VAN ALLES WAT
ONDER DE BERKEN
DE KINDEREN VAN GRAAF
VAN B1EBERSTEIN
r
d. M.
De B. L. N. S.
I
1
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK
ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
B
9
t
r
I
en klopten op de deur
L
e
Het kasteel Biebersteln
l
t
SLOTTER
1
l
een
di
7f
3
de
gonsden In
I
i
slotte
r.»
•i -,iti 1 i1
e
1
B
1
L
B
B
„Ik denk,” zei mevrouw Van Vóorden,
„dat ze een gaatje in den boom gevonden
hebben en nu bet Boete sap opzuigen. Ik
HOE JE EEN VIJFHOEK KUNT
VOUWEN
1
1
1
s
B
I
B
B
X
r
i
t
i
i
i
i
i
i
i»
i
i
I
I
I
1
hü weer, maar na een poosje waren het
twee plmpelraeezen, die af en aan vlogen.
EEN HEEL LEGER IN EEN KLEIN
DOOSJE
a
t
B
t
t
1
I
1
r
1
r
t
r
i
r
r
1
gen. En elan die mooie fijne blaadjes.
Mieren heb ik ook al langs den stam kien
krulpen, een aeeleboel bij elkaar*
Zouden jullie bet wel klaar spe
len? Probeer t maar eens.
5. Die ook Hink op den kant aandruk
ken en dan omvouwen.
2. We knippen nu volgens de stippellijn
in figuur 1 het papier in. Precies recht
op de hoeken.
maar
op hun geld dan
dat alles niet met
weggesmeten zoools
I
r
i
1*g I
sche land!”
„Goed, dan voor uw heer! Maar.... ge
eekhorentje
konijn. Toen te
ren ze tot de
gekomen,
gekomen
diertjes
Toen W
De meneer, die op nevenstaand plaatje zoo treurig
staat te kijken, werd onverwacht voor bet vraagstuk
gesteld om om 'n strook papier, die minstens 4 maal
aoo lang als breed is en waarvan de eene züde AB
den hoek vormt van één züde van een vijfhoek, zöó
te vouwen dat er een vijfhoek ontstond.
De meneer was een heel domme
meneer, want die wist er geen raad
mee.
8. Nu de kaart goed met plaksel be
strijken, en dan recht op het omplakte
karton plakken. Zorg dat aan alle zijden
een mooie rechte streep van cM. van
bet karton komt.
9. Nu' vouwen we de 3 stukjes op bet
karton. Goed aandrukken. Denk er cm
dat je strakke kanten krijgt. Even met
een potlood of vouwbeen goed langs dm
kant aandrukken.
woon kippenei, vond Heinrich, maar hij
hield het goed vast, opdat het hier niet
zou breken. Het moest stuk gegooid wor
den ergens boven tegen een muur!
H’i raf het teeken om op te trekken en
snel ging het nu al hooger en hooger.
van de strooken af, die nog niet omge
plakt zün (flg. 2).
OMPLAKKEN EN OMRANDEN
Je hebt bijvoorbeeld een plaat of kaart
die je graag netjes en stevig wilt be
waren. Dit kun je doen door middel van
opplakken.
Vandaag zal ik jullie eens even vertel
len. wat ik onder de Paaschvacantie voor
mijn jongens gefabriceerd heb.
Ik heb een kartonnen doos genomen en
de belde binnenkanten aan de korte zyde
bedekt met een vierkant stukje spiegel
glas. Aan de eene zijde maakte ik een
klein gaatje in het papier en neb toen
het kwikzilver vlak achter het gaatje met
mijn mes weggekrabt, zoodat ik dus door
het gaatje en ook door het ronde plekje
gewoon glas heen kon kijken.
Uit het deksel sneed ik een vierkant
Dat was een moeilijke kwestie voor de
drie en lang hadden ze er al over ge
babbeld, zonder tot een goede oplossing
te zijn gekomen, toen er op eens een
boertje voor hen stond. Met groots
oogen keek hij naar de drie deftige heer
tjes te paard, groette toen heel beleefd
en wilde verder gaan.
ons misschien van dienst
Peter, de tweede Bleber-
kent hier de streek beter
wereld daar vóór
werkelijke, moeilijke
hen!
