DE SCHAAL VAN ZILVER AARDAPPEL VAN KRISTAL EEN MOOIE VOORJAARSDAG VAN ALLES WAT I n II f DE TWIJFELAAR a E.CJGJD 3 fi F i 1 EN DE De rammelaar ÉL N DOOR ANNIE SLUUTERS •3 DE B.L.N.S. 0 r® van OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Jen r HERMAN J. HAIJEMAIJE kind. ten at- i I f I I I t les het huwelijk*- Is- VAN DER MEI J De hei DE WONDERLIJKE REEP PAPIER tot week met S ■et was op bet oef»«b”k «tal de Wijze zijn ronden troon verliet ■eek Ze maar dese koek hem met create eegen aan EEN GEHEIMZINNIG GOOCHELKUNSTJE Kleine luier-broekeman. Rammel maar, zooveel je kan, Kraaiende van pure pret, In Je witte wiege-bed! O, vrat gaat dat kllng’len fijn, Met die bonte harlékün. Met zün paarse puntmuts op, ZJjn piasse-poppe-kop! Leuke luier-broekeman. Maak lawaai, zooveel Je kan, Met Je mooien rammelaar. Dien je kreeg van tante Klaar! Wel, wat gaat dat feest ljjk fijn, Met dien bonten harlekijn: Rammel, rimmel, rommel dan. Leuke luier-broekeman! Hou.adu'f OPLOSSING VAN EEN RAADSEL de sprieten,” antwoordde wijfjes r.jjn de sprieten Een oogenblik later was het Jan, die op een Vlaamsche gaal wees, die vlak bij hen neerstreek (Fig. 4). Brutaal keek hü ibr M HOE MAAK IK MIJN POSTZEGELS NAT? ens •en lei den houdt HU riep nu alle paters en broeden om rich heen en sprak: „Ja, ongetwijfeld ben Ik die twijfelaar, die vóór 300 jaar uit bet klooster verdween. Ik wilde be grijpen, wat God in rijn oneindige wijs heid voor de menschen verborgen houdt. Twijfelt nooit aan Gods woord, broeden! Wat Hij segt is waarheid!" En terwijl hü nog sprak, werd rijn haar spierwit, een doodelüke bleekheid bedekte zün wangen re bij de laatste woorden, die hü sprak, zonk hü ineen en stierf. God had door een schitterend wonder de waarheid van rijn woorden bevestlgdl uur LH. mis der oor Ue, HG M1- ®d nt. .30 m lag de iet Lo- te lachten jullie van Trek klein len «ld lit- pan U- sn iw f en «te ars ®- UJ- ui- ar- rdt Mi er den rs. lur xH- ter, Ing [len an. 173 en en- Met die bellen aan zijn kleed, En die kleuren-bjj-de-vleet. En dat stokje, wit-met goud, Waaraan JU hem stevig houdt! en drie jaar later werd feest gevierd Er was eens sen moesjlk zoo noe men ze In Rusland de boeren die drie dochters had. De oudste twee waren al tijd erg met zichzelf ingenomen en dach ten aan niets anders dan aan opechlk. klooster bewoonden, een poosje vrjj had den, verlieten ze het gebouw en al wan delend in de mooie lanen baden se dan hun rozenkrans of liepen na te denken over den goeden Ood, Die alles soo mooi Die zoo veel van de men- Keaa, vertel me na eens wat ik voer je aal keepen.... Je bloemen onder je vest vandaan ko men en het dus net precies lijkt of Je woorden, dat ze uit de papierstrook komen, sulver waar sün. Om er tevoren van verzekerd te zün, dat de papierstrook in t midden door scheurt, maak je er op dese plaats te voren *n klein scheurtje in. met een schuin gehouden kop om rich heen en maakte niet de minste aanstal ten om weg te vliegen. Pas. toen Bram in de handen klapte, werd het hem blijk baar een beetje te gevaarlük on vloog hU weg, om echter vlak bü weer neer te strijken. „Wat zou die sinjeur wel In rijn schild voeren?” vroeg Tilly. ,,Nu,“ merkte Toos op, „voel goeds aal Lit wel niet sUn. Als Je leest, hoe die kort en bü de mannetjes lang en veer- vormlg." (Fig. 1). „Ik .weet ook nog lets over de muggen," kwam nu Ada. „Weet Je hoe je het ver schil tusschen steekmuggen en malaria muggen kunt zien? De malariamuggen brengen In eiken stand kop, borststuk en achterlijf in één Hjn en gewone muggen laten die deelen een hoek met elkaar maken.’