EEN AVONTUUR IN DEN HAARLEMMERHOUT DE WITTE ROZEN VAN DEN CHINEES WIEDEN EN WANDELEN L Bk i £5 SPROOKJE Van alles .wat C - 1*7 J J DOOR ANNY SLUYTERS F- T T M De B.L.N.S. 9-2 h' k B - I r'"* 7 Jonge T-S j viu.r P I V OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN broer z x-: hen O. JAOOB8 RO. FRANKFORT. SPELEN MET GELD I ontstaat dan weer een 1' cM. Het kwam er een kleine jongen binnen. e ■o TUNNEL 14 Heel verbaasd sprong u wilt,” zei Chang-Lee. daar „Groot hoefblad heeft paarse het RO KOPVIT A. L. c i Elsje is dan heel gehoorzaam, En doet bei haar oogjes toe; Doch zij kan den slaap niet vatten. En zij is toch o, zoo moei een snoezig wiegebedje gordijntjes, zacht en blauw, t het kleine, nieuwe zusje haar neusje in de kou. zei de vorst, die gezien had hoe de jongen hem met open, hel dere oogen aankeek. „Hier zie ik voor mij waar ik mijn heele leven naar gezocht den spiegel der waarheid. En de der waarheid is het gelaat van „Chang-Lee,” zei hU, „je bent een kind maar je bent grooter dan alle wijzen uit mijn paleis.” weeke klei nieuwe nesten te maken. Wat gingen die snaveltjes te keer. De vogels leken wel onvermoeid. Een eind verderop waren nog een paar nesten die niet be woond waren, daar probeerden de jon- In haar bedje vlug en rap, Zachtjes zei ze tot zichzelve: ,,’k Weet wel, dat ’k er niets van snap." .Morgen zal ik moeder zeggen: Zusje hapt geen frissche lucht, Maar ligt heerlijk lief te slapen, En geeft af en toe een zucht!" die kruipt overal gaatje of spleetje Daarna schuif je het met een harden korten tik tegen het vierde muntstuk aan. Dan zullen de halvestuiverstukken, op ons plaatje met 2. 3 en 4 genummerd, netjes op hun plaats blijven liggen, maar no. 1 schuift naar voren met een schok je en het kunststukje is volbracht. .Jiè. wat zei mijn moesje straks toch, Kleine zus hapt frissche lucht? Zou 'k eens stilletjes gaan kijken. Héél zacht en dan op de vlucht?" Elsje^is toen stil gaan kijken, Boog zich over 't zusje heen. Maar het lag heel zoet te slapen, Happen deed ‘t niet, o neen. <r zegt: „dat is zoo heerlijk, dan hapt "zij frissche lucht, En die lieve, kleine oortjes Hooren toch niet elk gerucht." E e d r C d n t z zij een Wi Nu Zl< Ht Ob Alshet later is, brengt moeder Ook klein Elsje napr haar bed. En zij zegt dan: „gauw gaan slapen. Morgen maak je maar weer pret." F G O1 .1 „V „V ,.v „u Er Vc Et Ns Dl Ou t veer. Bestrijk de plakstrooken met plaksel en het dek aan den eenen kant, onderaan te beginnen, vast. Je zult het wel wat te lang hebben met 26 cM, maar wat je te veel hebt, knip je af. Zorg, dat het stevig plakt. Als je het klaar hebt, kun je het be schilderen als rots of als steenen. Ook kun je het mooi beplakken met steentjes- papler, dat in den winkel te verkrijgen is. En ze Ijsco-man .Kom,” zei de pleegzuster, Jullie gaan vanmiddag „Den Hout” maar eens in en 3T net Wanneer in stillen donkeren nacht Het maantje aan den hemel lacht. En ieder lief, gehoorzaam kind, In droomenland z’n vreugde vindt, Dan komen de kaboutertjes. Die leuke kleine stoutertjes. Ze dragen in hun handje, Een volgeladen mandje. En nu wil ik j’eens zeggen gaan Wat door zoo’n ventje wordt gedaan. Ik heb ze op een nacht bespied. Maar dat wisten die kleintjes niet! Het is kabouterbloemenman, Heb je nog nooit gehoord daarvan? Ze gaan met borstel, schaar en doek Bij alle bloemen op bezoek. Gaan daar de kelkjes glanzend wrijven, Geen vlekje mag er zitten blijven! De blaadjes worden gladgestreken En alle knopjes nagekeken, Of daar niet eentje bij zou staan. Dat rijp is en wou opengaan, Dan opent hij bet knopje zacht. Dat morgen bloeit met volle pracht! Eq, wordt een steel wat