VAN ALLES WAT DE ONTVOERING VAN GWENDOLIN DE GESCHIEDENIS VAN EEN KASTANJETAK VAN TWEE MUSSCHEN O RO.fR. «•- PP*»» e» hl/ J OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Mientje vVuuCK* lis. er paardetocsnen ifd. WIST JE DIT? toen de zwarte gestalten op haar toestemden OPLOSSING VAN DE LUN-FVZZLE verdwenen. echter Onstnimig melde se naar hem toe dat deden Twee snaterende musschen Die zaten op een tak, De regen viel gestadig Al op hun veerenpak. Toen riep het andere muschje: „Nee, maar, wat zeg je nu? Ken muschje met een regenjas Of met een paraplu?- Dl* In- „Wat is 't een akelig weertje," Zei juffrouw Snatergraag; ,Je ziet geen zonnestraaltje. Het houdt niet op vandaag!" Dat wij hier moeten schuilen In niet weg kunnen gaan. Daarvan trekt zich de regen Geen sikkepitje aan!" Och, beste juffrouw Snater," Antwoordde d’andere haar, „Die buitjes krjjg je meestal Om dezen tijd van ‘t jaar! Hè, juffrouw Snatergraag, dat is Toch werkelijk dom bedacht, Hoe wordt er dan van ’t vliegen Nog iets terecht gebracht? De menschen hebben handen. Daar houden ze ’t mee vast. Maar ons bezorgt die ballast Vast niets als overlast! „Wat zou je er van denken," Zei juffrouw Snater weer, „Als we sens een jasje droegen, Dat zie je toch wel meer! Of wel een paraplutje, Wat denk je daar wel van? Je kunt zoo’n regenbuitje Gerust trotseer en dan!" tien U0 de. ak> rde uur uur dn ra- Hiernaast geven wij den uitslag van den wedstrijd in het park van de vorige week. Hadden jullie hem ook gevonden? groeiden, boom Ier. ve te 1st. er- 23 Dr’ al lies m- De de lof Als straks de regen ophoudt, Dan stijgen we in de lucht: Daar moet het gra^van groeien. Dat weet je immers wel. Als straks de zon weer schijnen gaat, Groeit alles eens zoo snel! ris lid. iut. blauwe oogen waren koel als topazen. Hij noemde haar bU haar naam, maar ae hoerde het niet. HU greep haar han- den, maar deze waren dood en koud ala staal. HU wilde Mpr opnemen om haar aan sUn hart te drukken, maar ae waa zwaar als brons en zyn krachten waren niet toereikend om haar op te lichten. En terwUl ae weer verder schreed, klonk er van haar lippen een nieuw lied van onuitsprekelijke zuiverheid, een lied dat doordrong tot diep in den asu ren hemel. En van alle kanten kwamen de vogels aanfladderen om haar met hun kleine vleugels te warmen. En de kluize naar sag hoe de kleur op haar wangen terugkeerde en er een nieuw leven uit haar oogen straalden. Nu begreep Ladislaus, dat de warmte van de vogels niet voldoende was om haar geheel tot het leven terug te roepen. Haastig ontdeed hy zich van sUn wollen mantel en sloeg desen om sUn dochter heen. Het bloed scheen in haar aderen weer sneller te stuwen. Haar tred werd luchtig en licht en haar kleine handen streelden de vogeltjes die sich om haar verdrongen. En het duurde niet lang of haar oogen zochten die van haar vader en een biUde trek van herkenning gleed over haar gezichtje. „Vader.” riep se plotseling. Het was of ae nog meer wilde zeggen. maar de ont roering had haar de stem benomen. Ontstulmig snelde ae naar hem toe en vloog hem om den hal*. worden en iemand hem sou ontdek- Maar gedurende de dagen die nu er in zUn hart een en een onverklaarbare keepen naar de plek. Ze wilde vluchten en in haar angst liep se dwars door de rozenvelden heen. De wreede, scherpe doornen verwondden haar voeten, die slechts gedeeltelijk bedekt waren door de zachte sandaaltjes. In haaf angst echter voelde se geen pijn en vluchtte verder, tot opeens haar voeten bleven vastzitten in de slingerende tak ken. die zich vasthaakten in haar kousen en haar kleed. Met een kreet viel ze voorover en toen as weer op wilde staan, voelde ze hoe haar handen en gezicht vol kleine won den zaten, die de venijnige doornen daar in gemaakt hadden. Hullend van Pijn zonk ze weer voorover en voelde