VAN ALLES WAT
TOUWTJE SPRINGEN
NOG EENS
WIEDEN EN WANDELEN
DE KONINKLIJKE DIEREN
VAN PICARDON
WIST JE DAT?
De B.L.N.S.
door ANNY SLUYTERS
Park
een
de
Lei
Marianneke
ig
37
Eveneens in Brabant:
Een heel bekend is:
Een ander
Beter bekend zijn zonder twijfel:
kSkakar as
„Fietsen rijden, fietsen
In Brabant hooren we dit:
Fietsen rijden.
fietsen
Fietsen rijden.
fietsen
Bram was bezig
X
MYRIAM.
4
at
er
_In spin, de bocht gaat in.
Uit spuit, de bocht gaat uit!"
vooral pijlstaarten er op af en die zor
gen voor de bestuiving”.
en
en
ui
en
geit en Marianneke deed zulks.
De zonderlinge stoet reed nu in
kwam
EEN KNOOP VERANDEREN
IN EEN GELDSTUK!
de
er
uitgeblazen. _Nu nog even
om!”
„Anna stond te wachten.
Te wachten op haar man.
*s Nachts om twaalf ure
Kwam de sm....p an.
Goeie avond Anna,
Goeie avond Jan,
Waar ben JU zoo lang gebleven?
Dat gaat jou niet an!
Anna ging naar boven,
Haalde een dikke stok,
Kwam toen naar beneden,
Sloeg Jan op zUn kop.
Jan begon te hullen.
Jullie hem misschien even den weg wil
len wijzen?
„Un, deux, trots, cho,
Un, deux, trols, co,
Un, deux, trols, la,
Un, deux, trols, de,
Un, deux, trols, chocolade.”
jn
iet
ag
JU
:d.
„omdat
wijd
:1e
op
it
ie
m
:n
d-
sn
.Ken, twee, drie
In de wel
Lag een ei
Van papier
Tierellere lier.
Een, twee drie.”
enz.
ks
tei
li
fe
at
te
Het spreekt van zelf, dat je Je in het
volbrengen van dezen toer van te voren
eerst even een paar maal dient te oefe
nen, anders komt er niets van terecht.
,Dat komt” verklaarde Jan.
pas tegen den avond de bloemen
opengaan. Dan komen de avondvllnders.
Meer naar de Belgische grens toe (men
vindt het touwtje springen overal):
rijden, fietsen
rUden, één,
rUden. fietsen
rijden, twee,
rijden, fietsen
rUden, drie” enz.
Te huilen moord en brand,
De buren kwamen kijken.
Daar was niks aan de hand!9
Wanneer je nu met een vlugge bewe
ging de linkerhand onder de rechter
brengt en deze plotseling stil houdt, aal
de knoop In de mouw van je rechterarm
vliegen. Druk dan de handen op elkaar.
Iaat het geldstuk in de linkerhand val
len en laat de toeschouwers zien, dat de
knoop warempel in een cent is veran
derd.
Vxtle.asgt'a.»
Op gezette tUden van bet Jaar zien we
eensklaps allerlei spelen weer voor den
dag komen. Hoe dat precies gaat, weet
eigenlijk niemand. Zoo zien we Jongens,
en tegenwoordig meisjes ook al!, knik
keren, en eensklaps merken we op de
straat, dat het weer tUd is voor een of
ander spelletje.
Niet voor alles schUnt echter een spe
ciale tUd aangewezen, waaraan men zich
houdt. Een daarvan Is het touwtje sprin
gen een spel voor meisjes, waar ech
ter ook wel Jongens aan meedoen, terwijl
groote menschen ook hun vaardigheid
gaarne nog eens beproeven. Het gaat
dan met heele of halve sMgen en wie
het t langst kan volhouden, zonder „af”
te zUn, al is dat extra lang volhouden
niet altUd aanbevelenswaardig.
Waar het ons om te doen is, ligt ech
ter niet zoozeer opgesloten in het al of
niet aanbevelenswaardige van krachttoe
ren. Groot en klein kennen aardige
springversjes, op welker maat de bocht
wordt in of uit gegaan.
„Pas op!" waarschuwde Ada, die een
heele graspol uitgestoken had en met
een grooten zwaai het heele gevalletje
weggooide.
