HOE DOMME KARA
KARA DE WIJZE’ WERD
6
5
De geschiedenis van Oom Kees in de
wildernissen van Afrika
GOEDENNACHT! J
£.OG|D
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
BF
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
No
Na.
No.
T
No.
7
No.
0.
o
«mg
par-
0
0
rosta-
#28—
gaat
ksln-
loi^pioioioioioioioioiaioiozoioioj
0
No.
I-
1
I'
-
P F'
itswo-
u
Een oud sprookje uit het Morgenland
nleur
emt.
D*
t
een
O
ven, na sonsondergang nooit bet buis
«Wordt voorteezet)
ertoe
zUn
aan
I en
eeds
ktag
Die er aan d'oever wandlen *11
Treft er gewis een krokodil.
I
Poppedijne.
Lieve kleine.
Je moet slapen gaan.
Kijk een» buiten.
Door de ruiten
Schijnt de zilv’ren maan.
Kern je wastchen,
Niet zoo plassen.
Stoute perppedijn'
Kertt Je handje»
Nu je tandje»
Kijk, zoo i» het fijn!
Mijn oom Kees, broer van
Ging vorig jaar naar Afrika.
Door de negers en de slangen
Werd hij er met muziek ontvangen.
^Wat K het daar een wonderland
De palmen groeien er In t sand
En kUk, de struis, die loose guit.
Broedt er Julrt.m eieren uit.
Oome Kees Is vol verlangen
Om een wilden leeuw te vangen
Maar heel gemak'Hjk gaat dat niet,
De leeuw loopt hard, zooals Je ziet.
Wacht eens even, jullie apen.
MU bestelen onder t slapen!
Moeder sust Je,
Moeder kun je,
Zachtjes goeden nacht.
Ga maar droomen,
Door de boomen
Suist het windje zacht!
rus
rn.
es
)L
K>
>u, ah
le be-
weg
■BK
BT
4
rt
V
X
en
te
de asven gingen op weg.
Alleen Kara ging niet naar huls. HU
wist, dat zijn tantes, uit vrees voor dle-
Karibar's sterke schouders
ijouwd. Dat was voor Kara
kan,
kom.
moe.
ihten
k te
>gen,
bedt.
King
rwe-
ver-
be-
«1
er
spion der roovers geweest zUn," waagde
een ander te veronderstellen.
„Wat? Hoor Ik dat goed.” klonk daar
de stem van Hufa, die met zijn slaap,
muts nog op t hoofd was komen toe-
loopen. „MUn knecht. Kerk, *n spion van
bandieten? En dan te bedenken dat ik den
schelm dagelijks in mUn huls heb ge
duld, dat Ik hem vannacht bij t naar huis
en W.
roeden
tacht,
>oi te
elt de
p een
auctie
>or te
bjn.
'erden
Sroot,
K- de
van
drage
jroo
gele
200)
>een
de
■der
eelt
bo
rn.
>r-
MT
de
ke
al
ir
is
van den Kalief zelf!” zoo ging het van
mond'tot mond.
.Maar is dat K»rs, de schoenmaken
knecht met, die daar geboeid wordt weg
gesleept?" vroeg er een.
„HU zal misschien in t geheim
anderen die te snel hadden omhoog ge
trokken, uit vrees van nog verder achter
volgd te worden. Hier is hij."
Toen boog de snoever driemaal voor den
opperkadl en de rechters, en trad weer
achteruit. De rechten gingen onderhande
len, zochten in dikke boeken, vroegen om
raad bU den Grootvizier, maar schenen
geen besluit te kunnen maken.
Herhaaldelijk werd Kara ondervraagd.
Maar het eenlgste wat men den geheel utt
t veld geslagen jongen kon krijgen was:
Uk ben werkelijk onschuldig mijnheer.
Allah weet t."
Ten slotte stond de opperkadl, na veel
over en weer gepraat op. Hij snoot met
een ernstig gezicht zijn neus en begon,
terwijl alle rechters eerbiedig toeluister
den, te spreken.
„Vannacht is onze goede stad Bagdad
n
'd
etal
L
13.11
uit-
ge-
n dit
elUke
En oom vertrok, niet in een wagen.
Maar door *n giraffenpaar gedragen.
ma
Ui-
an.
en
81-
an.
»d-
ar-
ul-
■elaar
n te
op zoek waren gegaan, waren nooit terug
gekeerd. Waar waren ae gebleven?