* „Dus,” viel Kees in, „ik hoef maar naar de bakkebaarden te kijken om te weten of aU mU steekt of dat hü me met rust laat.” Allen „Hebben poppen e legers met hun vaandels. De man- schiarden zich In slagorde met een hand en vroeg: „Wat kan Ik nog voor u doen?' „Niets,” sprak het Jonge meisje, „als u mijn wensch vervult, zal Ik volmaakt gelukkig rijn.” De zusjes Je riet enkele menschen, wanneer as een poetsegel op brief of briefkaart moeten plekken, onmlddellljk hun lap tong uit *r mond halen en met een paar natte vegen den postaegel onderhanden nemen. Dat is niet alleen vies maar bovendien heel onhygiënisch. Doe dat nu in het vervolg eens op de volgende manier net als Ik. Je neemt een klein apothekersfleechje of een buisje, waar aspirine-tabletjes in gezeten hebben, doet daar water in en sluit het af, niet met een kurk maar met een stukje vilt of andere poreuze stof. Je hebt dan een fün instrumentje, dat altijd voldoende vochtig is, om je postaegel nat te maken en je kunt Je tong netjes achter je kiezen houden. klein fleechje met het wonderlijke water en ging heen. Toen hü weer was teruggekeerd ging hU onmlddellljk naar het woud en be sprenkelde het lUk. Plotseling kwam er leven in de kleine gestalte, het meisje sprong op en kuste hem. Een dichte menigte was van dit wonder getuige en alle menschen ween den van ontroering. De oude moesjlk begaf rich, zooals de Wijze hem gevraagd had, naar de Kaspi sche Zee. De Wijze ontving den grijsaard en zijn drie dochters. Twee van haar waren ge boeid. maar de derde zag er uit als een jeugdige lentebloem. Haar oogen waren van azuur, haar verschijning als een dageraad en op haar wangen hingen twee tranen glanzend als paarlen. De Wjjze bewonderde deze lieve ver schijning en vroeg nu naar de schaal van zilver en den aardappel van kristal. Het meisje nam de schaal en den aardapfiel uit de handen van haar vader aan en zelde tot den Wjjze: „Heer, wilt OU de groote steden van het land zien, de op de vlakten, de schepen op de de sterren aan den hemel?” liet den aardappel op de schaal rollen en plotseling verschenen de steden en de nen l Generaal aan het hoofd en zü schoten tot een diepe wolk alles bedekte. De aardappel rolde door, de zee verscheen met alle schepen, de zeilen werden gehe- schen, kanonnen ontbrandden. Dit duur de net zoolang tot een dikke wolk allee bedekte. De aardappel rolde door en men zag den ganschen hémel, de stralende zon, de dansende sterren. De Wijze was zeer verwonderd. En nu vroeg de jongste dochter met tranen in heur oogen vergiffenis voor baar zusters. „Heer," zei ze, „dit alles wil ik u geven, mijn schaal van zilver en mijn aardap pel van kristal, maar schenk vergiffe nis aan mijn zusjes.” De Wijze had medelijden en vergaf. Iedereen bewonderde de goedheid van het meisje. De Wijze nam haar bij de „Maar hoe vroeg Kees. „Wel, aan I Jan. „Bij de „Natuurlijk!” riep Mientje uit. .Maar Gerrit kan niet mee", voegde Toos er aan toe, „want die heeft gisteren zijn voet verstuikt." Nu het weer had de verwachting niet beschaamd; den volgenden dag, een Woensdag, was het het prachtigste weer van de wereld. *t Spreekt wel vanzelf, dat de heele club present was, met uitzondering van Gerrit. HU had zich achter een stapel boeken verschanst, en wuifde se. liggend op een luie stoel voor het raam, toe. Voor het huls waren de muggen nog druk aan het dansen. roever altijd op kosten van andere