5, te è=b ANEMOONTJES ZOEKEN VAN ALLES WAT c ^Tj 8' JI 7U r -;e ir J -Ier 3 te 5 1 3= 1 O E.OGJD j o,. DAAR HIPT EN TRIPT f |e3 t 3 ’T MECCANO MOLENTJE ---1-*'^ v J- 3^ TJ j J 3Ê F=3 3 5 t^= 5^Et ffi f t E s^sc MMKECTKR? SE SE 3^ r; ft i w ’tlLjvt uvt 1TAM -vtr. K 4 1 I 3 X I I V X i h t F DE B.L.N.S. h B - J’ F= BKM 1 i t 'VLeuvn/ n A T= b l- JL t- —3 ,'ïig C^iuziek Lena KruithofVan Di^elen OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN tTV n *4 het Ik ben Nico en mijn zusje heet Pam BLOIJTER EEN RAADSEL. liep radeloos door de kamer SCHRIFT INNAAIEN HERMAN J. HAUEMAXJE -*J "T’ Is I i i i i van Heukelom was sinds de antie gepenslonneerd. Veertig :hool Dat duurt zoo vele dagen, Dan gaan de jongen heen, Verlaten *t warme nestje, De ouden zijn alleen. Zoo i» 't met ieder ouderpaar Het kroost gaat henen al te gaar. i 1 c t I e I t t v t t 8 r t r weken van De jongens groeven 'n flinken kuil met hun zakmessen en namen een paar plank jes, die ze in de buurt vonden, om te graven, legden den vogel in ’t gat en gooiden het zand er weer over heen. Een paar stevige stokken staken ze er in en toen werd de terugtocht aanvaard. Er werden op speciaal verzoek van Ada geen anemoontjes geplukt. Daar hipt en tript in ‘t tuintje Een aardig musschenpaar, De vogels zoeken vlijtig Wat voedsel bij elkaar; Ze vliegen af, ze vliegen aan Naar 1 nestje tusschen dichte bladn. Draaien, draaien, draaien.... Wat wild die wiekjes waaien! *t Is heusch een heerlik mechaniek: Mijn molentje maalt o zoo kwiek! WAAr dat je* ook maar een molen ziet: Zóó dol als deze draait hü niet! Desnoods geef je even met den hamer een tik op den knoop, aoodat de knoop plat wordt. 1 i 1 1 1 1 HU stuurde de jongens uit om bouillon en eieren en om al wat er verder in het huishouden noodig was en toen moeder Tomkins weer op was en bij oom op be zoek kwam, werd het plan gemaakt om samen een huls te huren, een beetje bui ten de stad, met *n tuintje voor de deur en het uitzicht op de weilanden. En zoo had het volgende voorjaar mijn heer Van Heukelom de kleinkinderen van zijn broer altijd om zich heen en als het klokje met den Westminster-slag 4 sloeg, dan wist hij, dat ze straks om z’n stoel zouden staan en hem in al hun kleine zorgen mengen en dat hij hun een raads man kon zijn, ook als ze grooter werden en het leven moeilijken Zoo zie je, dat men nooit te oud is om een nieuw leven te beginnen. hoop in de buurt was, dan zou het zeker het geval wezen. Draaien, draaien, draaien. Mijn molentje.... versta je? Een molen die niet malen «ril. Is Mn die ik «let hebben wil.... Want, sta Je stil en draai je niet: Dan doe je mij te veel verdriet! Vrienden geen of.... Draaien, draaien, draaien.... Hüp molentje, daar gó je! Je draalt als was er waarlijk wind: Maar öm-en-öm-en-óm gezwind! W44r dat je’ ook maar een molen ziet Zoo-als de mijne draait hij niet! Draaien, draaien, draaien.... Wel, wat die wiekjes zwaaien! Zij vliegen vlot en blij van zin: Doch halen nóóit elkander in! ZU zingen saam een suizend lied Je weet niet wat je hoort en ziet! “V T.oe kMv - - <p papieren boogje, zuiltjes, daaronder het fijne rechte klepeltje. .Meester, het slaat alle heele en halve uren,” zei Kees, „met den klank van de Westminster van Londen,” vulde Corne lls aan. En meester, nu zult u eiken keer, dat hij slaat, aan ons denken!” „Dat zal ik, als Jelui mij ook maar niet vergeet.” „Neen meester, natuurlijk niet, en toen vertelden ze allemaal door elkaar al het nieuws, dat ze wisten van school en van huis en toen het nieuwe klokje vier uur sloeg, sprongen ze de trappen af en ver dwenen Joelend en fluitend in de zonnige straat. Zoo bleef meester alleen op z’n boven kamer bij Juffrouw Albers met z’n klok met den West minsterslag