zie
HET SPROOKJE
VAN DE ZEE
EEN BRIEF VAN JAN
LI
MIETJE
Zoo’n vlijtig
Naaistertje
VAN ALLES WAT
zv
dat
om
„du
niel
zier
dus
ties
11 be
dill
H
die
voel
en 1
rege
invc
was
1
DI
door E. M.
De B.L.N.S.
X
1/
Ti$3
8
6
5
1
3
4
15
16
12
14
12
11
9
23
24
22
21
18
19
17
30
31
32
28
29
27
25
39
40
38
37
36
35
34
33
41
55
56
53
54
52
50
51
57
Tg t
i
die chrysamthen
HERMAN J HAIJEMAIJE
RO KOPOTT.
OisterwUk
die alleen meeldraden bevat-
Beste allemaal.
WAARZEGGERIJ
Dat is een leeljjke oude vrouw
.9
BAL
STOEL
zoo
jullie JAN.
DE WEG DOOR DE 64 HOKJES
BLOTTER
2
1O
20
26
t nooit meer doen?”
jullie
47
48
46
45
43
44
42
49
63
64
62
61
60
58
59
in de breedte. Is dit gebeurd, dan zet je
-•aai w
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Het smaakt haar heerlijk na dat werk,
Ze eet nu wel voor tien,
Je kunt het heusch gelooven hoor.
Ik heb het zelf gezien.
Nu maakt ze voor haar baby-pop
Een sloopje, keurig net,
Dan weer een -aardig kussentje
Voor groote Lies haar bed.
Zoo werkt ze steeds maar vlijtig door.
Tot moeder roept: „Kom Greet,
Leg nu dat naaiwerk even neer,
Het eten staat gereed.”
Opoe woonde In glndsche straat.
En, van bloem of vlinder.
Had ons Mietje op haar pad.
Afleiding noch hinder.
Daarvan hield het oudje zéér:
Moeder aei: „reusachtig
En Mie bracht ze gaarne naar
Opoe-van-haast-tachtig.
Mietje mocht, voor Moederlief.
Opoe gaan bezoeken.
En haar brengen als beloofd
Een paar pannekoeken.
Maar een kleine schoolvriendin
Kwam klein Mietje tegen.
En de vroeg: „Wat heb Je daar?"
Niet in X minst verlegen.
Je begint met een vierkant te teekenen
met M hokjes, dus 8 in de lengte en 8
Mietje, och, was braaf maar zwak.
En deed als Roodkapje:
Sprak van Oude Opoe en
Van haar lekker hapje.
En geen wolf sprak Mietje aan.
Zelfs geen hond of katje:
Mietje liep dus stevig dóór
Met haar lekkers.... Vit je?
we ook verscheidene
vlogen den heelen
en weer en bij een van de
Opoe wachtte tevergeefs
Op haar pannekoekje,
Mietje kreeg toen Moe t vernam
Billijk op haar broekje.
hebben
Karekieten
heen
*n Heel aardige goocheltoer is de vol
gende. Je zet een flesch op tafel, waarin
aan een draadje aan de kurk een klein
gewichtje is gehangen.
bloemen,
ten.
Vogels
gezien,
tijd
En van praten kwam toen zien.
En van kijken.... proeven....
Een héél, héél klein stukje maar....
Méér zou niet behoeven!
Hi
de 1
ham
wij
gew<
da
als 1
mie
Da
Be
zoud
daad
of n
De
onze
alle
bracl
mog«
wel,
z'n
aand
meer
moet
dergt
niet
gen,
voli
al dl
ons 1
En
achaa
get ar
het
dring
mang
wordt
En
tijd r
op ge
aan:
onz
rijk e
naar
tot ht
begin:
Nu
tenmi
ke po
de mi
ping”
De
tot wi
O» d
—Weer
van Za
dag ge
Toen
avond
men wi
Bia-Toi
bad eei
die een
De loco
len in
Tot
■egentii
den mo
den tre
draagt
gewond-
Direci
slag en
de plas
het opr
Tegelijk
daden
<n de
electro-i
die van
Bij h<
Pende r
loopen. 1
op deze
express
moest i
gehoude
grcoten
onderzot
Met naaien is ze mij de baas,
Al is ze nog zoo klein,
En ook borduren kan ze goed,
Ze doet het zelfs héél fijn.
ken een meisje, o, zoo flink.
