EEN WARM UITSTAPJE DE NACHTELIJKE TOCHT c- VAN ALLES WAT PRINSES ROBBEDOES 5) n a T ONVOORZICHTIGE MUISJE 1 De B. L. N. S. VAN EEN GROENLANDSCHEN JONGEN iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiim T T"; mjHiiiiiiiiiitiiiitiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiuujiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiHiiiiiiiimiiiiiuitiiiiiiiuiiiiii ,4 7' Ak F M 5 of bestrafte zorgeloosheid an- t door ANNY SLUYTERS a JOHANNA OOR—PRINSEN M Waar h(j aren in den omtrek kon wegkijken 4^ AUe drie zaten ze in gedachten verzonken. was WIST JE DAT? VOORNAMEN EN HUN BETEEKENIS. Allemaal hebben we een naam. herkende hij het houweel van rijn vader van Arthur): j ver- Bast laantje, Baantje): A ^1 rechter- t der zoon I Cristina. echter vandaag maar een O dan der worden echter maar wildweg uitgedeeld. pas Hoewel het nop vroeg in den middag was, stak de oude vrouw reeds de petro leumlamp aan en terwijl zij zich bij het vuur zette om dit aan te wakkeren keek ze haar zoontje van terzijde aan en sprak tot hem: „Olaf, ga nog eens naar den uitkijkpost en zie of vader nog niet terugkeert. De donkere wintertijd is aangebroken en ik maak me ongerust over hem, want lang reeds had hjj thuis kunnen zün." In de schuren lag het graan. Poesje tipte af en aan. Spiedde listig, lederen dag. Of het niet ons muisje zag. En daar op ’n goeden keer, Zag ze het warempel weer! 't Liep en at z’n buikje rond Aan de korrels op den grond. Hup. deed poes en met z’n klauw Pakte hij het muisje gauw. Beet het duchtig in den kop, At met huid en haar het op. Zorgeloosheid, lieve kind. Altijd d'r bestraffing vindt. b d R s< tx n b Ui w r SI kt b d< M al di Geruimen tijd ging het goed, maar een eindje verderop werd de zee veel woester en het ergste was, dat er een flinke storm op kwam zetten, die het bootje heen en weer deed zwaaien. En in minder dan geen tijd was de prinses zoo erg zeeziek, dat ze dacht dat ze er aan dood zou gaan. 1 I l t v i o H dac V gesi bed alle aan mai Hat «om diei helt Hit] Hitl ied< de dac Hit] *ün van Var een Hol doe: lede •ter mot aan twe, ovei van Ned tijd] lijk, *ch< VI ke nt Pt BI ee be de In on vo vei de 1 da dit all bei ka me Uil Vit net Ho me rei Fr wij alt doi Dei gat strl Vla tag C Hol wai pol ach hel dig ten sta nes pat geb hoe rise hul iet vre duli fon jon roei «vei ten Gelukkig echter wist ze met inspanning van alle krachten den wal te bereiken, waar haar moeder al angstig naar haar stond uit te kijken en hardop bad dat Prinses Robbedoes behouden mocht blijven. De Koningin hielp 't ondeugende prinsesje zelf aan wal stappen, maar ze was te blij dan dat ze het over zich kon verkrijgen haar ernstig te straffen. blik de oogen open, kreunde en viel weer in zijn verdooving terug. Olaf begon nu de verkleumde handen en lichaamsdeelen te wrijven en na ge ruimen tijd kwam er eenige beweging op het gezicht. Zachtjesaan ontdooide de vader, niets zeggend, doch tevreden en gerust in het gelaat van Olaf starend. Toen Olaf die zware taak volbracht had, gaf hij zijn vader een versterkenden drank en liet hem wat eten. Daarna hielp hjj hem in de slee en bedekte den ouden grijsaard met berenvellen. Zoo reden zjj, het hoofd afgewend van den Oostenwind, over de wijde vlakte naar huis. Van tijd tot tijd keek Olaf naar zijn vader, die Poesje wou 'n muisje grijpen. Maar het muisje was te vlug. Wipte in z’n gaatje t’rug! „Wacht,” zei poes, „als de aren rijpen, Leg Ik stil mjj