opeens hoe ruwe handen haar oppakten en dikke koorden om haar heen werden ge trokken Ze wilde om hulp schreeuwen, maar een zwarte hand bedekte haar ge zicht en even later werd er voor haar mond een doek gebonden. Ze zag, hoe de drie gemaskerde mannen haar mee namen op een paard en in vliegende vaart met haar weggalopeerden. Waarheen? Ze wist het niet. Maar by een kromming van den weg De geheimzinnige ruiters reden steeds verder door valleien en over heuvels, door donkere bosschen en over verlaten land wagen. De bandieten spraken een taal, waarvan se geen woord verstond, zoodat ze onmo- gelUk kon achterhalen waar ze haar heen brachten. Opeens echter zag se. dat er 'aan het eind van den weg. dien ze juist hadden afgelegd, een heeleboel ruiters verschenen die langzamerhand dichterbij kwamen De bandieten hadden dit blijkbaar ook gezien en begrepen, dat ze achtervolgd werden. Striemend kwamen de rUzwee- Pen op de ruggen van de afgetobde paar den neer, maar deze waren te vermoeid om sneller te rennen. Er volgde nu een dolle jacht op leven •n dood. Owendolin voelde hoe bet Paard, waarop de ruiter zat, die haar meevoerde, telkens struikelde. De ongewone last had het dier geheel O zag ae, hoe een paar boeren, die op het land werkzaam waren, haar herkenden. Ze zag ook, dat deze boeren haastig weg snelden en ze begreep, dat ze C-'. om hulp te halen. De kluizenaar nam haar mee naar zijn hut. HU had zjjn dochter weergevonden, die hy reeds lang verloren had gewaand. ZU was nu in staat de schuldige aan te wijzen het was de vrouw, die een moeder voor haar had moeten zün. Die had haar overgeleverd aan de eenzaamheid van het woud, in de koele grot, onder het berg meer. En toen Vorst Ladislaus de stad betrad om de schuldige over te leveren aan het gerecht en te straffen, was zUn intocht T een ware zegetocht en het jubelende volk was niet tevreden, voor hU beloofd had weer in hun midden te komen wonen. Maar niettegenstaande er velen waren, die er op aandrongen, weigerde hy be slist de teugels der regeering weer in handen te nemen. Thans immers, als ge wone mensch was hy gelukkig en hy wilde voor geen prijs dat geluk opofferen aan de jaloezie van hen. die, aangegrepen door hoogmoed en bebeuebt, weer nieuwe middelen konden benunen om hem en haar starre Owendolin ongelukkig te maken Het is nu precies zevenhonderd jaar geleden, dat er in een tend met hooge bergen en dichte, donkere wouden een kluizenaar leefde, die vroeger een mach tig vorst was geweest. HU leefde In zUn kleine hut van leem en takken eenzaam tusschen de dieren van het woud, die hU allemaal kende en die hem beschouwden als hun besten vriend. In de dagen dat hy nog heenchte als vorst van een rUk aan de Kaspische Zee, stond hU overal bekend als vorst Ladis laus En het waren toen niet het minst de steven en arme menschen, die hem kenden als hun weldoener. HU woonde toen in een machtig paleis, opgetrokken uit het blankste marmer uit de steengroeven van Carrara; het goud, waarmede de zullen versierd waren, kwam rechtstreeks uit den Orient en Siberte en het ivoor der meubelen was vervaardigd uit olifantstanden, die een Mongoolsch vorst hem-eens tea geschen ke had gegeven als dank voor zyn hulp bU een strijd met wilde Tartarenhorden In dien tUd was vorst Ladislaus niet alleen. ZUn vrouw was vroeg gestorven, maar hU had nog een lief dochtertje van twaalf jaar, een meisje met mooie blau we oogen en blonde krullen, waardoor ze zich onderscheidde van de andere meis jes van het land, die allen zwart en don ker waren en het jonge prinsesje daarom vzeeseUjk benijdden. Prinses Owendolin zoo heette dat joflge vorstenkind was eenvoudig en hield van haar vader, in wiens nabijheid zU steeds gaarne vertoefde. Daarom wist ze niets van den haat, dien sommige menschen haar toedroegen, en als in