s n te EEN BRIEF VAN ADA IR VAN ALLES WAT HET VERHAAL AAN HET ZILVERMEERTJE DEJAVAANSCHE BLADBLOEM De B. L. N. S. fT I tan r5 K, r BE UKENOO TJES- TIJD DE LUCHTBALLON, DIE DOOD GING Beste allemaal' OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Be door Oom Jan aardig ten geen verhaaltjes,” weerde vader lachend Ondertaste hen lag Bobbie maar te rollen rt» af op e dagen DE GROOTSTE 8TAD DE* WERKLD Bobble de rens scheen niets te voelen Heel veel groeten. jullie ADA. dat eilandje, dat de Breezand, op! Zijn eerste blik gold nu na- I vrucht op KATJANG. THEE-SCHERMPJE deze vin met wagentje en il op fn rug had gezet pen). nu En het kleine blije Miepje Rende met haar gouden bal. Maar opeens hoorde het meisje, O, zoo’n vreeseUjken knal! Miepje kreeg eens in een winkel Van de juffrouw een ballon, ’t Was een heele groots gouden Hij leek heel veel op een ton. Strakjes zullen we even kijken Of we een koopvrouw nog zien staan.” als onze teekening aangeeft. Het lukt dus met een steeltje. En mannetjes. je een mooi gesloten schermpje De gearceerde figuren uitzagen Ier ot ter mt lat en. la te en ser 00 tie Pt 0 Maar toén werd door Liesje en Bobbie een gezamenlijke stormloop begonnen op vader om een verhaaltje. ..Hè. ja, vader.” drong Liesje aan, „weer net zooiets als laatst van de elfjes aan t Zll vermeert je.” Kun je mak lijk uur en tijd vergeten. Want met speuren kom Je nimmer klaar. Telkens krijg je schokjes van verrassing Ginder glimmen er glwéér een paar. er tegen dien tijd nog eens te gaan kij ken. Op tod >ol 90 X -3 3 0 3 o *n al- ad in er b^ er ad hb en. n. ut; n- 13? >u- -M US an K» We wajag kvec Ha, daar zag ze lansje speten. Gauw het mooie laten zien,' Eventjes een beetje hollen, lansje telde juist tot tien. Treurig liep ze toen naar huis toe, En vertelde aan moeders schoft: „Moesjelief, nou is de luchtbal Van de juffrouw too maar dood.'" Op het pleintje nu gekomen. Keek zij onderzoekend rond. Of zij niet de kleine Truusje, Beppie of een ander vond. ’t Was de mooie gouden luchtbol. Zoo raakt" onze Miep hem kwijt, ‘t Arme kindje kon wel huilen. Doch ze was een flinke meid. Heel parmantig stapte Miepje Met 'f presentje dapper voort. Stevig hield zij 't kleine handje Om het dun gedraaide koord. I ..En wat te er?” vroeg het hoofd van de mopperaars. En al scharrelden er nóg zoovele Kinders vóór jou door diezelfde laan, 't Lukt toch altijd, of jouw oogen scherper Zijn: je raapt er steeds nog buit vandaan. Jullie denken natuurlijk, dat we alle maal met lange gezichten bij elkaar zitten en al lang weer thuis zUn. Niets is minder waar dan dat en ik zal eens wat over onze tochten vertellen „Hèèèè.” klonk het tegelijk uit Lfesje’s en Bobble's mond, toen *t uit wat. ,J5at was aard g. vader! Toe, vertel u nog eens een verhaaltje!” „Nee kinderen, nu niet meer. Kijk eens aan hoe laat t al is? Een volgenden Een heel aardige mijnheer heeft ons uitleg gegeven. Er zijn allerlei landbouw gewassen op gekweekt en met veel suc ces. Maar weet je wat zoo leuk is? Niet alle grond wordt voor landbouw be stemd. Er worden boomen aangeplant, waar de vogels in kunnen nestelen, Gek idee, dat er musschen en vinken zullen nestelen midden in de Zuiderzee. Tc Hoop Beukenootjes zun niet zoo héél lekker. Altijd denk Je aan die levertraan. Waar je vorig jaar bU stond te snikken. Eiken avond vóór het slapengaan. Als je zoekt naar gladde, bruine nootjes. In zoo n mooie breede beukenlaan, Met je knikkerzakje of je doosje, En Je warme wollen jasje aan „Ik heb iets fijns bedacht! Iets heer lijks! Iets, waardoor minstens wel twin tig van ons in één dag wel de halve we reld kan zien!” „Och, m'n lieve kleine meisje. Wees maar niet