dieren leeft, sou je lust krijgen ham eens oen pak slaag te geven." Onder den tak. waar de vogel gezeten had, raapte Bram een prachtig blauw Verleden week hebben we jelui een raadsel opgegeven, dat je nogal lastig zult hebben gevonden. Toch is de oplos sing doodeenvoudig, luister maar. Jelui weet, dat een Arabier, wiens paard bet laatst aan een bepaald doel aou rijn aangekomen, overwinnaar in den wed strijd zou zijn en dat daarom de belde Arabieren zóó langzaam reden, dat er geen eind aan den wedstrijd scheen te zullen komen, zoodat as den kadi om raad vroegen, waarop ze beiden weer te paard sprongen en soo hard als as maar konden op het doel af gingen. Welnu, de kadi had hun eenvoudig ge zegd: „Springen jelui leder op het paard van den ander!" Nietwaar, hoe harder m nu reden, boa eer het paard van den ander aan bet doel aou zijn; de Arabier, die er dus bot eerst sou zijn, diene paard kwam het laatst aan en had daardoor gewonnen. veertje op. „Voor Gerrit," ari hü onmlddellük. Dat was een aardig idee en nadat ae ook oog wat wilgenkatjes voor den halfrieke had den meegenomen, keerde bet troepje huiswaart. A9 „Viaaxvni zouden deze muggen ons nu niet steken?” vroeg Bram, die nog aan de muskieten In Indlë dacht. „Wel," merkte Jan op, „er sUn ook wel muggen, die niet steken. Trouwens ook bü de gewone steekmuggen zijn het alleen maar de wüfjes, die steken." kim je die herkennen?” Kof Man e en Kees ging voort: wel eens de larven en muggen gezien? (Fig. 2). Toen we verleden Jaar op de boerderij van onzen eierboer waren, waren in den regenton massa’s van die griezelige bees ten aan het zwemmen.” „Smakelijk eten,” vond Jan. „Maar zouden we niet eens wat ópschieten?” Dadelijk haalde Kees bereidwillig zUn -Be Wjjze nu beloofde haar, dat zü alle drib in rijn paleis mochten blüven wonen en drie jaar later werd het huwelijks feest gevierd van den Wijze aan de Kas pische Zee met het eenvoudige boeren meisje, dat nergens voor deugde. Dit was het loon voor haar eenvoud en edelmoedigheid. waren diep ontroerd. Ze weenden en omhelsden de kleine voeten van het heldhaftige regelde en schen hield. Nu was er onder de paters één, die heel vaak uren liep te denken over al lerlei plaatsen In de H. Schrift. HU had er dan geen erg in, dat de tüd kalmpjes voorbU ging en dat het al wandelend te laat werd voor het eten of voor het avondgebed. Op een keer nu liep deze pater weer eens buiten en de woorden van de H. Schrift kwamen hem in de gedachten: „Voor God zUn duizend jaren gelijk aan één dag en één dag is voor hem gelijk aan duizend jaar.” Ja, die eeuwigheid daarvan kon hU zich geen begrip vormen en hoe meer hU peinsde, hoe meer h’J verward raakte. En eindelUk.... begon onze man een beetje te twijfelen aan die woorden. Nee dat kon niet waar zün. wat daar in de H. Schrift stond. Altüd maar peinzend en twUfelend kwam hU aan het einde van den tuin en het groote bosch lag daar vóór hem! Steeds verder liep hü, altUd maar door de fraaie laantjes en dacht aan uur noch tüd en eindelUk bespeurde hü. dat hü moe werd. HU legde rich onder een schaduwrijken boom neer en peinsde nog maar steeds over de eeuwigheid.... Lang heel lang bleef hU daar lig gen, tot hü eindelUk het kloosterklokje hoorde kleppen, dat de monniken tot het avondgebed samenriep.... Lieve hemel hoe laat zou het wel zUn? Verschrikt sprong hü overeind en hol de naar het klooster, de poort was al gesloten en uit de kapel klonk reeds het gebed der godvruchtige mannen, die God loofden. De deur