HDHHIimj i o®®*! PRINS UDO’S AVONTUUR HERFSTBLOEMEN DE VERDWENEN SCHOOLTASCH EN HOE ZE TERUG KWAM VAN ALLES WAT E.UGD o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o n Mb j De B.L.N.S. U 0 0 t VAN TWEE EENDJES, DIE DORST HADDEN n u V 0 0 ■•ij::::::; OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Plotseling sprong er een hert.... R. K. DIE DACHT SLIM TE ZIJN, schrikt wakker en niet meer vatten. |0|0|0|0|0|0|OIOIOIOIOIOIOIOIOIOBOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIOIOIOIOIOIOIOIIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIO«OI o en was al lig had ue Liezen weg loorde, dat hU: „Weet „Daar ginder zie ’k een boerenhut." Sprak glunder Wlegeieen. „Daar staat ook vast een waterput. We gaan er daad'HJk heen." „Das goed," sprak Wiegeleene, „We maken rechtsomkeer. *k Ben nat tot op mijn beenen. Mijn keel is droog als leer." ■- Zooals de vorige week besloten was, zou er deze week weer eens een wande ling gemaakt worden. Ditmaal zou het naar de rivier gaan. Het water, waarvan de meesten In de vacantle zoo genoten hadden, trok toch nog het meest. waalt de wijde wereld In. Natuurlijk komt het dan wel eens tegen je gezicht aan." Bram was blij, dat hU nu tenminste wist dat het werkelijk iets was, waar hij mee In aanraking was gekomen. Terwijl Jan aan het vertellen was ge weest, had Mlentje een paar paddestoelen ontdekt, die aan den overkant In t gras stonden, (fig. 1). Als zij nu regen hapten. Dat had je wel gemeend. Maar baas, als zU dat snapten. Dan heetten se ook geen „eerri". Ze liepen wat se konden. Een drup viel op hun kop. „O," zelden ze, „wat zonde. Het regent, wat een strop." het was een klein gebocheld manne tje «en stuk vleesch steelt, verplicht is, dat vleesch te betalen!" „Wel natuurlijk!" antwoordde de ad vokaat. „Mag Ik u dan om een gulden verzoeken voor het stuk vleesch, dat uw hond van morgen uit mijn winkel gekaapt heeft?" Zonder ook maar Iets tegen te wiggen, haalde de advokaat zjjn portemonnale te voorschijn en betaalde den gulden en de slager verkneukelde rich er over, dat hij dat zaakje zoo handig had opgeknapt. Maar twee dagen later zette hij een heel ander gericht, toen hU een rekening thuis kreeg van den advokaat, waarop stond: Voor gegeven rechtskundig advies 1A0. ;esmeeld en se Wllemaal Een hond, die aan een advokaat toebe hoorde, sloop een slagerswinkel binnen en kaapte van de toonbank een stuk vleesch. waarmee hjj er vandoor ging, voordat de slager het hem kon beletten. Maar de slager wist van wien de hond was en maakte dadelijk een plannetje om de schade vergoed te krijgen. De ad vokaat kwam eiken middag, als iyj naar Op zijn rug liggend luisterde hU naar de verschillende gelui den. Plotseling trof een zachte muziek zjjn oor. Verrast ging hij rechtop ritten! Muziek en dat In dit stille bosch, waar geen mensch woonde? HU keek den kant op, vanwaar de muziek kwam. Hoe ver- Na schooltijd ging Rlka een boodschap doen. Het was een heel gewichtige bood schap. stel je voor, ze ging in den grooten boekhandel een gezellig boek koopen. Niet voor haar zelf, vriendje Peter, bleken het wllgasters (tig. 3) te zUn. De planten waren niet zeldzaam. „Laten we hier even gaan ritten." stelde Bram voor, „misschien rien we dan nog wat vogels." En jawel, na een minuut of tien werd het wachten beloond door de verschUnlng van een Ijsvogel (fig. 4). Wat een prach tig diertje was het, zUn helle kleurets schitterden In het zonnetje. Telkens kwam hU met een vlschje terug. „Een leeUjke concurrent voor de hengelaars,” mom pelde Gerrit. Oraag waren ze nog wat langer blijven ritten, maar de klok stond niet stil en ze moesten op hun tUd passen. Toen ze opstonden merkten ze, dat ze stuf van het ritten waren geworden. Een flinke pas werd er ingezet om de beenen weer lenig te maken en zoo kwamen ze weer vrooUJk en frisch thuis. Tingellngeling Rlka vloog naar de voordeur. „Alstubllef jongedame. Ik breng even uw tasch terug, die heeft oase hond op straat gevonden. HU heeft nu eenmaal de gewoonte om tasschen, waar hU se ook vind, mee naar huls te nemen." „O, ik dank u wel, en Ik kom zeker uw hond eens een lekker kluifje brengen, want "k ben toch zóó bUJ!" Daarna vertelde Rlka de heele geschie denis aan moeder. Toen Rlka Peter rijn verjaarsgeschenk