DE KONINKLIJKE DIEREN VAN PICARDON VAN ALLES WAT TOUWTJE SPRINGEN NOG EENS WIEDEN EN WANDELEN WIST JE DAT? door ANNY SLUYTERS De B.L.N.S. r i park •en vllesjee bé... bè.... woef.... teieg hem ep haar kraiwagentje de rd. Ro. Fr. Marianneke bU se i De zonderlinge Moet reed na in een drafje naar de stad weer Eveneens in Brabant: Een heel bekend is: Een ander Beter bekend zUn zonder twijfel: „Fietsen rijden, fietsen In Brabant hooren we dit: Fietsen rijden, fietsen wieden. MYRIAM. f een de rd -jpo Maar zus zegt heel ernstig: „Neen Jongen, dat gaat niet, t Leeren gaat voor, weet je dat kleine man. Als JU ook later de school gaat bezoeken, Heuach, dan begrijp je er wel allee van!" Nu komt hij zachtjes wat nader bU t zusje; „Zeg, heb je werkelijk geen oogenblik tijd? Ik weet een leuk spel zeg, gaan wij dat spelen? Houdt nu eens ep met die geleerderlgheld 1“ Zus zit te leeren, heel stil en aandachtig Een moeilijke les uit een heel geleerd boek. Tijd voor te spélen kan zus nu niet vinden. Poppen en bal liggen maar in een hoek. EEN KNOOP VERANDEREN IN EEN GELDSTUK! Te huilen moord en brand. De buren kwamen kijken. Daar was niks aan da handt** OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN -- Eerst moet je leeren en dan mag je spelen, t Leeren gaat voor, weet ja dat, kleine vent? Heuach, *t is véél prettiger samen te spelen, Als je heel goed al je lessen eerst kent!** „In spin, de bocht gaat in, Uit spuit, de bocht gaat uit!” „Een, twee, drie In de wel Lag een el Van papier Tlerellere Her, Een, twee drie,” enz. Maar ook haar broertje kan het niet bekoren. Dat zusje zich zoo heel niet met hem bemoeit. Veel liever was hU eens prettig gaan ballen. Of had er fijn met z’n zusje gestoeid! jullie hem misschien even den weg wil len wijzen? Fietsen rijden, fietsen rijden, drie” enz. vooral pijlstaarten er op af en dis aor> gen voor da bestuiving”. de er „Anna stond te wachten. Te wachten op haar man. 's Nachts om twaalf ure Kwam de sm....p an. Goeie avond Anna. Goeie avond Jan. Waar ben jij zoo lang gebleven? Dat gaat jou niet anl Anna ging naar boven. Haalde een dikke stok. Kwam toen naar beneden. Sloeg Jan op zijn kop. Jan begon te hullen, - *- Het spreekt van zelf, dat je je in bet volbrengen van dezen toer van te voren eerst even een paar maal dient te oefe nen, anders komt er niets van terecht. „Pas opl” waarschuwde Ada, die een heels graspol uitgestoken had en met een grooten zwaai het heele gevalletje weggooide. „Wat was dat allemaal, wat je daar weggooide?” vroeg Tilly. „Och een beetje gras an varkensgras „Un. deux, trois, cho, Un, deux, trois, co, Un, deux, trois, la, Un, deux, trois, de, Un, deux, trois, chocolade.” „Ik heb een jasje gekocht En naar den lommerd gebracht. Zoo gezegd, zoo gedaan. Ik ben naar huls toegegaan. Ik heb mijn centje verteerd. Ik heb het dansen geleerd. Evangelie peterselie, Dominee van As, Je kunt preeken als een bas, Wil je me niet gelooven. Klim naar boven. Klim in den mast. Houd het touw vast.” rijden, fietsen rijden, één. rijden, fietsen rijden, twee, rijden, fietsen Wanneer je nu met een vlugge bewe ging de linkerhand onder de rechter brengt en deze plotseling stil houdt, zal de knoop in de mouw van je rechterarm vliegen. Druk dan de handen op elkaar, laat het geldstuk In de linkerhand val len en laat de toeschouwers zien, dat de knoop warempel In een cent is veran- Meer naar de Belgische grens toe (men vindt het touwtje springen