de lente de boomen bloesems droegen, en de zon door de wolken brak, die het land langen tUd onder de sneeuw bedekten, dan was ze één en al onbezorgdheid. Op Bekeren dag echter was het voor haar een smartelijke ontdekking, te erva ren, dat er menschen waren, die haar slechts kwaad en onheil toewepschten. Het was op een moolen zonnigen lente- In aoo'n stemming vond haar mijn heer van Voorden, toen hU thuiskwam. Op een tafeltje naast haar stond een prachtige kastanjetak, die bezig was zyn blaadjes te ontvouwen. „Wel vrouwtje”, was zyn eerste woord, .hoe is het?” „Dag vader", antwoordde nauwelUks hoorbaar. ..Een beetje verdriétlg hè?” vervolgde mijnheer. „Van wlen heb je dien prach- tlgen tak?” uitgeput en toen de harde weg even later overging in een smallen weg van mul zand, stortte het paard voorover en kwam in de struiken terecht. De andere ten, dieten, die vóórop reden, hadden van het ongeval niets bemerkt. De bandiet lag bewusteloos op den weg, maar Owendo lin was gelukkig nog ongedeerd gebleven en weldra hoorde ze den hoefslag van de paarden der bevrijders. Maar nu leefde hy in sUn kleine hut van leem en takken, eenzaam tusschen de dieren van het woud, die hU allemaal kende en die hem beschouwden als hun besten vriend. Zoo gingen drie jaren voorby, toen de kluizenaar op een van zijn een vreemde ontmoeting vorstelUke wandeltochten had. In het dichtste gedeelte van het bosch, op een plaats, die ontoegankelijk was door een breed ravUn, dat daar sterk de diepte Inging, hoorde hy een jenge stem, zuiver als bet helderste kristal en het blankste zilver. En om de plaats waar hjj de stem hoorde, fladderden hon derden vogels, die feestelijk zongen en jubelden. Mur de kluiaenaar was aoo terugge trokken en in zichzelf gekeerd, dat hy geen moeite wenschte te doen om te onder zoeken, wat dit alles te beteekenen had. HU wilde slechts de eenzaamheid en hjj kende slechts de vrees, dat die verstoord zou ken. volgden, woelde vreemde onrust drang terug te waar hU de stem gehoord had, liet hem niet meer los. Eindelijk zwichtte hy en langzaam en waardig ging hU weer naar het geheimzinnige ravijn. RWids van verre hoorde hU de vogels en toen hy naderbij kwam, ook weer de zilveren stem, die een lieve melodie song. Niettegenstaande de duisternis reeds was Ingevallen en het ravijn slechts be schenen werd door het maanlicht, boog de vorstelUke kluizenaar zich over den rand heen, maar daar zag hU niets dan een klein meer, waarin de maan zuiver en klaar weerspiegelde Aarzelend hervatte de kluizenaar den terugtocht; bet geheim van de stem hield hem geheel gevangen en vervolgde hem overal. NauwelUks was er den volgenden mor gen boven den horizon een rose licht streep verschenen of de kluiaenaar was wederom op weg naar het ravijn. Thans was het hier doodstil. Maar opeens was het, of de nevel uit een werd gescheurd en aan den rand van het ravUn werd een witte gedaante zicht baar, de slanke gestalte van een meisje met blond haar en blauwe oogen. In «én oogopslag had de kluizenaar haar herkend: zUn dochter Owendolin. Met een kreet snelde hU naar haar toe. maar het meisje schreed hem voorby. stil en plechtig als een slaapwandelaar ster. Haar gezicht was onbeweeglijk als van een marmeren beeld en De spanning had haar zóó aangegre pen. dat ze niet langer meer weerstand kon bieden aan de duizeling die haar be ving. Het was of alles om haar heen draaide, of alles om haar heen zwart werd. Toen ze weer bUkwam, lag ze in haar eigen ledikant en haar vader stond Ang stig en bleek over haar heengebogen. Ze hoorde nu, dat ze twee dagen be wusteloos was geweest, maar dat nu alle gevaar geweken was. Toen Gwendolin enkele dagen later ge heel genezen was, werd de roover, dien men had gevangen genomen, aan een Zoo zie je wat een boel er kastanjetak verteld kan