werd geopend; maar.... hU kende den broeder-portier niet en dese kende den pater niet. Maar.... hü had geen tüd om over dit probleem na te denken en Ulde naar zUn plaats in de kapel. Doch.,., wat was dat? Een an der zat op zün plaats en bleef rustig dóórbldden, toen onze pater hem zacht aanstiet om hem er op opmerkzaam te maken, dat hü op een verkeerde plaats zat. De man echter keek ter nauwer- nood op, als begreep hü niet wat men van hem verlangde. „Een goeie kans op mooi weert” Met die woorden kwam mijnheer Van Voor den de huiskamer binnen, waar Toos en Mientje nog even een kopje thee zaten te drinken, vóór zü naar boven gingen om te werken. „Hoe weet u dat?" vroeg Toos. „Omdat de muggen zoo dansen!" ant woordde mUnheer. ,,Gaan jullie morgen wandelen?" moesjlk verkocht al zün hooi en schafte rich de geschenken aan. Dan koerde hü naar huis terug en verdeelde se onder rijn dochters. De belde oudsten trokken terstond de nieuwe kleedingstukken aan en bespot ten haar zuster. „En wat wou je nou met je schaal van zilver en je aardappel van kristal?” vroegen ze lachend. Maar het meisje ging in een hoek van de kamer ritten en zei heel zachtjes: „Aardappel van kristal, rol over deze zilveren schaal en laat mü de steden zien, de velden en de bosschen, de zeeën en de hooge bergen en den stralenden hemel.** De aardappel begon te rollen en men zag de eene stad na de andere, men zag de schepen op de zee, men zag de legers op de vlakten, de hoogten van de bergen en t glanzen van den avondhemel. Men zag de soa zooals zU danst in de asuren lucht en de sterren die een .Jchorovode” dat is een reidans maakten. En dat allee wm soo mooi, dat bet zich onmo- geUjk laat beschrijven. De belde zusters konden er niet ge noeg van krijgen al dat schoons te be schouwen en langzaam ontwaakte in haar de jaloezie. Je neemt een strook papier van onge veer 80 centimeter lengte en met een breedte van X 2 cM. Van te voren laat je deze door de toeschouwers nauwkeu rig onderzoeken. Dan neem je de strook aan de beide uiteinden vast en trekt haar middendoor, waarop een massa bloemen uit de verscheurde paplerreep te voorschijn komt. De toeschouwers willen natuurlUk al lemaal tegelUk de twee stukken van de reep papier onderzoeken, en dat wordt hun zonder eenlg bezwaar toegestaan. Hoe speel je dat goocheltoertje echter klaar? Je neemt een vijf en twintig of dertig papieren bloemetjes, die je in lederen winkel van goochelartlkelen heel goed koop kunt krijgen. Deze vouw je tot een bundeltje samen en doet dan om bet midden een eenvoudlgen zwarten draad, zonder dezen echter te knoopen. Dit pakje bloemen verberg Je pu bUvoorbeeld onder den rand van Je vest, terwUl je de belde uiteinden van den draad in de broekzakken steekt. Heb Je een zwarte broek aan, dan is er zelfs op korten afstand van den draad niets te zien. Nadat je nu de gewone strook papier, waaraan niets te zien is, door de aanwe zige nieuwsgierigen secuur hebt laten onderzoeken, neem Je in iedere hand een der uiteinden van de strook en houdt ze tameUJk dicht voor je lichaam op de hoogte ongeveer der broekzakken. TegeUJkertUd, natuurlUk ongemerkt, pak je met iedere hand een der ulteln- van den zwarten draad beet en deze tegelUk met de papieren strook in de hand. je nu de papierstrook met een rukje in tweeën, dan worden de bloemetjes tegelUkertUd door den draad uit hun schuilhoek weggesllngerd en komen- op den vloer terecht, waar se een heel kleurig stapeltje vormen, want nu ze niet meer door den draad