overal): Het was weer Woensdagmiddag. Het prachtige weer lokte naar bulten voor een wandeling. Maar de leden van den Bond voor Levende Natuurstudie had den geen tijd voor een wandeling, zoo lang de tuintjes nog niet in orde waren. Allen waren druk in de weer. „Och, och”, zuchtte Kees, „wat is het toch naar, dat het onkruid altijd beter groeit, dan de planten, die je verbou wen wilt.” Je begint met een knoop in de palm van je linkerhand te leggen, terwijl je een cent of een kwartje tusschen wijs en middenvinger van Je rechterhand plaatst. Die rechterhand houd Je natuurlijk mgt de palm naar beneden, anders loop je met Je cent in de gaten. Het geldstuk kunnen de toeschouwers dus niet zien. Den knoop laat Je natuur lijk bewonderen. Op gezette tijden van het Jaar zien we eensklaps allerlei spelen weer voor den dag komen. Hoe dat precies gaat, weet eigenlijk niemand. Zoo zien we jongens, en tegenwoordig meisjes ook al!, knik keren, en eensklaps merken we op de straat, dat het weer tijd is voor een of ander spelletje. Niet voor alles schijnt echter een spe ciale tijd aangewezen, waaraan men zich houdt. Een daarvan is het touwtje sprin gen een spel voor meisjes, waar ech ter ook wel jongens aan meedoen, terwijl groote menschen ook hun vaardigheid gaarne nog eens beproeven. Het gaat dan met heele of halve slagen en wie het *t langst kan volhouden, zonder „af" te zfln. al is dat extra lang volhouden niet altijd aanbevelenswaardig. Waar het ons om te doen is, ligt ech ter niet zoozeer opgesloten in het al of niet aanbevelenswaardige Van krachttoe ren. Groot en klein kennen aardige sprlngversjes, op welker maat de bocht wordt in of uit gegaan. Deze meneer is in het park gaan wan delen en nu hU er middenin zit, weet ie niet meer er uit te komen. Zouden dieren een een met hun kop uit de wasch mand komen. .Xulster.” zei de hond tegen Marianneke. „Wij willen naar de stad en jij moet ops er heen bren gen, want wij weten den weg niet. Als je het doet, zullen wij je be- loonen, maar als. Je het niet doet, zullen wij je dwingen. Marianneke zag wel dat ze wijs deed de dieren te gehoorzamen en vroeg, aan den hond: „Waar moet ik jullie naar toe brengen?” „Naar den Koning,” jCwZii luidde het antwoord. Marianneke keek den hond eens verbaasd aan, maar toen ze de wilde oogen van het dier zag, vond ze het raadzaam geen verdere uit leg te vragen. Ze maakte aanstalten den kruiwagen weer op te nemen, toen de drie dieren plotseling uit de mand sprongen. „Ga JU op den kruiwagen zitten,” zei den ze tegen Marianneke „dan zullen wij hem wel trekken.” „Bindt mU er maar voor” bromde de geit en Marianneke deed zulks. De zonderlinge stoet reed nu in drafje naar de stad. Eerst <kwam poes, dan de hond en verder de geit met den kruiwagen. De beesten speelden on derweg met elkaar, want de poes spreng nu eens op de geit dan weer op den hond en zoo vermaakten zU bet kleine meisje. Toen de stad in t zicht kwam, zei de geit zachtjes tegen den bond: Marianneke nam de waschmand, die netjes ingepakt stond, en droeg hem op baar kruiwagentje. Het zwarts zeil doek was er overheen gelegd, want bet zag er uit alsof het sou gaan regenen. Op haar kleine klampjes trippelde Ma rianneke het dorp door, maar slechts enkele minuten van bet plaatsje verwij derd. moest ze baar vracht al neer zetten. „Hé” dwcht Marianneke Jk merk wel, dat er veel pakjes zUn vandaag, want nog nooit is de mand zoo zwaar ge weest" Ze ging op den kruiwagen