s
n
te
EEN BRIEF VAN ADA
IR
VAN ALLES WAT
HET VERHAAL AAN HET
ZILVERMEERTJE
DEJAVAANSCHE BLADBLOEM
De B. L. N. S.
fT
I
tan
r5
K, r
BE UKENOO TJES- TIJD
DE LUCHTBALLON,
DIE DOOD GING
Beste allemaal'
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Be
door Oom Jan
aardig ten geen verhaaltjes,” weerde vader lachend
Ondertaste hen lag Bobbie maar te rollen
rt»
af
op
e
dagen
DE GROOTSTE 8TAD DE* WERKLD
Bobble
de rens scheen niets te voelen
Heel veel groeten.
jullie ADA.
dat eilandje, dat de
Breezand,
op! Zijn eerste blik gold nu na- I
vrucht
op
KATJANG.
THEE-SCHERMPJE
deze
vin
met wagentje en il op fn rug had gezet
pen).
nu
En het kleine blije Miepje
Rende met haar gouden bal.
Maar opeens hoorde het meisje,
O, zoo’n vreeseUjken knal!
Miepje kreeg eens in een winkel
Van de juffrouw een ballon,
’t Was een heele groots gouden
Hij leek heel veel op een ton.
Strakjes zullen we even kijken
Of we een koopvrouw nog zien staan.”
als onze teekening aangeeft.
Het lukt dus met een steeltje.
En
mannetjes.
je een mooi gesloten schermpje
De gearceerde figuren uitzagen
Ier
ot
ter
mt
lat
en.
la
te
en
ser
00
tie
Pt
0
Maar toén werd door Liesje en Bobbie
een gezamenlijke stormloop begonnen op
vader om een verhaaltje. ..Hè. ja, vader.”
drong Liesje aan, „weer net zooiets als
laatst van de elfjes aan t Zll vermeert je.”
Kun je mak lijk uur en tijd vergeten.
Want met speuren kom Je nimmer klaar.
Telkens krijg je schokjes van verrassing
Ginder glimmen er glwéér een paar.
er tegen dien tijd nog eens te gaan kij
ken.
Op
tod
>ol
90
X
-3
3
0
3
o
*n
al-
ad
in
er
b^
er
ad
hb
en.
n.
ut;
n-
13?
>u-
-M
US
an
K»
We
wajag kvec
Ha, daar zag ze lansje speten.
Gauw het mooie laten zien,'
Eventjes een beetje hollen,
lansje telde juist tot tien.
Treurig liep ze toen naar huis toe,
En vertelde aan moeders schoft:
„Moesjelief, nou is de luchtbal
Van de juffrouw too maar dood.'"
Op het pleintje nu gekomen.
Keek zij onderzoekend rond.
Of zij niet de kleine Truusje,
Beppie of een ander vond.
’t Was de mooie gouden luchtbol.
Zoo raakt" onze Miep hem kwijt,
‘t Arme kindje kon wel huilen.
Doch ze was een flinke meid.
Heel parmantig stapte Miepje
Met 'f presentje dapper voort.
Stevig hield zij 't kleine handje
Om het dun gedraaide koord.
I
..En wat te er?” vroeg het hoofd van
de mopperaars.
En al scharrelden er nóg zoovele
Kinders vóór jou door diezelfde laan,
't Lukt toch altijd, of jouw oogen scherper
Zijn: je raapt er steeds nog buit
vandaan.
Jullie denken natuurlijk, dat we alle
maal met lange gezichten bij elkaar
zitten en al lang weer thuis zUn. Niets
is minder waar dan dat en ik zal eens
wat over onze tochten vertellen
„Hèèèè.” klonk het tegelijk uit Lfesje’s
en Bobble's mond, toen *t uit wat. ,J5at
was aard g. vader! Toe, vertel u nog eens
een verhaaltje!”