worden. En nu. mUnheer van Voorden hield even op, omdat hy zag, dat Mientje byna in slaap was, ..nu ga je een lekker dutje doen, dia ben je morgen een heeleboel beter.” En op zUn teenen liep mijnheer de ka mer uit. De Joden De Joden, eens het uitverkoren volk van Ood. zUn na den dood van Christus over de heele wereld verspreid. Het zUn menschen zonder eigen vaderland ge worden, die In alle staten leven en er soms ali kooplui of bankiers heel wat In de melk te brokkelen hebben Na den oorlog is er t streven ont staan om weer naar het H. Land terug te trekken en verscheidene hebben dit ook met behielp en toestemming van Engeland gedaan. Men noemt deze Joden Zionisten en deze hebben daar reeds verschillende bloeiende kolonies gesticht, die zich vooral bezighouden met het ontginnen en beplanten van den grond, die vroeger, sooala in de H Schrift staat „overvloeide van melk en honing”, maar die in later tyd woest geworden is bU gebrek aan bevloeling. Het aantal Joden, over de geheele wereld verspreid, schat men op ongeveer 1® mlllloen. Ruim 10 mlllloen er van wonen in Europa, deel in Amerika en de reet dat is dus ongeveer 8 pet. in AzW. Afrika en Australië. En van de vier mlllloen, die er in Amerika wonen, le ven er niet minder dan twee mlllloen in de stad New-York In Amsterdam zyn er ongeveer 70.000. er bleven er nog genoeg over om rUp te worden en die rijpe, stekelige vruchten zvlelen op den grond, zoodat de mooie rood-bruine kastanjes er uit kwamen. (Figuur 4). De jongens maakten van om mee te spelen, Intusschen vielen ook de bladeren op den grond, eerst de blaadjes zelf en toen de bladstelen. Daarvan kon je weer zoo leuk brillen maken. (Flg. 51. In het middelste stokje werden een paar gleuf jes gemaakt en de twee andere er door gestoken. vruchteloos geweest. Sinds mijn beste vrienden blUken de grootste verraders te zUn, heb ik in allen die my omringen, het vertrouwen verloren. Ik kan niet re- geeren, ala ik niet weet< of de mannen, die om my heen staan, myn vrienden of myn vUanden zUn. Daarom wenach ik afstand te doen van den troon, ten gunste van myn eenigen broer Wen- ceslaus.” Zwygend reikte de vorst sUn staatslie den de hand en sloot wederom de deuren met dezelfde waardigheid, waarmede hy verschenen was. Den volgenden morgen was Vorst La dislaus verdwenen en niemand wist waarheen. In Mldden-Europa alleen wonen er ’n kleine 8 mlllloen. Warschau, de Poolsche hoofdstad, telt bUv 320 000 Joodsehe Inwoners, dat Is de helft van zyn ge heele bevolking In Weenen wonen er 300.000 of 15 pet. der inwoners. nen de blaadjes met kracht te zwellen, zoodat de hars niet meer in staat was de knopschubben byeen te houden en de knoppen barstten. (Flg. 3). Ook de bloemtros, nog groen, kwam tusschen de bladeren te voorschijn. Ook de bloem knoppen groeiden, en op zekeren dag stond de heele boom vol prachtige kaarsjes De tyd verstreek en uit de bloemen ontstonden de vruchten. Van de kleine groene vruchtjes vielen er een massa op den grond, die door de jongens stok ken werden weggeslingerd en zoo voor heele gevechten werden gebruikt. Maar Door A. van den Haag-Skiytere „Van Kees. HU had gevraagd of Ada hem brengen wilde. Ze gingen vanmid dag wandelen, want bet was zulk prach tig weer enOpeens werd het Mientje te machtig en se snikte het uit. „Kom, kom vrouwtje,” troostte myn heer. jcyk eens, ik ga gezellig by je zitten. En zal ik je dan de geschiedenis van den kastanjetak eens vertellen?" BU die woorden klaarde het gezichtje van dg. benjamin plotseling op; nog een paar snikken, toeh kon ze lulstereil naar bet verhaal, dat haar vader ging vertellen. ,Zie je,” begon. mUnheer. „er was een tUd. dat diezelfde tak als een knopje aan een tak zat. Het was winter en vinnig koud. Maar de Jonge blaadjes voelden de kou niet, die zaten veilig in een heeleboel