op de loer In de schuur van Hannesboer, En pas op. als JU je snuitje Daar durft laten zien, klein guitje; Dan, zoo waar ik poesje heet. Pak ik één, twee, drie je beet. En in minder dan geen tijd Ben je 't lieve leven kwijt!” „Ph!” piept muisje, „praatjes hoor. Stel je, als 't je blieft, niks voor!" bewustzijn had verloren en als zijn zoon hem niet gevonden had, zou hij onder de sneeuw bedolven zijn geweest.... Het was stil geworden in de hut. AUe drie zaten ze in gedachten verzonken. De vader verbrak het eerst de stUte en naar 'n klein kastje gaande, dat aan den wand der hut hing, haalde hjj er een mooien keten van berentanden uit, dien hij aan zjjn zoontje gaf. „Ziedaar", sprak hij. „Deze tanden wa ren eens het symbool van mijn moed, be toond bij berenjachten, doch thans geef ik ze jou voor wat je hebt gedaan.” Olaf hing den keten om zjjn hals en als later de menschen den knaap zagen met zijn onafscheidelijk snoer, keken ze hem bewonderend aan en geen zijner vrienden was ooit jaloersch op hem, want hij bleef eenvoudig en moedig zooals dien nacht, toen hij zijn vader van een wissen sneeuwdood redde. (Chris, Cristina, Stien, den gezalfde; Christen. me in een eigenaar hij VAK Na deze mededeellng werd er opge broken. Kees had z’n mondharmonlka vergeten en dus- zette Henk ih: „Fer^ me jongens, stoere knapen”; een ge schikt lied om op naar huis te stap pen. Vrooljjk zingend kwamen ze weer thuis. Be'v- K' niet uit den grond maar uit een de re plant haalt.” „Net als het warkruid” zei Mientje trots. Dat had ze onthouden, want dat nogmaals het huis binnen en legde zijn snoer met houten kralen op tafel, ten teeken dat rijn moeder gerust kon zijn, pakte eenige berenhuiden van den wand en ijlde naar de slee, die hij met vliegende vaart voortdreef. Maar hoe verder hij van huis raakte, des te gevaarlijker werd de weg. Op som mige plaatsen kon hij slechts heel zacht jes rijden en moest hjj eerst peilen of de sneeuwmassa niet onder zijn voeten zou wegzinken, want het was duidelijk zicht baar dat er zware stormen hadden ge woed. De felle wind striemde hem in het gezicht en koud en vermoeid zette hij zijn tocht voort. Steeds Het hij zijn schel ge vangen. Welk een vreugde beteekenden voor haar die woorden: Weer hebben wij een prooi Aan sneeuw en wind ontrukt. Ziet, alles lijkt nu mooi. Geen onheil, dat meer drukt. O, spieg’lend Ijs, o. kleed van sneeuw, Hoe blank zijt gu en zacht, Maar wild ontwakend als een leeuw. Dan neemt gons in uw macht. Bij de slede gekomen omhelsde rij Olaf en nam naast vader Gaade plaats, die nog altijd rustig sliep. Thuis gekomen droegen zij hem voorzichtig naar binnen en legden hem. gehuld in dikke dekens, in bed. Toen hij wakker werd en rondkeek kwam alles hem helder voor den geest. HU riep Olaf bij zich en drukte den jon gen aan z'n hart. Daarna ging hij. ondersteund door zijn vrouw, bij het haardvuur zitten en ver telde wat er gebeurd was. Toen hij al zijn hulden had verkocht Prinses Robbedoes was nog eten klein meisje, maar ze deed niets liever dan den heelen dag aan den waterkant te zitten en te kijken naar de bootjes, die in en uitvoeren. Eindelijk kon ze het verlangen niet weerstaan om zelf te gaan varen en ondanks het herhaaldelijk ver bod van haar moeder, de Koningin, stak ze van wal. spreekt" eens vertellen keraeboomen van van van Nu. moeilijk was de naam niet om te onthouden: bremraap. ,Xn die bremraap groeit op de brem, het is een woekerplant.” vertelde