„Nee kinderen, nu niet meer. Kijk
eens aan hoe laat t al is? Een volgenden
Een heel aardige mijnheer heeft ons
uitleg gegeven. Er zijn allerlei landbouw
gewassen op gekweekt en met veel suc
ces. Maar weet je wat zoo leuk is? Niet
alle grond wordt voor landbouw be
stemd. Er worden boomen aangeplant,
waar de vogels in kunnen nestelen, Gek
idee, dat er musschen en vinken zullen
nestelen midden in de Zuiderzee. Tc Hoop
Beukenootjes zun niet zoo héél lekker.
Altijd denk Je aan die levertraan.
Waar je vorig jaar bU stond te snikken.
Eiken avond vóór het slapengaan.
Als je zoekt naar gladde, bruine nootjes.
In zoo n mooie breede beukenlaan,
Met je knikkerzakje of je doosje,
En Je warme wollen jasje aan
„Ik heb iets fijns bedacht! Iets heer
lijks! Iets, waardoor minstens wel twin
tig van ons in één dag wel de halve we
reld kan zien!”
„Och, m'n lieve kleine meisje.
Wees maar niet zoo erg ontdaan.
Alle Moezelmannetjes waren een en al
oor!
„Wat te T dan? Toe. vertel op!” klonk
het in koor.
-Stil nou toch, alsjeblieft. Jullie met Je
geschreeuw! Je sou bet heele plannetje i
in duigen laten vallen. Want als hij T I
hoort....”
„Hij? Wie is die hij?" klonk t wser.
„Stil nou toch en laat me uitspreken.
Dan hebben jullie niks meer te vragen.
H(j. dat te de reus.
*k Slenterde vanmiddag zoo 's door *t
bosch en daar zag 'k onzen vriend den
reus, zooals altijd 's middags, tegen de
helling van den heuvel rustig liggen
snurken. De grond dreunde er van. Na
dat "k 'm eerst 'ns lekker met m'n
puntschoen in z'n neus had gekriebeld,
zoodat-ie luidop begon te niesen, heb ik
■m 'na op m'n gemak geïnspecteerd en
toen kwam t volgende plannetje bU me
naar voren. Jullie hebt al zoo dikwijls
geklaagd, dat jullie nooit 'ns buiten t
bosch kwamen! Nu. daar weet ik nu een
middeltje op! We laten ons eenvoudig
weg met een paar flinke touwen rondom
de twee beenen van m'neer den reus
vastbinden door de anderen. En als hl)
dan opstaat vooral niets van onze aan
wezigheid laten merken! En als hu dan
gaat loopen, nou dan gaan wjj mee!
Twintig mijl per uur! Wie voelt er iets
voor?”
Een oogenbllk was 1 doodstil onder 't
troepje.
„Nou?” Informeerde Spitsneus.
En toen barstte t enthousiasme los.
„Ik! ik! ik!" klonk het in koor en
spoedig hadden zich een twintigtal Moe
zelmannetjes als „passagier" aangemeld.
Er werd nog heel lang beraadslaagd over
het een en ander en toen werd besloten
des andei endaags, als de reus sliep. T
waagstuk te ondernemen t Was reeds
middernacht, toen ze zich ter ruste
begaven.
Den volgenden dag was t den gehee-
len morgen in 't kabouterkamp 'n drukte
geweest van belang. Er werd gesjouwd
met touwen en ladders, dat 't een aard
had en tegen den middag trokken ze
met wel veertig man naar de plaats,
waar ze vanuit de verte reeds het ge
dreun van 't snorken konden hooren
Toen ze wat dichterbij waren gekomen,
werd nog voor de laatste maal tot voor
zichtigheid en algemeene stilte aange
maand en toen kropen ze voorwaarts.