zoo erg ontdaan. Alle Moezelmannetjes waren een en al oor! „Wat te T dan? Toe. vertel op!” klonk het in koor. -Stil nou toch, alsjeblieft. Jullie met Je geschreeuw! Je sou bet heele plannetje i in duigen laten vallen. Want als hij T I hoort....” „Hij? Wie is die hij?" klonk t wser. „Stil nou toch en laat me uitspreken. Dan hebben jullie niks meer te vragen. H(j. dat te de reus. *k Slenterde vanmiddag zoo 's door *t bosch en daar zag 'k onzen vriend den reus, zooals altijd 's middags, tegen de helling van den heuvel rustig liggen snurken. De grond dreunde er van. Na dat "k 'm eerst 'ns lekker met m'n puntschoen in z'n neus had gekriebeld, zoodat-ie luidop begon te niesen, heb ik ■m 'na op m'n gemak geïnspecteerd en toen kwam t volgende plannetje bU me naar voren. Jullie hebt al zoo dikwijls geklaagd, dat jullie nooit 'ns buiten t bosch kwamen! Nu. daar weet ik nu een middeltje op! We laten ons eenvoudig weg met een paar flinke touwen rondom de twee beenen van m'neer den reus vastbinden door de anderen. En als hl) dan opstaat vooral niets van onze aan wezigheid laten merken! En als hu dan gaat loopen, nou dan gaan wjj mee! Twintig mijl per uur! Wie voelt er iets voor?” Een oogenbllk was 1 doodstil onder 't troepje. „Nou?” Informeerde Spitsneus. En toen barstte t enthousiasme los. „Ik! ik! ik!" klonk het in koor en spoedig hadden zich een twintigtal Moe zelmannetjes als „passagier" aangemeld. Er werd nog heel lang beraadslaagd over het een en ander en toen werd besloten des andei endaags, als de reus sliep. T waagstuk te ondernemen t Was reeds middernacht, toen ze zich ter ruste begaven. Den volgenden dag was t den gehee- len morgen in 't kabouterkamp 'n drukte geweest van belang. Er werd gesjouwd met touwen en ladders, dat 't een aard had en tegen den middag trokken ze met wel veertig man naar de plaats, waar ze vanuit de verte reeds het ge dreun van 't snorken konden hooren Toen ze wat dichterbij waren gekomen, werd nog voor de laatste maal tot voor zichtigheid en algemeene stilte aange maand en toen kropen ze voorwaarts. 1 Eerst ging Spitsneus tegen 't eene been staan en naast hem negen anderen, die allen heel secuur met touwtjes rond om den schoen van den reus werden vastgebonden en daarna tien aan den anderen schoen. Die reus scheen niets te voelen en alles scheen best van stapel te loopen. Maar.... de knorrige Moezel mannetjes hadden er niet op gerekend, dat zij zich den vorlgen avond door hun luid gekwebbel hadden venaden en de reus hierdoor in de gelegenheid was geweest hun heele gesprek af te luis teren „Wacht," had deze toén ge dacht, „dat wordt iu eens een üne gelegen- eid om die ben we ook; het water was heelemaal niet koud. Toch moesten we een naar maal in veilige haven ons bergen, omdat er storm op komst was. Dan gingen we de dorpen in. waar ook weer van allerlei te zien was. Merkwaardig is. dat Je soms kerktorens of liever klokketorens ziet, die niet aan een kerk zijn aangebouwd, maar alleen staan. De meeste oude kerk jes en torens zijn met korstmossen be groeid en krijgen daardoor een speciaal ouderwetsche kleur, die zoo prachtig Aan den achterkant stukken batlkpa- pier plakken van denzelfden vorm ais de drie deelen waaruit bet schermpje bestaat. Als dat te duur te, dan kun je ook ge kleurd perkamentpapier nemen of glas papier. De kwestie ven het aan elkaar hechten van de drie deelen tot een draaibaar ge heel kun Je op twee manieren oplossen: I. Door middel van schamiertjes. Die even inlaten in het hout. Is dat te lastig dan: II. Op even groote afstanden van el kaar gaatjes boren en dan de stukken met een zijden koord of lint aan elkaar rijgen. Voordat je het papier er