Henk verder. „Wat zeg je? Ik heb er niets van begrepen, woekert, wat is dat?” vroeg Bram die wel eens meer pas luisterde, als het voornaamste juist verteld was. „Brammetje, Brammetje, kom je weer achteraan!" plaagde Henk. Maar toch vertelde hij nog maar eens dat het een woekerplant is en dat die plant leeft ten koste van de brem. .Er staan er hier vier, dus is t niet zoo heel erg om er een uit te graven” zei Henk. o .Kijk, de bremraap heeft eigenlijk geen echte wortels, wel een soort knob bels. Die knobbels zoeken in den grond den wortel van de brem op en zuigen den wortel uit. Zjj heeft geen groene blaren en daaraan kun je zien dat het een parasiet is. Zoo noemen we een plant die leeft van t voedsel dat zjj (fig. 5). Zoon heksenbezem ontstaat door een schimmel die in het tyout van den kerseboom leeft. De schimmel groeit er aan alle kanten doorheen en zuigt sappen uit den tak. Dan beginnen alle knoppen uit te loopen en geven lange dunne takjes. De tak krijgt dan wel bladeren maar geen bloemen. Al het voedsel, noodig om den heksenbezem te voeden, moet de boom leveren. Daar door levert hjj dus minder vruchten en is 't beter om den heksenbezem er uit te* zagen. Want die schimmel woekert steeds voort. Thuis zal ik je er een afbeelding van laten zien. Ook op de berken maakt de schimmel (zakjes zwam) heksenbezems. (Flg. 5). Maar op kastanjes en iepen, waarop ook veel heksenbezems voorkomen, heeft men nog nooit een schimmel ontdekt." De jongen, die slechts negen jaar was, i haalde z'n muts van berenhuid, sloeg een dikken wollen doek om en ging zooals zijn moeder hem gevraagd had naar het hoog ste punt in de buurt, waar hjj uren in den omtrek kon wegkijken. En spoedig had z'n geoefend oog zich overtuigd: nog altijd was er niet 't minste teeken van rijn vader te bekennen. Peinzend liep hü naar huls terug en probeerde zijn moeder gerust te stellen, „want”, zoo zeide hjj haar, „nog nimmer had vader zoon groote vracht huiden naar de stad gebracht. Waarschijnlijk had hij ze niet vlug genoeg kunnen ver- koopen en was zijn terugtocht daardoor vertraagd.” Maar in stilte vreesde hjj dat sneeuw stormen den ouden man hadden verrast Zoo zaten ze zwijgend bij elkaar, Olaf bezig met houtsnijwerk, zijn geliefkoosde bezigheid in de donkere winterdagen en zijn moeder breiend aan wollen truien voor de koude dagen. Van tijd tot tijd gingen ze naar buiten, doch telkens te vergeefs en na voor de laatste maal ge luisterd te hebben of zij de zilveren belle tjes van de slee niet 'tonden hooren, be gaven zjj zich ter ruste. Buiten was alles even eenzaam. De uit gestrekte vlakte, bekleed met een dikke laag sneeuw, werd nu en dan even ver licht- door de maan. In de verte hoorde men bet janken van uitgehongerde dieren, die hun rooftochten langs de Ijsbergen den heelen nacht voortzetten, en telkens wanneer Olaf dat gehuil hoorde, liep er een rilling langs zijn lijf, want slapen kon hü niet. Hoewel hjj nog jong was, bleek hjj meer moed te menig Ijs- hjj met gevulde beun huiswaarts gekeerd. Nauwelijks echter was hü eenige mjjlen ver of een zware wind kwam op zetten. Hjj dreef de dieren sneller en sneller voort, doch hoe harder hjj reed des te slechter scheen bet weer. Groote sneeuwvlokken vlogen hem in het gezicht. De honden werden hongerig en toen hij in hadden ze verleden jaar op de hel ge vonden (fig. 3). „Zoo was X", zei Henk, „net als «en heeleboel schimmels en bacteriën. Voor al de honingzwam en de