1 Eerst ging Spitsneus tegen 't eene
been staan en naast hem negen anderen,
die allen heel secuur met touwtjes rond
om den schoen van den reus werden
vastgebonden en daarna tien aan den
anderen schoen. Die reus scheen niets te
voelen en alles scheen best van stapel
te loopen. Maar.... de knorrige Moezel
mannetjes hadden er niet op gerekend,
dat zij zich den vorlgen avond door hun
luid gekwebbel hadden venaden en de
reus hierdoor in
de gelegenheid was
geweest hun heele
gesprek af te luis
teren „Wacht,"
had deze toén ge
dacht, „dat wordt
iu eens een
üne gelegen-
eid om die
ben we ook; het water was heelemaal
niet koud. Toch moesten we een naar
maal in veilige haven ons bergen, omdat
er storm op komst was. Dan gingen we
de dorpen in. waar ook weer van allerlei
te zien was. Merkwaardig is. dat Je soms
kerktorens of liever klokketorens ziet,
die niet aan een kerk zijn aangebouwd,
maar alleen staan. De meeste oude kerk
jes en torens zijn met korstmossen be
groeid en krijgen daardoor een speciaal
ouderwetsche kleur, die zoo prachtig
Aan den achterkant stukken batlkpa-
pier plakken van denzelfden vorm ais de
drie deelen waaruit bet schermpje bestaat.
Als dat te duur te, dan kun je ook ge
kleurd perkamentpapier nemen of glas
papier.
De kwestie ven het aan elkaar hechten
van de drie deelen tot een draaibaar ge
heel kun Je op twee manieren oplossen:
I. Door middel van schamiertjes. Die
even inlaten in het hout. Is dat te lastig
dan:
II. Op even groote afstanden van el
kaar gaatjes boren en dan de stukken
met een zijden koord of lint aan elkaar
rijgen.
Voordat je het papier er achter plakt,
kun Je het hout bijv eerst beitsen.
het huis zat, kon je maar zóó de eek
hoorntjes en haasjes zien voorbij sprin
gen! Leuk hè?
Liesje en Bobble waren dus met vader
en moeder al heel gauw van den grooten
weg af en toen ging het 1 bosch inl
Sjonge, jonge, wat was t daar fijn! Zoo
heerluk koel en de grond zoo zacht van
1 mos!
Bobbie Bet zich steeds van pure pret
den grond vallen en als moes dan
vroeg, of hij zich niet bezeerde, dan was
*t steeds: wel nee, moes, heelemaal
niet, t Is hier haast net zoo zacht als
in m'n bedje!"
Liesje was echter veel stiller van aard.
Die had meer oog voor t mooie in t
woud en die bleef stilletjes bu vader
Vader wist ook zulke heerluke plekjes!
Daar bad je b.v. *t meertje midden in 't
woud, waar 1 altijd zoo stil, zoo dóod-
stil was, dat je alle vogeltjesgelulden
apert kon onderscheiden. En Juist déar
kon vader altijd zoo mooi vertellen, in
die stilte! Een paar weken geleden zug
over die elfjes en feeén, die op een hel
deren maannacht rondom 't meertje
t zdveimeertje bad vader het gedoopt!
hun rom^dans hadden geoaau ter
nering van de verkiezing van h'xii
beeldschoon nieuw koninginnetje! Ja
dat was mooi geweest! En onwillekeurig
leidde Liesje vader weer in de richting
van 1 Zllvermeertje. terwul vader steeds
maar door op die leuke, en toch zoo dui
delijke wUze zooels alleen vader dat
kon! alles uitlegde, wat Lies je maar
«rilde weten.
Weer deze teekeningen overteekenen
op triplex, a'le maten dubbel zoo groot
als van het model. Omtrek uitzagen.
Zorg, dat de rechte kanten ook wer-
En nu kun je dus wel begrijpen, waarom kelijk recht gezaagd worden, dgn krijg
past in het landschep. Ook de Frleache
koeien zijn het aanzien wel waard, het
zijn haast allemaal zwart-bonte.
Ziezoo, nu weten jullie hoe wij *t heb
ben gehad. Het waren een fijne veertien
en het spijt me genoeg, dat re
voorbij zijn.