Ze is pas zeven jaar,
In alles is ze bijdehand,
Ja, s’ is van zessen klaar.
niet oplichten, ten tweede mag je niet
buiten het vierkant komen, en ten derde
mag je in ieder hokje, uitgezonderd in
één. slechts eenmaal komen.
Wie weet er raad met deze wandeling!
Mletje^flng dus dra op weg
X Was niet vér: een stapje.
En zij hoefde door géén bosch.
Als voorheen Roodkapje.
balletjes onder den tafelpoot en het
andere vlak bij den stoel, waar je zelf zit,
is gelegd.
Wanneer je nu met je voet (zie de
teekening) op dit laatste balletje duwt,
gaat de tafelpoot omhoog en bet ge
wichtje begint te slingeren.
Het best kun je een tafeltje met vier
pooten nemen, terwijl de poot, tegenover
dien, waar onder het balletje ligt, niet op
den grond mag steunen.
Dit kun je bereiken door onder het
kleed onder de beide andere pooten een
paar stukjes karton te leggen.
En toen werd het nacht en alles was
heel stil en donker. Alleen bet groote
licht van vader scheen ver oveg de zee.
Maar Lotje kon toch niet zoo goed sla
pen. Ze moest aldoor maar denken aan
die lieve dame en ook aan de booze
vrouw Och, wat zou zij toch graag die
moots baren in de lucht zien. Als ze
Jantje nu eens wakker maakte en als ze
namen eens naar beneden gingen, naar
het strand? De meeuwen daar schreeuw
den zoo, maar ze hoefde er niet bang
voor te zün, ae kende ae allemaal en ze
WaAlvlvlU
De sa
'reeselUi
Meter U
tief en i
eons sta
En de groote lamp stuurde heel ver
haar licht uit voor de arme visschers,
die nu zoo door de oude, booae vrouw
geplaagd werden
We hebben er om geloot, wie het eerst
gaan zou en het lot trof mij. dus zit ik
hier in het land van de vennen.
Nu, het is er best uit te houden, hoor.
Je kunt zwemmen en roeien en wande
len en fietsen zooveel je maar wflt X Is
jammer, dat het weer zoo ongedurig is
en je altijd je regenjas bij je moet
hebben, wil je niet doornat worden.
Planten groeien er hier genoeg. Ik heb
jullie bij de beschrijving van de vennen
al een heele massa opgenoemd. Nu wil
ik alleen vertellen, dat er nog vrij veel
waterlelies (fig. 1) zijn en dat we gis
teren oeverkruld <fig. 3) vonden. Die
„we” dat zijn mijn neef en ik. Hij (m'n
neef) heeft hier heel wat rondgezworven.
Zoo is hij allerlei te weten gekomen.
Hebben Jullie er wel eens over gedacht,,
hoe het mogelijk is, dat een waterlelie'
met zijn wortels in de vieze, stinkende
modder kan wortelen en toch lucht krU-
Lotje.
„Als je maar heel zoet bent, dan niet,
hoor zeewiertje. En mijn lamp boven is
zóó helder en groot, dat de schippers
zeggen: laat de oude vrouw maar brullen,
we zijn dadelijk thuis.
En nu moeten jullie naar bed, en dan
vertel ik een volgenden keer verder."
Na een half uurtje lag de tweeling on
der de wol en vielen de slaperige oogjes
vanzelf dicht.
dat hieronder ook gedaan heb.