achter plakt, kun Je het hout bijv eerst beitsen. het huis zat, kon je maar zóó de eek hoorntjes en haasjes zien voorbij sprin gen! Leuk hè? Liesje en Bobble waren dus met vader en moeder al heel gauw van den grooten weg af en toen ging het 1 bosch inl Sjonge, jonge, wat was t daar fijn! Zoo heerluk koel en de grond zoo zacht van 1 mos! Bobbie Bet zich steeds van pure pret den grond vallen en als moes dan vroeg, of hij zich niet bezeerde, dan was *t steeds: wel nee, moes, heelemaal niet, t Is hier haast net zoo zacht als in m'n bedje!" Liesje was echter veel stiller van aard. Die had meer oog voor t mooie in t woud en die bleef stilletjes bu vader Vader wist ook zulke heerluke plekjes! Daar bad je b.v. *t meertje midden in 't woud, waar 1 altijd zoo stil, zoo dóod- stil was, dat je alle vogeltjesgelulden apert kon onderscheiden. En Juist déar kon vader altijd zoo mooi vertellen, in die stilte! Een paar weken geleden zug over die elfjes en feeén, die op een hel deren maannacht rondom 't meertje t zdveimeertje bad vader het gedoopt! hun rom^dans hadden geoaau ter nering van de verkiezing van h'xii beeldschoon nieuw koninginnetje! Ja dat was mooi geweest! En onwillekeurig leidde Liesje vader weer in de richting van 1 Zllvermeertje. terwul vader steeds maar door op die leuke, en toch zoo dui delijke wUze zooels alleen vader dat kon! alles uitlegde, wat Lies je maar «rilde weten. Weer deze teekeningen overteekenen op triplex, a'le maten dubbel zoo groot als van het model. Omtrek uitzagen. Zorg, dat de rechte kanten ook wer- En nu kun je dus wel begrijpen, waarom kelijk recht gezaagd worden, dgn krijg past in het landschep. Ook de Frleache koeien zijn het aanzien wel waard, het zijn haast allemaal zwart-bonte. Ziezoo, nu weten jullie hoe wij *t heb ben gehad. Het waren een fijne veertien en het spijt me genoeg, dat re voorbij zijn. Maar nu komt nog de mooiste verras sing. Den dag. nadat ik weer thuis was ge komen. kwam er een brief van oom en tante uit Amsterdam, of ik daar nog een weeifkom logee ren. Nu. ik zeg niet neen en ik hoop jullie nog een uitvoerig ver slag te doen van mijn verblijf daar. bloempje vormen. Het tolletje en de kelkblaadjes zun geelachtlg-wl; gekleurd SnUdt men zoon tolletje overlangs door, dan ziet men. dat de meeldraden ondet op den bloembodem zijn ingeplant en dal het heele tolletje hol is, zoodat dit ecu aardige schullpaats biedt voor kleine dier jes, als het eens hevig regent. Uit de stamperbloempjes ontwikkelen zich de vruchtjes, die ongeveer zos groot zijn als een grauwe erwt. Zoon stamperbloempje met ziet men ook op onze teekening. De kleur van bet erwtje wordt prach- tig rood, zoodat een tak van die roods vruchtjes ook weer een aardige tafel versiering oplevert. Dat te Londen, de hoofdstad van En geland. Oroot-Londen, dat wil zeggen de stad met de voorsteden, telt in *t geheel niet minder dan 8 mlllloen inwoners. Dat te dus nog ruim 10 keer zooveel als onze hoofdstad Amsterdam. Stel Je dat eens eventjes voor, een stad nog tienmaal zoo groot als t reeds zoo groote Amsterdam. In ons heele land wonen nog te samen geen mfllioen menschen. Door de openbare middelen van ver voer, soosls spoor, ondergrondsche trei nen. trams en autobussen, werden tn 193S bijvoorbeeld ruim 3K milliard personen vervoerd. De meeste menschen rijden per bus. Die was daar al lang bekend, voor dat de autobus hier haar intrede deed. Want van bussen schijnen de Londenaars te houden. De helft van die 3J4 milliard reizigers maakte dan ook gebruik van de bus. Je snapt, dat al die bussen 'n gewel dige drukte geven in de Londensche straten en het baantje van verkeers agent is daar niet voor de