DE SCHAAL VAN ZILVER
AARDAPPEL VAN KRISTAL
EEN MOOIE
VOORJAARSDAG
VAN ALLES WAT
I
n
II
f
DE TWIJFELAAR
a
E.CJGJD
3
fi
F
i
1
EN DE
De rammelaar
ÉL
N
DOOR ANNIE SLUUTERS
•3
DE B.L.N.S.
0
r®
van
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Jen
r
HERMAN J. HAIJEMAIJE
kind.
ten
at-
i
I
f
I
I
I
t
les
het
huwelijk*-
Is-
VAN DER MEI J
De
hei
DE WONDERLIJKE REEP PAPIER
tot
week
met
S
■et was op bet oef»«b”k «tal de Wijze zijn ronden troon verliet
■eek
Ze
maar dese koek hem met create eegen
aan
EEN GEHEIMZINNIG
GOOCHELKUNSTJE
Kleine luier-broekeman.
Rammel maar, zooveel je kan,
Kraaiende van pure pret,
In Je witte wiege-bed!
O, vrat gaat dat kllng’len fijn,
Met die bonte harlékün.
Met zün paarse puntmuts op,
ZJjn piasse-poppe-kop!
Leuke luier-broekeman.
Maak lawaai, zooveel Je kan,
Met Je mooien rammelaar.
Dien je kreeg van tante Klaar!
Wel, wat gaat dat feest ljjk fijn,
Met dien bonten harlekijn:
Rammel, rimmel, rommel dan.
Leuke luier-broekeman!
Hou.adu'f
OPLOSSING VAN
EEN RAADSEL
de sprieten,” antwoordde
wijfjes r.jjn de sprieten
Een oogenblik later was het Jan, die
op een Vlaamsche gaal wees, die vlak bij
hen neerstreek (Fig. 4). Brutaal keek hü
ibr
M
HOE MAAK IK MIJN POSTZEGELS
NAT?
ens
•en
lei
den
houdt
HU riep nu alle paters en broeden om
rich heen en sprak: „Ja, ongetwijfeld
ben Ik die twijfelaar, die vóór 300 jaar
uit bet klooster verdween. Ik wilde be
grijpen, wat God in rijn oneindige wijs
heid voor de menschen verborgen houdt.
Twijfelt nooit aan Gods woord, broeden!
Wat Hij segt is waarheid!"
En terwijl hü nog sprak, werd rijn
haar spierwit, een doodelüke bleekheid
bedekte zün wangen re bij de laatste
woorden, die hü sprak, zonk hü ineen en
stierf.
God had door een schitterend wonder
de waarheid van rijn woorden bevestlgdl
uur
LH.
mis
der
oor
Ue,
HG
M1-
®d
nt.
.30
m
lag
de
iet
Lo-
te
lachten
jullie
van
Trek
klein
len
«ld
lit-
pan
U-
sn
iw f
en
«te
ars
®-
UJ-
ui-
ar-
rdt
Mi
er
den
rs.
lur
xH-
ter,
Ing
[len
an.
173
en
en-
Met die bellen aan zijn kleed,
En die kleuren-bjj-de-vleet.
En dat stokje, wit-met goud,
Waaraan JU hem stevig houdt!
en drie jaar later werd
feest gevierd
Er was eens sen moesjlk zoo noe
men ze In Rusland de boeren die drie
dochters had. De oudste twee waren al
tijd erg met zichzelf ingenomen en dach
ten aan niets anders dan aan opechlk.
klooster bewoonden, een poosje vrjj had
den, verlieten ze het gebouw en al wan
delend in de mooie lanen baden se dan
hun rozenkrans of liepen na te denken
over den goeden Ood, Die alles soo mooi
Die zoo veel van de men-
Keaa, vertel me na eens wat ik voer je
aal keepen....
Je bloemen onder je vest vandaan ko
men en het dus net precies lijkt of Je
woorden, dat ze uit de papierstrook
komen, sulver waar sün.
Om er tevoren van verzekerd te zün,
dat de papierstrook in t midden door
scheurt, maak je er op dese plaats te
voren *n klein scheurtje in.
met een schuin gehouden kop om rich
heen en maakte niet de minste aanstal
ten om weg te vliegen. Pas. toen Bram
in de handen klapte, werd het hem blijk
baar een beetje te gevaarlük on vloog
hU weg, om echter vlak bü weer neer te
strijken.