„Wat was dat allemaal, wat Je daar
weggooide?” vroeg Tilly.
een
drafje naar de stad. Eerst kwam de
poes, dan de hond en verder de geit met
den kruiwagen. De beesten speelden on
derweg met elkaar, want de poes sprong
nu eens op de geit dan weer op den
hond en zoo vermaakten zU het kleine
meisje.
Toen de stad In *t zicht kwam, zei de
geit zachtjes tegen den hond:
,Jk ben benieuwd of de koning ons
verzoek zal inwilligen. „Doet hU het niet,
dan zullen wU hem dwingen ons tot
KonlnklUke dieren te benoemen. WU
zullen dan den strijd aanbinden tegen alle
dieren en zorgen dat er jn heel de stad
geen poes, hond of geit meer te vinden
is.”
De hond knikte goedmoedig met z'n
kop en Marianneke knoopte alles goed in
haar ooren.
Eindelijk waren ze in de stad dicht bU
het Koninklijk paleis gekomen. De men
schen blevend lachend staan, toen de
hun
Ook de seringen waren pcachtlg. Maar
de bladeren begonnen hier en daar al
bruine vlakken te vertoonen.
„Dat komt,” verklaarde Jan met een
geleerd gezicht, „omdat er in het blad
rupsjes zitten. Die eten precies de zachte
deelen weg en laten de harde vllesjes
aan boven en onderkant zitten. Ze hee-
ten mineerrupsjes.” (Flg. 5).
Graag hadden ze nog een heelen t!Jd
in het park willen blUven, het was zoo
heerlijk tussohen al dat jonge groen en
de bloemen. Maar de klok stond niet stil
en vol van al wat ze gezien hadden, aan
vaardden ze de wandeling naar huls.
A. L.
Deze meneer Is in bet park gaan wan
delen en nu hU er middenin zit. weet
ie niet meer er uit te komen. Zouden
benieuwd
op af
de
oordeelen
Het was weer Woensdagmiddag. Het
prachtige weer lokte naar buiten voor
een wandeling. Maar de leden van den
Bond voor Levende Natuurstudie had
den geen tijd voor een wandeling, zoo
lang de tuintjes nog niet In orde waren.
Allen waren druk in de weer.
„Och, och”, zuchtte Kees, „wat Is het
toch naar, dat het onkruid altUd beter
groeit, dan de planten, die je verbou
wen wilt.”
Marianneke nam de waschmand, die
netjes ingepakt stond, en droeg hem
op haar kruiwagentje. Het zwarte zeil
doek was er overheen gelegd, want bet
zag er uit alsof het zou gaan regenen.
Op haar kleine klompjes trippelde Ma
rianneke het dorp door, maar slechts
enkele minuten van het plaatsje verwU-
derd, moest ze haar vracht al neer
zetten.
„Hé” dacht Marianneke ,Jk merk wel,
dat er veel pakjes zjjn vandaag, want
nog nooit is de mand zoo zwaar ge
weest”
Ze ging op den kruiwagen zitten en
zat zoo uit te rusten, toen Marianneke
opeens van een gek geluld schrok.
Bébèbé
Marianneke werd er koud van. Ze
hield wel van geitjes, maar ze zag er
nergens een en toch hoorde ze dicht in
de buurt zoo'n beestje.
„’t Is gek” zei ze hardop, „maar waar
sou ik eigenlijk bang voor zjjn. Een geit
doet immers geen kwaad”.
„Miauw..., miauw.... miauw...."
Marianneke schrok weer, maar nu zoo
erg. dat ze ineens van den kruiwagen op
sprong.
.Dat heb ik nog nooit beleefd" dacht
ze en daar ze ook niet bang voor poes
jes was, begon ze eens te onderzoeken
waar al die geluiden vandaan kwa
men.
Ze vond echter niets en besloot om
maar weer verder te gaan, maar toen ze
den kruiwagen optilde, keek ze verbaasd
naar de waschmand, want het deksel
ging langzaam de hoogte in en een groo
ten hondenkop werd zichtbaar.
„Rood, wit, blauw,
De koning en zjjn vrouw,
De koning en sUn dochtertje.
Rood, wit, blauw....”
(flg. 1). Dat is wel het akeligste goed,
dat ik ken."