zitten en zat zoo uit te rusten, toen Marianneke opeens van een gek geluld schrok. Bébèbè Marianneke werd er koud van. Ze hield wel van geitjes, maar ze zag er nergens een en toch hoorde ze dicht in de buurt zoon beestje. ,,'t Is gek” zei ze hardop, ..maar waar zou ik eigenlijk bang voor zijn. Een geit doet immers geen kwaad”. „Miauw.... miauw.... miauw....” Marianneke schrok weer, maar nu zoo erg, dat ze ineens van den kruiwagen op sprong. „Dat heb ik nog nooit beleefd” dacht ze en daar ze ook niet bang voor poes jes was, begon ze eens te onderzoeken waar al die geluiden vandaan kwa men. Ze vond echter niets en besloot om maar weer verder te gaan, maar toen ze den kruiwagen optilde, keek ze verbaasd naar de waschmand, want het deksel ging langzaam de hoogte in en een groo ten hondenkop werd zichtbaar. Heel lang geleden bestond er ergens in Frankrijk een dorpje waar alle kin dertjes hetzelfde gekleed waren. De meisjes drosgen een wit bloesje van kant en een lang, gestreept rokje, hetgeen allerleukst stond en de jon gens hadden allemaal dezelfde broek van bruin linnen met een roode bloes. Dit dorpje was echter niet al leen cm z*n zonderlinge klee- derdracht beroemd ge werden. maar ook omdat en zoo doorgaande, tot de bocht uit la. Hoe langer *t duurt, boe liever en ds voorbügangers gaan de vrooUjke jeugd lachend met een omweg voorbij, om het springspel niet te storen. Ge moet er eens op letten als ge touw- tje-sprlngen ziet, wat er zooal gezongen wordt. Hier en daar zien we nu nog touwt Je-sprlngen, en anders komt bet op koudere dagen In den zomer of tegen bet najaar zeker weer. er zUn vandaag méér brengen dan anders. Let dus goed op dat je geen verkeerde afgeeft, anders zUn we onze klanten kwUL" „Wees gerust moeder”, zei bet meisje en terwijl ze haar wit kanten mutsje opaette, zong ze een vroolUk deuntje. klkvorschen musschen ook nög”. „Weet goed wat u zegt. Majesteit”, zei de bond. „Als u niet doet wat wU vragen, zullen er binnenkort In heel uw land geen dieren meer te vinden zijn „Dat zullen we zien” zei de Koning norsch. HU drukte op een knop en on- middeUUk verscheen er een bediende. Ds Koning fluisterde den man iets in het oor en dese verdween om oogenbllkkelUk daams terug ty komen met twee solda ten. Deze dreven de dieren het paleis uit. HUgend kwamen aan. .Marianneke” zoo begon de geit, „wU hebben je hulp niet meer noodig, want we blijven hier in de stad. Ééns komen wU in je dornje terug en zal je de be- looning ontvangen voor alles wat js hebt gedaan." Zoo ging bet kleine meisje alleen naar het dorpje terug en aan den ingang van de straat kwam ze haar moeder al te gen, die er niets van had begrepen, dat ze de heete wasch in een hoek had ge vonden. Marianneke vertelde haar heele geschiedenis en ze moesten hartelUk om lachen. Doch van dien dag stierven in de stad waar het Koninklijk Paleis stond, hon derden katten, honden en geiten. De menschen klaagden hun nood tegen el kaar, maar konden niets tegen de ver woesten aanrichten. Ze wisten maar al te goed dat er een hond, een poes en een geit rondliepen, die tegen elk dier ruzie maakten en het vermoordden en als de menschen dan tusschen beide kwamen, waren de dieren hen te vlug af en bleef er alleen een dood beest over. Toen de Koning dit hoorde, schoot het bezoek der zonderlinge dieren hem door den geest en hU gelastte, dat men de drie (fig. 1). Dat is wel bet akeligste goed, dat ik ken.” .Nou” bromde