prettig
Paaschfeest te bezorgen, is t niet?” Hulz
in nu loog de loose Reinaart.
Redde zich er handig uit.
Niemand wist er iets te zeggen,
Allen vonden ‘t een schavuit.
Isegrim had als getuigen,
Tibert en ook Bruin den Beer,
Bgteluis de Aap en Grimbaard,
Waren voor den and'ren heer.
t
t
2
I
t
1
k
e
e
r
v
t
i
h
k
o.
e
J
H
hi
ei
tx
w
m
h<
M
ei
J«
cc
SC
<2
tr
P<
te
ta
bi
bc
la
kl
1
i
t
o
tl
/I
V
ragen,
lijn de Ram,
en hoe Isegrim de wolf, zich
hem beklaagde
clubgenooten na een gezellige wandeling
Brams huls. Jan had de anderen zoo n
beetje op de hoogte gebracht en al moest
Hoe Reinaart vrede met den honing sloot
nogmaals over
3
L gladde wanden
hem hebben hooren spreken. Ik heet Allee, en JU?”
„Mijn naam Is Hubertus." antwoordde de jongen, die zich haastte
verdere vragen te voorkomen door te zeggen: .Jdjjn ouder* zijn houthak-
Veel meer heeft hij nog misdreven.
Jegens mij en mijne vrouw.
Telkens heeft hij ons beleedigd,
Telkens dreef hij ons in t nauw.
HU zal alles wel ontkennen.
Maar ik weet een goeden raad,
Laten Rein en ik gaan vechten,
Want dan weet u hoe het staat."
Bram nog eens extra van zijn zakdoek
gebruik maken, hjj was verder weer ge
woon.
Op de tafel lagen een stuk of tien
cartons met gedroogde planten
stonden een paar fleschjes bij,
dieren bevonden,
begon Bram:
en er
waarin
zich blijkbaar dieren bevonden. Toen
allen zaten, begon Bram: „Jullie «reet
natuurlijk, dat we in Indië anders met de
dieren omgaan dan hier In Holland. De
meeste menschen zijn hier al bang voor
een spin en een muis. In Indië heb je
allerlei dieren In je huls, zooals bijvoor
beeld deze aardige tokè (Fig. 1). Dat
diertje heeft een paar zulgschijfjes aan
zijn poolen, waardoor het zelfs tegen
kan oploopen. En we
zouden onze levende muggenvangers niet
graag missen ook."
De meisjes keken of ze die vliegenvan
gers niet zoo erg zouden weten te waar-
deeren, maar Bram ging voort: „Dit is
ook een hagedissensoort, die zeer on
schuldig is. al zou zijn naam: vliegende
draak je iets anders doen vermoeden.
(Flg. 3). Eigenlijk is het geen vliegen wat
hij doet, maar zweven van een boomtak
naar een anderen. Daarbij maakt hij ge
bruik van een soort valscherm, dat hij
met behulp van zijn ribben weet uit te
spreiden. In de andere fleschjes zitten
een schildpadei, waar niet veel aan te
zien is en een wandelend blad (Flg. 3)
Dat dier is droog in het fleechje gedaan
„Op deze cartons zitten verschillende
planten, waarvan de mooiste deze twee
Nu Bram wat meer met zijn werk op
school kon opschieten, liep hij minder
straf op en had dus beter gelegenheid
de bijeenkomsten van den Bond voor
levende Natuurstudie bij te wonen.
Op een Dinsdag liep hij met Jan naar
huis en zei zoo terloops: „Morgen kom
ik niet op de bijeenkomst.”
„Waarom niet?” vroeg Jan.
„Omdat ik morgen een heele kist uit
Indië krijg om uit te pakken. Ik hoop,
dat ze mij ook wat gedroogde planten en
dieren op sterk water meegestuurd heb
ben, zooals Ik gevraagd heb. Maar eigen
lijk is dat niets voor jullie.”
„Waarom niet?” vroeg Jan heel ver
baasd.
„Wel, ik meende, dat jullie alleen de
levende natuur bekeken."
„Begrepen kerel.” En met een stevigen
handdruk nam Jan afscheid.
Den volgenden middag bereikten
Even dacht Bram na. „Weet je wat,
komen jullie dan om half vier bjj .ne.
Dan zal ik wel alles uitgepakt hebben.