„Kom,” sprak
Bleberstelner tot
meer omkijken, jongens,
strekten draf voorwaarts!”
Op een goeden dag verscheen Zijne
Majestélt zelf met een machtig leger aan
den voet van den berg en elschte over
gave van het slot op straffe van een
beschieting en vernietiging van t kasteel.
Biebersteln voelde den ernst van t
oogenblik. Neen, aan zoo'n macht kon
hij niet weerstaan, dat wist hij! En
daarom koos hij de wijste partij en bood
den keizer al was het dan ook knar
setandend van woede zijn onderwer
ping aan. En zoo bleef het
oude kasteel Biebersteln
staan echter zonder ka
nonnen en torens, want
die moesten zoo gauw mo
gelijk verdwijnen.
Daar zat nu de
roover in zijn hoog,
onbeschermd nest!
moest
1. Papier bestrijken met plaksel Van
het midden uit beginnen te strijken. Alle
deelen goed raken, vooral de kantjes.
Dan karton er midden op leggen en
stevig aanstrijken (flg. 1).
weer terug In het oude roofnest,
ze pasten nu beter
vroeger en zorgden,
handen vol werd
eens. toen hun vader den scepter zwaaide
op Biebersteln.
weg in naar 't landhuis, dat werkelijk
na een half uur rüdens werd bereikt. -----
Ze sprongen van hun paarden en klop- 9 SlAts te doen
ten op de hooge, dikke poort, die den
Ingang vormde tot de binnenplaats.
Een oude man, met een groote muts
op 1 hoofd, opende en vroeg, wat de
hebt ons nieuwsgierig gemaakt.... Wat
zei je ook weer? Is nü de zwaarste rid
der uit het geheele land? En krijgen we
hem vanavond ook te zien?”
„Neen, heeren". sprak de oude. ,JHj is
niet thuis.... HU is op reis, maar....
zUn ziel te nog hier. Daardoor bluft hU
op de hoogte van alles, wat hier ge
beurt, al is hu ook nog zoo ver weg.”
Verwonderd hoosden de drie Bleber-
stelners die woorden aan en ze knikten
elkaar veelzeggend toe, alsof ze wilden
zeggen: „Het is hier niet pluis!”
„Enne....”, begon Heinrich eindelUk,
„waar zit die ziel dan van je baas? Kun
nen wU die zien?”
oils, boertje én vroeg een beetje uit de
hoogte: „Vriend. JU kunt ons misschien
wel aan een onderkomen helpen voor
dezen nacht!”
■Jawel, heeren”, antwoordde de boer
vriendelUk. ..slaat u dit zUweggetje maar
in, dan komt u na een half uurtje bU
een fraai landhuis. Vraag daar dan
maar eens en ge zult dan zien, dat alles
in orde komt, als u er niet tegen op
ziet, een beetje werk te doen in ruil voor
het onderdak, dat men u geeft”
Toos werd nu door haar moeder ge
roepen om te helpen limonade rond te
dienen, er werd nog een versje gezongen
on toen vond mevrouw, dat het Voor
Mientje tijd werd om naar binnen te
gaan. De anderen moesten ook naar huis
en zoo kwam ook aan deze gezellige
Woensdagmiddag een eind.
Wat Is het fijn, els je na je riekte
weer mag zitten lezen in het zonnetje.
Op een bank onder de berken voel je je
den koning te rUk! Zoo zelfs, dat je je
spannende boek haast heelemaal vergeer.
Dat waren de gedachten van Mientje
van Voorden, die op een bank in den
tuin zat te lezen. Het was het prachtig
ste weer van de wereld: de zon scheen
helder en aan alle kanten zongen en
kwetterden de vogels.
B'en en hommels
rondte.
ZU had nog niet lang gezeten, of haar
moeder kwam eens kUken. „Wat zit je
daar gezellig! En heb je een mooi bonk?”
zonder ziel
rond en in
huis zit zUn ziel, die plotseling opduikt,
als er in huls iets gebeurt, wat niet in
den haak is. ZUn kostbaarheden zijn
hier in ongesloten kisten en kasten op
geborgen enniemand heeft tot he-
Helnrich, de oudste
zün broers, „nu niet
maar in ge
in Zuld-Dultschland, daar, waar de
rivier de Neckar haar weg door het ge
bergte zoekt om zich later met Vader
Rijn te kunnen vereenlgen, lag in over
oude tijden op een hooge rots het kasteel
Biebersteln Vier sterke, hooge torens,
waaruit de monden van dreigende ka
nonnen te voorschijn kwamen, bewaak
ten het slot en de vUanden bleven ver;
Biebersteln gold als een onneembare
sterkte!
