4
KW
B
erH^ÏJ
ANEMOONTJE ZOEKEN
VAN ALLES WAT
O
f
N F 5 i
fa
i
fc
4
Ti.
I.
DAAR HIPT EN TRIPT
3
3
5
3
s
i
<r
F=
T MECCANO
MOLENTJE
hm kenter
bÊÈ
F=t
=5
3
5
èl
3
ÈLE
V
E
1 T
3E
3E
-x-x~ u/T
E
i
j
i
t
E
a
t'
z
it
zt
X
V
T
I
V
X
I
h
A
I
t
F
DE B.L.N.S.
'SI
r=
-i
I
t
--(P
B
I
ctózHz azirn/Jf^2a/'4-'njt4t,L&
'"Lo-C- - 'L'Vt/ --VCrd-J,-óë'l' J
--
C^ïuziek Lena Kruithof-Van Di^Aele
E
X
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
e-»v
'1/0'.
od/t-
-rrus-ó.
(r
ZXY
I
Ik ben Nico en mijn rasje heet Pam
4
ga zitten, X is best ge-
dan nog niet gevonden zullen
BLOIJTER
9‘
Henk,
EEN RAADSEL.
gewoon
liep radeloos door de kamer
SCHVIFT INNAAIEN
HERMAN J. HAUEMADB.
-1-
Daar hipt en tript in 1 tuintje
Een aardig musschenpaar,
De vogels zoeken vlijtig
Wat voedsel bV elkaar;
Ze vliegen af, ze vliegen aan
Naar ’t nestje tusschen dichte bladn.
Dat duurt zoo vele dagen,
Dan gaan de jongen heen,
Verlaten "t warme nestje,
De ouden zijn alleen.
Zoo is 't met ieder ouderpaar:
Het kroost gaat henen al te gaar.
i
13
1
1
I
1
1
hoop in de buurt was, dan zou het zeker
het geval wezen.
De kleintjes piepen hong’rig
Tot één van beiden komt;
Nauw is er ten verschenen.
Of dat gepiep verstomt.
Wat smullen dan die kleintjes fijn/
Het is zoowaar een echt festijn.
Desnoods geef je even met den hamer
een tik op den knoop, zoodat de knoop
plat wordt.
dl
m:
he
ge
h
d
Draaien, draaien, draaien....
Wat wild die wiekjes waaien I
X Is heusch een heerlijk mechaniek:
MUn molentje maalt o zoo kwiek)
WAAr dat je' ook maar een molen ziet:
Zóó dol als deze draalt hü niet!
X
var
het
bar
gen
der
Not
l
hi
<x
tu
d
e
v
h
1
1
1
c
11
til
ee
h<
m
te
h<
la
Draaien, draaien, draaien.
Mijn molentje.... versta je?
Een molen die niet malen wil,
Is één die Ik niet hebben wil....
Want, sta je stil en draal je niet:
Dan doe je mU te veel verdriet!
k
ti
b
n
le
b
Ir
d
m
n
ai
kj
Vrienden
geen of....
d
de:
J
m<
lei
Ier
lie:
he
1
r
Cl|
„O neen,” antwoordde Mientje, ,4n het
viooltjesbosch staan er vast wel, daar Is
het zoo heerlijk beschut.”
Ook Henk meende, dat het al tijd was
en Henk kon het weten. Ondanks de na-
„Vandaag gaan we anemoontjes zoe
ken." juichte Mientje van Voorden, toen
's morgens de zon mooi scheen. Nu zij
was niet de eenige, die In haar schik was.
Ook Tooe en Henk, die al vacantie had.
verheugden zich op een gezellige wande
ling. „Zou het nog niet wat vroeg zijn?”
Informeerde mijnheer van Voorden, „het
is zoo lang koud geweest.”
tl
Draaien, draaien, draaien....
Wel, wat die wiekjes zwaaien!
Zij vliegen vlot en blij van zin:
Doch halen nóóit elkander In!