„Nou” bromde Gerrit. ,Jk weet wel
iets dat veel erger is, namelijk kweek
(flg. 2). Daar kun je op hakken en
steken en je raakt het toch niet kwijt.”
Ada had zich bedacht, dat er tus
schen de planten, die ze gezaaid had, nog
wat worteltjes gezet konden worden. Die
zaaide ze dus nu uit en op een afzon
derlijk hoekje moest een partijtje ko
men, dat het volgend jaar kon bloeien.
Zü kende namelUk de aardige bloem-
schermen van de wilde wortels (flg. 3)
en wist, dat na den bloei die schermen
ineenschrompelden (flg. 3). Nu wilde ze
eens zien of het bU de gekweekte soort
net zoo was.
Je begint met een knoop in de palm
van je linkerhand te leggen, terwijl je
een cent of een kwartje tusschen wijs
en middenvinger van Je rechterhand
plaatst.
Die rechterhand houd je natuurlijk
met de palm naar beneden, anders loop
je met je cent .tot. de gaten.
Het geldstuk kunnen do toeschouwers
dus niet zien. Den knoop laat je natuur-
lUk bewonderen.
moeder met haar eenigst dochtertje,
Marianneke. Dit meisje moest eiken
Woensdagmiddag met de klaargemaakte
wasch op stap en nog nimmer was bet
gebeurd, dat ze haar boodschappen ver
keerd deed.
Op een mooien dag in Mei moest Ma
rianneke weer naar de stad en haar
moeder zei toen:
er
brengen
„Marianneke, er sUn vandaag méér
es weg te brengen dan anders,
dus goed op dat je geen verkeerde
eft, anders zUn we onze klanten
beesten zou dooden. Maar deze hielden
zich verborgen en zetten hun verwoes-
tlngswerk voort. Ook in het dorpje waar
Marianneke woonde, was het gerucht
doorgedrongen en het meisje besloot
baar hulp te verleenen. Ze ging naar de
stad en zocht net zoo lang tot ze de
verwoesters gevonden had. Ze overlegde
met de dieren en met hun vieren togen
ze naar den Koning.
De wachters Heten hun direct binnen,
want ze waren bang voor den woesten
hond en ook de Koning zat bevend op
zUn troon.
„Van heden af zal ik jullie als ko
ninklijke dieren beschouwen" sprak de
Koning, „omdat je zoo sterk en slim
bent, maar dat je deze eer met zooveel
geweld hebt willen verkrUgen, is niet
mooi van jullie. Cleopatrus doet deze die
ren elk een zilveren ring om hun poot
en laat ben zooveel en zoo lekker eten
als ze willen.”
De bediende snelde weg en kwam terug
met allerlei spijzen en de zilveren rtn-
getjes. De laatste werden om de pooten
r van de dieren gesmeed en ze mochten
feten zooveel ze wilden.
De drie dieren gingen nu voor den
troon van den Koning staan en bogen
toét hun kop den Koning een vaarwel
toe. Toen gingen ze naar hun dorpje
terug, waar ze door alle dieren werden
toegejuicht Het nieuws was spoedig in
het heele land bekend en van dien tUd
af stonden de dieren van Picardon be
kend als te zUn van Koninklijke bloede.
ZU dankten dit aan hun moed en omdat
ze zooveel mooier waren dan andere
dieren. Uit dankbaarheid bleven de drie
eerste dieren voortaan altUd bU Marian
neke en ze speelden met haar en hiel
pen haar als ze naar de stad moest om
de wasch weg te brengen.
stoet passeerde en schudden met
hoofden. Maar de dieren deden net of
ze niets zagen en voor het paleis hielden
ze stil.
„Wacht hier op ons" zei de hond tegen
Marianneke „we zUn gauw weer te
rug".
Marianneke ging op den kruiwagen
zitten, en volgde met haar oogen het
drietal. Toen ze aan de poorten van het
paleis kwamen, werden ze met lansen
teruggedreven. De poortwachters moch
ten immers niemand binnen laten.
„Geeft niets” zei de poes, „we vinden
wel een middel om er in te komen”.