„Die kan
zUn!” sprak
steiner; ,hU
dan wU!”
En dadelUk wendde hg zich om naar K
moeten
ken!”
De drie oudste Blebersteiners trokken
eerst een lang gezicht, maar dan zagen
ze het ook in. dat vader het bü bet
rechte eind had; het was niets meer
gedaan op Biebersteln ze moesten
hun geluk in de wijde wereld gaan zoe
ken. En den anderen dag zien we dan
ook ons drietal den berg afdalen en weg-
rl'd°n door het Neckardal naar den
grooten straatweg, die langs den Rijn
loopt. o
heeren begeerden.
.Een nachtverblUf. man!” antwoordde
Heinrich.
„Dat kan'” zei de oude, „maar niet
voor niets. Morgen moeten jullie twee
uur voor ons werken als vergoeding
voor onze moeite. Als }e met die voor
waarde accoord gaat, komt dan binnen,
anders vertrek je maar weer!”
De drie Blebersteiners hielden samen
een kleine conferentie en toen zelden ze
tot den oude: „WU zijn zonen van den
heer Biebersteln. oude! Nooit nog heb-
Dat wist de oude ridder van Bteber-
stein en daarom roofde en stal hü in
den omtrek alles wat hem onder de han
den kwam. Soms zelfs trok hü naar verder
afgelegen districten, om ook daar de
boeren en de ridders lastig te vallen en
te stelen naar hartelust. En dan zwoe
ren de edellieden en de boeren om
wraak te nemen op den eerloozen rid
der van Biebersteln en trokken in groo
ten getale op naar den berg, waarop de
oude ridder zijn adelaarsnet had;
maar.... verder dan den voet kwamen
■e niet, de vreemde ridders en het boe
renleger, want wie was in staat den top
van de steile rots te bereiken, zonder
dat de kanonnen uit de oude, sterke
torens hen doodden? Neen, de moed
zonk zelfs den moedigste in de schoenen,
als hU zag. hoe hoog, hoe verheven,
hoe ongenaakbaar Biebersteln daar bo
ven verscholen lag.
Maar.... er kwamen eindelUk andere
tUden De Dulteche keizer, de machtige
heerscher ook over het district Bieber-
steln. kreeg klacht op klacht over den
ouden ridder en daarom besloot hü den
roover tot zün p'lcht te brengen.
ontdekt en Bram een
ten oogenblik zaten, wa-
[inder prettige ontdekking
ze in de mieren terecht
■ren. Gelukkig lieten die
Ich gemakkelUk afschudden.
Iden ze het eekhorentje van
Kees in een boom zien verdwUnen en
waren er achteraan gehold, maar daarbU
heel onzacht met braamstruiken in aan
raking gekomen, wat eenlge gescheurde
kousen ten gevolge had. EindelUk waren
ze maar naar huis gegaan, hadden nog
gauw wat moois meegenomen en daar
waren ze nu.
Daar kwam Toos tan, spoedig gevolgd
door de anderen, die even een praatje
kwamen maken, vpor ze naar huis gin
gen eten. „Wé gagn vanmiddag naar het
vlooitjesbosch," verklaarde Kees, alsof
het iets heel nieuws was. En als we tets
moois vinden,? brengen we het mee
hoor!"
Het boek had Mientje nu meer te pak
ken, dan vqpr het eten. Juist had ze het
laatste hoofdstuk uit. of daar kwamen ze
weer terug, de clubleden. Voorop liepen
Jan en Kees, die viooltjes droegen (flg.
j>. Dan volgden Gerrit en Bram en ten
vamen Tilly, Toos en Ada.
droeg tets in zün zakdoek, dat
de doek heelemaal vuil gemaakt had. HU
maakte de knoopen los en liet een
prachtige sleutelbloemplgnt zien, spe
ciaal voor Mientje meegenomen (flg. 4>.