„Wat zou die sinjeur wel In rijn schild
voeren?” vroeg Tilly.
,,Nu,“ merkte Toos op, „voel goeds aal
Lit wel niet sUn. Als Je leest, hoe die
kort en bü de mannetjes lang en veer-
vormlg." (Fig. 1).
„Ik .weet ook nog lets over de muggen,"
kwam nu Ada. „Weet Je hoe je het ver
schil tusschen steekmuggen en malaria
muggen kunt zien? De malariamuggen
brengen In eiken stand kop, borststuk en
achterlijf in één Hjn en gewone muggen
laten die deelen een hoek met elkaar
maken.’*
„Dus,” viel Kees in, „ik hoef maar naar
de bakkebaarden te kijken om te weten
of aU mU steekt of dat hü me met rust
laat.”
Allen
„Hebben
poppen
e legers met hun vaandels. De man-
schiarden zich In slagorde met een
hand en vroeg: „Wat kan Ik nog voor u
doen?'
„Niets,” sprak het Jonge meisje, „als u
mijn wensch vervult, zal Ik volmaakt
gelukkig rijn.”
De zusjes
Je riet enkele menschen, wanneer as
een poetsegel op brief of briefkaart
moeten plekken, onmlddellljk hun lap
tong uit *r mond halen en met een paar
natte vegen den postaegel onderhanden
nemen.
Dat is niet alleen vies maar bovendien
heel onhygiënisch.
Doe dat nu in het vervolg eens op de
volgende manier net als Ik.
Je neemt een klein apothekersfleechje
of een buisje, waar aspirine-tabletjes in
gezeten hebben, doet daar water in en
sluit het af, niet met een kurk maar
met een stukje vilt of andere poreuze
stof. Je hebt dan een fün instrumentje,
dat altijd voldoende vochtig is, om je
postaegel nat te maken en je kunt Je
tong netjes achter je kiezen houden.
klein fleechje met het wonderlijke water
en ging heen.
Toen hü weer was teruggekeerd ging
hU onmlddellljk naar het woud en be
sprenkelde het lUk.
Plotseling kwam er leven in de kleine
gestalte, het meisje sprong op en kuste
hem. Een dichte menigte was van dit
wonder getuige en alle menschen ween
den van ontroering.
De oude moesjlk begaf rich, zooals de
Wijze hem gevraagd had, naar de Kaspi
sche Zee.
De Wijze ontving den grijsaard en zijn
drie dochters. Twee van haar waren ge
boeid. maar de derde zag er uit als een
jeugdige lentebloem. Haar oogen waren
van azuur, haar verschijning als een
dageraad en op haar wangen hingen
twee tranen glanzend als paarlen.
De Wjjze bewonderde deze lieve ver
schijning en vroeg nu naar de schaal
van zilver en den aardappel van kristal.
Het meisje nam de schaal en den
aardapfiel uit de handen van haar vader
aan en zelde tot den Wjjze: „Heer, wilt OU
de groote steden van het land zien, de
op de vlakten, de schepen op de
de sterren aan den hemel?”
liet den aardappel op de schaal
rollen en plotseling verschenen de steden
en de
nen l
Generaal aan het hoofd en zü schoten
tot een diepe wolk alles bedekte. De
aardappel rolde door, de zee verscheen
met alle schepen, de zeilen werden gehe-
schen, kanonnen ontbrandden. Dit duur
de net zoolang tot een dikke wolk allee
bedekte. De aardappel rolde door en men
zag den ganschen hémel, de stralende
zon, de dansende sterren. De Wijze was
zeer verwonderd.
En nu vroeg de jongste dochter met
tranen in heur oogen vergiffenis voor
baar zusters.
„Heer," zei ze, „dit alles wil ik u geven,
mijn schaal van zilver en mijn aardap
pel van kristal, maar schenk vergiffe
nis aan mijn zusjes.”
De Wijze had medelijden en vergaf.
Iedereen bewonderde de goedheid van
het meisje. De Wijze nam haar bij de
„Maar hoe
vroeg Kees.
„Wel, aan
I Jan. „Bij de
„Natuurlijk!” riep Mientje uit.
.Maar Gerrit kan niet mee", voegde
Toos er aan toe, „want die heeft gisteren
zijn voet verstuikt."