Maar nu komt nog de mooiste verras
sing.
Den dag. nadat ik weer thuis was ge
komen. kwam er een brief van oom en
tante uit Amsterdam, of ik daar nog een
weeifkom logee ren. Nu. ik zeg niet neen
en ik hoop jullie nog een uitvoerig ver
slag te doen van mijn verblijf daar.
bloempje vormen. Het tolletje en de
kelkblaadjes zun geelachtlg-wl; gekleurd
SnUdt men zoon tolletje overlangs door,
dan ziet men. dat de meeldraden ondet
op den bloembodem zijn ingeplant en dal
het heele tolletje hol is, zoodat dit ecu
aardige schullpaats biedt voor kleine
dier jes, als het eens hevig regent.
Uit de stamperbloempjes ontwikkelen
zich de vruchtjes, die ongeveer zos
groot zijn als een grauwe erwt.
Zoon stamperbloempje met
ziet men ook op onze teekening.
De kleur van bet erwtje wordt prach-
tig rood, zoodat een tak van die roods
vruchtjes ook weer een aardige tafel
versiering oplevert.
Dat te Londen, de hoofdstad van En
geland.
Oroot-Londen, dat wil zeggen de stad
met de voorsteden, telt in *t geheel niet
minder dan 8 mlllloen inwoners. Dat te
dus nog ruim 10 keer zooveel als onze
hoofdstad Amsterdam.
Stel Je dat eens eventjes voor, een
stad nog tienmaal zoo groot als t reeds
zoo groote Amsterdam. In ons heele land
wonen nog te samen geen mfllioen
menschen.
Door de openbare middelen van ver
voer, soosls spoor, ondergrondsche trei
nen. trams en autobussen, werden tn 193S
bijvoorbeeld ruim 3K milliard personen
vervoerd.
De meeste menschen rijden per bus.
Die was daar al lang bekend, voor dat
de autobus hier haar intrede deed. Want
van bussen schijnen de Londenaars te
houden. De helft van die 3J4 milliard
reizigers maakte dan ook gebruik van
de bus.
Je snapt, dat al die bussen 'n gewel
dige drukte geven in de Londensche
straten en het baantje van verkeers
agent is daar niet voor de poes. Dat sUn
dan ook buitengewoon flinke kerels.
En toch gebeuren er nog 'n heele serie
ongelukken op straat, al doet die ver
keerspolitie nog zoo haar best.
In de laatste drie maanden van IMS
werden er bUvoorbeeld 393 menschen bij
auto-ongeva’len gedood, zoodat er dus
gemiddeld per jaar 'n goede duizend
menschen alleen door auto’s al veronge
lukken.
kwaaddoeners eens een geduchte poets
te bakken. Ha. ha. daar zullen ze schik
van beleven, dat beloof ik ze!”
toen dan ook de andere Moezel-
die niet mee zouden gaan,
zich achter de boomen verscholen had
den en de twintig „reizigers" een goede
reis hadden gewenscht, klonk opeens
een reusachtige geeuw en de reus richtte
Zich
tuur!Ijk z'n schoenen, ofschoon hij altijd
voor gewoonte had nooit naar beneden
te kijken. Sjonge, jonge, -wat kregen de
„reizifeers” *t benauwd. Déér hadden ze
natuurlek heelemaal niet op gerekend.
En daarbij waren ze toch al geen al te
beste maatjes met den reus. Ze begon
nen dan ook te beven als een riet en
wilden weghollen, maar.ze waren door
hun eigen kameraden vast ge bonden.
Nadat de reus ze zoo eerst een poosje
flink in angst had laten zitten, sprak hU
plotseling met donderende stem:
„Wat zou dat toch voor een gekriebel
Maar tóch kauw Je ze kordaat, terwijl Je
Likkebaardend op hun malschheld
pocht.
Want niets smaakt zóó heerlijk op de
wereld
Als lets eetbaarrnioor Jezelf gezocht!
