J
DIEVEN
VAN ALLES WAT
EEN TWEEDE BRIEF VAN ADA
a
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
- o
o
M
HET HONDJE VAN
Dl
De B.L.N.S.
0
0
0
c
bal
0
t0V0B0B0B0BO80B0B0B080B0B0B0B0B0a080B0B0B0B080B08080B0B0B0B0B0B0BB0B080B080B0B0B^B0R0B0B0B0B0BOBOB0BOB08080BOB
DE VERSTANDIGE
KLAPROOS
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
de zwarte teekenlng vfjf
zouden ze
EEN ARABISCHE SPREUK
kon niet
lag al in de veeren
de burge-
RAADSELRIJMEN
bed.
ook
R. K.
Heel veel groeten.
Jullie ADA
in
„wat doe jij
mijn
haar
„het is
M
Amsterdam, Aug. 1931
Beste allemaal.
Probeer het maar eens.
HET WITTE PAARD
Plotseling bleef ze als verlamd staan
t
van
1
DE PUZZLE VAN DE NEGEN
STERREN
f
1
grootte
binnen
En opeens: daAr zagen ze Australië onder zich liggen.
Met een flinke vaart gingen de boemerangs naar bene
den en boem.... daar lagen ze allemaal: Mangelemot,
meneer Hendriks en de beide boemerangs op den harden
grond van Australië. Het was er zóó warm, dat Mange
lemot en meneer Hendriks onmlddellflk hun Jassen uit
trokken.
DE KLAPROOS
Och, Zonnebloem, wees niet zoo dwaas.
En laat dat beest toch spelen.
Stel voor, dat jij er niet zou zijn.
Het moest zich dan vervelen.
Da’s wel het beste zoo te zijn.
Dan heb je heel geen zorgen.
En denk je werk'lijk met plezier
Weer aan den dag van morgen.
DE ZONNEBLOEM
'k Moet zegaen, beste roode buur,
Met jou valt er te praten.
Jij laat het rustig langs je gaan.
En kan een grap niet laten.
DE ZONNEBLOEM
Een Zonnebloem stond in het veld.
En ging zich eens beklagen.
Dat zulk een vreemde nare bij
Haar steeds maar dorst te plagen.
Het was nacht, een heldere nacht. De
maan scheen vol aan den hemel en ver
lichtte vriendelijk het stadje B. dat In
diepe rust gedompeld was. Alle bewoners
hadden zich reeds te slapen gelegd.
Maar denk er pm. niet meer dan vier
lijnen en uitsluitend rechte lijnen.
X Is heel gemakkelijk, dat zeg ik jelui
voouit en toch....
Dat
hen.
weten.
AU
tc»
Haar
en de
haar
schen hoorde de heer Klaassen een soort
gesteun.
„Man," riep mevrouw Klaassen. die door
’t lawaai wakker was geworden en inder
haast een kimono had omgeslagen, om den
hoek van de deur:
„Man, wat is er aan de hand?”
„Sttt," fluisterde Katrlentje, „dieven!"
„Dieven!" mevrouw gilde het bijna uit.
lijke
eens
IOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIO
RtJl
sci*
ied<
er 1
wai
end
stra
gele
ten
lede
▼ooi
jn«
UJ*
voa
mill
ben
M
war
de
geei
HXl
Da*
wor
ting
aan
kun
tijd
weg
kun
vorf
moe
rege
gehi
M
kra<
weel
Wel
mee
men
D
▼ooi
te j
bed
hoe
min
den
doei
aan:
rijk:
lloei
oorl
derg
boot
teru
wij
hou<
tend
heid
in h
met
D
geei
had
slag
van
tnaa
de
daa:
wee
gefl
kom
gaai
D
hou,
daai
mill
waa
groc
lloei
rege
is, 1
nati
mill
Moei
durt
dallr
eess:
vern
mini
nog
den
leen
mini
T.<
het
dekt
Inge
met
mill!
gen,
groot
10
dien
kmg
Ee
werj
uitk<
vinei
de k
amb
wet
Da
aan
men
«aa
Pen.
de i
ten
Kaai mar.
