zie HET SPROOKJE VAN DE ZEE EEN BRIEF VAN JAN LI MIETJE Zoo’n vlijtig Naaistertje VAN ALLES WAT zv dat om „du niel zier dus ties 11 be dill H die voel en 1 rege invc was 1 DI door E. M. De B.L.N.S. X 1/ Ti$3 8 6 5 1 3 4 15 16 12 14 12 11 9 23 24 22 21 18 19 17 30 31 32 28 29 27 25 39 40 38 37 36 35 34 33 41 55 56 53 54 52 50 51 57 Tg t i die chrysamthen HERMAN J HAIJEMAIJE RO KOPOTT. OisterwUk die alleen meeldraden bevat- Beste allemaal. WAARZEGGERIJ Dat is een leeljjke oude vrouw .9 BAL STOEL zoo jullie JAN. DE WEG DOOR DE 64 HOKJES BLOTTER 2 1O 20 26 t nooit meer doen?” jullie 47 48 46 45 43 44 42 49 63 64 62 61 60 58 59 in de breedte. Is dit gebeurd, dan zet je -•aai w OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Het smaakt haar heerlijk na dat werk, Ze eet nu wel voor tien, Je kunt het heusch gelooven hoor. Ik heb het zelf gezien. Nu maakt ze voor haar baby-pop Een sloopje, keurig net, Dan weer een -aardig kussentje Voor groote Lies haar bed. Zoo werkt ze steeds maar vlijtig door. Tot moeder roept: „Kom Greet, Leg nu dat naaiwerk even neer, Het eten staat gereed.” Opoe woonde In glndsche straat. En, van bloem of vlinder. Had ons Mietje op haar pad. Afleiding noch hinder. Daarvan hield het oudje zéér: Moeder aei: „reusachtig En Mie bracht ze gaarne naar Opoe-van-haast-tachtig. Mietje mocht, voor Moederlief. Opoe gaan bezoeken. En haar brengen als beloofd Een paar pannekoeken. Maar een kleine schoolvriendin Kwam klein Mietje tegen. En de vroeg: „Wat heb Je daar?" Niet in X minst verlegen. Je begint met een vierkant te teekenen met M hokjes, dus 8 in de lengte en 8 Mietje, och, was braaf maar zwak. En deed als Roodkapje: Sprak van Oude Opoe en Van haar lekker hapje. En geen wolf sprak Mietje aan. Zelfs geen hond of katje: Mietje liep dus stevig dóór Met haar lekkers.... Vit je? we ook verscheidene vlogen den heelen en weer en bij een van de Opoe wachtte tevergeefs Op haar pannekoekje, Mietje kreeg toen Moe t vernam Billijk op haar broekje. hebben Karekieten heen *n Heel aardige goocheltoer is de vol gende. Je zet een flesch op tafel, waarin aan een draadje aan de kurk een klein gewichtje is gehangen. bloemen, ten. Vogels gezien, tijd En van praten kwam toen zien. En van kijken.... proeven.... Een héél, héél klein stukje maar.... Méér zou niet behoeven! Hi de 1 ham wij gew< da als 1 mie Da Be zoud daad of n De onze alle bracl mog« wel, z'n aand meer moet dergt niet gen, voli al dl ons 1 En achaa get ar het dring mang wordt En tijd r op ge aan: onz rijk e naar tot ht begin: Nu tenmi ke po de mi ping” De tot wi O» d —Weer van Za dag ge Toen avond men wi Bia-Toi bad eei die een De loco len in Tot ■egentii den mo den tre draagt gewond- Direci slag en de plas het opr Tegelijk daden <n de electro-i die van Bij h< Pende r loopen. 1 op deze express moest i gehoude grcoten onderzot Met naaien is ze mij de baas, Al is ze nog zoo klein, En ook borduren kan ze goed, Ze doet het zelfs héél fijn. ken een meisje, o, zoo flink. Ze is pas zeven jaar, In alles is ze bijdehand, Ja, s’ is van zessen klaar. niet oplichten, ten tweede mag je niet buiten het vierkant komen, en ten derde mag je in ieder hokje, uitgezonderd in één. slechts eenmaal komen. Wie weet er raad met deze wandeling! Mletje^flng dus dra op weg X Was niet vér: een stapje. En zij hoefde door géén bosch. Als voorheen Roodkapje. balletjes onder den tafelpoot en het andere vlak bij den stoel, waar je zelf zit, is gelegd. Wanneer je nu met je voet (zie de teekening) op dit laatste balletje duwt, gaat de tafelpoot omhoog en bet ge wichtje begint te slingeren. Het best kun je een