Aan het hoofd /der roovers stond een
reus, die over een
mskskracht heette te
zich om zijn euvel
leer openden. Als Kara dus laat moest
werken, was hij steeds gedwongen den
in
op no.
in de
■loten
1 te
terraad
ernstigste
raadslagen,
mede-rechters
gezichten in
Onze Kara bad rich al dien tUd niet
durven verroeren, uit vrees ontdekt te
worden. Ook waagde hU t niet achter de
roovers aan t paleis binnen te sluipen.
Voorzichtig weggekropen in een donker
hoekje zat hU hun terugkomst af te
vrooÏHk was? Daarover in een vol-
I hoofdstuk.
hadden neergehangen. Het gelukte mU
nog dezen eene te vatten, den kleinste van
allen, die geen kans meer had gezien cm.
een misdaad wel bepaald was. Alleen de
groote Kalief zelf kon niet in *t openhaar
verschijnen, omdat....* zUn troon mijlen
ver weg op
werd voortges.
heel jammer. Want de Kallef stond be
kend als een zeer wijs en rechtvaardig
man. OngetwUfeld zou hU dan ook Kara's
onschuld hebben ontdekt.
Toen de gevangene voor 1 paleis aan
kwam zag bet er al zwart van de men
schen. „Daar komt ie, daar is ie," werd er
geroepen.
De soldaten baanden zich een weg tus-
schen de opeengehoopte menschenmassa,
en geleidde Kara zoo naar de gerechts
zaal, tot vlak voor den opperkadl Deze
zette zijn oril op t puntje van zUn neus,
en keek in stomme verbazing eerst naar
Kara en toen naar de rechters. Was dat
de gevaarlUkste bandiet van Bagdad, de
handlanger van rbovers, die tot In het pa
leis van den Kallef doordrongen?
„Is dkt
„Ja heer, hU is het,” viel de lange ma
gere officier van de lUfwacht den opper-
Kadl in de rede. „Laat mU u de toedracht
der zaak uitleggen.
Te middernacht ontdekte mijn waak
zaam oog, dat geen slaap kent, wanneer
het geldt de belangen van onzen heer, den
Kalief (hier boog de opperkadl en de
anderen ontblootten t hoofd!dat roovers
op een onbegrijpelijke wUze *t paleis wa
ren binnengedrongen. Onmlddelltjk liep de
lUfwacht, ik voorop, in stormpas op de
schurken af. Er ontstond een vreeselUk
gevecht, waarbij ik met eigen hand wel
zestig roovers verwondde. Tenslotte namen
ae de vlucht. Maar zóózeer waren ze voor
onze wapenen beducht, dat ze liepen alsof
ze vleugels hadden. In hun doodsangst
klommen ae als katten tegen den muur
langs touwen, die ae daar bij voorbaat
wachten. Heel erg lang duurde dit niet.
Langzamerhand zag hU hen weer een
voor een verschUnen. Ze droegen zware
pakken. Karlbar zelf torste op zijn schou
dert niets meer of minder dan den gou
den troon van den Kallef zelf!
Zoo ging het weer denzelfden weg terug
naar de stadsmuren. Het eerst van allen
klom Karlbar zelf omhoog. Toen hU
boven stond, liet hU een dik touw omlaag.
Alle geroofde goederen werden bUeen
gezet en aan het touw vastgesjord, waarna
Karlbar ze omhoog heeech met t gemak,
waarmee een waterdrager zijn kruikje
water uit den put optrekt. Zoodra t ge-
heele geval door den rooverhoofdman weer
aan de andere zijde van den muur was
neergelaten, begonnen ook de roovers de
ladder weer te beklimmen.
Nog waren ze daar mee bezig, toen
eensklaps In de verte een verward ge
schreeuw weerklonk. Wapengekletter en
de hoefslag van rennende paarden werden
hoorbaar.
Onwillekeurig was Kara verschrikt op
gesprongen. Uit de stad naderden soldaten
De ruiterij van den Kalief! Hi) sag t aan
den Kalief! HU zag 1 aan de schitterend
roode uniformen. Daar kwam ook de lijf
wacht! De Inbraak was ontdekt.
I
In den tijd toen het gebied van kallef
Haroen den Groeten nog onveilig gemaakt
werd door Karlbar den rooverhoofdman,
woonde er to Bagdad een man, Hufa ge
naamd.
Hufa was schoenmaker, doch verkeerde
niettemin in beteren doen, dan dit met
menschen van zijn slag meestal hbt geval
was. Hoe dat kwam? Wel, niemand minder
dan mijnheer Kallef zelf behoorde tot zijn
klanten. De kalief droeg altijd hooge laar
zen van prachtig rood leer, met rijke
goudborduursels en edelsteenen. Voor *n
pear van die schoenen betaalde hU vijftig
dukaten. En, daar hU vaak nieuwe schoe
nen noodlg bad. verdiende Hufa veel geld.
