CARO
PIET EN DE BOKSER
•’Az
EEN WANDELING LANGS
DE RIVIER
VAN ALLES WAT
SCHOOLTJE SPELEN
oc
cn
M
i
c
Tg y
door JOH. E. A. VAN PELLECOM
0
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
kwamen de kinderen nog eens
verre.
R. Fr.
loopje met
dat
vollen
de
-Se
e
kwam omniddeiluk op iyn ouden baas af
Ulsbeth):
Xz
Fran-
dat
vriend
7
i
t’
i
sterk
bet
strijder voor
(Louis):
(Wordt vervolgd)
4
S
d.
1
Netjes op een rijtje,
Zitten Ans, Marie en Jet,
Spelen samen schooltje
Hebben erge pret!
Kijk, ik zal het voordoen,
Jetje niet zoo dom.
Keurig rechtop zitten,
Ansje, jij zit krom!
Voor hen staat gewichtig,
Jan, en op z’n neus
Heeft hij Vaders bril gezet,
Ja, dat deed hij heusch!
„Kinderen,” zegt hij deftig,
„Luistert nu eens vlug,
Allen netjes zitten.
Handjes op den rug!
Vertel me nu eons even:
Hoeveel is twee en zes?
Marlet je weet het zeker,
Die kent altijd haar les!
en Juichten over de jolige sprongen, die
het dier maakte
Caro
was
pelijk schoteltje melk wilden drinken, viel het
hun beiden op, dat er zoo weinig inzat. In
plaats van nu boos te worden op het keuken
meisje, werden ze boos op elkaar en het kwam
natuurlijk hierop neer, dat de Bokser Piet een
draai om d’r ooren gaf, die wel voor de poes,
maar niet voor de poes was.
„Wil je wel eens maken dat je wegkomt,"
Vandaag zetten we onze reeks van voor
namen voort. We waren gebleven bU die,
welke beginnen met de letter E.
Erg onder den indruk was hij nu ech
ter niet en vroolyk trok het clubje naar
huis.
All
he
he
st
vr
st
al
vs
ke
ce
W:
dl
ki
n
5
i
I 5-
11
ach
noe
V
Imp
ove:
ven
koo
nar
I<
ziel
E
ven
lani
don
dec
E
den
con
zelc
har
een
K
dre
B
beu
mir
zier
mei
kin
mei
mir
ren
elk<
hut
hle
net
woi
len,
hav
der
tiel
op
wai
Wk
gen
die
HJk
7
vro
lin|
sch
hU
wai
rot
.var
I
I
Inn
vai
vos
I
set
hei
led
2.51
I
256
gul
183
ret
tro
vai
I
bel
1
sto
dot
gei
ste
on
1
ovi
de
nli
aa
ttn
in
mi
ooi
«41
1
in
ste
nu
we
pn
sti
van dt gele
HU trok een
voor zUn krachten
veel te zware wagen
Zoo gaat het een poosje.
Dan roept Meester luid:
„Kinderen naar huis toe,
Onze school gaat uit!”
Leende rt
leeuw.
LodewUk
volk.
Lydia: ingeboren.
Als "je goed je best doet
Lees ik straks wat voor,
Uit een boek met sprookjes
Maar goed luisteren, hoor!
t
Ook het kleine poesje
Is van de partij,
Mogelijk wordt hij later
Net zoo knap als zij!”
en wat beentjes voldoende geweest
den hond te verzadigen. Toen hij
fr grooter werd en zijn eetlust daar-
Lgflijken tred hield, zoodat hij met
lekker koel en frisch. Even moesten ze
uitblazen, toen begonnen de onderne-
mendsten al weer rond te snuffelen. Henk
had al gauw een paar mooie kokerjuf
fers gevonden (Fig. 1). Het eene kokertje
was van leege beukenootjes gemaakt, het
andere van heel kleine schelpjes. Nadat
ieder ze goed bekeken had en Toos er
een teekening van had gemaakt, werden
ze in vrijheid gesteld.
Kees was In beschouwing verdiept van
een paar libellen, die elkaar navlogen.
Het waren een groote en een veel klei
nere. Telkens leek het of de grootste de
kleinste zou pakken, maar door een han
dige wending ontsnapte de kleinste tel
kens weer. Eindelijk verloor hjj ze uit, het
gezicht.