Is dit gebeurd, dan moet je eens pro-
beeren een potloodlijn door al deze 64
hokjes te trekken, maaren nou
komt het: ten eerste mag Je het potlood
van den stoel er op teekenen. Verder sk»
je aap den laatsten poot nog een plak
strook van S c.M.; die teeken je er aan.
Nu knip of snij je den heelen omtrek
uit. Denk er aan! Strak!
Je ziet allemaal van die stippellijnen
staan! Die moet Je ritsen, d.wa. je gaat
daar met een scherp mes overheen, zóó»
dat je er een keep inmaakt. Zorg echter
vooral niet dóór het karton te snijden.
Dit doen we, omdat we nu de pooten
en de aanzetstrooken makkelijk kunnen
ombuigen. De ritsnaad komt als nu van
zelf spreekt altijd aan den buitenkant
Ook buig je de plakstrooken om.
De plakstrook aan den laatsten poot
bestrijk je aan den kant, die tegen den
achterkant aan komt met plaksel =n
plak dien tegen den achterkant aan.
Denk er aan: de plakstrook moet aan
den binnenkant komen. Voor de houd
baarheid kun Je den poot even met een
clips vast zetten, die verwijderd wordfe
als het plaksel droog ia
De plakstrooken asm den bovenkant
liggen nu platgebogen. Nu krijg of knip
je een -vierkant van 8x3 cM.. met aan
den eenen kant een plakstrook. Die rit
sen, en met plaksel besmeren. Ook de
andere plakstrooken nu met stijfsel of
plaksel bestrijken. De plakstrook van de
zitting komt naar beneden gebogen op
de rugleuning, terwijl verder de zitting
vast geplakt wordt door de plakstrooken.
Op de rugleuning desnoods even een
klein lijntje of vierkantje als versiering.
gen om te leven? Tom wist het me net
jes uit te leggen. Andere planten hebben
aan den onderkant van hun bladeren
kleine openingen, huldmondjes genoemd,
waardoor ze ademhalen. BU waterplan
ten met drijvende bladeren liggen dé
huidmondjes juist aan de bovenzijde. BU
de waterlelie zijn in de stengels lucht
kanalen aanwezig, die met de hutd-
mondjes in verbinding staan. De deelen
van de plant, die in de modder zitten,
krijgen dus van boven af lucht.
Het oeverkruld, dat ik zoo net noemde,
is een merkwaardig plantje. Je vindt er
bloempjes aan, die alleen stampers en
hadden alle een naampje van haar ge
kregen. En wat zouden ze nu mooie
schelpen vinden op het strand, want de
lieve dame zou er nu zeker zijn.
Op haar kleine, dikke voetjes liep ze
naar zijn bedje en maakte hem wakker.
„Vlug, sta op,” zei ze, „de lieve dame
is beneden, we gaan naar het strand om
schelpen te zoeken.”
„O. maaj dat zal vadej niet goed vin
den.” gaapte haar broertje.
„Dat weet vader niet, domoor," zei
Lotje, „we gaan heel zachtjes er uit,
zoeken dan schelpen, gaan de mooie
dame goeden dag zeggen en dan komen
we weer terug."
„Wel aajdig.” zei Jantje
Dus stapte hij uit zijn bedje en ze be
sloten zoo in hun hanssopjes naar bene
den te gaan.
Zoo gezegd, zoo gedaan. Ze daalden de
heele lange trap af en waren heel vlug
uit het zijpoortje. Dat was nooit op slot,
dat wisten ze. En ineens stonden de twee
kleine, witte figuurtjes op het groote,
stille strand.
„Toch wel gjiezelig," zei Jan.
Hij was niet zoo erg moedig als de
meeste kleine jongens.
..Kom nou maar.” zei Lotje en trok
hem mee aan zijn hand. De schelpen
pikten in hun bloote voetjes. Maar dat
was niet zoo erg. daar waren ze aan ge
wend. En zoo liepen ze tot vlak bjj het
water.
„Zie Je iets?" vroeg Lotje.