slap gevonden. Dan wordt die netjes opgebonden. Zoo zorgt kabouterbloemenman. Voor bloem en plant, zoo goed hij kan. En breekt de nieuwe dag weer aan. Dan is ’t kabouterwerk gedaan. Heel stil verdwijnt de kleine man Met mand en schaar zoo vlug hij kan, Hij kan rustig slapen gaan. Kabouter heeft z’n plicht gedaan! Toen kon Elsje gauw gaan slapen. En zij droomde, het is heusch, Van een bende kleine zusjes. Die maar haptennaar haar neus! bloemen en Klein hoefblad heeft gele bloemen, die lijken wel een beetje op paarden bloemen. als je ze zoo in de wei ziet staan. Meestal groeien ze langs den rand van het water of op afvalplaatsen. En je ziet ze veel meer dan Groot hoef blad.” gebaat,” zei de ,.De witte rozen Zelf kun je heel makkelijk speelgoed maken, wat je anders duur moet koopen Bijv, een tunnel voor je spoortrein. Teeken een rechthoek, breed cM. en hoog 10 c.M. Teeken daar een cirkel op. Dan heb je dien gestippelden boog. Op 3 c.M. afstand naar binnen teeken Je nog zoo n poort. J4 cM. buiten die stlppel-poort trek Je .ook lijnen. Dat is voor de piakstrook. Zie. hoe of ik dat bovenaan heb ingeknipt! Telkens een klein hoekje er uit. Nu kan ik den cirkel makkelijk ombuigen en ook de piakstrook opzij. Van onderen komen ook nog plak- strookjes. De binnenpoort snij je ook uit. Zoo maak je 2 poorten. We nemen nu een stuk karton. Een poort plakken we vast met den onderkant. We kijken hoe lang we den tunnel willen maken. Bijv. 12 c.M Dah plakken we 12 c.M. verder de andere poort., Zorg, dat ze recht achter elkaag staan. Nu moeten we den eigenlijken tunnel nog hebben. Daarvoor nemen we een stuk van 12 c.M. breed en lang 25 cM. onge- Voorden hun een frisch glas limonade Het zien en allen ultnoo- dlgde om even in het zonnetje te gaan zitten. Wat was dat niet heerlijk na de voorjaarsstormen en de vele koude da gen. Dubbel lekker is dan de zon. Maar dubbel noodig was ook het wieden. Het leek wel of door die eerste zonnestralen het onkruid, dubbel hard gegroeid was. Opruiming was dus wel noodig. meeste onkruid was wel gras en lang niet alle soorten gras waren er even makkelijk uit te krijgen. Henk hielp ook ijverig mee. Hf Ja, dat mag feitelijk niet van de po litie, maar in het kunstje dat ik jullie vandaag zal leeren, steekt geen kwaad haar in. Je begint met vier 2 X -centstukken op de tafel te leggen, vlak tegen elkaar. Ze moeten vooral vlak aaneensluiten, zooals onderstaand teekeningetje met 1, 2, 3, 4 aangeeft. Nu vraag je aan iemand uit het ge zelschap het vierde geldstuk met zijn vinger stevig op tafel te drukken. Wanneer hij dat gedaan heeft, zeg je, dat Je zonder dat neergedrukte en dus vastgehouden geldstuk aan te raken en zonder dat je de andere geldstukken zult aanraken of verleggen, tusschen 1 en 2 een ruimte zult doen ontstaan, waar door een kwartje kan worden heenge- schoven. Dit kan op de volgende manier. Je neemt een vijfde vlerduitenstuk en drukt dat met den vinger stevig op ta fel. toen klein Elsje Wanneer Je alleen een tuin hebt, dan is dat telkens weerkeerend werk, het wieden, wel eens heel erg vervelend. Maar als je met zijn achten bent, dan is het wel een beetje minder vervelend. En als dan nog na een poosje, als je moe en warm bent van het werk en eigenlijk geen ergen zin meer hebt om verder te gaan, iemand met een lekker glaasje limonade naar je toe komt, dan wordt kregen een ijswafel, nadat de nog eens goed op het hart had gedrukt, vooral niet van den wagen weg te loopen. Kleine Eerst aarzelend, maar langzamerhand met meer durf, reikten Bob en Hein het lekkers over tegen betaling van 3, 5 of 7 centen. De prijs was gemakkelbk te zien, fevant de IJsco-man