Gerrit. „Ik weet wel iets dat voel erger is, namelijk kweek (flg. 2). Daar kun je op hakken en steken en je raakt het toch niet kwUt.” Ada had zich bedacht, dat er tus schen de planten, die ze gezaaid had, nog wat worteltjes gezet konden worden. Die zaaide ze dus nu uit en op een afzon derlijk hoekje moest een partijtje ko men, dat bet volgend jaar kon bloeien. ZU kende namelUk de aardige bloem- achermen van de wilde wortels (flg. 3) en wist, dat na den bloei die schermen Ineenschrompelden (flg. 3). Nu wilde ze eens zien of bet bU de gekweekte soort net zoo was. Bram was bezig boekweit te zaaien. HU had gehoord, dat de bloemen zooveel honing bevatten en was nu 1 hoeveel bijen en hommels daar zouden komen. Toos was tusschen erwtjes aan het wieden. Ts naar het aantal bloemen, moest de op brengst schitterend worden. Jan had nog niet veel succes gehad met zUn slaplanten. Dat kwam wel hoofd- zakeUJk door het droge weer. HU be sloot dus nieuwe planten te zetten. „Hè" riep Kees, toen ze even hadden uitgeblazen. „Nu nog even om!” „Goed, goed” klonk bet van alle kan ten. t Was maar een kleine wandeling en de moeite werd ruimschoots beloond. Daar waren in de eerste plaats de wei gelia's met hun klokvormige witte en rose bloemen (flg. 4). Verder stonden een paar kamperfocliestruiken in bloei. Mientje stak haar neus eens in de bloe men, maar ze rook bijna niets. „Rood, wit, blauw, De koning en zUn vrouw, De koning en zUn dochtertje. Rood, wit, blauw....” beesten zou dooden. Maar dese hielden zich verborgen en zetten bun verwoea- tingswerk voort. Ook in het dorpje waar Marianneke woonde, was het gerucht doorgedrongen en het meisje besloot haar hulp te verleenen. Ze ging naar de stad en zocht net zoo lang tot ze ds verwoesters gevonden had. Ze overlegde met de dieren en met hun vieren togen ze naar den Koning. De wachters lieten bun direct binnen, want se waren bang voor den woesten hond en ook de Koning zat bevend op zUn troon. „Van heden af zal ik jullie als ko ninklijke dieren beschouwen” sprak de Koning, „omdat je zoo sterk en slim bent, maar dat je deze eer met zooveel geweld hebt willen verkrijgen, Is niet mooi van jullie. Cleopatrus doet dese die ren elk een zilveren ring om hun poot en laat hen zooveel en zoo lekker eten als ze willen.” De bediende snelde weg en kwam terug inet allerlei spijzen en de zilveren rin getjes. De laatste werden om de pooten van de dieren gesmeed en ze mochten ‘gten zooveel ze wilden. Dé drie dieren gingen nu voor den troon van den Koning staan en bogen met hun kop den Koning een vaarwel toe. Toen gingen ze naar him dorpje terug, waar ze door alle dieren werden toegejuicht. Het nieuws was spoedig in bet heele land bekend en van dien tUd af stonden de dieren, van Plcardon be kend als te sUn van KonlnklUke bloede. ZU dankten dit aan hun moed en omdat ze zooveel mooier waren dan andere dieren. Uit dankbaarheid bleven de drie eerste dieren voortaan altUd bU Marian neke en ze speelden met haar en hiel pen haar als ze naar de stad moest om de wasch weg te brengen. Marianneke die heel erg bang van honden was. Het de kruiwagen hard op den grond vallen en bleef vol schrik staan. „Woef.... miauwmiauw”. Marianneke zag de drie voor Ook de seringen waren prachtig. Maar de bladeren begonnen hier en daar, al bruine vlekken te vertoonen. ..Dat komt,” verklaarde Jan met een geleerd gezicht, „omdat er in het blad rupsjes zitten. Die eten precies de zachte deelen weg