ZU zingen saam een suizend lied:
Je weet niet wat je hoort en ziet!
De jongens groeven ’n flinken kuil met
hun zakmessen en namen een paar plank
jes, die ze In de buurt vonden, om te
graven, legden den vogel In X gat en
gooiden het zand er weer over heen. Een
paar stevige stokken staken ze er In cn
toen werd de terugtocht aanvaard.
Er werden op speciaal verzoek van Ada
geen anemoontjes geplukt.
Draaien, draaien, draaien....
Hup molentje, daar gA je!
Je draalt als was er waarlijk wind:
Maar öm-en-óm-en-óm gezwind)
WAAr dat je’ ook maar een molen zie'.
Zoo-als de mijne draalt hjj niet)
bieren te paard, gaven de dieren de spo
ren en ais een wervelwind vlogen ze
recht op het doel af.
Wat had de kadi hun gezegd?
Is dat nu niet een leuk raadsel? De
oplossing is doodeenvoudig, maar toch
geloof Ik wel, dat de meesten er nog
heel lang over zullen moeten piekeren
en het
hebben.
En toch is het het el van Colombus.
Doe je best de volgende week vin
den jelui in dit blad de oplossing.
zorg je dat die draad, dien je binnenin
ziet liggen, precies tusschgn de twee
einden komt. De einden knoop je nu
stevig aan elkaar. Het teveel afknippen.
mee bedekt. Elk bloempje vertoonde een
geel hartje: de meeldraden. Als bijzon
derheid vertelde Henk, dat de bloemen
geen honing bevatten, maar wel stuif
meel. Daarom komen er alleen vliegen en
Hjj stuurde de jongens uit om bouillon
en eieren en om al wat er verder In het
huishouden noodig was en toen moeder
Tomkins weer op was en bij oom op be
zoek kwam, werd het plan gemaakt om
samen een huis te huren, een beetje bui
ten de stad, met Xi tuintje voor de deur
en het uitzicht op de wellanden.
En zoo had het volgende voorjaar mijn
heer Van Heukelom de kleinkinderen van
zijn broer altijd om zich heen en als net
klokje met den Westmlnster-slag 4 sloeg,
dan wist hij. dat ze straks om z*n stoel
zouden staan en hem in al hun kleine
zorgen mengen en dat hjj hun een raads-,
man kon zijn, ook als ze grooter werden
en het leven moellijker.
Zoo zie je, dat men nooit te oud is oos
een nieuw leven te beginnen.
toch geen resultaat zou hebben.
De kadi dacht lang en ernstig na en
zei na eenlgen tijd, dat hij er iets op
gevonden had, om, zonder Iets aan de
bepalingen van den wedstrijd te verande
ren. dezen binnen zeer korten tijd tot
een goed einde te brengen.
HU vertelde hun, wat hU had bedacht
en onmlddellUk sprongen de beide Ara-
Woorden van E. N. Wao
volgenden morgen vroeg gingen
de beide Arabieren op weg en als jelui
weten, wat een vurige dieren de Ara
bische paarden zijn, dan zul Je ook
begrijpen, hoeveel moeite het hun kostte,
ze In te houden en er voor te zorgen,
dat ze niet m vollen galop vooruitsto
ven.
Maar het moest, want allebei wilden
ze natuurlijk, dat hün paard het laat
ste op de plaats van bestemming zou
zUn.
Toen er al bijna een heele dag voor
bij was, waren ze dan ook nog maar
een uiterst klein eindje gevorderd, en
het gekste was, dat ze allebei zóó lang
zaam reden, dat geen van beiden ook
maar iets langzamer zou kunnen, en
bijen op bezoek, die stuifmeel eten. (fig. 3)
Bram was een beetje afgedwaald en riep
nu het gezelschap bjj zich. Hjj stond bU
een dooden vogel. Waarschijnlijk was het
dier In gevecht geweest met een anderen
vogel. Zijn veeren waren tenminste geha
vend. Toch kon hU nog niet lang dood
zijn, naar zijn oogen te oordeelen. HU
voelde zelfs nog een beetje warm aan.