Weet je," zijn stem kreeg opeens een
weeken klank, „Ik kan soms nog zoo
naar Indië terugverlangen. Als Ik weer
al die dingen zie, ben ik er altijd een
poosje kapot van."
kunnen houden en toen ik zag, dat het dier me rechtstreeks naar den
afgrond voerde, was ik selfs niet eens meer in staat om te schreeuwen en
zonder uw moed was ik onherroepelijk verloren gegaan."
van de reis geleden, maar ze zjjn toch
nog mooi. Bekijk ze maar op jullie ge
mak en let vooral op de gedroogde me-
latti, de meest bekende, heerlijk geurende
bloem van Indië. Ik ga onder de hand
mijd brieven nog eens overlezen.”
Nu, dit vonden allen natuurlijk best.
Too* maakte zelfs van enkele voorwerpen
een schetsje om aan Henk te sturen en
zeer voldaan namen ze van Bram af
scheid.
Isegrim was teer mismoedig.
Sprak daarom; „O, eed’le Heer,
Wat zijt gij toch weer onnoozel,
En nog wel den derden keer!
‘t Waren immers alle leugens,
Goed gekozen en zeer raak.
Maar dat wil toch heusch niet zeg
gen,
Dat het waar is van dien snaak.
had vast gehouden, sou ik in den afgrond te pletter zijn gevallen.”
„1 Is niet de moeite waard om er aoo lang mee bezig te blijven.” zei
„Waarde honing," zei nu Reinaart,
„Mijn verdriet is werk’lijk groot,
O, ik kan 't mij niet begrijpen,
Is die arme Kuwaart dood?
Even wil ik u nog vragen.
Wat bracht toch Bellijn de Ram,
Toen hij na 1 kasteel Malpertus,
Weer bij u o, honing kwam?"
Hij zei met een lieven glimlach,
,,’k Weet, u houdt zooveel van vtsch.
Daarom wil ik u eens zeggen,
Hoe te 't best te vangen is.
Hang uw staart maar in het water,”
■£ei die leelijke schavuit,
„Want dan haalt ge wel heel spoedig
Uwen staart met vtsch er uit."
Dit vond Reintje lang niet prettig,
Hij dacht zelfs: „O, wat een strop.
Maar toch raap ik edelmoedig
En vol zwier den handschoen op.
Doch hoe het ook moge loopen,
Hoe ook onze strijd zal zijn,
Isegrim heeft toch iets tegen.
Want 'zijn klauwen doen hem pijn."
Even wil ik u vertellen.
Wat hij laatst deed aan m’n vrouw,
O, ik moet er niet aan denken,
't Was toch zoo gemeen en flauw.
Wiet, Hersinde ging eens wand’len,
In haar eentje op het ijs.
En toen maakte deze valschaard,
Mijne lieve vrouw iets wijs.
anderen.... En van deze gedachten ver
vuld was Leny naar buiten gevlogen,
regelrecht naar de weide.
Daar stond Wltbol weer afgezonderd
van de anderen, en er was iets zóó treu
rigs in haar houding, dat Leny tranen
in haar oogen kreeg. Het was Paschen,
de zon scheen zoo vroolijk en iedereen
op de hoeve was blij en gelukkig, de die
ren zoowel als de menschen, en Wltbol,
haar lieveling, had verdriet Zjj was de
eenige, die geen vroolijk Paschen kon
hebben en dit was ’t, waar Leny al dagen
lang van vervuld was ze moest er iet*
op vinden om ook Wltbol een pleizlenge
Paschen te bezorgen. En gisterenavond
had ze 1 gevondenl
Aandachtig keek ze om zich heen. Daar
stonden Spitssnoetje, Krulhaartj*. Groot
moedertje en al haar vriendinnetjes die
ze leder een naam had gegeven. Toen
bleef haar oog rusten op Zonnevrouwtje
die ze zoo genoemd had omdat haar
vacht zoo mooi glansde In de zon. Zon
nevrouwtje had gisteren drie kindertjes
gekregen, drie van die lieve kleine kin
dertjes, die nu om haar heen dartelden.
Ze vond het heerlijk voor Zonne
vrouwtje dat ze zoon prachtig Paasch-
cadeau had gekregen, maar ze vroeg zich
af waarom Wltbol, die altijd zoo hef was
en toch óók verlangd had naar haar kin
dertjes, zoo slecht bedeeld was geworden.
Als Wltbol meer dan één kindje had ge-
t Is heel anders afgeloopen,
Want het water dat bevroor,
En haar staart bleef er tn zitten,
Toen ging Reintfe er van door.