had ze in vakjes ge legd, waar stond bijgeschreven, hoeveel we kosten. De jongens kregen werkelijk al geld In het laadje, heel gauw hadden ze al zeven en tachtig centen bij elkaar! Maar de IJsco-man liet op zich wachten, hjj scheen heelemaal niet meer terug te zul len komen. Een politle-agent, die het geval vanuit de verte een tijd lang had aangezien en er niets van begreep, kwam naderbU en Informeerde eens belangstellend, wat Bob en Hein daar uitvoerden. Zij vertelden het geval en zelden ook tegen den poli tie-agent, dat ze naar huis moesten. Ze hadden nu al anderhalf uur op den wa gen gepast. „Weet je wat, jongens,” zei deze, „gaan Jullie maar naar huis, ik zal wel voor den IJsco-wagen zorgen. Leg het ver diende geld maar in den wagen, de koop man zal het wel vinden.” En eerlijk leg den ze het verdiende geld in het cen tenbakje. „We hebben één gulden en elf centen verdiend,” zei Bob, die gauw eventjes het geld had geteld. .Maar eerlijk is eerlijk. 4? morgen waren er slechts weinig menschen, die den Zonnevorst om raad kwamen vragen. Toen alle bezoekers verdwenen waren, tevreden of ontevreden, al naar gelang de omstandigheden, kwam er een kleine jongen binnen. HU was zóó klein, dat de meeste hove lingen dachten, dat hij nog maar tien jaar was, doch hjj was er reeds veertien. Trouwens, dat was te zien aan zijn schrandere oogen. Alle hovelingen begonnen vroolijk te lachen, toen Chang-Lee, zoo heette het kleine Chineesje, kordaat op den Zonne vorst toestapte. „Lach niet,” zus vooral had plezier in het geval en met een ernstig gezichtje hield ze het handvat van den wagen vast met haar handje, terwijl ze met de andere hand de ijswafel stijf vast hield. De jon gens hadden hem in twee happen op. Een poosje ging alles goed, rustig ble ven ze staan. Maar niet lang duurde het, of er kwamen klanten in den vorm van Jongens, die een IJsco wilden koopen. Rondom den breeden baldakijn, die den troon van den Chineeschen zonnevorst Tal-Fah-Mln overhuifde, stonden de driehonderd hovelingen geschaard, die den vorst steeds vergezelden, overal waar hjj maar ging en die met hun leven borg stonden voor het leven van den Zonnevorst. Tal-Fah-Mln. dat beteekent „het Groote «Beschilderde Gezicht", wachtte met de rustige gelatenheid van een echten Chinees op de menschen, die een voor een bij hem zouden komen om hun nood te klagen. Want als wijze man en rechter behandelde Tal-Fah-Min zelf al de geschillen van zijn volk en waar moeilijkheden waren, hielp hjj zelf steeds mede, om die tot een oplossing te brengen. De gong kondigde het derde uur aan; de deur werd opengeworpen en een be diende maakte drie buigingen, ten tee ken, dat het uur van audiëntie begonnen was. Dien het eigenAjk een gezellig werkje. Als Je Je dorst gelescht hebt, begin je met nieuwen moed aan het laatste stukje en je krijgt alles af, zooals je je dat had voorgenomen. Zoo dachten de leden van de B.L-N.S. er ook over, toen op Woensdagmiddag mevrouw van lederen knoop nteuwe plant." „En dan” vertelde Henk verder ..moet je de vogelmuur (fig. 3) zooveel mogelijk uit trekken, want die kruipt waar hij maar een vinden kan.” Nou, nou, er was wel werk aan den winkel. Maar toen ze een heel eind op geschoten waren, kwamen ze tot de ont dekking, dat het toch eigenlijk wel jam mer was om met zulk mooi weer alleen maar in den tuin te blijven ploeteren. Daarom stelde Relndert voor de rest maar te laten zitten tot een volgenden keer en er nog even den pas in te zetten. Hé ja, dat was een goed plan en dus werden de handen gewasschen en toen toog het clubje er op uit. Maar waar heen? Het was Ada die het vroeg, zij had niet zoo erg veel zin in een