Henk spreidde de vleugels een beetje uit
en nam uit zUn zak een centimeterlint,
dat hU altijd bU zich droeg. Zorgvuldig
mat hU den afstand der vleugelpunten en
de lengte van het dier.
„Wat is het eigenlijk voor dier?” vroeg
Ada. „een soort kraai?”
„Wel ja,” antwoordde Henk, „een kauw
tje
„Wat wil je er mee doen?” vroeg Kees.
„Ik niets.” was het antwoord. „Ik zou
wel graag het geraamte schoon willen
maken.” kwam nu Kees tusschenbeide.
Maar dat was maar niet zoo een twee drie
klaar.
Daarom stelde Henk voor, X dier plech
tig te begraven en dan een teeken te
maken, waar hjj lag. Dan kon Kees na
•n half jaar eens gaan kllken. of X ge
raamte al schoon was. A’s er een mieren-
HU had een broer gehad, die jong en
avontuurlUk het ouderlUk huis verlaten
had en naar Amerika was gegaan. Z n
vader en moeder waren gestorven en
nooit meer had men iets van den avon
turier gehoord. Zoo was mijnheer Van
Heukelom dus nu alleen en zocht naar
iets wat z’n dagen kon vullen en Xn wat
afleiding kon geven. En op 'n goeden dag
was hU weer met de studie begonnen. HU
snuffelde in zijn oude boeken, verzamel
de allerlei gegevens over middeleeuwsche
literatuur en kon uren over z’n boeken
gebogen zitten, zóó stil, dat men alleen
derende repetities, waren allen present.
Henk, die nu vanzelf weer de leiding
kreeg, beloofde te zorgen, dat ze niet te
laat thuis waren. HU was erg blU. dat
Reindert dit keer ook van de partU kon
wezen. Het weer bleef mooi; er was wei
nig wind en leder had lust om flink door
te stappen, vooral toen Kees zijn mond-
harmonika voor den dag haalde en een
vroolUk wUsje b’les.
De eerste halte werd gehouden aan den
rand van het bosch. Daar was de heele
slootkant bedekt met de fijne blaadjes van
wilde kervel 'Fig. 1). Een eindje verder
stond speenkruid. (Fig. 2>. Dat had zijn
gele sterretjes al wijd uitgespreid in het
voorjaarszonnetje. Brandnetels stonden er
ook genoeg. Veel planten hadden een
roode kleur, net of ze koude handen had
den. vond Tilly. „Nu.” ze) Henk. „het
staat ook we' degelijk met de lage tempe
ratuur van de laatste dagen in verband."
Nu gingen ze een eindje het bosch tn
en daar bleek, dat Mientje zich niet ver
gist had. Op een paar open plekken ston
den de rose en witte bloempjes van
boschanemoon. Heele plekken waren er
de stille, donkere wintermaanden
hem een soort heimwee, heim
wee naar zUn werk, naar z’n school, naar
z’n Jongens. Als het klokje elf uur sloeg,
zag hU ®e in gedachten weer warm en
moe gespeeld in hun banken schuiven, om
12 uur stoven ze uiteen op het schoolplein
als een troep jonge vogels, om 2 uur....
zoo «ging meester den dag langs, die
nu zonder een enkele emotie voorbUkroop.