Ik heb haar toen vlug geholpen.
Anders ging ze zeker dood.
Dus u snapt wel kontng Nobel,
Mijne haat voor Rein is groot.
„Och kom, we kunnen toch niet per
vliegmachine naar Indië gaan om de die
ren levend te zien, dus we zijn al heel
blij, dat we op een andere manier iets
van de Indische dieren en planten te zien
kragen”
Kontng Nobel gaf hun beiden,
Ieder twee getuigen mee,
En de and’re dieren dachten:
,Jfu begint het straks o, wee."
„Deze heeft Bellijn de Ram dus
Als een dief u niet gebracht.
En ze waren toch zoo zeldzaam,
Inderdaad van groote pracht.
Daarom heeft hij d'arme Kuwaart,
Toch zoo vreeselijk vermoord,
O, ik moet er niet aan denken,
Doch geloof me op m’n woord!"
Ook de and'ren vonden 't prachtig,
Hadden medelij met Rein,
Want zoo’n goed en machtig spreker
Kon toch heusch geen slechtaard
zijn.
Kontng Nobel keek verwonderd,
Zooiets had hij nooit gehoord,
,,’k Kan er niet meer wijs uit wor
den,"
Riep hij waarlijk zeer verstoord.
Hij vertelde van drie dingen,
Die hij ten geschenke gaf.
Deze liet hij Bellijn brengen,
En nu kreeg hij zoowaar straf!
„’t Was een ring, een kam, een spie
gel,"
v gr—>»<->■<-> ■«■QkQ Bes ■e3EC3 EO EO EO EO E EO EO BOE lOIOIOIOIOIOlOlOIOlOIOIOIOIOIOIOIOI IOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOI
Op een raam van 9 bij 9 vierkante ruit
jes zitten 9 vliegen op 9 ruitjes zoodanig,
dat geen 2 of meer vliegen in eenzelfde
rij ruitjes Bitten, noch horizontaal, noch
verticaal, noch diagonaal.
Drie vliegen wandelen naar een aan
grenzend ruitje en dan klopt het nog
precies met bovenstaande voorwaarden.
Bovenstaande teekenlng brengt duide
lijk in beeld, op welke wijze de vliegen
eerst zaten (zie de zwarte stippen) en
wélke drie vliegen aan den tippel gingen
naar het ruitje met het kruisje, aoodat
het toch allemaal nog precies klopt: geen
3 of meer vliegen tn één zelfde rij ruitjes,
noch in 'n horizontale, noch in ’n vertl-
kale, noch diagonaal.
Er zijn nog meer oplossingen mogelijk.
Wie kent er nog eentje?
zijn. De eene (Flg. 4) stelt de koffle-
plant voor in verschillende toestanden.
Ze zijn mooi gedroogd en je ziet heel
duidelijk de koffiebesaen, die natuurlijs
nog gedroogd, gepeld en gebrand moeten
worden. De tweede heel mooie is de
klnaplant. Oorspronkelijk komt de kina
uit Zuid-Amerika, maar op Java worot
tegenwoordig heel wat kina verbouwd.
De bast levert het bekende koortswe-
rende middel (Flg. 5).
gacl
VtrwAht r'-'C
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
tetde zeJij bent zoo
rijk, dat je best lets van je
rijkdom af wilt staan om
een ander gelukkig te ma
ken.
Zonnevrouwtje stootte met
haar kop tegen Lenys
schoudertje en Leny be
schouwde dit als een toe
stemming. Ze liep naar de
lammetjes die vertrouwelijk
om hun moeder heen ston
den en nam er een van in
haar armen.
„Zonnevrouwtje,” zei ze,
„je kindje zal t goed heb-
■en.”
Toen ging ze naar Wltbol
die een heel eind van de
anderen afstond en luste
loos kleine bosjes gras uit
den grond plukte. Ze zette
het lammetje bU haar
neer.dit begon te bla
ten, vragend en hulpbehoe
vend en Wltbol voelde haar
moeder-Instinct wakker
worden. Ze begon het lam
metje te llefkoozen en dit
de het moederdler dicht bij
zich voelende, vlijde zich
tegen haar aan
Leny stond stil naar dat wondermooie
gebeuren te kijken, zooals het moeder
schaap zich over het kleine diertje ont
fermde en het dezelfde liefde gaf die ze
ook haar eigen kindje zou hebben ge
geven. Ze beschouwde het als een kost
baar geschenk en Leny hoorde de blijd
schap in den klank van haar stem toen
ze zachtkens blaatte
Ze streelde Wltbol vol liefde en fluis
terde: „Ben Je nu niet heel, heel bljj
met je Paaschiammetje, Wltbol....?”