Nu het weer had de verwachting niet
beschaamd; den volgenden dag, een
Woensdag, was het het prachtigste weer
van de wereld.
*t Spreekt wel vanzelf, dat de heele
club present was, met uitzondering van
Gerrit. HU had zich achter een stapel
boeken verschanst, en wuifde se. liggend
op een luie stoel voor het raam, toe.
Voor het huls waren de muggen nog
druk aan het dansen.
roever altijd op kosten van andere dieren
leeft, sou je lust krijgen ham eens oen
pak slaag te geven."
Onder den tak. waar de vogel gezeten
had, raapte Bram een prachtig blauw
Verleden week hebben we jelui een
raadsel opgegeven, dat je nogal lastig
zult hebben gevonden. Toch is de oplos
sing doodeenvoudig, luister maar.
Jelui weet, dat een Arabier, wiens paard
bet laatst aan een bepaald doel aou rijn
aangekomen, overwinnaar in den wed
strijd zou zijn en dat daarom de belde
Arabieren zóó langzaam reden, dat er
geen eind aan den wedstrijd scheen te
zullen komen, zoodat as den kadi om
raad vroegen, waarop ze beiden weer te
paard sprongen en soo hard als as maar
konden op het doel af gingen.
Welnu, de kadi had hun eenvoudig ge
zegd: „Springen jelui leder op het paard
van den ander!"
Nietwaar, hoe harder m nu reden, boa
eer het paard van den ander aan bet
doel aou zijn; de Arabier, die er dus bot
eerst sou zijn, diene paard kwam het
laatst aan en had daardoor gewonnen.
veertje op.
„Voor Gerrit," ari hü onmlddellük. Dat
was een aardig idee en nadat ae ook oog
wat wilgenkatjes voor den halfrieke had
den meegenomen, keerde bet troepje
huiswaart.
A9
„Viaaxvni zouden deze muggen ons nu
niet steken?” vroeg Bram, die nog aan
de muskieten In Indlë dacht.
„Wel," merkte Jan op, „er sUn ook wel
muggen, die niet steken. Trouwens ook
bü de gewone steekmuggen zijn het
alleen maar de wüfjes, die steken."
kim je die herkennen?”
Kof
Man e
en Kees ging voort:
wel eens de larven en
muggen gezien? (Fig. 2).
Toen we verleden Jaar op de boerderij
van onzen eierboer waren, waren in den
regenton massa’s van die griezelige bees
ten aan het zwemmen.”
„Smakelijk eten,” vond Jan. „Maar
zouden we niet eens wat ópschieten?”
Dadelijk haalde Kees bereidwillig zUn
-Be Wjjze nu beloofde haar, dat zü alle
drib in rijn paleis mochten blüven wonen
en drie jaar later werd het huwelijks
feest gevierd van den Wijze aan de Kas
pische Zee met het eenvoudige boeren
meisje, dat nergens voor deugde.
Dit was het loon voor haar eenvoud en
edelmoedigheid.
waren diep ontroerd. Ze
weenden en omhelsden de kleine voeten
van het heldhaftige
regelde en
schen hield.
Nu was er onder de paters één, die
heel vaak uren liep te denken over al
lerlei plaatsen In de H. Schrift. HU had
er dan geen erg in, dat de tüd kalmpjes
voorbU ging en dat het al wandelend te
laat werd voor het eten of voor het
avondgebed.
Op een keer nu liep deze pater weer
eens buiten en de woorden van de
H. Schrift kwamen hem in de gedachten:
„Voor God zUn duizend jaren gelijk aan
één dag en één dag is voor hem gelijk
aan duizend jaar.”
Ja, die eeuwigheid daarvan kon hU
zich geen begrip vormen en hoe meer hU
peinsde, hoe meer h’J verward raakte.
En eindelUk.... begon onze man een
beetje te twijfelen aan die woorden. Nee
dat kon niet waar zün. wat daar in
de H. Schrift stond.
Altüd maar peinzend en twUfelend
kwam hU aan het einde van den tuin
en het groote bosch lag daar vóór hem!
Steeds verder liep hü, altUd maar door
de fraaie laantjes en dacht aan uur
noch tüd en eindelUk bespeurde hü. dat
hü moe werd. HU legde rich onder een
schaduwrijken boom neer en peinsde nog
maar steeds over de eeuwigheid....