poes. Dat sUn dan ook buitengewoon flinke kerels. En toch gebeuren er nog 'n heele serie ongelukken op straat, al doet die ver keerspolitie nog zoo haar best. In de laatste drie maanden van IMS werden er bUvoorbeeld 393 menschen bij auto-ongeva’len gedood, zoodat er dus gemiddeld per jaar 'n goede duizend menschen alleen door auto’s al veronge lukken. kwaaddoeners eens een geduchte poets te bakken. Ha. ha. daar zullen ze schik van beleven, dat beloof ik ze!” toen dan ook de andere Moezel- die niet mee zouden gaan, zich achter de boomen verscholen had den en de twintig „reizigers" een goede reis hadden gewenscht, klonk opeens een reusachtige geeuw en de reus richtte Zich tuur!Ijk z'n schoenen, ofschoon hij altijd voor gewoonte had nooit naar beneden te kijken. Sjonge, jonge, -wat kregen de „reizifeers” *t benauwd. Déér hadden ze natuurlek heelemaal niet op gerekend. En daarbij waren ze toch al geen al te beste maatjes met den reus. Ze begon nen dan ook te beven als een riet en wilden weghollen, maar.ze waren door hun eigen kameraden vast ge bonden. Nadat de reus ze zoo eerst een poosje flink in angst had laten zitten, sprak hU plotseling met donderende stem: „Wat zou dat toch voor een gekriebel Maar tóch kauw Je ze kordaat, terwijl Je Likkebaardend op hun malschheld pocht. Want niets smaakt zóó heerlijk op de wereld Als lets eetbaarrnioor Jezelf gezocht! Maar wat ik jullie van hem wilde ver tellen is héél iets anders. In dat boech. daar woonden ook een aantal kabouter tjes Moezelmannetjes werden ze m die streek genoemd en die waren, in tegenstelling met den reus, erg kwaad aardig. Niemand hielpen ze en overal waar ze kwamen, daar haalden se kat- tekwaad en looze streken uit! Dikwijls genoeg was er dan door de bewoners van 1 woud een klopjacht op hen ingezet en hadden er verschillende van hen een flink pak ransel opgeloopen! Die Moezelmannetjes nu waren daar- bu ook nog een heel ontevreden volkje. Altijd morden en klaagden ze. Nu weer eens over* hun kleinheid, dan weer eens over 1 donkere boech, waar ze altud maar in moesten verblijven! Vooral dat laatste scheen ze bijzonder dwars te zitten! Ze merkten nJ., dat de reus met één stap veel meer aflegde, dan zij met hun korte beentjes in een heelen dag! Niemand onder hen was dan ook, ooit uit 't bosch geweest. t Gebeurde nu op U avond, toen de zon reeds was ondet gegaan, dat ze weer als een echt ontevreden troepje bijeen zaten te morren, toen Puntneus, een van de blj-de-handste. plotseling het woord vroeg. We begonnen met uit Enkhuizen te zeilen. *t Was vrij goed weer en Juist een gunstige wind om naar Wiertngen te gaan. Daar zouden we iets van de Zuiderzeewerken te zien krijgen. Jam mer genoeg begon het Juist te motrege nen. toen we voet aan wal zetten. Toch gingen we den Andljker polder bekijken, den zg. proefpolder. Het inrichten van dien polder heeft veel geld gekost, maar het heeft ook het bewUs geleverd, dat de droogmaking wel degelijk haar geld kan opbrengen menschen in zee hebben gemaakt, heb ben we ook een kijkje genomen. Daar is een heel dorp verschenen, waar dc men schen alles kunnen krugen: levensmid delen. ontspanning en wat Je maar ver der wilt. We moeten een beetje oppassen, want er staat een geweldig sterke stroom op de plaats, waar de duk nog gesloten moet worcen, het laatste gat dus. Ook aan den Frieschen kant namen we even een kijkje Wat zal dat een gebeurtenis zijn, als er een spoortrein van Holland naar Friesland loopt, t Weer werd steeds slechter, zoodat we na een week besloten Friesland verder in te trekken en nog wat op de meren te gaan zeilen. Gelukkig klaarde de lucht weer wat op en we konden van de meren genieten