Het heeft ook mooie oogen.
Een kleinen fijnen neus,
Maria is er blij mee.
Het was een goede keus.
Maria heeft een hondje,
Een alleraardigst beest,
’t Heeft glanzend zwarte haren.
En is nooit stout geweest.
pat komt, omdat het diertje
Van ’t standje niets verstond,
Het is dus wel heel rustig
Zoo'n mooie speelgoedhond.
Wanneer Maria ‘t hondje
Wel eens een standje gaf.
Dan bleef het toch lief kijken
Èn zei nooit nijdig blaf.
Heel veel op een wit paard lijken doet
het gedrocht, dat ik hier geteekend heb,
niet, vind je wel?
Wat het eigenlijk voor een beest is,
weet ik zelf niet, laten we maar aan
nemen, dat het een Van die voorwereld-
Weer een tik! weer een tik!
Wat een dartel ding ben ik!
Al die tikken zijn mijn kansen
Om nog harder te gaan dansen.
Van mijn kleuren naast elkaar.
Zie je een grijze streep nog maar.
En een kuiltje in den grond.
Wijst het plekje, waar ik stond.
Volgens belofte schrijf ik jullie nog
een brief uit de hoofdstad, 'k Heb hier
heel wat regendagen meegemaakt, maar
de eerste mooie dag was bestemd voor
Artls. Toch heb ik me op die regendagen
ook niet verveeld: we zijn naar allerlei
museums geweest. In het Rijksmuseum
raak je nooit uitgekeken: heb Je genoeg
van de schilderijen, dan ga je het por
selein eens betófcenr>-Daar zijn toch.
Nog zoo’n anderen platten sinjeur heb
ik met verbazing bekeken, n.l. een rog
(fig. 4). Dat dier heeft zulke geweldige
zij vinnen, dat ze haast op vleugels lijker,
en een langen spitsen staart. Wanneer er
een naar boven zwemt, kun je de kieuw
spleten aan de onderzijde van het dier
zien.
Het is doodeenvoudig, wat ik Jelui nu
wil laten doen en toch ben ik bang, dat
er niet zoo heel velen zullen zijn, die
netjes zullen weten op te
Ga flink en blij het leven door.
En wees niet meer zoo zeurig.
Want anders zeggen velen nog:
Die bloem is zóó humeurig!
DE KLAPROOS
Juist Zonnebloem, zoo denk ik ook,
Nu schijn je het te snappen.
Zet dus je beste beentje voor
En volg nu maar mijn stappen.
Het beest zoemt aldoor om m’n hoofd
En zit maar op m’n stengel.
Ik word er werk’lijk aak’lig van.
Zoo’n vreeselijke bengel!
,0>0>OIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIOIOIOIOIOIOIOIIOIOI010IOIOIOIOIC)»OIOIOIOIOIOICy
Een Zonnebloem,' wel, dat geeft pret
Voor zulk een zomerdtertje,
Wees toch niet mopperig, m’n vriend.
En gun het een pleziertje.
\kende, was het op verkenning uitgegaan.
\Toen wilde het hondje zéker naar
btiiten. maar de deur was gesloten en
tornt, nou toen was het zacht beginnen
te tanken en krabbelde aan de deur. „En
dat] hebben jullie voor een dief gehou-
derj” bes’oot de burgemeester, terwijl hij
opnieuw in lachen uitbarstte.
die zijn kop juist boven water stak, heb
ik dien kop even geschetst, maar erg
mooi is X niet (fig. 2).
Daarna gingen we naar het aquarium.
Dat vind ik toch altijd het mooist. De
schijnt. Zoo'n boa constrictor zie je nau
welijks aan, dat zij leeft. Ik heb gepro
beerd er een teekenlng van te maken
(fig. 1), Je krfjgt wel een indruk van
de dikte van het dier, maar niet van de
van het voedsel, dat hij naar
kan werken. Van een kaaiman,
avonturen uit te trekken. Maar toen ze aan de kade kwa
men, ontdekten ze, gat de boot naar Australië al 'n half
uur geleden vertrokken was en ze konden niets anders
meer zien van het vaartuig dan een dikke rookkolom, die
boven den horizon hing.