HU had een buisje gekocht dicht bU de
stadspoort van Bagdad, aan de drukste
straat der stad gelegen. Boven de deur
stond geschilderd: „Hier laat Mijnheer
de Kallef zelf Zijn schoenen maken." En
daaronder: t wapen van den Kallef, met
een glinsterend vergulde halve maan. De
reizigers en kooplieden, die er met hun
lastdieren langs trokken, waren zUn vaste
klanten en gaven hem handen vol werk.
Hufa had zeven knechts, die hem hiel
pen bU t schoenmaken. Tot k avonds laat
bU lamplicht, als de stadspoort al lang
gesloten was, zaten as vlijtig aan hun
schoenen of laarzen te prikken, en zongen
onder 1 werk vroolUke liedjes.
Een van die knechts was Kara, de
kleinste van allen. Eigenlijk hield Kara
beelemaal niet van schoenmaken. HU was
een wees en woonde bU drie tantes tn,
die hem met hun zuur gemopper t leven
baast ondraaglijk maakten. Op zekeren
dag hadden ae gezegd, dat t nu tijd voor
hem werd om eens wat te gaan verdie
nen. En omdat *t bekend was, dat Hufa’s
knechts veel geld verdienden, hadden ae
hem toen naar Hufa gebracht cm *t
schoenmaken te leeren.
Zoo zat Kara dus dagelijks te kloppen
en te nazien, hoe vervelend hU dat werk
weer terug kom zul je me met open
armen ontvangen!’
Wat zijn plannen waren? Waarom bU
soo i----
gend
daden den bUnaam van „de verschrik-
kelUke” had verworven.
ZU, die hem ooit hadden gezien en dat
nog overleefd hadden (dat waren er maar
heel weinigen) vertelden van kjjn woeste
wreedheid de meest huiveringwekkende
voorbeelden. Al deze dingen speelde Kara
nu door het hoofd.
Als deze kerels eensJa, dat moest
wel. Wie anders zouden het durven
wagen bU nacht en ontU over de stads
muren te klimmen, iets waarop in Bagdad
toch de doodstraf stond. Op hetzelfde
oogenbllk stond Kara's besluit vast. Hier
werd hem de gelegenheid geboden een
avontuur mee te maken, zooals wellicht
nooit meer. HU sprong op en zorgdragend
vlak langs de muren in de donkere scha
duw te blUven, sloop hU de 12 roovers
achternaOnhoorbaar gingen deze
vooruit, een paar donkere straatjes door,
langs de groote moskee, de markt over,
tot aan het paleis van den Kallef.
Het paleis van den Kalief was, naar
men zei, zwaar bewaakt. Dag én nacht
marcheerde er een detachement der lUf
wacht met getrokken zwaarden voor de
hoofdpoort op en neer. Nu bemerkte
Kara echter, dat de lUfwacht haar taak
heel wat gemakkelUker opvatte. Boven
ook vond. HU had zich een plaatsje uit
gezócht. dicht bU de schoenen-ultstalllng
aan den weg. Daar stood Hufa self, en
prees sUn waar bU de voorbUgaande rei
zigers aan, en wees hun op 1 opschrift
boven de deur.
Soms hielden er reizigers stil en koch
ten rijlaarzen. Dan hoorde Kara, hoe se
onder *t passen van de schoenen hun
rels-avonturen vertelden. HU hoorde van
verre landen en steden, groote ooeechen
waarin de roovers huisden, van hooge
bergen waarin geheimzinnige grotten
boose geesten dwaalden, van onmetelUke
paleizen, geheel uit glinsterend wit mar
mer opgetrokken met wel duizend gouden
torentjes leder en nog veel meer.
Dan dacht Kara over de reizen, die
hU zelf eens wilde maken. HU droomde
over groote avonturen, die hU zou be
leven en, in plaats van zUn schoenen
af te maken, sufte hU net soolang voort,
tot baas Hufa het in de gaten kreeg en
met veel kabaal en scheldwoorden dreigde
hem te zullen ontslaan, als zoolets nog
ééns voorkwam.
Daarom had Kara altijd t kleinste
aantal schoenen af gemaakt; daarom ver
diende hU *t minste van alle knechts en
noemde leder hem „domme Kara".
Op zekeren dag had Hufa het zóó druk,
dat hU met al z|jn knechts tot midder
nacht had moeten dóórwerken- Toen net
werk gedaan was maakten de knechts
zich gereed om naar nuls te gaan. Hun
lantaarns staken ae aan. want de straten
in Bagdad waren smal, donker en slecht
geplaveid. Hufa begeleidde hen tot aan
de deur en sprak: „Moge Allah u veilig
geleiden, mijn kinderen." HU grendelde
op de marmeren stoep zat een officier,
die er uitzag als een eerste vuurvreter,
heel onschuldig te knikkebollen. Wat om
laag zaten of lagen de manschappen en
snorkten In koor!