lange wandeling; misschien zat het voorjaar haar dwars en had ze loome b enen. „Wel”, zei Henk, „ik weet wat, we wandelen nog even naar het kanaal. En daar gaan we eens kijken naar de oeverzwaluwen. Ze wonen daar met heele kolonies bij elkaar.” Nu, dat vonden ze allemaal best, zelfs Ada kon er zich mee vereenlgen. Na een kwartiertje waren ze bij kanaal. Het was er rustig en ze konden het gekrjjsch van de grijsbruine vogeltjes al hooren (fig. 4). Ze leken al heel weinig op de boerenzwaluw of op de hulszwaluw. Op sommige plaatsen had den ze de oude nesten weer opgezocht; andere vogels waren bezig in de vrij slechts sneeuw en ijs en alleen door het verstandig bevel van den Zonnevorst om direct naar hun eigen land terug te kee- ren, ontsnapten allen aan den dood. En weer een week later reed de stoet de poorten van het paleis uit, maar dit- maar naar het Zuiden. Ze naderden het land, waar de zonnestralen loodrecht de aarde raken. Maar ook dóór vonden ze niet, wat zij zochten, want de zon had alles weggebrand en ze vonden niets dan gloeiend zand en brandende rotsen. Ontmoedigd keerde de Zonnevorst naar huls terug. „Het heeft me niets Vorst tegen Chang-Lee. van het geluk, waar jij' van sprak, be staan niet. Het is allemaal slechts ver beelding geweest. Maat- kom mee, blijf bij me, ik heb je misschien noodig.” Het was volop zomer, toen de Zonne verst de oprijlaan van zijn paleis binnen reed. Zijn aandacht was geheel gericht op het huis, dat hij zoolang geleden ver liet en den tuin, waaraan hij reeds maanden lang geen aandacht meer had geschonken. Opeens slaakte hij een kreet van verrassing. Daar voor hem. naast hem en overal bloeiden witte rozen, groote, witte rozen, zoo groot a’s het hoofd van tien machtigen Boeddha. Het waren de rozen van het geluk. Lachend keek Chang-Lee den vorst aan. „Ik wist ’t wel,” zei hU toen. „Toen U mij inder tijd vroeg waar u gelukkig zoudt zijn, antwoordde ik: daar, waar witte rozen bloeien, zoo groot als het gens hoe diep de nesten eigenlijk wa ren. Ze zochten een stokje, staken het er voorzichtig in en kwamen tot de ont dekking dat het stokje er 80 C.M. in ging. Dat was een heele ontdekking voor hen. Ze bleven er nog even zitten, want het was er zoo lekker in de zon dat Je niet kon laten ervan te genieten. En terwijl ze daar zoo zaten, keken ze ook eens naar de sloot, die aan de an deren kant van den kanaaldijk was en daar zag Ada ineens hoefblad in bloei staan. „Zeg jongens”, .kijk eens wat ik daar ontdek? Hoefblad dat in bloei is. Groot hoefblad of klein hoefblad, dat weet ik heusch op het oogenblik niet.” „Wel wel”, zei Henk op medelijdenden toon: „wel, wel, ben je dat nu al ver geten? En wou je nu, dat ik je uit die verwarring hielp?” Ada moest lachen om zijn beschermen den toon. En ze zei heel nederig, .Alsje blieft, meneer.” Dus stak, Henk van wal en vertelde, en het was niet voor, den eersten keer: heb: spiegel dezen jongen.” „Hoe heet je?” vroeg de vorst. „Chang-Lee,” antwoordde de knaap, „en ik ben gekomen om U te vragen hoe oud U bent. Mijn kameraden zeiden, dat U al tachtig jaar was en ik vertelde, dat U veertig was. We kregen er ruzie over en toen besloot ik het zelf aan U te vragen. Ze riepen allemaal, dat ik het toch niet zou durven doen, maar ik zou niet weten waarom niet.” .Maar was je dan heelemaal niet bang om hierheen te komen?” vroeg de Zon nevorst. „Er zijn een heeleboel groote menschen, die sidderen en beven als ze voor mjj moeten verschijnen.” „Dat kan wel,” antwoordde Chang-Lee, „maar ik vind, dat de Zonnevorst een mensch is net als ieder ander en waarom zou ik dan bang zijn?” De Zonnevorst keek zijn hovelingen eens