tafeltje met vier pooten nemen, terwijl de poot, tegenover dien, waar onder het balletje ligt, niet op den grond mag steunen. Dit kun je bereiken door onder het kleed onder de beide andere pooten een paar stukjes karton te leggen. En toen werd het nacht en alles was heel stil en donker. Alleen bet groote licht van vader scheen ver oveg de zee. Maar Lotje kon toch niet zoo goed sla pen. Ze moest aldoor maar denken aan die lieve dame en ook aan de booze vrouw Och, wat zou zij toch graag die moots baren in de lucht zien. Als ze Jantje nu eens wakker maakte en als ze namen eens naar beneden gingen, naar het strand? De meeuwen daar schreeuw den zoo, maar ze hoefde er niet bang voor te zün, ae kende ae allemaal en ze WaAlvlvlU De sa 'reeselUi Meter U tief en i eons sta En de groote lamp stuurde heel ver haar licht uit voor de arme visschers, die nu zoo door de oude, booae vrouw geplaagd werden We hebben er om geloot, wie het eerst gaan zou en het lot trof mij. dus zit ik hier in het land van de vennen. Nu, het is er best uit te houden, hoor. Je kunt zwemmen en roeien en wande len en fietsen zooveel je maar wflt X Is jammer, dat het weer zoo ongedurig is en je altijd je regenjas bij je moet hebben, wil je niet doornat worden. Planten groeien er hier genoeg. Ik heb jullie bij de beschrijving van de vennen al een heele massa opgenoemd. Nu wil ik alleen vertellen, dat er nog vrij veel waterlelies (fig. 1) zijn en dat we gis teren oeverkruld <fig. 3) vonden. Die „we” dat zijn mijn neef en ik. Hij (m'n neef) heeft hier heel wat rondgezworven. Zoo is hij allerlei te weten gekomen. Hebben Jullie er wel eens over gedacht,, hoe het mogelijk is, dat een waterlelie' met zijn wortels in de vieze, stinkende modder kan wortelen en toch lucht krU- Lotje. „Als je maar heel zoet bent, dan niet, hoor zeewiertje. En mijn lamp boven is zóó helder en groot, dat de schippers zeggen: laat de oude vrouw maar brullen, we zijn dadelijk thuis. En nu moeten jullie naar bed, en dan vertel ik een volgenden keer verder." Na een half uurtje lag de tweeling on der de wol en vielen de slaperige oogjes vanzelf dicht. dat hieronder ook gedaan heb. Is dit gebeurd, dan moet je eens pro- beeren een potloodlijn door al deze 64 hokjes te trekken, maaren nou komt het: ten eerste mag Je het potlood van den stoel er op teekenen. Verder sk» je aap den laatsten poot nog een plak strook van S c.M.; die teeken je er aan. Nu knip of snij je den heelen omtrek uit. Denk er aan! Strak! Je ziet allemaal van die stippellijnen staan! Die moet Je ritsen, d.wa. je gaat daar met een scherp mes overheen, zóó» dat je er een keep inmaakt. Zorg echter vooral niet dóór het karton te snijden. Dit doen we, omdat we nu de pooten en de aanzetstrooken makkelijk kunnen ombuigen. De ritsnaad komt als nu van zelf spreekt altijd aan den buitenkant Ook buig je de plakstrooken om. De plakstrook aan den laatsten poot bestrijk je aan den kant, die tegen den achterkant aan komt met plaksel =n plak dien tegen den achterkant aan. Denk er aan: de plakstrook moet aan den binnenkant komen. Voor de houd baarheid kun Je den poot even met een clips vast zetten, die verwijderd wordfe als het plaksel droog ia De plakstrooken asm den bovenkant liggen nu platgebogen. Nu krijg of knip je een -vierkant van 8x3 cM.. met aan den eenen kant een plakstrook. Die rit sen, en met plaksel besmeren. Ook de andere plakstrooken nu met stijfsel of plaksel bestrijken. De plakstrook van de zitting komt naar beneden gebogen op de rugleuning, terwijl verder de zitting vast geplakt wordt door de plakstrooken. Op de rugleuning desnoods even