had hU weinig en familie
Zoo vaak heb je een schrift, dat „erg
losbandig” is of dreigt te worden. Dat
vind Je als net kind niet mooi en X staat
erg slordig. Het is evenwel makkeluk te
verhelpen. Je neemt een naald met een
stevlgen draad. BU punt B steek je van
binnen naar buiten. Je gaat dus met den
draad van buiten naar A. Daar steek
je de naald van buiten naar binnen. Nu
ga je met de naald naar C, steekt van
binnen naar buiten en gaat dan bU B
weer naar binnen. Binnenin zie je dus
den draad liggen, terwijl de twee einden
bU B ook aaa den binnenkant liggen. Nu
Daar waren eens twee Arabieren, die
over een of andere zaak kwestie met
elkaar hadden en maar niet tot over
eenstemming konden komen. Dat von
den ze allebei heel naar, want ze waren
goede vrienden, en ze wilden niet graag,
dat hun vriendschap door oneenigheld
in gevaar gebracht zou worden. Maar
eens konden ze het toch niet worden,
en ten slotte stelde er een voor, om een
wedstrijd te houden en dan aan te ne
men. dat hU, die den wedstrUd zou win
nen, in de zaak, waarover ze het oneens
waren, gelUk had.
Aldus werd besloten en ten slotte gin
gen ze dan een heel bizondere wedden
schap aan. Ze zouden allebei te paard
de woestUn doorgaan en hü, wiens
paard het laatst aan een bepaald doel
zou zijn aangekomen, zou overwinnaar
zUn.
Den
niets anders?”
„Maar mUnheer, wat wü u dan nog
meer? Waarom is dat niks voor u?”
„Waarom? Maar man, wat moet ik
’s-morgens om half negen in Amsterdam
doen?”
den grooten jongen, die juist binnen
kwam „wie is dat?”
„Dat is opa. mynheer hU is 5 jóar
geleden gestorven."
„Kan ik met je moeder spreken? Breng
me bü haar!”
En nu bracht de jongen hem bU het
bed van een nog jonge vrouw. ZU ver
telde mUnheer Van Heukelom van haar
vader, die werkelUk zUn broer Nicolaas
was en van de moellUke jaren, die hu
doorgemaakt had en hoe hU eindelUk, nu
'n jaar of zes geleden, zoo naar z’n vader
land was gaan verlangen en zU toen met
z’n allen, zU en haar man en vier kin
dertjes naar Holland waren gekomen en
hU al gauw gestorven was. nog vóór nU
eenige informatie omtrent zUn familie
had kunnen nemen. En haar man was
tn paar jaar geleden door een ongeluk
om het leven gekomen en nu moest ze
heel hard werken om voor haar vijf jonge
kinderen te zorgen.
Nu biggelden mijnheer Van Heukelom
de tranen over de wangen en ook juf
frouw Tomkins was zeer ontroerd.
Even later stonden de drie jongens en
de twee kleine meisjes om hem been en
nu begreep mUnheer Van Heukelom. dat
hU diep in z’n hart 'n verlangen had ge
had naar dit: kinderen, die je noodig
hadden, ‘n gezin om voor te zorgen en
lief te hebben.
ze dus voorttdurend naast elkaar bleven
voortgaan. Als dat zoo moest doorgaan,
kwam er van den wedstrUd natuurlUk
niets terecht, want dan zouden ze alle
bei precies gelUk op de plaats van be
stemming zUn.
Tegen den avond kwamen ze bU een
oase en daar vonden ze ’n wUzen man,
die er zUn avondgebed zat te doen
je weet wel. knietend met het gelaat
naar het Oosten en steeds maar met
het voorhoofd den grond aanrakend,
zooals de Mohammedanen dat
zUn te doen.