tondelzwam zjjn daarvoor berucht. De honingzwam leeft meestal op beuken, de tondelzwam komt veel op vruchtboomen voor." „Nu je van vruchtboomen zei Jan, „moet je wat heksenbezems zijn. Laatst was er een boomgaard, die zei, dat plan was de heksenbezems uit een z'n kereeboomen te zagen.” „Wel” zei Henk: „In allerlei boomen, maar vooral in de kerseboomen en ber ken vind je soms een opeenhooplng van kleine takjes, die uit een grooten tak of uit den stam te voorschijn komen; 't lijkt wel een beetje op een vogelneet fluit hooren, maar niets verried de na bijheid van zjjn vader. In de verte hoorde hjj het grommen van ijsberen en hij kreeg schrik zoo alleen te zwerven midden in den nacht. Plotseling werden de honden onrustig en begonnen te hullen. Olaf begreep niet wat dat te beteekenen had, doch toen hjj van uitputting in slaap gevallen was en dAn, verheugd nog slechts een.half uur van huis te zijn, dacht hjj aan de vreugde van zjjn moeder. In gedachten verzonken merkte hjj niet, dat in de verte enkele gedaanten uit de sneeuw opdoken. Eerst toen ze in zijn onmiddellijke nabijheid waren had hjj i hen in de gaten en verschrikt keek hjj i een woeste vaart voortreed tuimelde de op. Doch toen hjj de vrienden van rijn slee om en viel hjj tegen een harde vlakte vader herkende, die hem vragend aan- aan. De schok was zóó hevig, dat htj het staarden, gleed er een glimlach over zijn gezicht en wees htj op den slapenden man. Olaf vroeg hen of zij zjjn moeoer wilden waarschuwen en zij voldeden ■jraag aan dat verzoek De oude vrouw zat schreiend bij het vuur. Ze had dien nacht, evenmin als Olaf, kunnen slapen en was opgestaan. Toen zjj bemerkte dat Olaf weg was had ze hem overal gezocht. Zij begreep wel, dat hij op zoek was naar zijn vader en wachtte kalm af. Maar uren waren voorbij gegaan en nog steeds keerde Olaf met terug. Zij kon. het niet langer uithouden en snelde naar de buren om hen te wek ken en ter hulp te roepen en zoo kwam het dat Olaf de mannen ontmoette. Toen zij moeder Gaade vertelden, dat Olaf en vader er aankwamen, Uep zij hen blootshoofds tegemoet. Reeds hoorde zij Olaf, die met heldere stem het reddmgs- lied zong en tranen rolden langs haar voorbij een hoogen berg kwam viel zijn oog op een donkere plek. HU bracht zijn slee tot stilstand, gaf den honden enkele stukken visch en haastte zich naar de plaats. Zijn oogen hadden zich spoedig overtuigd. Hjj beefde van angst. Daar voor hem lag de slede van zijn vader, doch niets was er meer heel ge bleven. De honden, die nergens meer te vinden waren, hadden, uitgehongerd als zU schenen te zijn, de tuigen opgegeten. Zijn vader was nergens te vinden en hopeloos stond Olaf bjj de slee. „Waarom waren die dieren losgebroken en waar was zijn vader?” Hij kon er geen antwoord voor vinden. En dan, zonder den moed op te geven, stapte Hjj opnieuw in zijn slede en dreef deze voort, steeds zoekend of hij eenig spoor kon ontwaren Mijlen had hij voortgejaagd en hij be gon reeds te wanhopen, dat hij nog iets vinden zou. Doch zie: vóór hem op eenige meters afstand stak iets boven de sneeuw uit. Hfj liet zUn slee voor de tweede maal stilstaan en bukte rich naar het uitste kende stuk. Het eerste oogenblik kon hü niet on derscheiden wat het voorwerp was, maar nadat hij de sneeuw had weggeveegd en het Ijzeren ding zichtbaar werd, herkende hjj 't houweel van zijn vader, want in den steel stonden de letters V. G. Vigen Gaade gegraveerd. Wellicht lag op die