en laten de harde aan boven ep. onderkant zitten. Ze hee- ten mineerrupsjes." (Flg. 5). Graag hadden ze nog een heelen tUd in bet park willen blUven, het was zoo heerlijk tusschen al dat jonge groen en de bloemen. Maar de klok stond niet stil en vol van al wat ze gezien hadden, aan vaardden ze de wandeling naar huis. A. L. Uk ben benieuwd of de koning ons verzoek zal inwUllgen. „Doet hU het niet, dan zullen wU hem dwingen ons tot KonlnklUke dieren te benoemen. WU zullen dan den strUd aanbinden tegen alle dieren en zorgen dat er in heel de stad geen poes, hond of geit meer te vinden is.” De hond knikte goedmoedig met. z’n kop en Marianneke knoopte alles goed in haar ooren. Eindelijk waren se in de stad dicht bU het KoninklUk paleis gekomen. De men schen blevend lachend staan, toen de stoet passeerde en schudden met hun hoofden. Maar de dieren deden net of ze niets zagen en voor het paleis hielden ze stil. „Wacht hier op ons” zei de hond tegen Marianneke „we zijn gauw weer te rug". Marianneke ging op den kruiwagen zitten, en volgde, met haar oogen het drietal. Toen ze aan de poorten van het paleis kwamen, werden ze met lansen teruggedreven. De poortwachters moch ten Immers niemand binnen laten. „Geeft niets” zet de poes, „we vinden wel een middel om er in te komen”. Ze gingen naar Marianneke terug en zelden tegen haar: „JU moet ons hel pen. We krulpen met z’n drieén in de mand en JU zegt tegen de poortwachters dat je tieren komt brengen, dan laten ze je wel door de poort. Als je dan in de tuinen van het paleis bent, laat je ons uit de mand en ga JU weer naar ditzelfde plaatsje terug.” Meteen kropen de dieren in de mand en Marianneke reed naar het paleis. De poortwachters lieten haar binnen en toen ze haar niet meer konden zien, sprongen de beesten uit de mand en Ma rianneke ging weer naar dé straat terug. De dieren verschenen voor den koning en deze was uiterst verschrikt het zon derlinge troepje zoo dicht bU zich te hebben. „Wat moeten Jullie hier?” vroeg zUne Majesteit. „We zUn hier gekomen omdat wU wil len hebben, dat u ons tot koninklijke dieren benoemt. Er Is geen stad of dorp waar zulke mooie honden, poesen of gei ten te vinden zUn en daarom meenen wU laten verrichten. Schoenmakers, sme- *»P. wevers, pottenbakkers, alle am- baohten die er maar bestaan, werden •oor dis dorpelingen uitgevoerd. Ook de nucweu maakten zich verdienstelijk, ■ent zQ waechten het linnengoed voor de ■enwhsn uit de stad en als de kinde ren niet naar school hoefden, moesten ■U die wasch naar' de stad brengen. Zoo woonde in dat dorpje ook een moeder met haar eenigst dochtertje, Marianneke. Dit meisje moest eiken Woensdagmiddag met de klaargemaakte wasch op stap en nog nimmer was het gebeurd, dat se baar boodschappen ver keerd deed. Op een mooien dag in Mei moest Ma rianneke weer naar de stad en haar moeder zei toen: „Marianneke, pakjes weg te benieuwd op af de oor deelen .Naar en waar” rUmde Jan. „Maar toch ligt het voor de hand, als je be denkt, dat het onkruid hier thuishoort en dus veel beter tegen bet klimaat kan. dan de planten, die we zaaien en die uit vreemde landen afkomstig zUn.” „Dat komt" verklaarde Jan, „omdat pas tegen den avond de bloemen wijd opengaan. Dan komen de avpndvllnders. recht te hebben op de bewondering van alle menschen.” „Ik denk er niet aan”, antwoordde de Koning. .Morgen komen de paarden. mogelUke konden

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 7