Die wUze man, een kadi was bet, een
rechter, zou hen misschien wel uit den
nood kunnen helpen, dachten de twee
Arabieren, die wist er misschien wel
een middeltje op. om den wedstrUd wat
vlotter te doen verloopen en ze beslo
ten het hem te vragen. Nadat ze den
kadi verteld hadden, welke weddenschap
ze hadden aangegaan, legden ze hem
uit, dat ze, als ze voortgingen zooals ze
dezen eersten dag gevorderd waren, zeker
nog wel een week of drie noodig zouden
hebben om hun doel te bereiken en dat
het dan nog zeer de vraag zou zUn of
*e als ze het tenminste zoo lang
uithielden en niet van vermoeienis om
kwamen niet allebei precies gelUk
zouden aankomen, zoodat de wedstrUd
Meester van Heukelom was sinds de
groote vacantie gepensionneerd. Veertig
jaar lang was hU naar dezelfde school
gegaan eerst als hulp-onderwüzer in
de kleine klassen, toen in de hoogste
klasse en later was hU er „hoofd" gewor
den. „Bovenmeester” noemden de Am-
sterdamsche bengels hem. Voor de ..bo
venmeester" hadden ze een soort ontzag
en ook Xi even gevoelig plekje in hun
ruw kwajongenshart. Toen dan ook de
dag voor de vacantie was aangebroken,
was er bU al de vreugde over die 6 lange
weken vrU toch dit nare: het weggaan
van „de bovenmeester". HU was geen
man van veel woorden, of van overgevoe
ligheid hU was eenvoudig en recht
vaardig en vooral om dit laatste vonden
de jongens hem een .xeuzekerel”.
Ze hadden hem allemaal een hand ge
geven. „dag meester, bedankt voor wat
ik geleerd heb", hadden enkelen gezegd
en hU-zelf blU dat ..het afscheid" maar
den rug was, had z’n laatsten
ondernomen „van school naar
zUn jelui mUn bovenbuurtjes?
Hoe heet je?”
„Ik ben Nico en mijn zusje heet Pam.
„We moeten naar de apotheek voor het
drankje van moeder," zei zusje meteen,
terwUl ze een fleschje en een recept m
de hoogte hield.
„O, ga dan maar gauw.” en al pein
zend over de oplossing van de naaima
chine, die zweeg en de wagenwleltjes, die
niet meer rolden, liep mUnheer Van
Heulekom nu ook de bovenste trap op
naar da^woning van de weduwe.
HU klopte aan en een kleine jongen
liet hem in een armoedig gemeubileerd
kamertje, waar aan de wand een foto-
graphle hing....
MUnheer van Heukelom deed een paar
stappen nader en streek even over z’n
oogen wat was dat een portret van
Nicolaas z’n broer Nico, die 40 Jaar
geleden naar Amerika was gegaan.
„Ventje," zei hü met bevende stem tot
achter
tocht
huis”.
,J3at is voorbu," zei hU tot Juffrouw
Albers, bU wie hU sinds Jaren op kamers
woonde.
„Wat gaat er voorbU. meester?” vroeg
de altUd nieuwsgierige vrouw.
„Voorbu mUn schooljaren veertig
jaren op dezelfde school. Telkens andere
jongens maar altUd dezelfde om te onder
richten, om te vermanen, om van te hou
den...,”
„Nou. dank God, dat u eindelUk uw
rust hebt dat u op uw leeftUd niet
meer door Weer en wind moet om die
belhamels te leeren, die kwajongens, die
je er geen cent dankbaar voor zUn, die u
morgen vergeten zUn
„Vergeten ja, natuurlUk zouden zUn
jongens hem vergeten er kwam een
andere „bovenmeester”, een, die mis
schien zachter en vriendschappelUker met
hen ranging
Maar op een der eerste dagen 'na de
groote vacantie kwamen daar vier paar
voeten de trap opstommelen naar mees
ter Van Heukelom’s kamer, 'n Gestoot,
een gefluister en toen een heel beschei
den tikje aan de deur.
„Wel, wel, daar krUg ik vier van mUn
beste leerlingen op bezoek. Dag Kees,
Gerard, Cornells, Willem.”
„Meester, we komen uit naam van de
klas u iets brengen als aandenken”
stotterde Kees, „als....”
,,Een bewUs...." vulde Willem aan.
Maar hun mooi van buitengeleerde
speech viel in X water, want meester, ’n
beetje aangedaan, snoot heftig z’n neus,
klopte hun alle vier op den schouder,
schoof stoelen aan.
„Ga zitten.
meend, X is in orde hoor.”