aan. „Heeren,” sprak Tal-Fah-Min toen, ,4k heb U reeds gezegd. Dit kind is de spiegel der waarheid. Hij is de eenige in heel het land, die mij ronduit durft zeg gen, dat ik ook maar een mensch ben en dat er geen enkele reden is mij bo ven een ander te verheffen.” „U bent de Zonnevorst," zei een der hovelingen uen niemand in het heele rijk is U gelijk, mijn vorst,” en meteen maakte de hoveling een diepe buiging. .KUendlge vleier," riep de vorst uit. „Gij zijt wederom een bewijs, dat deze knaap een betere hoveling zou zijn dan gij. Want hij zou de waarheid zeggen. Gij hebt slechts uw eigen welzijn op het oog.” de IJsco-man heeft gezegd, als jullie goed op den IJsco-wagen gepast hebt, krijg je nog een ijswafel. Hebben we er niet goed op gepast?” Dat vond de polltie-agent ook en ze namen elk nog een ijswafel, ook kleine zus, die den wagen toch had vastgehou den I En zoo trokken Bob en Hein met hun zusje ai naar huls, waar ze niet weinig trotsch hun verhaal deden van den IJs- cowagen. ,KÜk deze bosjes, (fig. 1) zijn ge- makkeljjk genoeg weg te krijgen. Dat is straatgras en dat moet je geregeld uit trekken. Het bloeit zoo gauw en zoo veel, dus het vermeerdert zich heel vlug. En dit is nog veel erger (fig. 2). Dat is kweek, ook een grassoort maar die heeft zoo’n langen wortelstok en kruipt daarmee overal door den grond bij daar wat spelen." Moeder zou, nu juist 8 dagen oud was, voor eerst eens opstaan en een rustige mid dag, zonder een paar woelwaters om zich heen, was dus wel gewensebt. En Bob en Hein trokken .Den Hout” in en namen kleine zus mee. Eerst naar de eendjes, om die wat brood te geven. Maar vreemd, sdie schenen vanmiddag geen honger te hebben. Ze waren stellig al overvoerd, doordat er zooveel kinde ren met mandjes brood rondscharrelden. Kleine zus keek belangstellend om zich heen en maakte de opmerking, toen een eendje stil in het water lag en met één pootje heen en weer bewoog, „dat die zijn poot los zgt”. Dicht in de buurt stond een IJsco- wagen. Eensklaps zegt de IJsco-man: „Zeg, Jongens, willen jullie een ijscowafel verdienen? Ik moet even hier in de buurt een boodschap doen. Ik kom zóó terug en als je goed hebt opgepast, dan krijg je er nog een. Je blijft maar bij den wagen staan.” Nou. Bob en Hein hadaen wel zin in een ijswafel of liever twee en daarbij, ze waren over het algemeen erg behulp zaam en wilden altijd graag een ander een genoegen doen. Beschaamd keek de hoveling voor zich en verstopte zich achter de driehonderd anderen, die elkaar verlegen en onthutst aanstaarden. „Zeg gerust tegen je kameraden,” wendde de vorst zich tot Chang-Lee. „dat ik twee en veertig jaar ben. Ik vind het flink van je, dat je het hebt aange durfd om mij dit persoonlijk te komen vragen. Jij hebt mij een vraag gesteld, maar nu zou ik jou ook een vraag wil len stellen. Het is een vraag, die geen van mijn wijze raadslieden ooit heeft kunnen beantwoorden, maar ik twijfel er niet aan of gij zult mij een bevredigend antwoord geven.” „Vraag wat U wilt," zei Chang-Lee. „en als ik het weet, dan zal ik U ant woorden, maar weet ik het niet, dan zal ik het ronduit aan U zeggen, vorst.” ..Nog noott heeft iemand tegen mij gezegd: ik weet het niet," antwoordde de Zonnevorst. ,Ke draalden er allen omheen en probeerden mij tevreden te stellen.” BU deze opmerking keek hjj de hove lingen veelbeteekenend aan. „Welnu,” begon de Zonnevorst, terwijl hij zich met zijn waaier koelte toewuifde. Jk wil weten waar ik gelukkig zal zijn." .Maar U bent de Zonnevorst,” riep Chang-Lee uit. „U bent machtig en rijk. hoofd van Boeddha. Welnu, ik wist dat die rozen hier bloeiden, maar dat U ze nooit gezien