een klein lijntje of vierkantje als versiering. gen om te leven? Tom wist het me net jes uit te leggen. Andere planten hebben aan den onderkant van hun bladeren kleine openingen, huldmondjes genoemd, waardoor ze ademhalen. BU waterplan ten met drijvende bladeren liggen dé huidmondjes juist aan de bovenzijde. BU de waterlelie zijn in de stengels lucht kanalen aanwezig, die met de hutd- mondjes in verbinding staan. De deelen van de plant, die in de modder zitten, krijgen dus van boven af lucht. Het oeverkruld, dat ik zoo net noemde, is een merkwaardig plantje. Je vindt er bloempjes aan, die alleen stampers en hadden alle een naampje van haar ge kregen. En wat zouden ze nu mooie schelpen vinden op het strand, want de lieve dame zou er nu zeker zijn. Op haar kleine, dikke voetjes liep ze naar zijn bedje en maakte hem wakker. „Vlug, sta op,” zei ze, „de lieve dame is beneden, we gaan naar het strand om schelpen te zoeken.” „O. maaj dat zal vadej niet goed vin den.” gaapte haar broertje. „Dat weet vader niet, domoor," zei Lotje, „we gaan heel zachtjes er uit, zoeken dan schelpen, gaan de mooie dame goeden dag zeggen en dan komen we weer terug." „Wel aajdig.” zei Jantje Dus stapte hij uit zijn bedje en ze be sloten zoo in hun hanssopjes naar bene den te gaan. Zoo gezegd, zoo gedaan. Ze daalden de heele lange trap af en waren heel vlug uit het zijpoortje. Dat was nooit op slot, dat wisten ze. En ineens stonden de twee kleine, witte figuurtjes op het groote, stille strand. „Toch wel gjiezelig," zei Jan. Hij was niet zoo erg moedig als de meeste kleine jongens. ..Kom nou maar.” zei Lotje en trok hem mee aan zijn hand. De schelpen pikten in hun bloote voetjes. Maar dat was niet zoo erg. daar waren ze aan ge wend. En zoo liepen ze tot vlak bjj het water. „Zie Je iets?" vroeg Lotje. ..Nee," fluisterde Jan, ,,'t is zoo donkej en we moesten maaj tejuggaan. Lotje „Nee, eerst wil ik de mooie dame zien." zei het meisje, en ze keek maar steeds naar de lucht en dan weer naar den grond. Maar mooie schelpen vond ze nergens en ze dacht er ook niet aan. dat de lieve dame niet verschijnt voor stoute kindertjes, die 's nachts uit bed loopen. Ze zag alleen maar, dat er langzaam donkere wolken kwamen opzetten, die snel door de lucht joegen. Het was lang zoo helder niet méér. Als vaders licht aanging, dan zag ze het verschrikte witte gezichtje van Jantje. En toen.... voelde ae goed? Dikke druppels vielen op haar hanssopje en de wind begon te gieren. „Zie je wel," huilde Jan, „daaj heb je de booze vjouw, omdat we zoo stout wa- Jen, o. ik wil naaj huis, ik ben heelemaal nat." Lotje's hartje klopte angstig. Wat was ze stout geweest en daarom was de lieve dame natuurlijk verdwenen en kwam de zóó zacht zeggen, of de anderen haótaa het gehoord. „Bemoei je er niet mee* zei de brutale korenbloem. bent nog veel te klein om een oordeel te hebben.* Daarna begon het kleine madeliefje zachtjes te hullen. Kon zij het helpen, dat ze zoo klein was? Ze was toch hema-h al volwassen. Een goede margriet had medelijden met het arme bloempje en knikte het vriendelijk toe. Kort daarop was het weer vroolijk, want bloemen heb ben niet lang verdriet. Even was het «tn, Toen hoorden zij een vreemde stem zeg gen: „Wij zün veel duurder dan jullie allemaal en bovendien van adel!” Alle veldbloemen zochten, waar die stem van daan kwam. En ja. daar stond in een hoek op een tafeltje een vaas met drie papieren chrysanten. Alle bloemen ke ken stom verbaasd en begonnen daarna hartelijk te lachen. Zóó hard, dat de vaas er van schudde en er water op het tafel kleed viel. Nadat ze bedaard waren, n-m de korenbloem het woord. „Wat verbeelden Jullie je wel? Weet je. dat je niet eens echt bent, maar doodgewoon nagemaakt en een akelige papierlucht aan Je hebt? Neen, dan wij!