..Nee," fluisterde Jan, ,,'t is zoo donkej
en we moesten maaj tejuggaan. Lotje
„Nee, eerst wil ik de mooie dame zien."
zei het meisje, en ze keek maar steeds
naar de lucht en dan weer naar den
grond.
Maar mooie schelpen vond ze nergens
en ze dacht er ook niet aan. dat de
lieve dame niet verschijnt voor stoute
kindertjes, die 's nachts uit bed loopen.
Ze zag alleen maar, dat er langzaam
donkere wolken kwamen opzetten, die
snel door de lucht joegen. Het was lang
zoo helder niet méér. Als vaders licht
aanging, dan zag ze het verschrikte witte
gezichtje van Jantje.
En toen.... voelde ae goed? Dikke
druppels vielen op haar hanssopje en de
wind begon te gieren.
„Zie je wel," huilde Jan, „daaj heb je
de booze vjouw, omdat we zoo stout wa-
Jen, o. ik wil naaj huis, ik ben heelemaal
nat."
Lotje's hartje klopte angstig. Wat was
ze stout geweest en daarom was de lieve
dame natuurlijk verdwenen en kwam de
zóó zacht zeggen, of de anderen haótaa
het gehoord. „Bemoei je er niet mee*
zei de brutale korenbloem. bent nog
veel te klein om een oordeel te hebben.*
Daarna begon het kleine madeliefje
zachtjes te hullen. Kon zij het helpen,
dat ze zoo klein was? Ze was toch hema-h
al volwassen. Een goede margriet had
medelijden met het arme bloempje en
knikte het vriendelijk toe. Kort daarop
was het weer vroolijk, want bloemen heb
ben niet lang verdriet. Even was het «tn,
Toen hoorden zij een vreemde stem zeg
gen: „Wij zün veel duurder dan jullie
allemaal en bovendien van adel!” Alle
veldbloemen zochten, waar die stem van
daan kwam. En ja. daar stond in een
hoek op een tafeltje een vaas met drie
papieren chrysanten. Alle bloemen ke
ken stom verbaasd en begonnen daarna
hartelijk te lachen. Zóó hard, dat de vaas
er van schudde en er water op het tafel
kleed viel. Nadat ze bedaard waren, n-m
de korenbloem het woord.
„Wat verbeelden Jullie je wel? Weet
je. dat je niet eens echt bent, maar
doodgewoon nagemaakt en een akelige
papierlucht aan Je hebt? Neen, dan wij!*
„Dat is best mogelijk, maar toch zjjn
wij van fijne familie, luister. Gisteren
waren hier dames op visite. Voordat sa
weggingen, bleven ze nog even voor ons
staan en wat ze toen zelden, nou, dat
hebben ze tegen jullie nog nooit gezegd!*
De veldbloemen waren doodnieuwsgierig;
wat er nu komen zou.
„Och, och. wat zijn
prachtig, net echt!”
De veldbloemen deden niet eens moei
te om te lachen, het was té treurig. O, o,
wat een domme dingen, want bloemen
waren X niet.
Na dit gesprek werd de deur geopend
en kwamen moeder en Ellle binnen.
„Wat zijn die veldbloemen toch prach
tig. hè Ellie. Nu hoor, ik weet wel, dat
zoolang ik zulke heerlijke natuurbloemen
kan koopen, ik geen nagemaakte meer
wil hebben.”
Toen keken de veldbloemen haar dank
baar aan en was de vrede tusschen haar
weer gesloten. Want ze begrepen nn wel
dat alle bloemen even mooi zijn, duur ot
goedkoop.
Hjj was niet zoo erg moedig als de
meeste kleine Jongens
Teeken" op een stuk dun gekleurd kar
ton een rechthoek van 6x13 cM. De
zijkanten verdeel je in stukken van 3. 1
en 2 c.M. en de lengtekanten m stukken
van elk 3 cJL
Nu kun je dé tegenover elkaar gelegen
stukken verbinden, en krijg je dus ver
schillende rechthoeken. Kijk nu naar de
teekening! Op de lijn van 3 stukken
staan al de kruispunten van de lijnen,
die de lengtezijden verbinden.