Maar wat ik jullie van hem wilde ver
tellen is héél iets anders. In dat boech.
daar woonden ook een aantal kabouter
tjes Moezelmannetjes werden ze m
die streek genoemd en die waren, in
tegenstelling met den reus, erg kwaad
aardig. Niemand hielpen ze en overal
waar ze kwamen, daar haalden se kat-
tekwaad en looze streken uit! Dikwijls
genoeg was er dan door de bewoners van
1 woud een klopjacht op hen ingezet en
hadden er verschillende van hen een
flink pak ransel opgeloopen!
Die Moezelmannetjes nu waren daar-
bu ook nog een heel ontevreden volkje.
Altijd morden en klaagden ze. Nu weer
eens over* hun kleinheid, dan weer eens
over 1 donkere boech, waar ze altud
maar in moesten verblijven! Vooral dat
laatste scheen ze bijzonder dwars te
zitten! Ze merkten nJ., dat de reus met
één stap veel meer aflegde, dan zij met
hun korte beentjes in een heelen dag!
Niemand onder hen was dan ook, ooit
uit 't bosch geweest.
t Gebeurde nu op U avond, toen de
zon reeds was ondet gegaan, dat ze weer
als een echt ontevreden troepje bijeen
zaten te morren, toen Puntneus, een van
de blj-de-handste. plotseling het woord
vroeg.
We begonnen met uit Enkhuizen te
zeilen. *t Was vrij goed weer en Juist
een gunstige wind om naar Wiertngen
te gaan. Daar zouden we iets van de
Zuiderzeewerken te zien krijgen. Jam
mer genoeg begon het Juist te motrege
nen. toen we voet aan wal zetten. Toch
gingen we den Andljker polder bekijken,
den zg. proefpolder. Het inrichten van
dien polder heeft veel geld gekost, maar
het heeft ook het bewUs geleverd, dat
de droogmaking wel degelijk haar geld
kan opbrengen
menschen in zee hebben gemaakt, heb
ben we ook een kijkje genomen. Daar is
een heel dorp verschenen, waar dc men
schen alles kunnen krugen: levensmid
delen. ontspanning en wat Je maar ver
der wilt.
We moeten een beetje oppassen, want
er staat een geweldig sterke stroom op
de plaats, waar de duk nog gesloten
moet worcen, het laatste gat dus.
Ook aan den Frieschen kant namen
we even een kijkje Wat zal dat een
gebeurtenis zijn, als er een spoortrein
van Holland naar Friesland loopt,
t Weer werd steeds slechter, zoodat we
na een week besloten Friesland verder
in te trekken en nog wat op de meren
te gaan zeilen. Gelukkig klaarde de
lucht weer wat op en we konden van de
meren genieten met turn prachtige,
zwanebloemen iflg. 1). Verder stonden
er veel kleine waterweegbree flg 3) en
lldstengplanten «flg. 3). Die laatste zien
er to;h zoo eigenaardig uit Soms lijken
ze net op paardestaarten of op heel
kleine dennetjes.
Fonteinkruid zagen we ook in de
slooten drijven, met de kleine bloempjes
aan rechtopstaande steeltjes (tig. 4>.
Maar bijzonder mooi waren ook de plan
ten van egelskop en lischdodde (fig 5).
Zoo hebben we ons op onzen water
tocht best geamuseerd. Gezwommen heb-
ren. vandaar, dat ze tot een ruiker het
moet ech'.er een flinke bos zijn! bij
eengebonden, het keurig doen in een
moede bloemvaas.
De plant te éénsiachtig, dwx elke plant
draagt óf alleen mannelijke bloempjes,
óf alleen vrouwelljke (dus bloempjes met
alleen meeldraden of met alleen stam
pers).
De meeldraadbloempjes zien er zóó uit.
.Ach. jawel! U kunt er best nog een!