* „Dat is best mogelijk, maar toch zjjn wij van fijne familie, luister. Gisteren waren hier dames op visite. Voordat sa weggingen, bleven ze nog even voor ons staan en wat ze toen zelden, nou, dat hebben ze tegen jullie nog nooit gezegd!* De veldbloemen waren doodnieuwsgierig; wat er nu komen zou. „Och, och. wat zijn prachtig, net echt!” De veldbloemen deden niet eens moei te om te lachen, het was té treurig. O, o, wat een domme dingen, want bloemen waren X niet. Na dit gesprek werd de deur geopend en kwamen moeder en Ellle binnen. „Wat zijn die veldbloemen toch prach tig. hè Ellie. Nu hoor, ik weet wel, dat zoolang ik zulke heerlijke natuurbloemen kan koopen, ik geen nagemaakte meer wil hebben.” Toen keken de veldbloemen haar dank baar aan en was de vrede tusschen haar weer gesloten. Want ze begrepen nn wel dat alle bloemen even mooi zijn, duur ot goedkoop. Hjj was niet zoo erg moedig als de meeste kleine Jongens Teeken" op een stuk dun gekleurd kar ton een rechthoek van 6x13 cM. De zijkanten verdeel je in stukken van 3. 1 en 2 c.M. en de lengtekanten m stukken van elk 3 cJL Nu kun je dé tegenover elkaar gelegen stukken verbinden, en krijg je dus ver schillende rechthoeken. Kijk nu naar de teekening! Op de lijn van 3 stukken staan al de kruispunten van de lijnen, die de lengtezijden verbinden. Op de lijn van 1 c.M. meet je af c.M.1% cM. en cM. Zooals je ziet geeft dat den bovenkant van den poot aan. De onderste Hjn verdeel je in stuk ken van cM., 3 cM. en cM. Nu kun je de pooten teekenen. Op de 3 kanten van den stoel zie je van die aanzetstrooken. Dat zijn zg. plakstrooken. Die worden H cM. breed, en met afgeschuinde hoeken. Daarmee zetten we later de zitting vast. Je ziet punt A en B. Je neemt den diagonaal van het vierkant 3x3 cM. van de rugleuning en neem die in je passer- boog. Zet respectievelijk de passerpun- ten in A en B en je kunt den bovenvorm alle klaprozen een verbeelding!” kleine madeliefje. Maar ze kon het niet Prachtig zijn de pompestokken of lischdodden. d wz. dat waren ze. toen ik ze de eerste maal zag. Maar toen we een paar dagen later hetzelfde ven nog eens opzochten, waren de bruine, wollige uiteinden heelemaal aan flarden gereten door de watervogels, zooals Tom vertelde. Enkele mooie exemplaren hebben we meegenomen. Weet Je wit ik zoo'n goe den maatregel in deze bosschen vind? Dat er op enkele mooie plekjes een pa piermand geplaatst Is. Niet opvallend hinderlijk, maar passend in het land schep. Jammer genoeg zijn er nog altijd menschen en kinderen, die uit gewoonte en achteloosheid overal hun sigaretten doosjes, filmpapiertjes, sinaasappel- en apennotenschillen en papieren rond- strooien. In boeschen, waar je geen papiermand vindt, is er altijd wel een holletje te zoeken of te maken, waar je den rommel in kunt stoppen. Nu, ik houd op, aju. vennen vonden we X» waterhoentje. Jullie kent ze natuurlijk allemaal, zooals ze in het water zwemmen. Maar als Je zoo'n diertje op het land ziet liggen, vallen je allerlei dingen op, die je anders niet opmerkt. Zoo bijvoorbeeld de vorm van de pooten en van de zwemvlie zen (fig. 3). Bij de eenden zijn de zwem vliezen tusschen de teenen uitgespannen, bij het waterhoentje is elke teen afzon derlijk door een zwemvlies omgeven. Ook begrijp ik nu beter, waarom zoo'n watervogel niet nat wordt. De veeren zjjn zoo vet, dat de lucht er tusschen hangen blijf en otn te zorgen, dat het vet er niet af gaat, wordt