en al zijn boe ken. In beving De kleintjes piepen hong’rig Tot één van beiden komt; Nauw is er één verschenen, Of dat gepiep verstomt. Wat smullen dan die kleintjes fijn! Het is zoowaar een echt festijn. „Vandaag gaan we anemoontjes zoe ken," Juichte Mientje van Voorden, toen *s morgens de zon mooi scheen. Nu zij was niet de eenlge, die in haar schik was. Ook Tooe en Henk, die al vacantie had. verheugden zich op een gezellige wande ling. „Zou het nog niet wat vroeg zijn?" informeerde mijnheer van Voorden, „het is zoo lang koud geweest.” zorg je dat die draad, dien Je binnenin ziet liggen, precies tusschen de twee einden komt. De einden knoop je nu stevig aan elkaar. Het teveel afknippen. Zoo vaak heb je een schrift, dat .erg losbandig” is of dreigt te worden. Dat vind je als net kind niet mooi en *t staat erg slordig. Het is evenwel makkelijk te verhelpen. Je neemt een naald met een stevlgen draad. Bij punt B steek je van binnen naar buiten. Je gaat dus met den draad van bulten naar A. Daar steek Je de naald van buiten naar binnen. Nu ga Je met de naald naar C, steekt van binnen naar buiten en gaat dan bij B weer naar binnen. Binnenin zie je dus den draad liggen, terwijl de twee einden bij B ook aan den hinn.ni»nt liggen. Nu volgenden morgen vroeg gingen de beide Arabieren op weg en als jelui weten, wat een vurige dieren de Ara bische paarden zijn, dan zul je ook begrijpen, hoeveel moeite het hun kostte, ze in te houden en er voor te zorgen, dat ze niet in vollen galop vooruitsto ven. Maar het moest, want allebei wilden ze natuurlijk, dat hün paard het laat ste op de plaats van bestemming zou zijn. Toen er al bijna een heele dag voor bij wak, waren ze dan ook nog maar een uiterst klein eindje gevorderd, en het gekste was, dat ze allebei zóó lang zaam reden, dat geen van beiden ook maar Iets langzamer zou kunnen, en de stille, donkere wintermaanden hem een soort heimwee, heim wee naar zijn werk, naar z’n school, naar z’n Jongens. Als het klokje elf uur sloeg, zag hij ze in gedachten weer warm en moe gespeeld in hun banken schuiven, om 12 uur stoven ze uiteen op het schoolplein als een troep Jonge vogels, om 2 uur.... zoo ging meester den dag langs, die nu «onder een enkele emotie voorbijkroop, had hjj weinig en familie mee bedekt. Elk bloempje vertoonde een geel hartje: de meeldraden. Als bijzon derheid vertelde Henk, dat de bloemen geen honing bevatten, maar wel stuif meel. Daarom komen er alleen vliegen en zijn Jelui mijn bovenbuurtjes? Hoe heet je?” „Ik ben Nico en mijn zusje heet Pam. „We moeten naar de apotheek voor het drankje van moeder,” zei zusje meteen, terwijl ze een fleschje en een recept in de hoogte hield. „O, ga dan maar gauw,” en al pein zend over de oplossing van de naaima chine, die zweeg en de wagenwleltjes, die niet meer rolden, liep mijnheer Van Heulekom nu ook de bovenste trap op naar de woning van de weduwe. HU klopte aan en een kleine jongen liet hem in een armoedig gemeubileerd kamertje, waar aan de wand een foto- graphie hing.... Mijnheer van Heukelom deed een paar stappen nader en streek even over z’n oogen wat was dat een portret van Nicolaas z’n broer Nico, die 40 Jaar geleden naar Amerika was gegaan. „Ventje,” zei hü met bevende stem tot den grooten Jongen, die Juist binnen kwam „wie is dat?” „Dat is opa, mijnheer hij is 5 Jaar geleden gestorven.” „Kan ik met je moeder spreken? Breng me bU haar!” En nu bracht de jongen hem bU het bed van een nog Jonge vrouw. ZU ver telde mijnheer Van Heukelom van haar vader, die werkelijk zün broer Nicolaas was en van de moeilijke jaren, die hü doorgemaakt had en hoe hü eindelijk, nu ’n jaar of zes geleden, zoo naar z’n vader land was gaan verlangen en zU toen met z’n allen, zü