met turn prachtige, zwanebloemen iflg. 1). Verder stonden er veel kleine waterweegbree flg 3) en lldstengplanten «flg. 3). Die laatste zien er to;h zoo eigenaardig uit Soms lijken ze net op paardestaarten of op heel kleine dennetjes. Fonteinkruid zagen we ook in de slooten drijven, met de kleine bloempjes aan rechtopstaande steeltjes (tig. 4>. Maar bijzonder mooi waren ook de plan ten van egelskop en lischdodde (fig 5). Zoo hebben we ons op onzen water tocht best geamuseerd. Gezwommen heb- ren. vandaar, dat ze tot een ruiker het moet ech'.er een flinke bos zijn! bij eengebonden, het keurig doen in een moede bloemvaas. De plant te éénsiachtig, dwx elke plant draagt óf alleen mannelijke bloempjes, óf alleen vrouwelljke (dus bloempjes met alleen meeldraden of met alleen stam pers). De meeldraadbloempjes zien er zóó uit. .Ach. jawel! U kunt er best nog een! Uit dat groote sprookjesboek, dat boven in uw kast staat!" hield Lies Je vol En ook Bobble deed z'n best, vooral, toen-ie over sprookjes hoorde! .Ja, toe pappie, tellen gaan van de taboutertjes!” Toen kon vader geen weerstand meer bieden. Hij nam Bobble op z'n knieën, informeerde nog even naar 't .jseert" beentje en sprak toen: „Nou. vooruit dan maar! Maar *t is niet zoo lang. hoor, want we hebben al een ftksche wandeling achter den rug en t is al laat geworden! Maar luiste ren Jullie dan maar even heel goed! D’r was 'r eens een groote reus. Een reus is altijd groot, zullen Jullie zeggen, de reus uit ons verhaal was zóó groot, dat-le over de kruinen van al de boomen van 't woud kon zien, wie of er wel vijf mijlen in den omtrek door 1 gebied trok. Die reus nu was heel goed en deed nie mand kwaad. Integendeel! Er werd zelfs verhaald, dat-le 's winters 's een keer op een heel kouden en guren dag een oude vrouw, die nog wel zeven kilome ter ver moest en door de sneeuw niet verder kon. met wagentje en al op s'n rug had gezet en in tien passen bU d'r huisje had gebracht! Dat was aardig, hè? Ook had hij den ouden molenaar 's geholpen, toen een van de zware mo lensteenen van boven utt den molen naar beneden was gevallen! HIJ had toen eenvoudig-weg z'n pink door T middengat van den ouden maalsteen ge stoken en hem netjes weer op z'n plaats gezet! Ook was het meermalen vóórge komen. dat. wanneer diezelfde oude moled^r veel werk had. en m’neer de wtnd1*’had geen zin om te blazen, dat onze reus op een afstand van 'n hon derd meter lustig een deuntje ging zit ten fluiten en hierdoor meer dan genoeg wtnd veroorzaakte om wel tien molens tegelijk aan *t draaien te krijgen! Dus dat was een heele beste reus! Ondertusschen lag Bobble maar te rollen en had *t grootste plezier van de wereld! Hu was ook nog zoo klein en had alleen maar pret in alles, waar ie mee kon spelen. Vooral als hij een haasje bad opgeechrlkt, dat dan ha.s- over-kop wegboldel Dan kende z’n ple zier geen grenzen meer! Hij bolde het dan achterna, maar natuurlUk steeds zonder eenig resultaat, want t haasje was natuurlUk zóo verdwenen! Zoo gebeurde bet op een gegeven mo ment. toen Bobbie weer op zoon na- jaagpartu was nu op een eekhoorntje dat hu ongelukkigerwijze met z’n voetje in een hazenholletje terecht kwam. Gelukkig liep hU Juist op dat oogenbllk niet zoo hard, want dan was t erger geweest. Maar, niettemin, bij .ette 1 op een gillen en kermen van je wel kte, zoodat vader en moes en Liesje, die inmiddels al een heerlijk plekje aan t Zllvermeertje hadden opgezocht, ver schrikt opsprongen en naar hem toe bolden. 