Ze gingen naar Marianneke terug en
zelden tegen haar: „Jij moet ons hel
pen. We krulpen met z’n drieën in de
mand en JU zegt tegen de poortwachters
dat Je eieren komt brengen, dan laten ze
je wel door de poort. Als je dan in de
tuinen van het paleis bent, laat Je ons
uit de mand en ga JU weer naar ditzelfde
plaatsje terug.”
Meteen kropen de dieren in de mand
en Marianneke reed naar het paleis. De
poortwachters Heten haar binnen en
toen ze haar niet meer konden zien,
sprongen de beesten uit de mand en Ma
rianneke ging weer naar de straat terug.
De dieren verschenen voor den koning
en deze was uiterst verschrikt het zon
derlinge troepje zoo dicht bjj zich te
hebben.
„Wat moeten jullie hier?” vroeg zUne
Majesteit.
„We zjjn hier gekomen omdat wij wil
len hebben, dat u ons tot koninklijke
dieren benoemt. Er is geen stad of dorp
waar zulke mooie honden, poesen of gei
ten te vinden zjjn en daarom meenen wU
recht te hebben op de bewondering van
„Naar en waar” rijmde Jan. „Maar
toch ligt het voor de hand, als Je be
denkt, dat het onkruid hier thuishoort
en dus veel beter tegen het klimaat kan,
dan de planten, die we zaaien en die uit
vreemde landen afkomstig zUn.”
boekweit te zaaien.
Hjj had gehoord, dat de bloemen zooveel
honing bevatten en was nu F
hoeveel bijen en hommels daar
zouden komen. Toos was tusschen
erwtjes aan het wieden. Te
naar het aantal bloemen, moest .de op
brengst schitterend worden.
Jan had nog niet veel succes gehad met
zün slaplanten. Dat kwam wel hoofd-
zakeljjk door het droge weer. HU be
sloot dus nieuwe planten te zetten.
JHé” riep Keee, toen ze even hadden
„Ik heb een jasje gekocht
En naar den lommerd gebracht.
Zoo gezegd, zoo gedaan.
Ik ben naar huls toegegaan.
Ik heb mijn centje verteerd.
Ik heb het dansen geleerd.
Evangelie peterselie.
Dominee van As,
Je kunt preeken als een bas.
Wil Je me niet gelooven.
Klim naar boven.
Klim in den mast.
Houd het touw vaat."
kikvorschen en musschen ook nog”.
„Weet goed wat u zegt. Majesteit",
zei de hond. „Als u niet doet wat wU
vragen, zullen er binnenkort in heel uw
land geen dieren meer te vinden zUn.”
„Dat zullen we zien" zei de Koning
norsch. HU drukte op een knop en ou-
middellljk verscheen er een bediende. De
Koning fluisterde den man iets in bet
oor en deze verdween om oogenblikkelljk
daarna terug te komen met twee solda
ten. Deze dreven de dieren het paleis
uit.
Hijgend kwamen ze bU
aan.
„Marianneke" zoo begon de geit, „wU
hebben je hulp niet meer noodig, want
we blUven hier in de stad. Ééns komen
wU in je domje terug en zal je de be-
looning ontvangen voor alles wat Je hebt
gedaan.”
Zoo ging bet kleine meisje alleen naar
het dorpje terug en aan den Ingang van
de straat kwam ze haar moeder al te
gen, die er niets van had begrepen, dat
ze de heeie wasch "in een hoek had ge
vonden. Marianneke vertelde haar
heele geschiedenis en ze moesten
hartelUk om lachen.
Doch van dien dag stierven in de stad
waar het Koninklijk Paleis stond, hon
derden katten, honden en geiten. De
menschen klaagden bun nood tegen el
kaar, maar konden niets tegen de ver
woesters aanrichten. Ze wisten maar al
te goed dat er een hond, een poes en een
geit rondliepen, die tegen elk dier ruzie
maakten en het vermoordden en als de
menschen dan tusschen beide kwamen,
waren de dieren hen te vlug af en bleef
er alleen een dood beest over.
Toen de Koning dit hoorde, schoot het
bezoek der zonderlinge dieren hem door
den geest en hij gelastte, dat men de drie
en zoo doorgaande, tot de bocht uit is.
Hoe langer ’t duurt, hoe liever en de
voorbijgangers gaan de vroolUke jeugd
lachend met een omweg voorbij, om het
springspel niet te storen.