Nu kwamen de tangen los. Kees had
oude
maar
Wat
hU nu beginnen?
VoorbU was nu de tUd van
moven en plunderen en
geld bezat hü niet, want
alles wat hü onrechtvaar
dig aan anderen ontstolen
had, had 1)U weer verbrast
in dronkemanspartijen
met zün vrienden! Wan
hopig zag Biebersteln de
toekomst tegemoet, vooral
ook omdat hü vier zonen
had, dte allen nog een po
sitie in de maatschappU
moesten verwerven.
Drie der jongens waren
al boven de zestien en
niets kenden ze dan het
handwerk huns vaders;
stelen en plunderen! En
daaraan viel in de tegen
woordige omstandigheden
niet meer te denken!
.Jongens” zoo sprak dan
ook op zekeren dag de
oude ridder tot hen. .Jul
lie moet morgenochtend
vroeg mün oude slot maar
verlaten en de wüdé Wé
reld in trekken om je een
positie te verwerven. Hier
is niets meer voor jullie te
doen! Als je je flink ge
draagt en toont, dat je
echte Blebersteiners bent,
dan is er voor jullie nog
wel een plaatsje onder de
zon. Elk van jullie krügt
een paard van me en een
beetje geld, en dan.... er
op uit en ntet eer terugge
keerd op ons slot, vóór je
een goede positie in de
maatschappU hebt ver
overd. Je moet me echter
nog beloven, dat je mor
gen over een jaar precies
bericht zendt, hoe het met
jullie gesteld Is, want ik
zal met de grootste be
langstelling aan jullie bhj-
ven denken. Jullie jong-
sten broer houd ik nog een
jaartje bü mU en als de
tilden niet beter worden,
zal ook hü het plaatsje
aan den vaderlifken haard
opgeven en de wereld in trek-
Stil vervolgden ze hun weg en keken
nog menigmaal om naar het vaderlük
slot, dat langzamerhand door zware ne
vels aan hun oog werd onttrokken. En
ongemerkt pinkten ze een traan uit bun
oog. toen het oude roofnest ntet meer te
zien was! Nu lag die wUde, onbekende
hen. nu begon het
teven eerst voor
door v.
hoop maar, dat ze ntet den weg naar,
onsen suikerpot vinden, want dan moeten
we ze wegjagen. Heb je ook gehoord, wat
de anderen vanmiddag gaan doen?”
,Ja, ze gaan naar het vlooltjesboech.
Maar eerst komen ze goedendag zeggen
en na de wandeling komen ze ook nog
even hier.”
„Kwiet, kwtet,” klonk het en op het
verste takje verscheen een pimpelmees
(flg 2). Even vertoonde hü zün kunst
om omgekeerd aan bet takje te hangen,
toen vloog hU weg. Maar even later was
hü weer terug, nu wat dichter bü- Eu
eindelUk vloog hU brutaalweg op den stam
aan. pikte tets weg. dat wel een troepje
mieren ko-, zün. Kwiet, kwtet,” weg «as
ben we gewerkt, maar als je t verkiest,
zullen we twee uur voor je werken!”
„Niet voor mU, hoor,” vervolgde nu de
oude, „doch voor mün heer, den groot-
sten en zwaarsten ridder uit het Dult-
stuk -n plakte daarop met wat
gomd papier een oude schoongemaakte
fotografleplaat, soodat mün doos du»
zoo'n soort .hovenlicht" kreeg, waardoor
het inwendige voldoende werd venicht.
Wanneer je nu een stuk of vter poppe
tjes looden soldaatjes, die ik gebruikte
voldoen voor dit doel uitstekend en
dan liefst in verschillende noudlngen,
deze doos set. en je kükt dan door het
gemaakte openingetje, dan zie je geen
vter maar een heel leger soldaten
Je moet er voor zorgen, dat je één pop
petje net precies recht tegenover het ge
maakte gaatje zet, soodat dit ntet weer
spiegeld kan worden In het tegenover
liggende spiegelglas.
Wie de inrichting van het stuk niet
kent, snapt ar natuurlijk geen steek
van.
Mün jongens hebben met dit een
voudige toestel heel veel plezier en
hun kameraadjes staan verstomd te
küken over zoo'n massa soldaten in
die doos.