en haar man en vier kin dertjes naar Holland waren gekomen en hü al gauw gestorven was. nog vóór hij eenlge informatie omtrent zijn familie had kunnen nemen. En haar man was ‘n paar Jaar geleden door een ongeluk om het leven gekomen en nu moest ze heel hard werken om voor haar vijf jonge kinderen te zorgen. Nu biggelden mijnheer Van Heukelom de tranen over de wangen en ook Juf frouw Tomkins was zeer ontroerd. Even later stonden de drie Jongens en de twee kleine meisjes om hem heen en nu begreep mijnheer Van Heukelom, dat hU diep in z’n hart ’n verlangen had ge had naar dit: kinderen, die Je noodig hadden, *n gezin om voor te zorgen en lief te hebben. ze dus voorttdurend naast elkaar bleven voortgaan. Als dat zoo moest doorgaan, kwam er van den wedstrijd natuurlijk niets terecht, want dan zouden ze alle bei precies gelUk op de plaats van be stemming zUn. Tegen den avond kwamen ze bU een oase en daar vonden ze "n wijzen man, die er zUn avondgebed zat te doen Je weet wel, knielend met het gelaat naar het Oosten en steeds maar met het voorhoofd den grond aanrakend, zooals de Mohammedanen dat gewoon zün te doen. Die wUze man, een kadi «ras het, een rechter, zou hen misschien wel uit den nood kunnen helpen, dachten de twee Arabieren, die wist er misschien wel een middeltje op, om den wedstrijd wat vlotter te doen verloopen en ze beslo ten het hem te vragen. Nadat ze den kadi verteld hadden, welke weddenschap ze hadden aangegaan, legden ze hem uit, dat ze, als ze voortgingen zooals ze dezen eersten dag gevorderd waren, zeker nog wel een week of drie noodig zouden hebben om hun doel te bereiken en dat het dan nog zeer de vraag zou zUn of se als ze het tenminste zoo lang uithielden en niet van vermoeienis om kwamen niet allebei precies gelUk zouden aankomen, zoodat de wedstrUd toch geen resultaat zou hebben. De kadi dacht lang en ernstig na en zei na eenigen tüd, dat hU er iets op gevonden had, om, zonder Iets aan de bepalingen van den wedstrUd te verande ren. dezen binnen zeer korten tUd tot een goed einde te brengen. HU vertelde hun, wat hU had bedacht en onmiddeUUk sprongen de belde Ara- Woorden van E. N. Wao bUen op bezoek, die stuifmeel eten. (fig. 3) Bram was een beetje afgedwaald en riep nu het gezelschap bU zich. HU stond bij een dooden vogel. WaarschUnlUk was het dier in gevecht geweest met een anderen vogel. ZUn veeren waren tenminste geha vend. Toch kon hU nog niet lang dood zUn, naar zUn oogen te oordeelen. HU voelde zelfs nog een beetje warm aan. Henk spreidde de vleugels een beetje uit en nam uit zUn zak een centimeterlint, dat hU altUd bU zich droeg. Zorgvuldig mat hU den afstand der vleugelpunten en de lengte van het dier. „Wat is het elgenlUk voor dier?” vroeg Ada, „een soort kraal?” „Wel Ja," antwoordde Henk, „een kauw tje.” „Wat wil Je er mee doen?" vroeg Kees. „Ik niets." was het antwoord. „Ik zou wel graag het geraamte schoon willen maken,” kwam nu Kees tusschenbeide. Maar dat was maar niet zoo een twee drie klaar. Daarom stelde Henk voor, *t dier plech tig te begraven en dan een teeken te maken, waar hU lag. Dan kon Kees na *n half Jaar eens gaan kUken. of t ge raamte al schoon was. Als er een mieren- ■iiti' recht- vonden *<rel”. een hand ge- „O neen,” antwoordde Mientje, ,Jn het viooltjesbosch staan er vast wel, daar Is het zoo heerlUk beschut.” Ook Henk meende, dat het al tUd was en Henk kon het weten. Ondanks de na derende repetities, waren allen present. Henk, die nu vanzelf weer de leiding kreeg, beloofde te zorgen, dat ze niet te laat thuis waren. HU was erg bUj, dat Relndert dit keer ook van de partU kon wezen. Het weer bleef mooi; er was wei nig wind en ieder had lust om flink door te stappen, vooral toen Kees zün mond- harmonika