En nu kwam er uit een doos en veel
papieren
boogje,
zuiltjes,
daaronder het füne rechte klepeltje.
feester, het slaat alle heele en halve
uren," zei Kees, „met den klank van de
Westminster van Londen,” vulde Corne
lls aan.
En meester, nu zult u eiken keer, dat
hU slaat, aan ons denken.'”
„Dat zal ik, als jelui mU ook maar niet
vergeet."
„Neen meester, natuurlUk niet, en toen
vertelden ze allemaal door elkaar al net
nieuws, dat ze wisten van-school en van
huis en toen het nieuwe klokje vier uur
sloeg, sprongen ze de trappen af en ver
dwenen joelend en fluitend in de zonnige
Zoo bleef meester alleen op z’n boven
kamer bU juffrouw Albers met z’n klok
met den Westminsterslag en al zUn boe
ken.
In
beving
DE LASTIGE KLANT.
Hendrik Jansen in Rotterdam had
een groote erfenis gekregen, en dade-
lük zei hU zün betrekking van nacht
waker op stel je voor, hU, met al dat
geld, zou nog zoo’n akelig baantje hou
den, dat hem altUd van zUn nachtrust
beroofde. Nou zou hU 's morgens lekker
lang kunnen slapen in plaats van pas
naar bed te gaan.
Maar dat was niet zUn eenige wensch;
hü wilde zich ook een auto aanschaffen.
En hü ging naar een der mooiste auto-
zaken in de stad, waar hü zich ver
schillende wagens liet zien. HU kon
echter maar geen keus maken; de eene
was te donker geschilderd, de andere
te licht; een derde was te klein en een
vierde weer te groot en zoo mankeerde
er aan alle auto’s, die hU zag. wat.
Maar nu had de verkooper, die er al
a n begon te wanhopen of hü het de
zen lastlgen klant wel ooit naar den zin
zou kunnen maken, nog één wagen,
heel mooi en snel.
•JCijk eens hier, mUnheer”, zei de
handelaar, .hier heb ik nog iets, dat
u zeker wel zal voldoen, het is een
wagen, zooals er in de heele stad geen
loopt en zoo snel als u er ’s-morgens
om zeven uur mee vin hier vertrekt,
dan staat u om half negen al op den
Dam jn Amsterdam."
,Nlks voor mü,” zei Jansen, ..hebt u
een mooi klokje. Onder een
dat rustte op twee marmeren
hing een rond uurwerk, met
nog maar het klokje hoorde tikken.
Eenige weken had hem dit nieuwe
leven bevrediging geschonken, doch nu
sinds ’n paar dagen hoorde hü ’n gerol
en geraas boven züq hoofd, wat hem ge
weldig hinderde bü z’n studie. Soms
sprong hü op, liep radeloos door de ta
mer en keek met dreigenden blik naar X
plafond.
„MUnheer, X is de weduwe, die hier
boven is komen wonen, zü naait voor de
menschen op de trapnaaimachine. en dat
rollen, dat is het poppenwagentje, waar
mee de kleintjes heen en weer kruien”
wist Juffrouw Albers na voorzichtige in
formatie.
Nog twee dagen duurde het lawaai,
’s Morgens vroeg begonnen de ze ren
wieltjes van het wagentje en 's middags
de machine, die tot laat in den nacht
voortratelde, toenwas opeens alle ge
luld verstomd.
MUnheer van Heukelom kon weer rus
tig studeeren, maar telkens gingen z’n
gedachten naar wat daar boven z’n hoofd
gebeulde. Zou de weduwe geen werk meer
hebben, zou het wagen» je van «e kinde
ren stuk zünhun voetjes trippelden
zoo zacht over het zeil. Hij zou wel willen
weten wat er aan scheelde, maar hü be
moeide zich maar liever niet met de bu
ren hü was ’n beetje Xi eenzelvig man.
Toch, toen hü op Xi middag van xi
wandelingetje terug kwam en een ventje
van ’n jaar of 12 en een klein meisje
van de trap zag afkomen, hield hü ze
staande:
„Zoo,