Lang heel lang bleef hU daar lig
gen, tot hü eindelUk het kloosterklokje
hoorde kleppen, dat de monniken tot het
avondgebed samenriep....
Lieve hemel hoe laat zou het wel
zUn?
Verschrikt sprong hü overeind en hol
de naar het klooster, de poort was al
gesloten en uit de kapel klonk reeds
het gebed der godvruchtige mannen, die
God loofden.
De deur werd geopend; maar.... hU
kende den broeder-portier niet en dese
kende den pater niet. Maar.... hü had
geen tüd om over dit probleem na te
denken en Ulde naar zUn plaats in de
kapel. Doch.,., wat was dat? Een an
der zat op zün plaats en bleef rustig
dóórbldden, toen onze pater hem zacht
aanstiet om hem er op opmerkzaam te
maken, dat hü op een verkeerde plaats
zat. De man echter keek ter nauwer-
nood op, als begreep hü niet wat men
van hem verlangde.
„Een goeie kans op mooi weert” Met
die woorden kwam mijnheer Van Voor
den de huiskamer binnen, waar Toos
en Mientje nog even een kopje thee
zaten te drinken, vóór zü naar boven
gingen om te werken.
„Hoe weet u dat?" vroeg Toos.
„Omdat de muggen zoo dansen!" ant
woordde mUnheer. ,,Gaan jullie morgen
wandelen?"
moesjlk verkocht al zün hooi en
schafte rich de geschenken aan. Dan
koerde hü naar huis terug en verdeelde
se onder rijn dochters.
De belde oudsten trokken terstond de
nieuwe kleedingstukken aan en bespot
ten haar zuster.
„En wat wou je nou met je schaal van
zilver en je aardappel van kristal?”
vroegen ze lachend.
Maar het meisje ging in een hoek van
de kamer ritten en zei heel zachtjes:
„Aardappel van kristal, rol over deze
zilveren schaal en laat mü de steden
zien, de velden en de bosschen, de zeeën
en de hooge bergen en den stralenden
hemel.**
De aardappel begon te rollen en men
zag de eene stad na de andere, men zag
de schepen op de zee, men zag de legers
op de vlakten, de hoogten van de bergen
en t glanzen van den avondhemel. Men
zag de soa zooals zU danst in de asuren
lucht en de sterren die een .Jchorovode”
dat is een reidans maakten. En dat
allee wm soo mooi, dat bet zich onmo-
geUjk laat beschrijven.
De belde zusters konden er niet ge
noeg van krijgen al dat schoons te be
schouwen en langzaam ontwaakte in
haar de jaloezie.
Je neemt een strook papier van onge
veer 80 centimeter lengte en met een
breedte van X 2 cM. Van te voren laat
je deze door de toeschouwers nauwkeu
rig onderzoeken. Dan neem je de strook
aan de beide uiteinden vast en trekt
haar middendoor, waarop een massa
bloemen uit de verscheurde paplerreep
te voorschijn komt.
De toeschouwers willen natuurlUk al
lemaal tegelUk de twee stukken van de
reep papier onderzoeken, en dat wordt
hun zonder eenlg bezwaar toegestaan.
Hoe speel je dat goocheltoertje echter
klaar?
Je neemt een vijf en twintig of dertig
papieren bloemetjes, die je in lederen
winkel van goochelartlkelen heel goed
koop kunt krijgen. Deze vouw je tot een
bundeltje samen en doet dan om bet
midden een eenvoudlgen zwarten draad,
zonder dezen echter te knoopen. Dit
pakje bloemen verberg Je pu bUvoorbeeld
onder den rand van Je vest, terwUl je
de belde uiteinden van den draad in de
broekzakken steekt.
Heb Je een zwarte broek aan, dan is
er zelfs op korten afstand van den draad
niets te zien.
Nadat je nu de gewone strook papier,
waaraan niets te zien is, door de aanwe
zige nieuwsgierigen secuur hebt laten
onderzoeken, neem Je in iedere hand een
der uiteinden van de strook en houdt ze
tameUJk dicht voor je lichaam op de
hoogte ongeveer der broekzakken.