„leny is erg stil, den laatsten ttjd,” zei
de boerin tegen haar man. ,,Dc begrijp
niet" wat er aan hapert.”
„Ik ook niet,” antwoordde Leny s vader,
„maar ik heb wel een vermoeden. Giste
ren «sas ik in den stal bezig met de scha
pen en de lammetjes, toen ze opeens
binnenkwam en met haar handjes op
haar rug naar me stond te kijken. Ze
had zoon peinzend gezichtje, dat ik
vroeg, waar ze aan dacht. En toen zei ze:
„Ik zou graag willen weten hoeveel kin
deren een schaap heeft, vader.”
„Zoowat twee, soms ook drie, ook wel
eens één," antwoordde ik.
Toen liep ze naar de schapen en aaide
ze over den neus.
„Hoeveel beeft deze er, vader?” vroeg
ze toen.
„Twee,” zei ik.
Maar met dat antwoord was ze niet
tevreden. Ze moest van bijna alle scha
pen weten hoeveel kinderen ze hadden
en toen ze tevreden was. ging ze naar
bulten en heb ik haar den heelen verde
ren dag niet meer gezien."
Juist kwam Leny de kamer binnen. Zij
was klein voor haar zeven jaren en had
een rond, blozend gezichtje met dartele
krulletjes, die om haar hoofdje dansten.
JSn Leny.... ga je morgen mee met
vader om de lammetjes in de wei te
laten? Dat zal een vroolijk Paschen wor
den met al die lieve, jonge diertje*....
vandaag zullen er nog een paar bij ko
men...."
„Roept u me, vader, als de lammetjes
«r zijn?"
„Als je niet In je bedje ligt, aal Ik je
roepen anders zie je ze morgenoch
tend wel,” beloofde de boer en ging toen
naar bulten.
Leny ging dien avond laat naar bed
ze was nog even bij de nieuwe lammetjes
geweest en het had haar moeite gekost,
er afscheid van te nemen. Ze was dol cp
de schapen en speelde bet liefst met Wlt
bol, zooals ze haar groote vriendin noem
de. Wltbol was het kleinste schaap van
de familie -en bad de mooiste witte vacht
van allemaal. De laatste dagen was zi)
achter niet zooals anders. Stil en droevig
stond ze in de wei en zonderde zich zoo
veel mogelijk van de andere af. Leny
«rist wel waarom. Ze was zoowat den
beelen middag bij Wltbol gebleven om
haar te troosten, want ze voelde echt met
haar mee Wltbol had een paar dagen
geleden een lief, klein lammetje gekregen
en dit «ras gestorven. Andere schapen
hadden meer dan één kindje, maar Wlt
bol moest het eenige kindje, dat ze ge
kregen had. verliezen en Leny was bijna
even ontroostbaar als zij zelve.
Voor ze naar bed ging, was ze nog
even naar Wltbol toegegaan en, met haar
hoofdje Hefkooaend In haar witte vacht
wegschuilend, had ze gefluisterd
„Wacht maar Wltbol, morgen 1* t Pa-
schen...”
Wltbol knipperde met haar oogleden
alsof ze t begreep en Leny was getroost
nu had Wltbol tenminste iets prettigs
om aan te denken Leny sprak met haat
dieren altijd alsof het menschen waren
Ze had nooit om poppen gegeven en de
paarden, koelen, varkens, schapen en
kippen waren altijd haar liefste speel
goed geweest. Ze vertelde hun al baar
groote en kleine geheimen en was tevre
den met de vriendschap, die zij haar in
hun plaats bewezen.
Op Paaschmorgen scheen de zon vroo-
lük over de groene weide en de schapen
waren reeds alle bulten, toen Leny
deur uitholde.
„Wat heeft mijn meisje een haast,”
riep de boer haar na.... Maar Leny bad
geen ooren naar hem. Ze had uit haar
slaapkamer gezien dat de staldeuren wer
den geopend om de schapen naar bulten
te laten. Ook de lammetjes, die gisteren
geboren werden, waren er
bijoh, wat hield ze van
die kleine diertjes met hun
ronde, hooge voorhoofdje*
en fijne oortjes....
Ook Wltbol had ze ge-
arme Wltbol,
die v geen
moeder «ras,
zooals
L’..
7