De roovers, en vanzelf ook Kara, waren
blUwn staan en schenen te overleggen.
Ddhr slopen ze in een wUden boog rond
het* paleis, tot ae aan de achterzijde bU
een klein poortje aankwamen. Het slot
werd betast, maar dit scheen stevig ge
sloten te zijn, want *t deurtje was niet
te verroeren. Toen gaf de reus weer een
wenk aan de anderen, zooals toen hU van
den muur afsprong. De elf gaan wat
achteruit en Karlbar neemt zijn knots
onder den %rm als 'n stormram. Opeens
loopt hU met 'n geweldige vaart tegen
de poort aan. Een hevig gekraaken
Karlbar staat aan de andere zUde van
het poortje. HU was eenvoudig door de
deur heen geloopen! Een voor een slopen
de elf.nu hun hoofdman achterna en
verdwenen in *t duister.
Zoo werd, terwijl heel Bagdad In die
pen slaap verzonken lag, het halve paleis
van den Kallef leeggeroofd door Karlbar,
den verschrikkelUke, met zUn elf roovers.
als een normaal mensch. ZUn gericht
was vuurrood en afschuweUjk leelUk. HU
droeg geen meesen of andere wapens,
zooals de overige elf, maar had In zUn
hand een knots, ter grootte van een
flink boompje. Even keek hU omlaag en
maakte toen met de knots een gebiedend
gebaar. DadelUk gingen de elf beneden
een eind achteruit Daar opeens, Kara
kon ter nauwernood een schreeuw van
schrik onderdrukken, sprong de reus met
knuppel en al van den muur omlaagl
Ieder mensch zou te pletter zUn ge
vallen, maar de geweldenaar was op zUn
voeten "erecht gekomen en stond dadelijk
temidden der elf. alsof er niets gebeurd
was. Even werd er zacht gesproken, toen
slopen ze alle achter elkaar de straat tn
en verdwenen. -
Nog had Kara geen tijd gehad om
zichzelf af te vragen wat dit alles moest
beduiden. Nu, opeens, kwam er een ge
dachte bU hem op, die hem beangstigde
en blU maakte tegelUk.
Al vaak had hU de kooplui, als ze Hufa
vertelden van hun reizen, nooren spre
ken over de alom geduchte twaalf roo
vers. De Kallef had een zeer groote be-
loanlng uitgeloofd voor dengene, dfe hem
dood of levend de schurken, die heel sijn
gebied onveilig maakten, In handen speel
de. Maar hoe Ijverig er ook gezocht werd,
nog nooit had een mensch de verblijf
plaats der roovers opgespoord. Sommigen
beweerden, dat ae ergens In een ultge-
strekt woud woonden. Anderen zwoeren
bU den baard van den profeet, dat sU de
schuilplaats der kerels hadden ontdekt
in een voor onlngewijden niet te bereiken
ruïne tn de bergen. Weer anderen, die
OVERNEMING ÜIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
nacht onder den blooten hemel door te
brengen. Erg vond hU dit niet, want tn
t oosten zijn de nachtep heerlUk zoel
en de avondhemels vol glinsterende ster
ren. Zoo slenterde de jongen doelloos
langs de hooge muren, die Bagdad om
ringen. De heele stad was in rust ge
dompeld. Alle menschen sliepen, tot zelfs
de drie schildwachten, die de stadspoort
moesten bewaken. Dat was een heel
grappig gericht: de drie groote baardige
soldaten, waarvoor leder bU dag soo'n
diep ontzag had. stonden daar, op hun
zwaarden geleund/ te dutten. Nog stond
Kara glimlachend toe te zien, toen hU
eensk’aps een gerucht boven zich hoorde
en er op t zelfde oogenbllk een klein
brokje kalk of steen op zUn hoofd viel.
HU keek omhoog en zag tot zUn groote
verbazing heel boven op de muren be
weging. Daar scheen een mensch te
staan. Nieuwsgierig om te weten wie het
waagde bU nacht op de stadsmuren te
loopen. kroop Kara weg In de schaduw
van een groote kolom en bleef met span
ning toerien.
Rtsj, daar vloog Iets omlaag, t Was
een touwladder, die de onbekende van
boven af had laten ontrollen. Even ver
dween de gestalte, kwam toen weer terug
en begon langs de touwladder omlaag
te klauteren. Juist kwam de (haan op,
wat Kara mogelUk maakte den man dui-
delUk waar te nemen. HU had een ver
vaarlijk gezicht en droeg In een gordel
glinsterende messen!