blaadjes gehuld, de knop schubben. (Flg. 1). De knopschubben plakten stevig op elkaar door een hars laag, aoo stevig, dat er geen druppel water naar binnen kon dringen. Een beetje verder naar binnen zaten schubben, die al wat op blaadjes begon nen te lUken en nog verder, zoo, dat ae niets geen kou voelden, zaten de jonge blaadjes zelf. Die leken haast kleine zUn. En daar de vyandlge koning niets liever wilde dan Vorst Ladislaus aan zich ónderwerpen. had hU wel ooren naar het voorstel en nam de gelegenheid te baat. BU het onderzoek, wie de verraders waren, die Vorst Ladislaus ongelukkig wilden maken, kwam nu aan bet licht, dat verscheidene hovelingen, die de vorst als zyn beste vrienden beschouwde, aan het complöt hadden deelgenomen Met strenge hand begon Vorst Ladis laus de schuldigen te straffen: daarna verzamelde hU zyn mannen, met het doel om den koning, die hem belaagde, een geweldige les te geven. Terwyi de vorst echter aan het hoofd van zyn troepen verder trok, bleef Owen dolin alleen achter, bewaakt door enkele getrouwen, waaronder de vrouw, die reeds van haar prille Jeugd getracht had de plaats van moeder in te nemen. Toen Vorst Ladislaus drie maanden later zegevierend terugkeerde, was bet zUn eerste verlangen Owendolin te zien. Owendolin was spoorloos verdwenen. Twee maanden geleden had men haar voor het laatst gezien, terwyi ze bezig was bloemen te plukken om haar kamer te versieren Alle pogingen van haar vader, om haar terug te vinden, faalden Vorst Ladislaus was op geen enkele manier te troosten en nadat hy tever geefs alle pogingen gedaan had. om te achterhalen, waar hU Owendolin zou kunnen vinden, trok hU zich in zUn ver trekken terug en liet zich aan niemand meer zién Zelfs de regeeringszaken lie ten hem koud en hU weigerde zelfs zyn ministers te ontvangen. Deze werden na tuurlijk erg ontevreden en drongen er op aan. dat Vorst Ladislaus hun een onder houd zou toestaan. t Maar toen de Vorst de deuren open maakte en hun persoonlUk tegemoet trad, deinsden ze verschrikt achteruit. Want deze man, met zyn droevig, ern stig gezicht vol diepe rimpels en met dea langen witten baard, had niets meer van den krachtlgen vorst, dien se eens gehad hadden. „Vrienden.” sprak vorst Ladislaus met zachte stem. ..de dagen, die ik in de een zaamheid heb doorgebracht, zyn niet dekentjes, zoo dicht waren ze met wol lige 'haartjes bedekt. Mientje van Voorden had griep. De eigeniyke ziekte was we! over en koorts had ze niet meer, maar ze was nog erg slap en hoestte nog aoo, dat de dokter baar niet uil bed wilde laten gaan. Dat was een groots teleurstelling. Wel brach ten de leden der B. L. N. 8. om beurten bezoekjes en had ze een massa legkaar ten en boeken om zich mee bezig te hou- den, maar dat nam niet weg, dat zy zich verveelde. En als Mientje zich ver veelde. dan kwam bet wel eens aan den dag, dat ae de jongste was en dan leek ae net een verwend klein kindje. ROT. FRANKFORT in m n- Geen paraplu of regenjas Belemmert onze vlucht! Vrij vliegen we naar boven, Heel hoog, tot bü de zon; ’t Was menig kind wat waard Als Aü <tat ook eens kon!" in oa n- vr. MS de en or is- drie donkere gedaanten zag, die haar stilletjes bespiedden. Owendolin dacht er geen oogenbllk aan. dat ze gevaar liep, maar toen de zwarte gestalten op haar toestormden en ze achter de zwarte mas kers, die ze droegen, onheilspellende oogen zag flikkeren, begreep ze, dat baar leven op het spel stond. En nu kwam het aan het licht, dat de menschen, die Vorst Ladislaus en prinses Owendolin benydden. den koning van het naburig land hadden opgestookt om Owendolin te stelen. De slag, die daar mede aan Vorst Ladislaus werd toege bracht, zou hem zoodanig knakken, dat hU voortaan zoo goad als machteloos sou 5 5 lï

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 13