Bram wastusschen de rietstengels aan
het zoeken en kwam met een paar
groote rupsen van den rietspinner aan
gedragen (Flg. 2). Het waren zulke
groote harige beesten, dat Ada onwille
keurig „ajakkes" liet hooren, waarom zc
hartelijk door de anderen werd uitge
lachen.
Bram had nog iets aardigs gevonden,
namelijk een paar witte vliesjes, waar
uit blijkbaar de pop van een libel was
had hij
menschen
hebben.
De kinderen van Brouwer, een werk
man, die den hond ten geschenke had
gekregen, hielden van het dier meer dan
van iets anders en juichten over de jo
lige sprongen, die het dier maakte.
hebt verkocht, beweerde de oude heer.
Mijnheer, antwoordde de werkman
verlegen, hjj heeft mjj beloofd, dat hij
den hond goed zou behandelen, en ik
ik kon het dier met den besten wil ter
wereld niet houden, hij at ons arm, wij
kunnen niet veel missen en dan.... de
hondenbelasting.
Inmiddels had de slager zwijgend den
hond uitgespannen en de dertig gulden
in ontvangst genomen. Heel stil en be
schaamd ging hjj met zijn kar verder.
Maar ook vader en moeder hadden er
plelzler in, als de kinderen rondsprongen
met den kleinen potsenmaker, terwijl
vader uit een steenen pijpje goedkoope
tabak rookte en moeder zich onledig
hield met breiwerk, waarbij de naalden
duizelingwekkend snel door de rustelooze
handen heen en weer bewogen.
Kortom, Caro was voor die arme men
schen een uitspanning, zooals de schouw-
tMirg die voor de rijken is, want zij wer
den niet moede zijn spelen te zien, tek-
wUl de rijken hun uitspanning dikwijs
maar al te duur moeten betalen.
In het eerst warén een paar aardappe
len
om
echt,
medi
gemak het middagmaal van de geheele
familie kon verorberen, begon de vader
van het huisgezin bedenkelijk het hoofd
te schudden over Caro, en toen hij voor
het eerst belasting moest betalen, zeide
hU, en het was hem aan te zien, dat het
hem moeite kostte.
Kinderen, het doet mjj leed, maar
ik kan Caro zoo niet langer houden. Hij
eet ons arm. En waar moet ik de hon
denbelasting vandaan halen? Buitendien
heb ik juist gelegenheid het dier voor-
deelig te verkoopen. De slager uit de
Gravenstraat heeft gevraagd, of ik hem
hft sterke dier wil overdoen. Denk eens,
moeder, hij heeft dertig gulden voor den
hond geboden.
Dat zou juist goed treffen, zei de
vrouw, wij konden het geld dan gebrul-
ken voor kleeren voor de kinderen en
kousen voor jou en wij hebben de
huur ook nog niet bij elkaar.... maar
zal de slager Caro goed behandelen? Er
zijn soms van die ruwe menschen onder.
Hij heeft het tenminste beloofd,
antwoordde de vader halfluid.
en zoodra dan ook de tuintjes aan kant,
de werktuigen opgeborgen en de cluble
den uitgerust waren, begaven ze zich op
weg. Hè, wat was het bulten stoffig! De
auto's wierpen heele wolken stof om
hoog. Maar aan den rivierkant was het
In zen huis leefden te zamen een heel
groote hond en een erg klein poesje.
De hond, die de Bokser heette, keek altijd
even nijdig, terwijl Piet, de poes, er steeds even
lief uitzag. Maar dat bewees allemaal niets,
want als het er op aankwam, was Piet ge
woonlijk veel vinniger dan de Bokser.
Op zekeren dag, toen ze hun gemeenschap-
bromde de Bokser, „zie je dan niet, dat het
verschrikkelijke ernst bij me is.”
„Bij mij ook,” zei Piet, en voor de Bokser
wist wat er gebeurde, was ze boven op den
Bokser zijn rug gesprongen en zette haar
scherpe tandjes en venijnige nageltjes in zjjn
breeden rug.
Je begrijpt, dat de Bokser voortaan' een
beetje voorzichtiger werd.
Hij is nog niets trotsch geworden op
zijn maandelijksch Inkomen. Zijn groot
ste eerzucht bestaat daarin, dat hij
steeds de oude trouwe vriend van den
huize mag zijn.
Nu neemt meneer
me, lachte Brouwer.
Maar wat zette hjj groote^ oogen op,
toen de oude heer antwoordde'
meen het
eerste voorwaarde is goede verzorging.
Nu lachte vader Brouwer van harte
en de kinderen sprongen en dansten om
het hardst.