Op de lijn van 1 c.M. meet je af
c.M.1% cM. en cM. Zooals je ziet
geeft dat den bovenkant van den poot
aan. De onderste Hjn verdeel je in stuk
ken van cM., 3 cM. en cM. Nu
kun je de pooten teekenen.
Op de 3 kanten van den stoel zie je
van die aanzetstrooken. Dat zijn zg.
plakstrooken. Die worden H cM. breed,
en met afgeschuinde hoeken. Daarmee
zetten we later de zitting vast.
Je ziet punt A en B. Je neemt den
diagonaal van het vierkant 3x3 cM. van
de rugleuning en neem die in je passer-
boog. Zet respectievelijk de passerpun-
ten in A en B en je kunt den bovenvorm
alle klaprozen
een verbeelding!”
kleine madeliefje. Maar ze kon het niet
Prachtig zijn de pompestokken of
lischdodden. d wz. dat waren ze. toen ik
ze de eerste maal zag. Maar toen we
een paar dagen later hetzelfde ven nog
eens opzochten, waren de bruine, wollige
uiteinden heelemaal aan flarden gereten
door de watervogels, zooals Tom vertelde.
Enkele mooie exemplaren hebben we
meegenomen. Weet Je wit ik zoo'n goe
den maatregel in deze bosschen vind?
Dat er op enkele mooie plekjes een pa
piermand geplaatst Is. Niet opvallend
hinderlijk, maar passend in het land
schep. Jammer genoeg zijn er nog altijd
menschen en kinderen, die uit gewoonte
en achteloosheid overal hun sigaretten
doosjes, filmpapiertjes, sinaasappel- en
apennotenschillen en papieren rond-
strooien.
In boeschen, waar je geen papiermand
vindt, is er altijd wel een holletje te
zoeken of te maken, waar je den rommel
in kunt stoppen. Nu, ik houd op, aju.
vennen vonden we X» waterhoentje. Jullie
kent ze natuurlijk allemaal, zooals ze
in het water zwemmen. Maar als
Je zoo'n diertje op het land ziet liggen,
vallen je allerlei dingen op, die je anders
niet opmerkt. Zoo bijvoorbeeld de vorm
van de pooten en van de zwemvlie
zen (fig. 3). Bij de eenden zijn de zwem
vliezen tusschen de teenen uitgespannen,
bij het waterhoentje is elke teen afzon
derlijk door een zwemvlies omgeven.
Ook begrijp ik nu beter, waarom zoo'n
watervogel niet nat wordt. De veeren
zjjn zoo vet, dat de lucht er tusschen
hangen blijf en otn te zorgen, dat het
vet er niet af gaat, wordt bet telkens
opnieuw met den snavel op de veeren
gebracht, nadat eerst de snavel zelf uit
de stuitklier ingevet is.
booze er voor in de plaats. Ze zetten het
allebei op een loopen en ze hoorden het
gefluit van den wind en de golven brul
den en kwamen steeds dichterbij En wat
waren ze nat. Wat zou vader boos zijn.
Nog maar een klein eindje, dan waren
ze thuis.
Jantje snikte hoe langer hoe harder en
struikelde over een stuk hout. Vlug maar
weer opkrabbelen en doorloopen. Einde
lijk waren ze veilig weer bij het poortje.
Vlug naar binnen. Nu konden de lange
armen van de booze trouw hen niet meer
grijpen.
Vader kwam al met een verschrikt en
boos gezicht de trap afhollen.
Toen het begon te waaien, was hij naar
de kamer van de kinderen gegaan om te
kijken of ze rustig sliepen en om het
raam te sluiten en toen had hij de bedjes
leeg gevonden.