had, omdat U het te druk had met Uw Staatszaken en vijanden om er eenige aandacht aan te schenken. Met mijn antwoord heb ik niets anders bedoeld, dan dat U hier alleen gelukkig zoudt zijn, in Uw eigen land, in Uw eiger^ huis, in Uw eigen tuin.” Tai-Fah-Min was tot tranen toe ont roerd. „Chang-Lee,” zei hij, „je bent een kind, maar je bent grooter dan alle Wijzen uit mun paleis. Voortaan wil ik je aan mijn zijde hebben en als ik sterf, zal jij mijn opvolger zijn.” En het gebeurde, zooals de Zonnevorst het wilde. Drie jaar later stierf deze echter ten gevolge van een ongeluk. Hij werd opge volgd door Chang-Lee, die zóó verstan dig regeerde, dat er niemand in het land was, die zich ontevreden voelde. Alle bewoners noemden v den naam van Chang-Lee slechts met eerbied en zij hielden van hem tot aan zijn dood toe. En toen ook hij gestorven was, heerschte er in het land groote droefenis. Alle be woners kwamen op zijn graf en plantten rondom witte rozen. Zóó ontstond er een tuin, grooter en mooier dan waar ter we reld ook. Er bloeiden alleen groote, witte rozen, de bloemen van het geluk en de Chineezen betraden elk jaar. op den sterfdag van Chang-Lee, den tuin en plaatsten er nieuwe rozen, ter nagedach tenis aan hun grooten meester. U bezit alles wat een mensch maar wen- schen kan en waarom zoudt U dan niet gelukkig zijn?” „Ik weet het niet,” zei de Zonnevorst bedroefd, „maar ondanks mijn macht en rijkdommen voel Ik'me ongelukkig. Zou jij me kunnen zeggen, waar ter wereld ik wel gelukkig zou zijn?” „Vorst.” zei Chang-Lee, „U zult dóAr gelukkig zijn, waar witte rozen bloeien, zoo groot als het hoofd van Boeddha, den Wijzen Meester van ons iand«” „Goed,” zei Tal-Fah- Mln, de Zonnevorst. „dan ga ik daarheen, waar die bloemen bloeien en jij zult me vergeze'len Chang-Lee. Ik wil Jou steeds naast me hebben als mijn zoon.” Chang-Lee stond be duusd te kijken. Wat zou den zijn vader en zijn 'Trameraadjes zeggen, als ze hoorden, dat hjj door den Zonnevorst als kind behandeld werd? Maar hij vond het heerlijk, dat hij door den vorst zoo hoog verheven werd. Er werd een boodschap naar den vader van Chang-Lee gestuurd, dat de knaap niet thuis kwam en nog denzelfden middag reed Tal-Fah-Mln, het „Groote Beschilderde Gezicht” met Chang-Lee en gevolgd door de driehon derd raadslieden de poorten uit van het groote paleis. Zij begaven zich in snellen galop naar het Westen, naar de Tibe- taansche woestijnen. Verschillende ma len werden ze aangevallen door woeste movers, maar de mannen van den Zon nevorst beschermden hun heer en sloe gen eiken aanval krachtig af. Doch het land werd al woester en woester en eindelijk bleef er niets anders over dan een onmetelijke vlakte met kale, roodgele steenmassa’s. „Neen," sprak de konlng, „in deze richting behoeven wij niet verder te gaan. Hier groeit geen enkele plant, laat staan de witte rozen, zoo groot als het hoofd van den Wijzen Meester”’ En zij reden terug naar het paleis, maar een week daarna trokken zij er opnieuw op uit. „Wij gaan naar het Oosten,” sprak de Zonnevorst, „naar het land van mijn vijanden. Ik zal hen verslaan en ik twij fel niet of hun tuinen zijn gevuld met witte rozen, de bloemen van het geluk.” Dag in dag uit bevocht de Zonnevorst zijn machtigen buurman en toen hij hem eindelijk overwonnen h»d, was het heele land zóó plat getreden, dat er geen bloe men, laat staan' witte rozen meer konden groeien. Tal-Fah-Min keerde weer naar zijn paleis terug en een week later ging hij opnieuw met Chang-Lee op reis. Zijn driehonderd edellieden vergezelden hem naar het Jfporden, maar ze vonden 0’

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 12