Voor wie de constructie nog ntet
heelemaal duideljk Is, geef ik hier
naast nog even een teekeningetje.
Denk eens dat we een prentbriefkaart
hebben. Maat is dan 9 X 14 cM.
We nemen nu een stuk karton dat 1
cM. langer en breeder is dan de kaart,
dus van 10 X 15 cM. Hebben we dus
later de kaart opgeplakt, dan steekt het
karton c M. aan alle kanten uit.
Nu nemen we een stuk sierpapier (als
je niets anders hebt, kun je ook heel
geschikt een stukje behangselpapier ge
bruiken!) dat 2 cM. langer en breeder is
dan het karton, dus van 12 X 17 c M. Op
de teekenlng stelt het gearceerde het
karton voor.
„Och moeder, het is elgenlUk veel re
mooi hier om te lezen. Kükt u eens hoe
prachtig die berkenkatjes zün (fig D
1 Zün net kralen, die aan den boom han
gen i -- y
gebouw. En toen.... ontwaakte in den
oudsten der broers de zucht om te roo
ven, die zeker het erfdeel was, dat hü
van zün vader, den roofridder, meege
kregen had.
„Geld en kostbaarheden zullen hier
wel zün” fluisterde Henrich tot zün
belde broeders. „Een pracht-gelegenheld
om ons rük te stelen, want ik geloof,
dat die oude met zün slaapmuts op de
eenlge bediende hier in huls is! Nu, dien
slaan we zóó neer!”
„Om Godswil doe ’t niet!” sprak <te
jongste, Karl genaamd, vol vrees. .Denk
aan t geen de oude man gezegd heeft!
Die ziel van zjn heer hulst hier nog!
Doe 't niet!"
En huiverend keek hij rond, alsof hü
vreesde, dat die ziel in een of andere
gedaante het vertrek binnen zou komen.
..Ha, ha. ha!” lachte Heinrich daar op.
„Geloof je dien onzin? Die oude wil ons
wat wüs maken, hij is natuurlijk bang
en daarom heeft hij dat sprookje ver-
zonnen! Onzin, wat die oude daar ver-
„Dank je wel, baas.” antwoordden de v telde!” Maar, daar ook de tweede bang
drie tegelük en vroolük sloegen ze den 1 scheen te zün en ook die de ziel van den
zwaarsten ridder uit Dultschland
|caesde, beloofde Heinrich, voorlooplg
i en eerst de kat eens uit
den boom te küken!
Na een poosje kwam de oude de zaal
binnen en zette voor elk een kan schui
mend bier neer. „Drinkt maar eens!"
sprak hü. „ju’lie zult wel dorst hebben!”
Wat smaakte dat bi-r fijn na zoo'n
vermoelenden tocht! .Heerl'fk!" ze’den
ze dan ook alle drte tegelijk, toen de
kannen teeg waren en hun stemming
werd al veel beter.
Even later kwam het oudje nog eens,
nu met heerlük eten: een paar gebraden
kin pen. een stuk spek en nog meer
lekkers!
Ook dat lieten de drie zich goed sma
ken en toen ze zooveel gegeten hadden
als ze maar lustten, sprak de oude: .Wil
je nu de geschiedenis van mijn heer en
meester hooren?”
„Graag, graag!” riepen de Bleberstei
ners tegeljk en de oude man begon:
„Toen ik een Jongen was van een Jaar
of twintig, kwam ik in dienst van mün
tegenwoordigen meester. Dat was toen
nog maar een arm riddert Ie, erg mager
en zonder huls of land. Op een keer
kreeg hü bezoek van den duivel en dte
scheen 1 nogal goed met hem te kun
nen vinden, want zie: een paar dagen
na t vertrek van dien sinjeur werd mün
baas groot en sterk als een leeuw en
had de macht om zijn ziel te scheiden
van zün lichaam. Nu loopt hü bijv.
ergens in een der steden
den waterput achter zijn
antwoordden de broers, „bet la
goed, wü volgen je!"
En daar renden se op eens weg langs
ongebaande wegen, sprongen over sloo-
ten en afsluithekken heen en hadden
tegen den avond al een heelen afstand
afgelegd. o
Toen kwam de groote vraag: „Waar
zullen we overnachten?”
tot hü eindelUk weer op den beganen
grond stond
„Hoera!" riep hü nu. „Hier Is het
hoor!” En triomfantelük hield hü het
in de hoogte en liet het aan zün broer»
zien.