zelfde plaats ook zjjn vader en met koorts achtige haast graafde hü verder. Het duurde slechts eenige minuten. Ontzet staarde hjj op liet lichaam, dat daar voor hem lag. Het leek of alle le- ven was geweken. De vingers wa- ren stüf en aan de muts, die óp het hoofd ge kneld was, zaten drup pels, die be vroren wa ren. Het ge zicht was spierwit. De oogen waren dicht. Vlug Olaf klein OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN nam zUn zak- spiegeltje en hield dat voor den neus en den mond van zUn vader. Een kreet van blijdschap ontsnapte hem. toen hU bemerkte dat het spiegeltje dof werd van diens adem. Vader leefde dus nog. De jongen deed zijn handschoenen uit en* op de knieën gezeten riep hü: „Vader. Ik ben hier bü u. Hoort u mü niet!” Alleen een kleine beweging was 't ant woord van den armen man. „Vader”, vervolgde Olaf weer, „houdt moed. Ik zal u spoedig thuis brengen", maar geen verstaanbaar woord kreeg hü terug. ZUn vader deed slechts één oogen- eerste portie. De volgende weken volgt dan de rest. Je moet hierbü echter nog wel denken, dat veel namen van andere namen zün afgeleid of door verbastering tot heel» andere namen zjjn geworden. Zü hebben dan natuurlijk dezelfde 'oeteekenis als het oorspronkelijke stamwoord. Wie zün naam in dit lijstje nog niet vindt wanneer ik ze alle gehad heb en hü is er erg nieuwsgierig naar die mag het mü vragen. Misschien help ik hem of haar dan wel aan de oplossing. Alleen van het stamwoord geef ik de beteekenis. De afgeleide woorden zal ik er tusschen haakjes achter zetten. Daar gaat ie: Aart: oud. Abraham (Bram'vader eener groote menigte, Ada; schoonheid. Adelbert (Alberta. Adeline, Adelheid. Allda, Daatje. Aaltje, Albert): edel van afkomst. Adolf (Adolfina. Dolf): edel wachter. Adriaan (Adriana, Jaantje, Jana, Arte) krachtvol, dapper. Agatha (Aagje, Aagt)goed. Alexander (Lex. Sander): mannehjke hulp, man des strljds. Alette (Letje. Elsje): verjaagster menschen. Alfonsus: edele stamhouder. Alfred: goed raadsman. Amelia: arbeidzaam. Andreas Andries, Dries)mannelijk. Anna (Naatje): de bevallige. Antje (Anetta): de moedige. Antoon (Toon. Tania, Antoinette, Teun): een die vooraan staat. Arend (Arnold, Nol, Noldus, machtig als een adelaar. Augustus (August, August»)de hevene, de heilige, de toenemende. Barbara: vreemdeling. Barend (Berend, Beert, Bernard): ster ke strüder. Bastiaan (Bas, de eerwaardige Benjamin (Ben) hand. - Bertha (Bartje)vastberaden. Boude wijn: dapper vriend. Caspar: schatmeester. Caecilia: blind. Christiaan i 1 3 tientje) van Christoffel: Christusdrager. Clara: beroemd. Constantün: standvastig. Cornells (Cornelia. Cor, Kees, Kreils, Kee): van het kweeken van den Kornel- of Kornoeljeboom. Coenraad (Koerf)raadsman des volk» Daniël (Daan): God is rechter. David: beminde. Desiderius: Gewensch^ Diederik (Dirk, Dlrkj«: heer des volk». Dorothea (Doris, Dora, Doortje)God»- geschenk. Bü een paar bremstruiken die hier en daar nog een gele bloem vertoon den, waren ze gaan zitten, om wat uit te rusten. De zon scheen al dagen lang uit alle macht en er was vandaag zelfs geen zuchtje te bekennen, dat wat koelte over de velden bracht. Toch waren ze er maar op uitge trokken. want den heelen middag thuis zitten, leek hun niets aanlokkelijk. Het was er immers even warm om. Henk. Toos en Mientje waren verdiept in de peultjes van de brem. Henk had er een paar afgeplukt die een beetje anders waren dan de overigen. (Fig. 1). Ze