Hoezee! Wat zal moeder blij zijn
als wij Caro weer thuis brengen, riep hij
jubelend. Dank u vriéndelijk, mijnheer.
U bent vandaag op onzen weg gezonden
om ons te helpen.
De oude heer schreef nog naam en
woonplaats van den werkman op en ver
volgens nam de vader zijn kinderen snel
mede naar huls, vergezeld van den trou
wen hond, die als uitgelaten om hen
heen sprong.
Het was moeilijk te zeggen wie de ge
lukkigste was: de vader, de kinderen of
de hond. Waarschijnlijk 'was het wel de
oude heer, die het bewustzijn met zich
ronddroeg, dat hU een goede daad ver
richt en een arm gezin gelukkig gemaakt
had. -
Thuis gekomen, haalde Caro de dolste
streken uit. HU keek in eiken hoek, rook
aan ieder voorwerp en likte leder der
huisgenooten in het gelaat.
Toen Caro nog een klein, aardig.,
hondje was en men niet kon denken,
dat hij een zoo groote hond zou worden,
het erg goed, evenals dikwüls
het in hun jeugd het beste
Eens kwamen beiden opgewonden met
behuilde gezichten uit de school.
Vader, riep Max. de oudste, wij heb
ben vandaag Caro gezien, hU herkende
ons dadelijk en kwispelde bedroefd met
den staart..
Neen, sprak Leentje, met den staart
kan iemand, dat wil zeggen een hond,
niet bedroefd kwispelen. Het is zóó. hU
kwispelde vroolijk, maar zag ons be
droefd aan.
Maar de slager, vader, vervolgde
Max, werd dadelUk woedend, omdat Caro
even bleef staan, om naar ons te kUken
en sloeg hem herhaaldelUk met een stok.
En hU had soo'n zwaren wagen te trek
ken.
Hm, zei vader Brouwer, dat is niet
goed van dien man! HU had mü toch be
loofd, dat hU den hond goed zou behan
delen.
Neen, neen, ik
ernstCaro heeft
thans een Inkomen
van. laten we
zeggen, omdat ge
zoo arm zljt, vijf
tien gulden in
Toen de slager den hond kwam halen,
huilden de kinderen erg, en ook vadefr
en moeder Brouwer pinkten traan
weg. Ook zU hadden het te kwaad gekre
gen, toen Caro hen met smachtende
oogen aankeek, als begreep het dier, dat
hU van zUn meester afscheid moest ne
men; hU had hard gehuild en aan het
touw getrokken.
Het was bepaald een verademing, toen
de slager eirHielUk Caro op straat had
gekregen. Het avondeten, smaakte de
huisgenooten heelemaal niet.
Maar toen zU den Volgenden Zondag
een stuk vleesch op tafel hadden, wat
maar zeiden gebeurde, vergaten de kin
deren voor dat oogenblik hun vlervoeti-
gen lieveling, aan wien zU feitelijk dat
feestmaal te danken hadden.
De hond werd dus verschacherd voor
dertig gulden, en zou weldra ondervin
den, dat het leven niet altUd uit spelen
bestaat.
De hond, die nu losgelaten was, kwam
onmlddellUk op zUn ouden baas af en
likte hem en de beide kinderen in het
aangezicht; de oude heer ontkwam ook
ternauwernood aan' de liefkoozingen -van
het dier. Aangedaan en verblijd zag hU,
hoe de kinderen hun Caro liefkoosden
en de hond vroolUk om hen heen sprong.
Komt, kinderen, zei Brouwer einde
lijk: Mijnheer heeft nu onzen Caro ge
kocht, nu heeft het dier tenminste een
goed huis.
De kinderen schreiden bU de gedachte,
dat zU weder van hun vriend afscheid
moesten nemen, maar de oude heer glim
lachte en zeide:
Ik heb den hond niet voor mU-zelf
gekocht, maar om dien ten geschenke te
geven aan uw kinderen, die veel van hem
schUnen te houden.
Max en Leentje juichten, maar hun
vader krabde zich achter de ooren.
Ja, meneer, Ik vind het heel aardig
van u en bedank u ook vriendelUk voor
de kinderen; ik zou zoo graag willen,
dat ik Caro kon meenemen, maar de
belasting en de kost, neen, het gaat niet
dan heb ik maar liever, dat u den
hond zelf houdt.
Men moet nooit iets ten halve doen,
glimlachte de oude heer. Daarom, goede
man, zal ik u een maandgeld van tien
gulden geven voor Caro.