..Daar weet ik wel wat op,” lachte Mangelemot. „We
hebben onzen boemerangs nog. Boemerangs djn knuppels,
die altijd vanzelf terugkeeren naar de plaats, waar ze
van haar verbazing, holde de trap, af,
gevolgd door haar moeder. In de keuken
gekomen zagen ze den burgemeester, met
de ééne hand zijn eenigszins uitpuilend
buikje vasthoudend en met de andere
wijzend naar een vriéndelijk kwispelend
hondje, schateren van X lachen. De tra
nen liepen hem langs de wangen en heel
zijn lichaam schokte. Het tooneeltje' was
zoo grappig, dat moeder en dochter ook.
in een lach schoten, hoewel ze niet wisten
dieren is, waar Je misschien wet
iets van gehoord hebt of gezien.
Maar wat het is doet er ook eigenlijk
niet toe; hoofdzaak is. wat bet worden
moet en dat is een wit paard.
Lieve deugd, wat ben ik lek!
Nee, dat zijn geen praatjes!
Tel eens even voor de mop;
Meer dan twintig gaatjes!
Als Je me vol water giet
Mij. de allerlekste.
Komt er toch geen druppel uit,
Dat is nog bet gekste!
Meneer Hendriks had al heel wat filmopnamen ge
maakt van alle avonturen, die Mangelemot, de Jeugdige
filmheld, die met hem de heele wereld doorkruiste,
beleefde. En na hun laatste avontuur in Australië waren
ze rustig naar Nederland teruggekeerd en hadden slechts
als aandenken van daar een boemerang meegenomen.
Maar het stille leventje hier begon ons tweetal al heel
spoedig te vervelen en ze besloten dus maar op nieuwe
vandaan gekomen zijn.
Australië, dus ze keeren vanzelf naar Australië terug." En
jawel, nauwelijks waren Mangelemot en meneer Hen
driks op de boemerangs gaan zitten, of ze vlogen door de
lucht.
In vliegende vaart ging de tocht rechtstreeks naar
Australië. De boemerangs vlogen over zeeën en bergen,
over bosschen en velden, zóó hard, dat meneer Hendriks
gang stond, die haar zag! Rij zoif haar
dan doodschieten en niemand zou t hoo-
ren, omdat hij natuurlijk een geluldsdem-
per op zijn pistool had.
En den volgenden' morgen
haar dan vinden dood!
Oooo, het was verschrikkelijk!
Katrlentje wilde maar weer zoo gauw
mogelijk terug gaan.
Bevend over al haar leden haastte ze
zich naar de deur van haar kamer.
Plotseling bleef ze als verlamd staan.
Bewoog zich daar niet iets? Daar, in
den hoek bij de gangkast! Katrlentje. die X eerst bekomen was
Ze gaf een gil van angst. ---»
De deur van haar vaders slaapkamer
werd haastig geopend en de burgemeester
riep: „Wie is daar?"
Katrlentje antwoordde niet,
antwoorden. Bewegingloos bleef ze staan
en staarde naar den hoek bij de gang
kast.
„Wie is daar?” herhaalde
meester ongeduldig.
Geen antwoord.
visschen zwemmen zoo rustig voort; je
kunt Je niet indenken, dat die iets an-
*ders zouden verlangen. Oom, die na
tuurlijk goed op de hoogte is, vroeg me
bij een van de glazen of ik dacht, dat
daar iets lévends achter zat. Ik vloog er
gladweg in. „Wordt die vitrine soms
schoon gemaakt? Maar waarom blijft
dat zand er dan ih IWen?” Daar (fig.
3) kwam beweging in het zand en wat
bleek nu? Met de rugzij naar boven had
in het zand een bot gelegen, die ^iu
naar boven zwom om naar voedsel te
happen. En toen er een in beweging
kwam, bleken er meer van die visschen
In ’t zand verborgen te zijn.