Toen de man op de helft van de ladder
was aangekomen, verscheen boven op de
muur een tweede, die er al even ver-
schrikkeUJk ultaag. Ook deze begon om
laag te klauteren.
Zoo kwam er nog een derde, een vierde
en had onze verwonderde Kara ten slotte
elf man geteld. Toen de elfde omlaag
was klonk er een zacht fluitje en daar
verscheen boven op den muur een man,
zooals de Jongen, er nog nooit een had
gesten. HU was zeker tweemaal zoo groot
lcD8CD8CD8dCD8CD8C=>8C38CO ^CD8C=>8CdECDECD8OEC9EO8C5'
zekere Karlbar. i
ongelooflijke llcl
beschikken en d
Tm statte komt, da* is bekend.
Aan elk genoegen eens een end.
Inmiddels was door *t alarm ook de
wacht aan de poort ontwaakt en kwam
doodelijk verschrikt, nog half slaapdron
ken, aanhollen. De mannen liepen wat se
loopen konden, maar toen ze den muur
bereikt hadden.... werd juist*tladdertje
na de laatste der twaalf roovers omhoog
getrokken, en hoorde men eenige tellen
later den hoefslag van paarden, die zich
in volle vaart van de stad verwijderden.
Voor Kara goed wist wat er gebeurde
stond hU temidden der hijgende soldaten.
„Maar daar hebben we er nog een," riep
een lange magere officier, terwijl hU met
de punt van zUn sabel Kara aanwees.
„Grijpt hem, mannen. Ik zag hem van
verre onder de touwladder staan.
NatuurlUk moest hü als handlanger der
dieven *t teeken geven, wanneer er onraad
kwam opdagen. Boeit hem, en voert hem
mee, opdat de opperkadl hem terstond tot
den strop veroordeele!” Boeien rinkelden,
0e Jboldaten tierden en de menschen, die
overal door t alarm ontwaakt waren kwa
men haastig toegeloopen. Heel Bagdad
geraakte In t vroege morgenuur in rep en
roer.
„Roovers gevat!" „Inbraak in t paleis
van een groot gevaar ontsnap*. Indim de
lUfwacht van dm Kalief niet zoo dapper
en waakzaam waren geweest, zou onge
twijfeld door schermende rooverahandm
een eind gemaakt sUn aan t leven van
onzen geéerbiedlgden beerl Thans sUn
slechts eenige waardelooae voorwerpen
ontvreemd. Ondien deze knaap niet zoo
jeugdig was, sou ongetwijfeld dm strop
zUn deel zUn. Thans wordt hU veroor0m)d
om morgen dm gebeeten dag in net
schandblok op de Markt tentoon te wor
den gezet. BU zonsondergang aal hU be
vrijd worden, men zette hem buiten de
poorten der stad, waaruit hU voorgoed
verbannm is."
„Dank Allah," soo vervolgde hU tot
Kara, „dat ge er zoo afkomt. Ga naar
andere streken en beter uw leven."
Tom zette de opperkadl sich weer in
zUn zetel en de rechters knikten elkaar
veelbeteekenend toe, ten bewijze, dat ze
het een verstandig oordeel vonden.
Zoo zat onze onschuldige Kara dm
volgenden morgen reeds vroeg tn bet
zware houten schandblok gekneld op de
markt. Dm geheelen dag stondm er
menschen rond hem been m zeiden
^Zoo vergaat het dieven."
Hufa gaf zelfs al sUn knechts dim dag
vrUaf om Kara uit te jouwen.
Maar Kara was verstandig. HU set
niets terug, doch dacht na m beraamde
groote plannen. En torn hU k avonds
knarsend de groote stadspoort achter
zich hoorde dichtvallen, was hU niet be
droefd, maar riep met een vrooiijk ge
zicht: „Tot ziens Bagdad. Als Ik hier
Wee mU, blinde, die Ik was!”
Onder al dit tumult werd de arme Kara,
die van schrik met stomheid geslagen leek,
te midden der soldaten naar t paleis van
den Kallef gesleept. In allerijl had de
Groot-vizier reeds den geheelen minls-
bUeengeroepen om over dit
aller vergrijpen te be-
De opperkadl m sUn
zaten met gewichtige
de rechtszaal, en terwijl
ze met ongeduld dm grooten bandiet af
wachten, sporen se alle wetsartikelen nog
eens na, om te zien welke straf voor zulk
Mo.
n
e
e