voor den dag haalde en een vroolük wüsje blies. De eerste halte werd gehouden aan den rand van het bosch. Daar was de heele slootkant bedekt met de fUne blaadjes van wilde kervel (Fig. 1). Een eindje verder stond speenkruid. (Fig. 2). Dat had zün gele sterretjes al wüd uitgespreid in het voorjaarszonnetje. Brandnetels stonden er ook genoeg. Veel planten hadden een roode kleur, net of ze koude handen had den, vond Tilly. „Nu.” zei Henk, „het staat ook wel degelUk met de lage tempe ratuur van de laatste dagen In verband." Nu gingen ze een eindje het bosch in en daar bleek, dat Mientje zich niet ver gist had. Op een paar open plekken ston den de rose en witte bloempjes van boschanemoon. Heele plekken waren er HU had een broer gehad, die jong en avontuurlUk het ouderlUk huis verlaten had en naar Amerika was gegaan. Z’n vader en moeder waren gestorven en nooit meer had men iets van den avon turier gehoord. Zoo was mijnheer Van Heukelom dus nu alleen en zocht naar iets wat z’n dagen kon vullen en 'm wat afleiding kon geven. En op 'n goeden dag was hü wéér met de studie begonnen. HU snuffelde in zün oude boeken, verzamel de allerlei gegevens over middeleeuwsche literatuur en kon uren over z’n boeken gebagen sitten. zóó stil, dat men alleen ;ste ■wor de Am- r Voor de ,,bo- ■n soort ontzag plekje in hun e dan ook de :en, Pge tan den Daar waren eens twee Arabieren, die over een of andere zaak kwestie met elkaar hadden en maar niet tot over eenstemming konden komen. Dat von den ze allebei heel naar, want ze waren goede vrienden, en ze wilden niet graag, dat hun vriendschap door oneenlgheid in gevaar gebracht zou worden. Maar eens konden ze het toch niet worden, en ten slotte stelde er een voor, om een wedstrUd te houden en dan aan te ne men, dat hü. die den wedstrijd zou win nen, in de zaak, waarover ze het oneens waren, gelUk had. Aldus werd besloten en ten slotte gin gen ze dan een heel bizondere wedden schap aan. Ze zouden allebei te paard de woestün doorgaan en hU, wiens paard het laatst aan een bepaald doel zou zün aangekomen, zou overwinnaar zün. Den niets anders?” „Maar münheer-, wat «dl u dan nog meer? Waarom is dat niks- voor u?" „Waarom? Maar man, wat moet ik ’s-morgens om half negen in Amsterdam doen?” van *n Jaar of 12 en een klein meisje van de trap zag afkomen, hield hü ze staande: „Zoo. groote vacant’ jaar lang was hü naar dezelfde scl gegaan eerst als hulp-onderwüzei t de kleine klassen, toen in de hjjö klasse en later was hü er „hopt den. „Bovenmeester” noeipden sterdamsche bengels he venmeester” hadden ze en ook ’n even gevoel! ruw kwajongenshart. *1 dag voor de vacantie was'“E3EHg«b< was er bU al de vreugde over die 6 vrij toch dit nare: het we; „de bovenmeester”. Hü was man van veel woorden, of van oveja ligheid hü was eenvoudig vaardig en vooral om dit laaj de jongens hem een „rei Ze hadden hem allema geven, „dag meester, bedankt voor wat ik geleerd heb”, hadden enkelen gezegd en hü-zelf blü dat „het afscheid” maar achter den rug was, had z’n laatsten tocht ondernomen „van school naar huls”. „Dat is voorbü,” zei hü tot juffrouw Albers, bU wie hü sinds jaren op kamers woonde. „Wat gaat er voorbü, meester?” vroeg de altüd nieuwsgierige vrouw. „Voorbü mün schooljaren veertig jaren op dezelfde school. Telkens andere jongens maar altüd dezelfde om te onder- - wandelingetje terug kwam en een ventje richten, om te vermanen, om van te hou den. „Nou. dank God, dat u eindelük uw rust hebt dat u op uw leeftüd niet meer door weer en wind moet om die belhamels te leeren, die kwajongens, die je er geen cent dankbaar voor zün, die u morgen vergeten zün....” „Vergeten ja, natuurlük zouden zün Jongens hem vergeten er kwam een andere „bovenmeester”, een, die mis schien zachter en vriendschappelüker met hen omging. Maar op een der eerste dagen na de groote vacantie kwamen daar vier paar voeten de trap opstommelen naar mees ter Van Heukelom's kamer. *n Gestoot, een gefluister en toen een heel beschei den tikje aan de deur. „Wel, wel, daar krijg ik vier van mün beste leerlingen op bezoek. Dag Kees, Gerard. Cornells, Willem.” „Meester, we komen uit naam van de klas u iets brengen als aandenken" stotterde Kees, „als....” ,^en bewUs....” vulde Willem aan. Maar hun mooi van buitengeleerde speech viel in *t water, want meester, *n beetje aangedaan, snoot heftig z’n neus, klopte hun alle vier op den schouder, schoof stoelen aan. „Ga zitten, ga zitten, t is best ge meend. *t is in orde hoor.” En nu kwam er uit een doos en veel een mooi klokje. Onder een dat rustte op twee marmeren hing een rond uurwerk, met i bieten te paard, gaven de dieren de spo ren en als een wervelwind vlogen se recht op het doel af. Wat had de kadi hun gezegd? Is dat nu niet een leuk raadsel? De oplossing is doodeenvoudig, maar toch geloof ik wel, dat de meesten er nog heel lang over zullen moeten piekeren en het dan nog niet gevonden zullen hebben. En toch is het het ei van Colombus. Doe je best de volgende week vin den jelui in dit blad de oplossing. nog maar het klokje hoorde tikken. Eenlge weken had hem dit nieuwe leven bevrediging geschonken, doch nu sinds ’n paar dagen hoorde hü ’n gerol en geraas boven zün hoofd, wat hem ge weldig hinderde bü z’n studie. Soms sprong hü op, liep radeloos door de ka mer en keek met dreigenden blik naar *t plafond. „Münheer, t is de weduwe, die hier boven is komen wonen, zü naait voor de menschen op de trapnaalmachlne, en dat rollen, dat is het poppenwagentje, waar mee de kleintjes heen en weer kruien” wist juffrouw Albers na voorzichtige in formatie. Nog twee dagen duurde het lawaai, ’s Morgens vroeg begonnen de üzeren wieltjes van het wagentje en ’s middags de machine, die tot Iaat in den nacht voortratelde, toen.... was opeens alle ge luid verstomd. Münheer van Heukelom kon weer rus tig studeeren, maar telkens gingen z’n gedachten naar wat daar boven z’n hoofd gebeurde. Zou de weduwe geen werk meer hebben, zou het wagentje van de kinde ren stuk zUn.... hun voetjes trippelden zoo zacht over het zeil. Hü zou wel willen weten wat er aan scheelde, maar hü be moeide zich maar liever niet met de bu ren hü was *n 1 -etje *n eenzelvig man. Toch, toen hü op *n middag van ’n DE LASTIGE KLANT. Hendrik Jansen in Rotterdam had een groote erfenis gekregen, en dade- lük zei hü zün betrekking van nacht waker op stel Je voor, hü. met al dat geld, zou nog zoo’n akelig baantje hou den, dat hem altüd van zün nachtrust beroofde. Nou zou hü *s morgens lekker lang kunnen slapen in plaats van pos naar bed te gaan. Maar dat was niet zün eenlge wensch; hü wilde zich ook een auto aanschaffen. En hü ging naar een der mooiste auto- zaken in de stad, waar hü zich ver schillende wagens liet zien. Hü kon echter maar geen keus maken; de eene was te donker geschilderd, de andere te licht; een derde was te klein en een vierde weer te groot en zoo mankeerde er aan alle auto’s, die hü zag, wat Maar nu had de verkooper, die er al a n begon te wanhopen of hü het de zen lastigen klant wel ooit naar den zin .zou kunnen maken, nog Mn wagen, heel mooi en snel. ,KUk eens hier, münheer”, zei de handelaar, .hier heb ik nog iets, dat u zeker wel zal voldoen, het te een vragen, zooals er in de heele stad geen loopt en zoo snel als u er ’s-morgens om zeven uur mee van hier vertrekt, dan staat u om half negen al op den Dam in Amsterdam." .Niks voor mü,” zei Jansen, ..hebt u

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 8