bet telkens opnieuw met den snavel op de veeren gebracht, nadat eerst de snavel zelf uit de stuitklier ingevet is. booze er voor in de plaats. Ze zetten het allebei op een loopen en ze hoorden het gefluit van den wind en de golven brul den en kwamen steeds dichterbij En wat waren ze nat. Wat zou vader boos zijn. Nog maar een klein eindje, dan waren ze thuis. Jantje snikte hoe langer hoe harder en struikelde over een stuk hout. Vlug maar weer opkrabbelen en doorloopen. Einde lijk waren ze veilig weer bij het poortje. Vlug naar binnen. Nu konden de lange armen van de booze trouw hen niet meer grijpen. Vader kwam al met een verschrikt en boos gezicht de trap afhollen. Toen het begon te waaien, was hij naar de kamer van de kinderen gegaan om te kijken of ze rustig sliepen en om het raam te sluiten en toen had hij de bedjes leeg gevonden. ,D>e stoute kinderen.” bromde hij, en was vlug naar beneden geloopen om te gaan zoeken. En daar stonden ze tot zijn groote op luchting en blijdschap onder aan de trap, maar kletsnat. Ja, vader Jansen was heel boos en oei wat speelde hij op! Maar toen hij de twee bedroefde ge zichtjes zag, dacht hij, dat ze door den schrik al genoeg gestraft waren. HU nam ieder op een schouder en droeg ze zoo naar boven. Ze werden met een grooten handdoek goed droog gewreven en moesten toen een fl inken kop warme melk drinken. Zie je, anders waren ze misschien verkouden geworden. En toen werden ze in hun bedjes ge stopt. „Zullen vroeg hjj. „Nee, vader," zei Lotje. .Nee. vadej," zei Jantje. Toen vader later boven nog eens ging kijken, sliepen ze allebei als rozen. tafel of wat daarop staat ook naar even aanraakt. Je doet dit als volgt: Een lang dun gummibuisje vent lel- slang is voor dit doel uitstekend) met aan belde zijden een balletje wordt onder het vloerkleed gelegd, terwijl een der Vlak bij de groote, altijd gonzende zee. stond de hooge vuurtoren. Lang en dun als een steenen sigaar en bovenin brand de de lamp. Het licht, dat die lamp verspreidde. Was zóó sterk en zóó helder, dat de vls- Bchers in hun kleine booten, ver op de see, tégen elkaar zeiden: .Rijk, dat is de lamp van vader Jansen, nu zijn we vlak bU huis en zitten we straks warm bij moeder de vrouw onze pap te eten." Ja, ja, dat leventje van vader Jansen daarboven in dien toren was toch maar fijn en zoo gezond. Hoog en droog in de frlssche zeelucht, HU was zóó goed be vriend geworden met de meeuwen, dat ze kruimeltjes kwamen pikken in de kleine raampjes. Zijn vrouw was al een paar jaar dood. Och, wat was ze bleek geweest en wat had ze een heimwee ge had naar haar eigen land, naar de den- üenbosschen en de heuveltjes. En er was niets meer aan te doen geweest. Ze was gestorven en had vader Jansen alleen achtergelaten met de tweeling van vUf jaar. Twee ondeugende «tikkertjes. Jan en Lotje heetten ze. Als vader heel goeden zin had, omdat de zon zoo mooi scheen en de lucht zoo helder was, of omdat Jantje zoo goed de boodschappen in het dorp, gedaan had. dan vertelde hU de prachtigste verhalen. En dan noemde hij Lotje: mUn zee wiertje, omdat ze zoo’n mooi lang haar had. dat kleine ding. En Jen heette dan: zeesterretje, omdat zijn heldere oogen blonken als sterren. Ja, vader Jansen kon fijn vertellen. HU had vroeger zelf veel gevaren en visschen gevangen, zóó groot, ja we! zoo groot als hun roeibootje. Op zekeren avond, toen de sterren aan «ten hemel blonken en de zee maar heel zachtjes gonsde, zaten Jan en Lotje ieder op een knie bU hem. Ze mochten nog een half uurtje opbiyven omdat het toch Boon prariitig weer was. „Wisten jullie," begon vader, „dat er in de