Toen allen *t bewonderd hadden, gooide
hü het met een smak tegen den achter
muur van 't buis en toenvolgde
een hevige knal. Het was alsof een ka
nonskogel werd afgeschoten!Ben
vreeeelüke stank verspreidde rich naar
alle kanten, soodat de jongens haast
stikten, maar toen de damp was wegge
trokken en alles om hen heen weer was
te onderscheiden, stond daar vpor hen
een klein, nietig mannetje met gebogen
rug
„Wie züt ge?" vroeg Heinrich.
,Jk ben degene, dte eens de heer was
van dit fraaie landhuis. Nu mün stel
echter weg is, ben ik niets meert Ik
vertrek van hier gü züt voortaan <te
eigenaar van al mün heerlükheden.”
Daarop draalde hü zich om en ver
dween. Nooit meer keerde hü terug en de
Jongens bleven in het ongestoorde bezit
van al de heerlijkheden.
Ze lieten alle kostbaarheden naar bet
oude slot Biebersteln brengen en toen
den toe gewaagd er ook maar naar te
wüzen; zoo bang zün ze! Kük jullie
mogen ze ook gerust zien, hoor!” En
dit zeggende, opende de oude een kast
vol met goud. diamanten en andere
kostbaarheden, dte blonken, als *t licht
der lamp er op viel.
Met begeerige ooven keken de Bleber
steiners naar al dat fraais. Ach. hoe
graag zouden ze daar wat van wegge
nomen hebben
Maar zelfs de dappere Heinrich vaag
de t nu ntet meer om zelfs maar aan
d'efstal te denken! Brr!.... als die ziel
eens uit den put opsteeg en hen ver
raste!
Lachend keek de oude man naar de
jongens, dte toch zoo gemakkeljk hem
zouden kunnen neerslaan om dan te
stelen uit die kast! Maar hü wist het
wel ze durfden niet na zijn vertelling!
De oude ging weer door met zün ver
haal en zei:
.Die kisten daar langs de wanden zün
ook nog vol! Hü is schatrijk!"
„En kunnen we die ziel niet te pak
ken krügen?” zoo vroeg nu Heinrich.
„Geen der bezoekers heeft het nog
ftewaaed!” antwoordde de oude. .Maar
a!s jij durft, ga dan gerust je gang. Die
ziel zit in een el. dat op den bodem van
den nut ligt. Als te dat ei te pakken
krüvt en je werpt "t stuk, dan is de
kracht van mün meester gebroken en
JU bent van rechtswege de bezitter van
alles. Durf je?"
„Ik wel,” riep Heinrich moedig. JEn
mün broers moeten me helpen!”
„En....”, zoo vervolgde de oude, .Je
doet er nog een goed werk mee ook,
want mün meester is een echte woest-
aard. die niemand ontziet! O, het zou
een heete opruiming zün. als hij er ntet
meer was! En ik zou graag in jullie
dierst willen treden!”
„Top! we wagen t”. zeiden nu de drie
Beiderste'ners, „wüs ons den put maar
eens aan!”
Dc oude nam de jongens mee naar
bulten en wees hun nu den diepen punt
aan. Heel in dc diepte zagen ze op den
bodem iets wits liggen: het ei met de
ziel van den zwaarsten ridder!
Ze haalden nu eerst een heel lang
touw uit hun zadeltasch en toen lieten
de twee Jongste broers Heinrich naar
beneden zakkenal lager en lager
zakte hü. tot eindelijk zün voeten het
water raakten Toen volgde een zware
plons en Hclnrich dookéén keer.
mis! Nog eens.... weer mis! Nog eens
en nog eens en toen ja, daar had hü
het ei te pakken! Het was net een ge-
Dat is een heete historie, jongelui",
antwoordde de oude, „die vertel ik jullie
misschien straks wel na den maaltijd."
En toen verdween het oudje naar de
keuken en de drie Belberstelners gingen
t fraaie landhuis binnen. Rondom een
groote, ronde tafel In een soort van zaal,
namen ze plaats in gemakkelüke stoeten
en keken eens rond in dit eigenaardige