Later
weenend van de school en vertelden, dat
de hond weer zoo slecht werd behandeld.
Dat gaat 'niet langer zoo, zei de
vader eindelijk. Morgen zal ik de kinde
ren naar school brengen en dan meteen
eens een hartig woordje over den hond
spreken
Werkelijk ging hU des anderen daags
mede. De kinderen zagen Caro reeds van
HU trok een voor zUn krachten
veel te zWaren wagen met
moeite voort en zijn nieuwe
baas, wien het niet vlug genoeg
ging, dreef het arme dier aan
houdend met stokslagen voort.
Be tong hing den hond reeds
uit den bek.
Daar zag hU zUn goeden
ouden baas met de kinderen en
herinnerde zich ongetwUfeld zUn
aangename jeugd, ten minste
hU kwispelde met den staart.
Het sneed vader Brouwer door
de ziel; het was, alsof de hond
wilde zeggen:
Hoe hebt ge het over uw
hart kunnen krUgen, mU aan
zeik een wreeden man over te
doen?
De kinderen beginnen te hui
len. toen zij zagen, dat de
slager aldoor op den hond los
sloeg. Him vader ging op hem
af en zeide:
Hé, meester, is dat de goede be
handeling. die je mU beloofd hebt? Ik
dacht, dat een eerlijk man zijn woord
hield.
Het Is ook zoo'n lui dier, dat altUd
wel wil vreten, maar .niet werken, riep de
slager boos. Je hebt mU den hond ver
kocht en je behoeft je niet te bemoeien
met wat ik er mee doen wil! En met die
dertig gulden was dat onbruikbare ge
dierte ook veel te duur betaald!
HU is niet onbruikbaar! antwoordde
Brouwer woedend. Maar een hond is
toch niet zoo sterk als een paard!
Schei toch uit met dat geklets, zei
de slager spottend, en. nog boozer wor
dend, zwaaide hU weer den stok over den
ongelukkigen Caro en dreef het dier aan.
De hond trok en deed een paar stap
pen.... maar viel weldra neer; zUn
krachten waren uitgeput. Het regende nu
slagen en schopjien.
Vader Brouwer balde in machtelooze
woede de vuist. Als hU nu maar een
agent van politie zag, die den ruwen
kerel wegens dierenmishandeling bekeu
ren kon! De kinderen lieten treurig het
hoofd hangen. ZU gaven nu niets meer
om hun nieuwe kleeren.
Hé, hé! klonk opeens een stem van
den anderen kant der straat, en een goed
gekleed, bejaard heer kwam naar den
slager toe. HU had de twist eenigen tUd
aangehoord.
Die man heeft gelUk. zei hU tot den
slager. Je bent kort en goed een dieren
beul! Schaam u! x
Oho! riep de slager uittartend. Wil
meneer zich ook al daarmee bemoeien?
Je hebt hier niets mee te maken. Ik ver
zoek u....
Dan vergis je je al heel erg; ik heb
alleen reeds het recht mU in deze zaak
te mengen als dierenvriend, die niet wil
aanzien, dat een schepsel van God mis
handeld wordt. Ik ben lid van de Dieren
bescherming; mUn naam is.... (hier
noemde hij den naam van een
algemeen geacht ingezetene, die
/I als weldoener, menschen- en
dierenvriend door ieder bemind
was en een hooggeplaatst rech-
f terlUk ambtenaar), en u hebt
nu de keus, óf door mU wegens
dierenmishandeling te worden
cM aangeklaagd, óf oogenblikkelUk
i fêt het arme dier ^t spannen
en het mij af te staan voor den
/l prUs. dien je er voor betaald
hebt. Ik zal voor dezen man ook
F als getuige optreden. Indien hU
u wegens beleediging wil aankla
gen. Wees voor het overige gewaar
schuwd, dat je niet meer vraagt
j dan je werkelUk betaald hebt. Ik
zal er een onderzoek naar doen.
Mijnheer, riep Brouwer, ver
heugd, dat de zaak deze wending
nam. dit kan ik u wel zeggen,
want ik heb den hond aan dien
dierenbeul verkocht. HU heeft er
mU dertig gulden voor betaald.
Het strekt u niet tot eer,
u het dier aan dezen man
Ada had een plekje ontdekt, waar een
mooie plant stond met purperen bloemen
en fUne bladeren.
„Een waterbezie!” riep Jan uit.