tot een bundeltje bUeen gehouden worden, sprei den de blaadjes zich natuurlijk onder het vallen. Je snapt, dat een en ander betrekkelljk vlug in zijn werk moet gaan, ^oodat de omstanders ónmogelijk kunnen zien, dat Toen dit geëindigd was, ging hU naar rijn overste om zich te verontschuldigen over zUn te laat komen bü *t avondgebed. Maar deze keek hem met groote oogen aan en sprak: „Wie sUt ge eigenlijk? Ik ken u niet." De pater noemde zün naam en voegde er bü. dat hü in het klooster thuis hoorde. Nu sprak de Prior: „Sedert driehon derd Jaar draagt geen enkele onzer paters dezen naam meer. De laatste, die zoo heette, was de twüfelaar, die om kwam in bet boech en sedert dien is rijn naam uit de registers van bet klooster geschrapt." De pater schrok, toen hu dit boorde en begreep nu, dat hü 300 lange jaren in het boech had doorgebracht, terwijl hü meende, dat het slechte enkele uren waren geweest. De jongste echter was een eenvoudig meisje en werd door de beide anderen steeds als „achterlük" beschouwd. Zoowel haar vader als haar zusters behandelden haar als een dienstmeisje. Nooit sprak ze oen woord, maar steeds was ze bereid alle mogelüke werk op zich te nemen. Ze dorschte het graan, hakte hout, voerde bet voe en verzorgde de eenden en alles en iedereen kreeg precies op rijd wat er noodlg was. Op een goeden dag dat de moesjlk een wagen hooi naar de stad ging brengen, beloofde hü rijn dochters, dat hü enkele geschenken voor haar mee aou brengen. De oudste vroeg een grooten lap van rood katoen met kleurige rijde bestlkt, cm er een jaarefaan” (dat is een Rus sisch kleedlngstuk voor vrouwen) van te maken: de tweede had liever een kleed van Ohlneeache züde; de derde echter had geen enkel verlangen. Do moesjlk dacht bü sichzelf: „Ze is toch evengoed mün dochter," en der halve vroeg hü: JCan, vertel me nu eens wat ik voor je zal koopen." Het meisje begon te lachen en zei: „Welnu vader, koop voor mü dan een schaal van silver en een aardappel van kristal." „Wat moet je daarmee beginnen?" vroegen de zusters. ,Jk zal den aardappel op het schaal tje laten rollen en daarbU de woorden spreken, die ik geleerd heb van een oude vrouw, wie ik eens een broodje schonk.” De moesjlk beloofde dat hü alles moe aou brengen en ging heen. mondharmonika te voorschijn en zoo ging het naar het boech. Daar was nog weinig leven te bespeuren. Wel waren de meeste struiken en boomen in knop. Eensklaps maakte Ada een beweging om stil te wezen. Nu zagen ze de aanleiding: een paar houtduiven (Flg. 3), die even later opvlogen, klepperend met hun staartpennen. in het Dien heb maakte zingen.” De vader van het meisje, die er toeval lig ook bü was, nam het kleine fluitje in de hand en hoorde nu de woorden: „Fluitje-llef, troost mün lieven vader en mün goede zusters. Men heeft mU gedood en de oorzaak van mün dood was een schaal van zilver en een aardappel van kristal." „Vlug." 3M de moesjlk, „breng mü naar de plaats waar je die roos hebt afgesne den." Hü volgde den herder naar het boech en zag den berk en de mooie bloemen. Ze begonnen den grond weg te graven en ontdekten nu het lük van het arme meisje. Toen de vader rijn dochter herkende, was hü diep ontroerd. Daar lag ze en hü vroeg rich af, wie haar gedood had en wie haar begraven had. Maar opeens begon het fluitje weer te spelen: „Vadertje lief, mün zusjes hebben me gevraagd met haar mee te gaan naar het boech en ze hebben mü doen sterven om de schaal van zilver en den aardappel van kristal in haar bezit