Ge moet er eens op letten als ge touw-
tje-springen ziet, wat er zooal gezongen
wordt. Hier en daar zien we nu nog
touwtje-springen, en anders komt het op
koudere dagen In den zomer of tegen het
najaar zeker weer.
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
d
>r
te
t
e
is
n
>r
it
n
it
n
e
U
le
in
it
en
in
iet
er
ef
Zus zit te leeren, heel stil en zandachtig
Een moellUke les uit een heel geleerd boek,
TUd voor te spelen kan zus nu niet vinden.
Poppen en bal liggen maar in een hoek.
Eerst moet je leeren en dan mag je spelen,
t Leeren gaat voor, weet je dat, kleine vent?
Heuach, *t ia véél prettiger samen te spelen.
Als Je heel goed al je leasen eerst kent!”
Nu komt bU zachtjes- wat nader bU 1 zusje;
„Zeg, heb Je werkelijk geen oogenblik tUd?
Ik weet een leuk spel zeg; gaan wU dat spelen?
Houdt nu eens op met die geleerderigheid
Maar ook haar broertje kan het niet bekoren.
Dat zusje zich zoo heel niet met hem bemoeit,
Veel liever was hU eens prettig gaan ballen.
Of had er fUn met z'n zusje gestoeid!
Maar zus zegt heel ernstig: „Neen jongen, dat gaat niet,
’t Leeren gaat voor, weet je dat kleine man.
Als JU ook later de school gaat bezoeken,
Heusch, dan begrUp Je er wel alles van!”
kwUt."
„Wees gerust moeder”, zei bet meisje
en terwijl ze haar wit kanten mutsje
opeette, zong ze een vrooUJk deuntje.
in
1-
in
laten verrichten. Schoenmakers, sme
ten, wevers, pottenbakkers, alle
bachten die er maar bestaan, werden
door die dorpelingen uitgevoerd. Ook de
vrouwen maakten zich verdicnstclük,
zant zij waschten het linnengoed voor de
menschen uit de stad en als de kinde
ren niet naar school hoefden, moesten
tij die wasch naar de stad brengen.
m
in
te
sg
sn
ng
!1-
:1-
ag
ze
„Ik denk er niet aan”, antwoordde de
Koning. .Morgen komen ds paarden.
Marianneke die heel erg bang van
honden was, liet de kruiwagen hard op
den grond vallen en bleef vol schrik
staan.
„Woef...
miauwmiauw".
Marianneke zag de drie dieren een
voor een met hun kop uit de wasch
mand komen.
.Luister,” zei de hond tegen
Marianneke. „WU willen naar de
stad en JU moet ons er heen bren-
j gen, want wU weten den weg niet.
Als je het doet, zullen wU je be-
loonen, maar als Je het niet doet,
zullen wU Jé dwingen.
Marianneke zag wel dat ze wijs
deed de dieren te gehoorzamen en
vroeg aan den hond:
„Waar moet ik Jullie naar toe
brengen?"
„Naar den Koning,*
luidde het antwoord.
Marianneke keek den
hond eens verbaasd aan.
maar toen ze de wilde
oogen van het dier zag,
vond ze het raadzaam geen verdere uit
leg te vragen.
Ze maakte aanstalten den kr
weer op te nemen, toen de effie
plotseling uit de mand sprongen.
„Ga JU op den kruiwagen zitten,” zei
den ze tegen Marianneke „dan zullen wU
hem wel trekken."
Heel lang geleden bestond er ergens
in Frankrijk een dorpje waar alle kin
dertjes hetzelfde gekleed waren.
De meisjes droegen een wit bloesje
van kant en een lang, gestreept rokje,
hetgeen allerleukst stond en de Jon
gens hadden allemaal dezelfde broek
van bruin linnen met een roode bloes.
Dit dorpje was echter niet al-
le-n om z’n zonderlinge klee-
derdracht beroemd ge
worden, maar ook omdat
de stedelingen er
alle mogelUke
werk konden
ten.
t Was maar een kleine wandeling en
de moeite werd ruimschoots beloond.
Daar waren in de eerste plaats de wei
gelia’s mét hun klokvormlge witte en
rose bloemen dig. 4). Verder stonden
een paar kamperfocliestruiken in bloei.
Mientje stak haar neus eens in de bloe
men, maar ze rook bijna niets.