TegeUJkertUd, natuurlUk ongemerkt,
pak je met iedere hand een der ulteln-
van den zwarten draad beet en
deze tegelUk met de papieren
strook in de hand.
je nu de papierstrook met een
rukje in tweeën, dan worden de
bloemetjes tegelUkertUd door den draad
uit hun schuilhoek weggesllngerd en
komen- op den vloer terecht, waar se een
heel kleurig stapeltje vormen, want nu
ze niet meer door den draad tot een
bundeltje bUeen gehouden worden, sprei
den de blaadjes zich natuurlijk onder
het vallen.
Je snapt, dat een en ander betrekkelljk
vlug in zijn werk moet gaan, ^oodat de
omstanders ónmogelijk kunnen zien, dat
Toen dit geëindigd was, ging hU naar
rijn overste om zich te verontschuldigen
over zUn te laat komen bü *t avondgebed.
Maar deze keek hem met groote oogen
aan en sprak: „Wie sUt ge eigenlijk?
Ik ken u niet."
De pater noemde zün naam en voegde
er bü. dat hü in het klooster thuis
hoorde.
Nu sprak de Prior: „Sedert driehon
derd Jaar draagt geen enkele onzer
paters dezen naam meer. De laatste, die
zoo heette, was de twüfelaar, die om
kwam in bet boech en sedert dien is rijn
naam uit de registers van bet klooster
geschrapt."
De pater schrok, toen hu dit boorde
en begreep nu, dat hü 300 lange jaren
in het boech had doorgebracht, terwijl
hü meende, dat het slechte enkele uren
waren geweest.
De jongste echter was een eenvoudig
meisje en werd door de beide anderen
steeds als „achterlük" beschouwd. Zoowel
haar vader als haar zusters behandelden
haar als een dienstmeisje. Nooit sprak ze
oen woord, maar steeds was ze bereid alle
mogelüke werk op zich te nemen. Ze
dorschte het graan, hakte hout, voerde
bet voe en verzorgde de eenden en alles
en iedereen kreeg precies op rijd wat er
noodlg was.
Op een goeden dag dat de moesjlk een
wagen hooi naar de stad ging brengen,
beloofde hü rijn dochters, dat hü enkele
geschenken voor haar mee aou brengen.
De oudste vroeg een grooten lap van
rood katoen met kleurige rijde bestlkt,
cm er een jaarefaan” (dat is een Rus
sisch kleedlngstuk voor vrouwen) van te
maken: de tweede had liever een kleed
van Ohlneeache züde; de derde echter
had geen enkel verlangen.
Do moesjlk dacht bü sichzelf: „Ze is
toch evengoed mün dochter," en der
halve vroeg hü:
JCan, vertel me nu eens wat ik voor
je zal koopen."
Het meisje begon te lachen en zei:
„Welnu vader, koop voor mü dan een
schaal van silver en een aardappel van
kristal."
„Wat moet je daarmee beginnen?"
vroegen de zusters.
,Jk zal den aardappel op het schaal
tje laten rollen en daarbU de woorden
spreken, die ik geleerd heb van een oude
vrouw, wie ik eens een broodje schonk.”
De moesjlk beloofde dat hü alles moe
aou brengen en ging heen.
mondharmonika te voorschijn en zoo
ging het naar het boech. Daar was nog
weinig leven te bespeuren. Wel waren
de meeste struiken en boomen in knop.
Eensklaps maakte Ada een beweging om
stil te wezen. Nu zagen ze de aanleiding:
een paar houtduiven (Flg. 3), die even
later opvlogen, klepperend met hun
staartpennen.
in het
Dien heb
maakte
zingen.”
De vader van het meisje, die er toeval
lig ook bü was, nam het kleine fluitje in
de hand en hoorde nu de woorden:
„Fluitje-llef, troost mün lieven vader en
mün goede zusters. Men heeft mU gedood
en de oorzaak van mün dood was een
schaal van zilver en een aardappel van
kristal."
„Vlug." 3M de moesjlk, „breng mü naar
de plaats waar je die roos hebt afgesne
den."
Hü volgde den herder naar het boech
en zag den berk en de mooie bloemen. Ze
begonnen den grond weg te graven en
ontdekten nu het lük van het arme
meisje.
Toen de vader rijn dochter herkende,
was hü diep ontroerd. Daar lag ze en hü
vroeg rich af, wie haar gedood had en
wie haar begraven had.