En Henk'voegde er aan toe: „Een van
de mooiste planten, die bU ons in het
wild groeien (Flg. 5).
BU de waterbezie stonden een massa
woUegrasjes en toen Kees, met goedvin
den van de anderen, die plukken wilde
om mee naar huis te nemen, gaf de
weeke grond opeens mee, en.zakte
hij tot zijn enkels in de weeke brei. Ge
lukkig, dat het zomer was. Maar wat
zagen zijn schoenen en kousen er uit!
Daar zou hU nog wat over te hooren
krijgen als hU thuiskwam.
Eduard: Beschermer des eigendoms.
Egbert: roemvol door het zwaard.
Eleonora (Nora): barmhartig.
Eliza: God is zUn heil.
Elisabeth, (Betje, Betsy,
aanbidster van God.
Emma: bij.
Engelbert (Engel)schitterend als een
engel.
Esther: ster, sterrenglans.
Ernest (Ernestine)onbeweeglUk;.
Eugenie: welgeboren.
Eva: leven, de levende.
Everard (Evert): sterk als een ever.
Ewald (Ewout): handhaver der wet.
Ferdinand: dapper voor den vrede.
Filippus (Fillppina, Flip)liefhebber
van paarden.
Floras (Floor, Flora) bloeiend.
Pranciscus (Francisca, Frans,
clna)vrU-
Frederik (Frits, Freek, Free): vrederijk
of vredevorst.
Gabriel: man Gods.
Gerardus (Gerard, Gerrit)krachtige
strüder.
Geertraida (Geertje, Trui, Truce, Trui-
da) strUdgeest.
Georg (Joris, Jurriana)akkerman.
GodardGode standvastig.
Godwin (Goossen, GoeewUn)
Gods.
Grietje zie Margaretha.
Gustaaf (Gustava)steunvol strUder.
GUsbert «GUs, GUsje): van heerlUke
aflmnsL
Hanna: God is genadig.
Helena (Lientje): aan zich verbindend.
Hendrik (Henri, Henriette, Hein, Hein
tje): overste des huizes.
Herman (Manus)krijgsman.
Hieronymus (Jeroen)Heilig van naam.
Huibert: voortreffelUk verstand.
Hugo (Huug, Huig)nadenkend.
Ida: jonkvrouw.
Isabella: ^phoone dochter.
Izaaklachverwekker.
Jacob (Jaap, Jacobus, JacomUntJe, Ja-
queline. Koos. Koba, Ko): een hielllchter,
een die verdringt.
Johannes (Johan, Jan, Jannetje, Han
nes, Hans); genadegift.
Jaspar: heilaanbrengend.
Jodokus (Joost, Justus): de rechtvaar
dige.
Karei (Caroline)man.
Katharina (Kato, KatrUn): rein.
KrUn: heldhaftig.
Lambertus (Lammert, Lambrecht, Lam
berts): van een vermaard land.
Laurens (Laura, Louw): als ’n laurier.
(Leonard)sterk als een
gekomen. Uit het witte vlies staken één
paar witte draadjes, adembuizen uit
den tUd toen het dier nog larve was.
Een prachtexemplaar van een egels-
kop (Fig. 3) deed Bram bUna zUn goedé
voornemens vergeten om geen bloemen
lagmiddag was bestemd
„Tuintjes zUn wel gezellig, maar ze kos
ten een hoop onderhoud." Die verzuchting
slaakten de B. L. N. S.’ers wel eens als zU
aan het wieden waren en er nog maar al
tUd grassprietjes en onkruid te zien waren.
Maar ze waren allemaal even behulpzaam
voor elkaar en wanneer de een klaar was,
hielp hij den ander een handje. Zoo was
het mogelUk. dat er toch nog tUd over
bleef voor een wandeling.
te plukken. Maar hU bedacht zich bUtUds
en probeerde op zUn beurt een teekening
te maken, wat hem goed gelukte.
Tusschen het riet slingerden zich de
stengels van bitterzoet met hun prach
tige paarse bloemen met geel hart (Flg.
4). „Waarom heet die plant eigenlijk
bitterzoet?” vroeg Mientje.
Jan brak een tak af en gaf een stukje
van den stengel aan Mientje. „Proef maar
eens, maar slik geen stukjes in, want de
plant is een beetje vergiftig.”
I Nu proefde Mientje en ook Bram, die
1 de plant nog niet kende, eerst den bit-
I teren en daarna den zoeten smaak.