zee twee menschen wonen? De eene is een lieve, mooie dame, zoo mooi als de zon self. ZU kan alles in het schitterendste goud omtoo- veren en bU heel helder weer kun je haar mooie, lange haren in de lucht zien. Ze houdt erg veel van de visschers op zee en van de zeemeeuwen en vooral van de brave kindertjes op «te kust. ZU zorgt er voor, dat er maar heel weinig menschen verdrinken en ze laat ook al die mooie din gen uit de zee aanspoelen. Mooie schelpjes en steen tjes om mee te spelen.” „MUn groote schelp, die Ik gisteren gevonden heb, ook?” vroeg Lotje. „NatuujlUk," zei Jantje. HU kon de letter r nog niet goed zeggen. Wel erg dom voor zoo'n grooten jon gen. Als vader het hoorde, moest hUnet zoo lang het woord overzeggen, tot het goed ging. Zoo moest hU het leeren. Rn." ging vader verder, „die lieve dame zorgt er ook voor, dat de schippers veel haring in hun netten vangen. Want daar moeten ze van leven, zie je. Ik heb haar wel eens gezien in een lichtblauw kleed." „O-o-h,” zei Jantje met open mond „Sssst," deed Lotje, „het is juist mooi.* „Ja. maar.... de tweede, die ook in de aee woont”, vertelde vader, „brr, dat is een leelUke oude' vrouw. Ze is altUd in bet zwart of bruin gekleed. En schelden kan Be en brullen en tieren. Nee maar, daar zou je bang van worden. Ze slaat «Ie arme vogels en plaagt de visschers en laat de schepen omslaan. En als er kleine kindertjes aan het strand zouden staan.... nu dan weet ik nóg niet wat Be doen zou. hoor!” „Kan ae ons niks doen, vader?" vroeg va»» Van te voren spreek je met de geheele fnatuurlUk nieuwsgierige) familie af. dat twee slingeringen van zoo'n gewichtje „ja” en drie slingeringen „nee” beteeke- nen zullen. Het balletje kan natuurluk ook in een glas worden opgehangen door er een drievoetje omheen te plaatsen, zooals je op bovenstaande teekening ziet afge- beeld. Tot groote verbazing van je familie speel je het warempel klaar het balle tje Inderdaad op alle gestelde vragen een antwoord te laten geven, zoodra je de Doch, dat proeven werd herhaald: Telkens een klein hapje Méér heb *k niet te zeggen wis. Want de restdie snap je Ze stonden met z’n allen in een groote vaas. In X midden de klaprozen, hoog en statig Duramheen de korenbloemen, margrieten en dotters. En dan was er nog een heel klein madeliefje. Hoe dat er tusschen kwam, wist niemand; X was zeker verdwaald. De bloemen waren een beetje onrustig, je hoorde af en toe een vinnig woord Er waren er zelfs bU. die elkaar uitscholden. De grootste klaproos keerde zich deftig om. ze was van plan eens een hartig woordje tot de anderen te spreken. „Weten Jullie eigenlijk wel. dat wU. klaprozen, van heel fUne familie zUn. en zeer zeldzaam?" ..Nee daar weet Ik niets van," zei een brutale korenbloem. .En bovendien.” beweerde de margriet, die nogal bi.i-de-hand was. ..zijn jullie ge wone veldbloemen, net als wij Toen ze dat gezegd had. keek ae zelf voldaan den kring rond De andere bloe men knikten goedkeurend; zelfs de klap- rozen keken een beetje eerbiedig naar haar, maar ze wilden het natuurlek njet »ieten. ..Hoe weten jullie eigenlUk. dat. jt «oo zeldzaam bent?” vroeg een dotter. „Van den koonman, waar mevrouw ons bU ge kocht beeft." ..Koopmanspraatjes." be weerde een slimme slaapmuts. En dat vonden de anderen ook De klaprozen waren zóó nijdig, dat ze nog rooder wer den. Maar ae grootste klaproos liet zich niet zoo gauw uit het veld slaan. „In ieder geval zUn wU duurder dan jullie, dat kun je niet ontkennen." Toen keken alle klaprozen heel verwaand. „Wal een verbeelding!” lispelde het I IH

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 8