waren dikker en wat gezwollen. Henk vertelde dat het kwam omdat een galwesp er haar eitje in had gelegd. Eigenlük allemaal minstens twee, na- melVk een voornaam en een achternaam. De meesten hebben een paar voornamen en deftige menschen meenen aan hun deftigheid verplicht te zün er een heele serie voornamen op na te moeten hou den. Waarvoor dienen die namen eigen lük en wat is eigenlük de reden, dat we allemaal zoon ding hebben? Dat snappen jullie nat.urlük allemaal. Dat is heel eenvoudig noodzakelük ter onderscheiding van de verschillende menschen. waarbü niet alleen achterna men voldoende zün, maar waarbü de voornamen ook een groote rol spelen. Hemeltje lief, stel je eens voor, dat we het alleen met een achternaam moesten doen, hoe werd een Amsterdamsche brie venbesteller dan uit de honderden hoofdstad? Die voornamen niet wildweg uitgedeeld, maar worden aan de pas geboren kinderen volgens vaste gewoonten gegeven. Zoo heeten velen naar grootvader of grootmoeder, oom of tante, vader of moeder. Sommigen heeten weer naar een broertje of zusje, dat gestorven was, voor ze geboren werden. Maar ook de voornamen zelf hebben een éigen beteekenis en de namen, die we uit de Bübelsche geschiedenis ge leerd hebben, zün niet maar enkele vreemde klanken, maar beduiden ook werkelük iets. Zoo beteekent Mozes nJ. uit het water genomen. JuUie weten im mers, dat de Egyptische prinses hem in een biezenmandje in den Nül vond. Juda beteekent: ,HÜ >al God prijzen" en Samuel beduidt büv. „Van den Heer af gebeden.” In de oudheid gaven de ouders hun kinderen dus namen, die een beteekenis hadden. Zoo’n naam herinnerde büvoor- beeld aan een feit, dat was voorgeval len, of de naam was een profetie, van wat het kind later zou zün. Van’onze voornamen kan dit natuur- lük niet meer gezegd worden, en de eeni ge reden dat we Jan, Piet of Klaas hee ten is, dat we of een familielid van dien naam hebben of wat tegenwoordig ook in de mode komt dat de ouders hun kinderen allerlei buitenissige namen geven, om nou eens heel bijzonder te doen. Zoo ken ik büv. een meisje, dat kreeg den bloemennaam: Erica, terwijl een andere vader hier in de stad zün zoon lekker maakte met den naam van een onbekend sterrenbeeld. Toch .hebben onze gebrulkelükae voor namen ook nog wel een innerlüke beteekenis en ik wed, dat het jullie wel interesseert, wat je voornaam nu eigen lük we! beduidt. Daarom zal ik vandaag eens beginnen met de beteekenis van de meest beken de voornamen hier voor jullie neer te schrijven, voor zoover ik dat heb kunnen nasnuffelen. Ik neem Kees, die al dien tijd had staan luis teren, bood aan om er nog meer te gaan zoeken en verdween achter de struiken. Opeens hoorden ze hem roe pen: .Kom eens kijken wat een eigenaardige plant ik daar nu heb ge vonden.” Dat behoefde geen tweemaal gezegd te worden. Ondanks de warmte, scho ten al de leden van de club overeind en draafden naar Kees, die triomfante- lük stond te wachten tot ze kwamen. En wat zagen ze daar? Een groepje planten met hooge vleezige stengels en rood-brulne bloemen. (Fig. 3). Natuur- Hjk was bet Henk die alweer wist te vertellen wat dat voor een plant was. bezitten bewoner velden. Hü kleed de zich zachtjes aan en sloop naar de schuur ach ter het huis, vulde de antaam, nam een zak met visch en brood en spande drie honden voor 'n slee Toen dit gereed was ging hü büvoorbeeld ooit wijs Janssens in onze

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 8