Maar opeens begon het fluitje weer te
spelen:
„Vadertje lief, mün zusjes hebben me
gevraagd met haar mee te gaan naar het
boech en ze hebben mü doen sterven om
de schaal van zilver en den aardappel
van kristal in haar bezit te krijgen. U
kunt mü slechts doen ontwaken, als u
het water hebt uit den put in den tuin
van den Wijze aan de Kaspische Zee.”
De jaloersche zusters begonnen te be
ven, werden wit als de sneeuw op de
bergen en bekenden haar misdaad. Ze
werden gegrepen en opgesloten in een
donkere gevangenis en wachtten nu haar
veroordeellng af. terwül haar vader op
reis ging naar den WUze aan de Kaspi
sche Zee.
Na een lange reis kwam hü aan zün
doel. Het was Juist op het oogenblik dat
de WUze zün gouden troon verliet.
De oude moesjlk begroette hem en boog
diep op den grond. Dan kwam hü
met zün verzoek voor den en
de WUze zeide:
.Neem het water uit den put,
maar als uw dochter weer hen-
leeft, breng haar dan bü mü met
de schaal van zilver en den aard
appel van kristal en de wreede
zustere.”
De grijsaard boog zich, vulde ’n
Met allerlei listen trachtten zü de
schaal van zilver en den aardappel van
kristal machtig te worden, maar de
jongste luster liet rich deze tot geen
enkelen prijs ontfutselen.
Toen besloten de twee oudsten het op
een andere manier te probeeren.
Kom klndjelief.” zeiden ze tegen haar,
„ga Je mee naar het woud om boech-
besaen te plukken?" en het meisje, dat
geen kwaad vermoedde, gaf de schaal
met den aardappel aan haar vader en
ging met haar zusters naar het bosch.
Ze liepen nu eens hier en dan eens
daar, plukten boschbessen tot een barer
in het gras een spade ontdekte. De twee
oudste zusters grepen de spade beet en
met Mn slag maakten rij haar zusje
dood. Daarna gebruikten zü dezelfde
spade om haar onder een berg te begra
ven en keerden naar huls terug.
langzaam werd het nacht.
„We zün ons jongste zusje kwüt ge
raakt, het heele bosch door hebben wü
haar gezocht,” zelden ze, „maar nergens
hebben we haar gevonden. De wolven
sullen haar opgegeten hebben.”
Ofschoon de vader zich nooit veel aan
sün dochter gelegen had laten liggen,
beweende hü haar gedurende langen tüd.
Hü nam de schaal van zilver en den
aardappel van kristal en verborg ze in
een koffer.
Op zekeren dag dwaalde er een jonge
herder door het boech.
De knaap had een schaapje verloren.
Opeens bleef hü bü een beek staan en
zag verbaasd hoe daar dicht büeen de
mooiste bloemen bloeiden. Het waren
roode, blauwe en witte bloemen en in
het midden verhief zich een rozenstruik.
De jonge herder plukte deze roos en
maakte van den dunnen stam 'n fluitje.
Maar nu opeens gebeurde het groote
wonder. Het fluitje begon vanzelf te rin
gen en neuriede de volgende woorden:
„Flultje-lief, troost mün lieven vader
en mün goede zusters. Men heeft mü
gedood en de oorzaak van mün dood was
een schaal van zilver en een aardappel
van kristal.”
En toen de herder weer In het dorp
was teruggekeerd, hoorden de menschen
het droevige lied en begonnen den her
der vragen te stellen.
.Beste menschen,” zei de Jongen, „Ik
weet van niets. Ik zocht in het boech een
schaapje en zag opeens hoe onder een
berk tallooze mooie bloemen bloeiden en
midden stond een rozenstruik.
ik afgesneden en daarvan
ik het fluitje dat u nu boort
Langen tüd geleden stond op de hel
ling van een heuvel een groot klooster.
Fraaie tuinen omgaven het groote, een
voudige gebouw en een uftgestrekt bosch,
waarin men uren kon ronddwalen,
grensde aan de boomgaarden.
Nu keek hü de rijen van monniken
eens langs; doch. hü herkende geen
enkele van de paters en de broeder*.
Het waren allemaal vreemdelingen...,
ook de prior.
Stil knielde M) op de achterste bonk
or
>t.
ot
te
a-
en