,D>e stoute kinderen.” bromde hij, en
was vlug naar beneden geloopen om te
gaan zoeken.
En daar stonden ze tot zijn groote op
luchting en blijdschap onder aan de trap,
maar kletsnat.
Ja, vader Jansen was heel boos en oei
wat speelde hij op!
Maar toen hij de twee bedroefde ge
zichtjes zag, dacht hij, dat ze door den
schrik al genoeg gestraft waren. HU nam
ieder op een schouder en droeg ze
zoo naar boven. Ze werden met een
grooten handdoek goed droog gewreven
en moesten toen een fl inken kop warme
melk drinken. Zie je, anders waren ze
misschien verkouden geworden.
En toen werden ze in hun bedjes ge
stopt.
„Zullen
vroeg hjj.
„Nee, vader," zei Lotje.
.Nee. vadej," zei Jantje.
Toen vader later boven nog eens ging
kijken, sliepen ze allebei als rozen.
tafel of wat daarop staat ook naar even
aanraakt.
Je doet dit als volgt:
Een lang dun gummibuisje vent lel-
slang is voor dit doel uitstekend) met
aan belde zijden een balletje wordt onder
het vloerkleed gelegd, terwijl een der
Vlak bij de groote, altijd gonzende zee.
stond de hooge vuurtoren. Lang en dun
als een steenen sigaar en bovenin brand
de de lamp.
Het licht, dat die lamp verspreidde.
Was zóó sterk en zóó helder, dat de vls-
Bchers in hun kleine booten, ver op de
see, tégen elkaar zeiden: .Rijk, dat is
de lamp van vader Jansen, nu zijn we
vlak bU huis en zitten we straks warm
bij moeder de vrouw onze pap te eten."
Ja, ja, dat leventje van vader Jansen
daarboven in dien toren was toch maar
fijn en zoo gezond. Hoog en droog in de
frlssche zeelucht, HU was zóó goed be
vriend geworden met de meeuwen, dat
ze kruimeltjes kwamen pikken in de
kleine raampjes. Zijn vrouw was al een
paar jaar dood. Och, wat was ze bleek
geweest en wat had ze een heimwee ge
had naar haar eigen land, naar de den-
üenbosschen en de heuveltjes. En er was
niets meer aan te doen geweest. Ze was
gestorven en had vader Jansen alleen
achtergelaten met de tweeling van vUf
jaar. Twee ondeugende «tikkertjes. Jan
en Lotje heetten ze. Als vader heel goeden
zin had, omdat de zon zoo mooi scheen
en de lucht zoo helder was, of omdat
Jantje zoo goed de boodschappen in het
dorp, gedaan had. dan vertelde hU de
prachtigste verhalen.
En dan noemde hij Lotje: mUn zee
wiertje, omdat ze zoo’n mooi lang haar
had. dat kleine ding. En Jen heette dan:
zeesterretje, omdat zijn heldere oogen
blonken als sterren. Ja, vader Jansen
kon fijn vertellen. HU had vroeger zelf
veel gevaren en visschen gevangen, zóó
groot, ja we! zoo groot als hun roeibootje.
Op zekeren avond, toen de sterren aan
«ten hemel blonken en de zee maar heel
zachtjes gonsde, zaten Jan en Lotje ieder
op een knie bU hem. Ze mochten nog een
half uurtje opbiyven omdat het toch
Boon prariitig weer was.
„Wisten jullie," begon
vader, „dat er in de zee
twee menschen wonen? De
eene is een lieve, mooie
dame, zoo mooi als de zon
self. ZU kan alles in het
schitterendste goud omtoo-
veren en bU heel helder
weer kun je haar mooie,
lange haren in de lucht
zien. Ze houdt erg veel van
de visschers op zee en van
de zeemeeuwen en vooral
van de brave kindertjes op
«te kust. ZU zorgt er voor,
dat er maar heel weinig
menschen verdrinken en ze
laat ook al die mooie din
gen uit de zee aanspoelen.