Uit dat groote sprookjesboek, dat boven
in uw kast staat!" hield Lies Je vol
En ook Bobble deed z'n best, vooral,
toen-ie over sprookjes hoorde!
.Ja, toe pappie, tellen gaan van de
taboutertjes!”
Toen kon vader geen weerstand meer
bieden. Hij nam Bobble op z'n knieën,
informeerde nog even naar 't .jseert"
beentje en sprak toen:
„Nou. vooruit dan maar! Maar *t is
niet zoo lang. hoor, want we hebben al
een ftksche wandeling achter den rug
en t is al laat geworden! Maar luiste
ren Jullie dan maar even heel goed!
D’r was 'r eens een groote reus. Een
reus is altijd groot, zullen Jullie zeggen,
de reus uit ons verhaal was zóó groot,
dat-le over de kruinen van al de boomen
van 't woud kon zien, wie of er wel vijf
mijlen in den omtrek door 1 gebied trok.
Die reus nu was heel goed en deed nie
mand kwaad. Integendeel! Er werd zelfs
verhaald, dat-le 's winters 's een keer
op een heel kouden en guren dag een
oude vrouw, die nog wel zeven kilome
ter ver moest en door de sneeuw niet
verder kon. met wagentje en al op s'n
rug had gezet en in tien passen bU d'r
huisje had gebracht! Dat was aardig,
hè? Ook had hij den ouden molenaar
's geholpen, toen een van de zware mo
lensteenen van boven utt den molen
naar beneden was gevallen! HIJ had
toen eenvoudig-weg z'n pink door T
middengat van den ouden maalsteen ge
stoken en hem netjes weer op z'n plaats
gezet! Ook was het meermalen vóórge
komen. dat. wanneer diezelfde oude
moled^r veel werk had. en m’neer de
wtnd1*’had geen zin om te blazen, dat
onze reus op een afstand van 'n hon
derd meter lustig een deuntje ging zit
ten fluiten en hierdoor meer dan genoeg
wtnd veroorzaakte om wel tien molens
tegelijk aan *t draaien te krijgen! Dus
dat was een heele beste reus!
Ondertusschen lag Bobble maar te
rollen en had *t grootste plezier van de
wereld! Hu was ook nog zoo klein en
had alleen maar pret in alles, waar ie
mee kon spelen. Vooral als hij een
haasje bad opgeechrlkt, dat dan ha.s-
over-kop wegboldel Dan kende z’n ple
zier geen grenzen meer! Hij bolde het
dan achterna, maar natuurlUk steeds
zonder eenig resultaat, want t haasje
was natuurlUk zóo verdwenen!
Zoo gebeurde bet op een gegeven mo
ment. toen Bobbie weer op zoon na-
jaagpartu was nu op een eekhoorntje
dat hu ongelukkigerwijze met z’n
voetje in een hazenholletje terecht
kwam. Gelukkig liep hU Juist op dat
oogenbllk niet zoo hard, want dan was t
erger geweest. Maar, niettemin, bij .ette
1 op een gillen en kermen van je wel
kte, zoodat vader en moes en Liesje, die
inmiddels al een heerlijk plekje aan t
Zllvermeertje hadden opgezocht, ver
schrikt opsprongen en naar hem toe
bolden. 1 Bleek echter meerendeels de
schrik geweest te zijn, want toen vader
hem zijn schoentje en kousje uit deed,
bleek t beentje niet anders dan een
schaafwondje te hebben, dat wel weer
heel spoedig geheeld sou zijn! Slechter
zou 1 geweest «Dn, als 1 voetje was
omgeslagen, want dan was *t misschien
gebroken! Een kusje van moes en een
zacht vermaantje van vader, om een
grooten jongen te rijn en niet meer te
bullen en de waterlanders waren weer
gauw verdwenen.
ons bloempje den naam draagt van blad-
bloem.