te krijgen. U kunt mü slechts doen ontwaken, als u het water hebt uit den put in den tuin van den Wijze aan de Kaspische Zee.” De jaloersche zusters begonnen te be ven, werden wit als de sneeuw op de bergen en bekenden haar misdaad. Ze werden gegrepen en opgesloten in een donkere gevangenis en wachtten nu haar veroordeellng af. terwül haar vader op reis ging naar den WUze aan de Kaspi sche Zee. Na een lange reis kwam hü aan zün doel. Het was Juist op het oogenblik dat de WUze zün gouden troon verliet. De oude moesjlk begroette hem en boog diep op den grond. Dan kwam hü met zün verzoek voor den en de WUze zeide: .Neem het water uit den put, maar als uw dochter weer hen- leeft, breng haar dan bü mü met de schaal van zilver en den aard appel van kristal en de wreede zustere.” De grijsaard boog zich, vulde ’n Met allerlei listen trachtten zü de schaal van zilver en den aardappel van kristal machtig te worden, maar de jongste luster liet rich deze tot geen enkelen prijs ontfutselen. Toen besloten de twee oudsten het op een andere manier te probeeren. Kom klndjelief.” zeiden ze tegen haar, „ga Je mee naar het woud om boech- besaen te plukken?" en het meisje, dat geen kwaad vermoedde, gaf de schaal met den aardappel aan haar vader en ging met haar zusters naar het bosch. Ze liepen nu eens hier en dan eens daar, plukten boschbessen tot een barer in het gras een spade ontdekte. De twee oudste zusters grepen de spade beet en met Mn slag maakten rij haar zusje dood. Daarna gebruikten zü dezelfde spade om haar onder een berg te begra ven en keerden naar huls terug. langzaam werd het nacht. „We zün ons jongste zusje kwüt ge raakt, het heele bosch door hebben wü haar gezocht,” zelden ze, „maar nergens hebben we haar gevonden. De wolven sullen haar opgegeten hebben.” Ofschoon de vader zich nooit veel aan sün dochter gelegen had laten liggen, beweende hü haar gedurende langen tüd. Hü nam de schaal van zilver en den aardappel van kristal en verborg ze in een koffer. Op zekeren dag dwaalde er een jonge herder door het boech. De knaap had een schaapje verloren. Opeens bleef hü bü een beek staan en zag verbaasd hoe daar dicht büeen de mooiste bloemen bloeiden. Het waren roode, blauwe en witte bloemen en in het midden verhief zich een rozenstruik. De jonge herder plukte deze roos en maakte van den dunnen stam 'n fluitje. Maar nu opeens gebeurde het groote wonder. Het fluitje begon vanzelf te rin gen en neuriede de volgende woorden: „Flultje-lief, troost mün lieven vader en mün goede zusters. Men heeft mü gedood en de oorzaak van mün dood was een schaal van zilver en een aardappel van kristal.” En toen de herder weer In het dorp was teruggekeerd, hoorden de menschen het droevige lied en begonnen den her der vragen te stellen. .Beste menschen,” zei de Jongen, „Ik weet van niets. Ik zocht in het boech een schaapje en zag opeens hoe onder een berk tallooze mooie bloemen bloeiden en midden stond een rozenstruik. ik afgesneden en daarvan ik het fluitje dat u nu boort Langen tüd geleden stond op de hel ling van een heuvel een groot klooster. Fraaie tuinen omgaven het groote, een voudige gebouw en een uftgestrekt bosch, waarin men uren kon ronddwalen, grensde aan de boomgaarden. Nu keek hü de rijen van monniken eens langs; doch. hü herkende geen enkele van de paters en de broeder*. Het waren allemaal vreemdelingen..., ook de prior. Stil knielde M) op de achterste bonk or >t. ot te a- en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 7