Mooie schelpjes en steen
tjes om mee te spelen.”
„MUn groote schelp, die
Ik gisteren gevonden heb,
ook?” vroeg Lotje.
„NatuujlUk," zei Jantje.
HU kon de letter r nog
niet goed zeggen.
Wel erg dom voor zoo'n grooten jon
gen. Als vader het hoorde, moest hUnet
zoo lang het woord overzeggen, tot het
goed ging. Zoo moest hU het leeren.
Rn." ging vader verder, „die lieve
dame zorgt er ook voor, dat de schippers
veel haring in hun netten vangen. Want
daar moeten ze van leven, zie je. Ik heb
haar wel eens gezien in een lichtblauw
kleed."
„O-o-h,” zei Jantje met open mond
„Sssst," deed Lotje, „het is juist
mooi.*
„Ja. maar.... de tweede, die ook in de
aee woont”, vertelde vader, „brr, dat is
een leelUke oude' vrouw. Ze is altUd in
bet zwart of bruin gekleed. En schelden
kan Be en brullen en tieren. Nee maar,
daar zou je bang van worden. Ze slaat
«Ie arme vogels en plaagt de visschers en
laat de schepen omslaan. En als er kleine
kindertjes aan het strand zouden
staan.... nu dan weet ik nóg niet wat
Be doen zou. hoor!”
„Kan ae ons niks doen, vader?" vroeg
va»»
Van te voren spreek je met de geheele
fnatuurlUk nieuwsgierige) familie af. dat
twee slingeringen van zoo'n gewichtje
„ja” en drie slingeringen „nee” beteeke-
nen zullen.
Het balletje kan natuurluk ook in een
glas worden opgehangen door er een
drievoetje omheen te plaatsen, zooals je
op bovenstaande teekening ziet afge-
beeld.
Tot groote verbazing van je familie
speel je het warempel klaar het balle
tje Inderdaad op alle gestelde vragen een
antwoord te laten geven, zoodra je de
Doch, dat proeven werd herhaald:
Telkens een klein hapje
Méér heb *k niet te zeggen wis.
Want de restdie snap je
Ze stonden met z’n allen in een groote
vaas. In X midden de klaprozen, hoog
en statig Duramheen de korenbloemen,
margrieten en dotters. En dan was er
nog een heel klein madeliefje. Hoe dat
er tusschen kwam, wist niemand; X was
zeker verdwaald.
De bloemen waren een beetje onrustig,
je hoorde af en toe een vinnig woord Er
waren er zelfs bU. die elkaar uitscholden.
De grootste klaproos keerde zich deftig
om. ze was van plan eens een hartig
woordje tot de anderen te spreken.
„Weten Jullie eigenlijk wel. dat wU.
klaprozen, van heel fUne familie zUn. en
zeer zeldzaam?" ..Nee daar weet Ik niets
van," zei een brutale korenbloem. .En
bovendien.” beweerde de margriet, die
nogal bi.i-de-hand was. ..zijn jullie ge
wone veldbloemen, net als wij
Toen ze dat gezegd had. keek ae zelf
voldaan den kring rond De andere bloe
men knikten goedkeurend; zelfs de klap-
rozen keken een beetje eerbiedig naar
haar, maar ze wilden het natuurlek njet
»ieten.
..Hoe weten jullie eigenlUk. dat. jt «oo
zeldzaam bent?” vroeg een dotter. „Van
den koonman, waar mevrouw ons bU ge
kocht beeft." ..Koopmanspraatjes." be
weerde een slimme slaapmuts. En dat
vonden de anderen ook De klaprozen
waren zóó nijdig, dat ze nog rooder wer
den. Maar ae grootste klaproos liet zich
niet zoo gauw uit het veld slaan.
„In ieder geval zUn wU duurder dan
jullie, dat kun je niet ontkennen." Toen
keken alle klaprozen heel verwaand.
„Wal een verbeelding!” lispelde het
I
IH