Het zijn maar kleine bloempjes, die
deze plant voortbrengt, een beetje geel-
achtig van kleur, en nu kun je Je den
ken. hoe aardig zoo n bloeiende tak er
utt ziet! Fraai steken die bloempjes af
tegen het blauwachtig groen der blade-
In een rustig hoekje van mun tuin
vond ik op een keer het plantje, welks
naam hierboven prijkt en dat je hierbij
giet afgebeeld.
Ik heb het aardige ding eens bestu
deerd en zal Jullie nu eens iets vertellep
van dit merkwaardige plantje.
Waarom heet het eigenlijk bladbloem?
Je ziet op de afbeelding een akje van
de plant met bloempjes er aan. En als
je nu eens nauwkeurig kijkt, dan zie Je,
vuen voor een gexneoei dat de W<*mpjes zjjn ingeplant op
zijn aan m'n voeten? Ik zal m'n enkels het eind van de korte bladsteeltjes.
maar 'ns wat tegen elkaar schuiven. 1 een deel van het bUd dus'
■misschien gaat T dan wei over!”
En toen had Je de poppen aan 1 dan
sen. De beenen gingen met donderend
geweld tegen elkaar, alsof er een reus-
zchtlge hetmachlnè aan 't werk was. De
grond dreunde er van. De Moezelman
netjes werden als papieren poppetjes
tegen elkaar gesmeten en losgeschuurd.
Verschillenden maakten een luchtreis
van wel tien meter en kwamen mét ge
kneusde ledematen weer op den bega-
nen grond terug. Anderen raakten
weliswaar los door 1 schuren, maar
kwamen daarna weer door 1 schoppen
van den reus in zoo n onaangename aan
raking met zun reusachtige schoenen,
dat ze voor altijd genoeg hadden. Kort
en goed, geen enkele was ongedeerd gè-
bleven. De meesten bleven kermend
liggen en konden niet wegloopen. Maar
degenen, die nog kónden loopen, maak
ten, dat ze wegkwamen, zonder zich om
de gewonden te bekommeren. Lat hè?!
Maar toen kwam 't goede hart van den
reus weer boven en was hij toch ook wel
weer zoo goed, om al de kaboutertjes.
I die niet konden orwtaan, bij elkaar te
scharrelen en op z'n hand te nemen, om
ze weer in t kabouterkamp neer te gaan
zetten, opdat ze niet alleen zouden ach
terblijven en omkomen. Dat «ras tech
aardig van dien goeden reus, hè? En
die kwaadaardige Moezelmannetjes had
den een les gehad, dié hun nog lang zou
heugen. En dit is T verhaal van de
kaboutertjes, die een -verre reis «rilden
maken," zoo eindigde vader z'n verhaal.
1 Was op een heerlijken Zondagmid
dag. De zomer begon i'
einde te spoeden en dat was al heel best af.
te merken aan de gele en bruine blade
ren. waarmede de grond allerwege be
dekt was en vooral ook aan de korte
avo-den. want 1 begon om half acht al
te schemeren!
Liesje en Bobble zouden met vader en
moeder nog eens een heerlijke wande
ling maken.
daten we 1 er nog maar *s van ne
men!" had vader gezegd, „vandaag al
morgen dan komt m'neer de herfst met
z'n zure buien en striemt ons den regen
4n 1 gezicht, zoodat we er dan niet meer
uit kunnen!”.
En zoo gezegd, zoo gedaan! Direct na
koffiedrinken ging het er op uit. Nu
moet jullie weten, dat Liesje en Bobbie
héél plezierig woonden, nJ. vlak bij de
groote hei en ook heel dicht bij de boe-
seben. Als je 's middags in den tuin voor
.Ja. maar kinderen, ik ken toch alt()d
een tolletje is aangebracht. Dat tolletje
nu Ie de bloembodem en daarop zie je
aes kleine slipjes, die den kelk van het
keer, hoor! En nu gauw opgestapt en
nasr huls!" sprak vader, terwU! hij
Bobbie weer op z'n eigen beentjes zette.