1 Bleek echter meerendeels de schrik geweest te zijn, want toen vader hem zijn schoentje en kousje uit deed, bleek t beentje niet anders dan een schaafwondje te hebben, dat wel weer heel spoedig geheeld sou zijn! Slechter zou 1 geweest «Dn, als 1 voetje was omgeslagen, want dan was *t misschien gebroken! Een kusje van moes en een zacht vermaantje van vader, om een grooten jongen te rijn en niet meer te bullen en de waterlanders waren weer gauw verdwenen. ons bloempje den naam draagt van blad- bloem. Het zijn maar kleine bloempjes, die deze plant voortbrengt, een beetje geel- achtig van kleur, en nu kun je Je den ken. hoe aardig zoo n bloeiende tak er utt ziet! Fraai steken die bloempjes af tegen het blauwachtig groen der blade- In een rustig hoekje van mun tuin vond ik op een keer het plantje, welks naam hierboven prijkt en dat je hierbij giet afgebeeld. Ik heb het aardige ding eens bestu deerd en zal Jullie nu eens iets vertellep van dit merkwaardige plantje. Waarom heet het eigenlijk bladbloem? Je ziet op de afbeelding een akje van de plant met bloempjes er aan. En als je nu eens nauwkeurig kijkt, dan zie Je, vuen voor een gexneoei dat de W<*mpjes zjjn ingeplant op zijn aan m'n voeten? Ik zal m'n enkels het eind van de korte bladsteeltjes. maar 'ns wat tegen elkaar schuiven. 1 een deel van het bUd dus' ■misschien gaat T dan wei over!” En toen had Je de poppen aan 1 dan sen. De beenen gingen met donderend geweld tegen elkaar, alsof er een reus- zchtlge hetmachlnè aan 't werk was. De grond dreunde er van. De Moezelman netjes werden als papieren poppetjes tegen elkaar gesmeten en losgeschuurd. Verschillenden maakten een luchtreis van wel tien meter en kwamen mét ge kneusde ledematen weer op den bega- nen grond terug. Anderen raakten weliswaar los door 1 schuren, maar kwamen daarna weer door 1 schoppen van den reus in zoo n onaangename aan raking met zun reusachtige schoenen, dat ze voor altijd genoeg hadden. Kort en goed, geen enkele was ongedeerd gè- bleven. De meesten bleven kermend liggen en konden niet wegloopen. Maar degenen, die nog kónden loopen, maak ten, dat ze wegkwamen, zonder zich om de gewonden te bekommeren. Lat hè?! Maar toen kwam 't goede hart van den reus weer boven en was hij toch ook wel weer zoo goed, om al de kaboutertjes. I die niet konden orwtaan, bij elkaar te scharrelen en op z'n hand te nemen, om ze weer in t kabouterkamp neer te gaan zetten, opdat ze niet alleen zouden ach terblijven en omkomen. Dat «ras tech aardig van dien goeden reus, hè? En die kwaadaardige Moezelmannetjes had den een les gehad, dié hun nog lang zou heugen. En dit is T verhaal van de kaboutertjes, die een -verre reis «rilden maken," zoo eindigde vader z'n verhaal. 1 Was op een heerlijken Zondagmid dag. De zomer begon i' einde te spoeden en dat was al heel best af. te merken aan de gele en bruine blade ren. waarmede de grond allerwege be dekt was en vooral ook aan de korte avo-den. want 1 begon om half acht al te schemeren! Liesje en Bobble zouden met vader en moeder nog eens een heerlijke wande ling maken. daten we 1 er nog maar *s van ne men!" had vader gezegd, „vandaag al morgen dan komt m'neer de herfst met z'n zure buien en striemt ons den regen 4n 1 gezicht, zoodat we er dan niet meer uit kunnen!”. En zoo gezegd, zoo gedaan! Direct na koffiedrinken ging het er op uit. Nu moet jullie weten, dat Liesje en Bobbie héél plezierig woonden, nJ. vlak bij de groote hei en ook heel dicht bij de boe- seben. Als je 's middags in den tuin voor .Ja. maar kinderen, ik ken toch alt()d een tolletje is aangebracht. Dat tolletje nu Ie de bloembodem en daarop zie je aes kleine slipjes, die den kelk van het keer, hoor! En nu gauw opgestapt en nasr huls!" sprak vader, terwU! hij Bobbie weer op z'n eigen beentjes zette.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 15