Ik zei. dat het de rugkant van de bot
was, eigenlijk had ik'moeten zeggen: zijn
rechter kant, want zooals jullie weten,
hoort de bot tot de zijzwemmers.
Ze kreeg het voor haar jaardag
Van Oma en haar moes,
Dat had ze heuseh veel liever
Dan d’ een of and’re poes.
Het hondje is heel waakzaam,
’t Zit ’s nachts veel voor hdar
Wanneer het meisje moe is
Van 't spelen en van pret.
Mahr blaffen doet het nimmer.
Het houdt altijd z’n snoet,
Dat komt, omdat het hondje
Niet echt is, doch van goed.
zooals je weet, zulke merkwaardige stuk
ken bij.
En dan de historische afdeeling met
de overblijfselen uit den tijd van De
Ruyter. En die grappige costumes uit
vor.ge eeuwen met die hoepelrokken!
Stel je voor, dat we daar nog in moesten
rondloopen
Maar zooals Ik al schreefde eerste
mooie dag was voor Artis bestemd. En
dien hebben we gisteren dan ook heerlijk
doorgebracht.
Ik heb weer bijzonder genoten van alle
wilde dieren, vooral van de dieren, die
Er zijn vier soorten van menschen; er
zijn menschen. die niets weten en niet
weten,«dat zij niste weten. Dat zijn dwa
zen: haat hen loopen! Er zijn ér ook, dM
niets weten en weten, dat zij niets weten,
zijn eenvoudige luitjes: onderricM
Verder zijn er menschen. die iets
maar niet weten, dat ztj iets
vreten. Dezen slapen: maakt hen wakker.
Eindelijk zijn er nog. die iets weten eb
weten, dat zij iets weten. Dezen zijn wjjs,
volgt hen.
Je ziet in de zwarte teekenlng
witte streepjes. Knip de teekenlng, die
je eerst hebt overgeteekend, netjes uit «b
knip dan langs de witte streepjes de
poolen en den staart van het monster af.
Je krijgt dan ’n lichaam, 4 poolen en
een staart en nu is het de kunst, die zóó
tegen elkaar te leggen, dat er een bol
lend wit paard verschijnt Vooruit, alle
maal probeeren!
Uit een gesprek van een paar heeren.
die ook stonden te kijken, hoorde ik,
dat ex groote roggen bestaan met een
vergiftigen stekel aan hun staart. Ge
lukkig maar, dat zulke beesten bij ons
niet voorkomen.
Ik moet gaan pakken, dus basta.
niet in zoo’n kleine kooi zitten. Het
meest heb ik altijd te doen met die stak
kerds van roofvogels, die nooit meer echt
vliegen kunnen.
Dan hebben de reptielen in ’t reptie
lenhuis het beter. Die dieren hebben niet
zooveel behoefte aan beweging, naar X
Tastend zocht zijn hand den knop en
toen knipte hij *t licht aan.
„Katrlentje”, riep hij,
hier?”
Katrlentje slaakte een zucht van ver
lichting. Gelukkig, in den hoek bij de
gangkast stond niemand.
„Katrlentje," herhaalde de burgemees
ter, „wat doe Jij hier?"
Toen kreeg Katrlentje haar spraak
terug.
„Vader,” fluisterde ze zoo hard als ze
durfde, „vader, er zijn dieven beneden.”
„Dieven? Wat een onzin,” smaalde de
burgemeester, maar hij keek toch voor
zichtig om zich heen.
„Vader," bibberde Katrlentje,
heuseh waar, luistert u maar.”
De burgervader luisterde. Het gekras
het zaakje
knappen.
Je ziet de figuur met de negen sterren.
Nu is mijn vraag: Trekken jelui daar
doorheen vier rechte lijnen, zóó, dat elke
volgende lijn begint, waar de vorige
eindigt, met andere woorden, trek de
lijnen, zonder het potlood van het pa
pier te nemen, zóó, dat alle sterren door
minstens één der lijnen geraakt worden.
waarom de heer Klaassen zoon pret
had. Toen hij een beetje bekomen was,
viel hij op den eersten den besten stoel
neer en nog snikkend van ’t lachen zei
hij: ,X>ddaar is ded
dief.” terwijl hij naar het hondje wees.
Het diertje was van een ras, dat de
meeste menschen vuilnisbakkenras"
noemen.
„Hoe komt dat vleze beest in
keuken?" vroeg mevrouw verbaasd.
En toen vertelde de burgemeester hoe
Henk, zijn zoontje, het beestje in den
tuin had gevonden, toen Katrlentje en
moeder op visite waren bij den
dokter. Hij had toen aan zijn vader ge
vraagd. of hij het beestje mocht houden
en had het In een mandje in de keuken
gelegd, ’s Nachts was het dier wakker
was weer duidelijk hoorbaar en daar tus- geworden en omdat het de omgeving niet
en dan vindenwij u morgenooo!”
„I aat ze den boel dan maar leégste-
len,” jammerde mevrouw.
Maar de burgemeester siste:
„Den boel leeg laten stelen? Dat nooit!
Ik zal ze leeren in mijn huis te komen.”
En resoluut stapte hij op de trap af en
sloop naar beneden, zijn vrouw en Ka
trlentje in doodelljken angst boven latend.
Katrlentje vond X denkbee’d van den.
geluldsdemper schier ondraaglijk en
snikte zacht.
Haar moeder luisterde ademloos.
De minuten leken wel uren.
Vol spanning wachtten belden boven
op de dingen, die komen zouden.
En toen toen de spanning op zijn
hoogst washoorden ze beneden,
een hartelijk lachen.
Verbaasd en verrast keken moeder en
dochter 'elkaar aan.
Wat was dat nu?
Ook burgemeester Klaassen. die anders
om dezen tijd nog op was, lag al in de
veeren en diepe stilte heerschte tn het
huis.
Alleen Katrlentje, zijn dochter, koa den
slaap niet vatten en lag nu tót duizend
te teilen om in slaap te komen.
Driehonderdzevenentwintlg.
Bit, wat was ‘t akelig stil in huls!
Driehonderd achtentwintig, driehonderd
negenentwintig.
Kon ze maar in slaap komen!
Driehonderd dertig.
Wat was dat
Het leek wel, of er beneden iemand
liep!
Ze hield haar adem In en luisterde in
gespannen.
Neen, ze vergiste zich niet. Ze hoorde
geneden duidelijk iemand loopen!
Hoor! Nu leek het, of hij aan de bin
nendeur van de keuken morrelde. Die deed
vader ’s avonds altijd op slot. HIJ probeer
de zeker of er een sleutel op paste!
O, het kón niet anders, of er was een
dief In huis! Wat moest ze doen? Ze kon
het huis toch niet leeg laten stelen.
Neen, dat ging niet! Ze nam een kloek
besluit: Ze zou vader wekken, die zou wel
weten, wat hij doen moest.
Voorzichtig gleed ze uit bed.
Wat kraakte dat ding!
Met Ingehouden adem en wildkloppend
hart bleef ze staan en luisterde. Niets dan
het zachte gekras, dat in de stilte duide
lijk hoorbaar was, liet zich hooren. Zacht
opende ze de deur.
Wat was 't donker in de gang!
De haren rezen haar te berge,
hart klopte woest In haar keel
vreemdste gedachten woelden
hoofd.
Verbeeld Je eens, dat er een kerel in de
„Stil dan toch!” zei de burgemeester ge
ërgerd. „Ik zal beneden eens gaan zien
wat er aan de hand is,” en meteen stapte
hij naar de trap.
e „Man!” kreunde mevrouw, hem vasthou
dend.
„O, Vader!” snikte Katrlentje, „ga niet,
ze,ze...... zul'en u dooddoodschie-
als ze een...... een
geluidsdemper opop hun pistolen
I