gaf, kon ze er nog een verhaal bU ver tellen en se had een dankbaar gehoor, want Peter vond het gewoonweg prachtig. ,Jk heb tenminste een boek Rlka, waar een geschiedenis aan vast rit en dat ge beurt niet zoo dlkwUls." Het was prachtig weer, al liet de nade rende herfst rich al goed voelen. Waar de wilde wingerd tegen de hulzen opklom, zag men al heel mooi de herfsttint en de bladeren van veel boomen hadden hun groene kleur al verloren en vertoonden een mengeling van geel, bruin en groen, dat tot ver In den winter nog zou bUjven bestaan. Reeds eenlge malen had Bram een on- geduldlgen uitroep laten hooren en zich langs het gericht gewreven. ElndelUk bleef hU staan en riep: „Wat voel Ik toch aldoor aan nrijn gericht. Het is net of Ik tegen draden aanloop. Voelen jullie niets?" HU trok daarbU zoo’n ongelukkig gericht, dat allen schaterden van het lachen. Jan hielp hem uit den brand: „Dat zün herfstdraden die gemaakt wor den door k'elne spinnetjes. Daarvoor gaat zoo’n beestje eerst op een takje ritten en laat zUn splndraad uitwaaien, tot deze sterk genoeg Is om het spinnetje te dra gen. Dan laat het diertje rich gaan en Misschien was haar tasch wel door een voorbUganger naar* het polltle-bureau ge bracht, gelukkig stond haar naam en adres erin! Moeder, die al dadelUk gemerkt had. dat er iets niet met haar meisje in orde was, zei maar geen woord er over; se wist wel, dat Rlka straks bU der een stukje wild onder schot te krij gen. Plotseling sprong er een hert uit het struikgewas. Bliksemsnel legde de prins aan en mikte, maar voordat hU had kun nen schieten, was het hert verdwenen. In de verte meende Udo nog het gewei te zien. HU gaf zUn paard de sporen; maar toen hij op de plek kwam, waar hU het gewei had gezien, was er geen spoor van het hert te vinden. Teleurgesteld keek hU rond. Neen, het beest was nergens te zien! De avond be- „Wacht eens even," Ml meneer Hendriks tegen den sterken Australiër. Jk kan jou net goed gebruiken om een paar mooie eindjes film te maken ..Ik vind bet best," antwoordde de man. „als je er maar voor betaalt. Als t voor niets moet, dan ben Ik er niet voor te vinden." vloeibare massa over de sporen vinden daarin dan voedsel voor nieuwe padde- stoe'en. Doorloopende bereikten ze de rivier. Het was er mooi maar koud. Op sommige plaatsen glinsterden de spinnewebben van den dauw, die nog niet door de warme zonnestralen was verdampt. Het water zelf was spiegelglad. Aan den kant ston den tusschen de wilgenstruiken gele bloemen. „Knikkend tand zaad” (fig. 2) wist Kees te vertellen. „Hier aan deze ultgebloelde bloem ku;i je zien, waarom deze naam er voor gekozen is." (Fig. 2a). „En toch Is de naam fout,” viel Jan In, „want het zUn geen zaden maar vruch ten.” Het waren Inktzwammen, zooals Toos dadelijk opmerkte. Als ze oud waren ge worden dan gingen ze in een zwarte Er toefde eens een prins, Udo genaamd, die «wel ve-s jagen hield. Dagenlang kon bU een h*-< achtervolgen en hU gaf er niet cm, als hU eens een nacht In het boech moest slapen. Qp een dag was hU er weer eens op uit strekken. Urenlang doolde hU rond, zon- kochten ze wat nieuwe kleeren en gingen een eindje rondwandelen. Vlak bU het' dom, waar ze zich bevon den, ontmoetten ze een grooten, stevlgen man, die hen lachend aankeek. huls ging, den winkel van den slager voorbij, en dat gebeurde dan ook op den middag na den diefstal van den hond. De slager zorgde aan de deur te staan, toen de advokaat voorbU kwam en doende alsof hU hem toevallig zag, riep hU hem aan en vroeg of hU hem een oogenbllkje mocht spreken. „Zeker, waar kan ik u mee van dienst zün?” zei de advokaat. Uk wou u alleen maar vragen, mijn heer of de eigenaar van een hond, die maar voor haar buur- omdat die gauw jarig was en haar beste speelkameraadje. VrooUJk huppelend kwam Rlka den boekwinkel binnen en al gauw werd ze geholpen door een vriendelijke juffrouw, die haar ook andere boeken liet den. Het werd een gezellige koop en even later liep Rlka blU en trotsch met het mooie pakje In haar schooltasch. -Op het plein waar ze langs liep, speel den nog vriendinnetjes uit haar flax en toen ze Rlka zagen wandelen riepen ze UMg toe: UUka, doe je nog even mee verstoppertje?' »Nee hoor, ik heb een pakje In m’n tasch en nu durf Ik ze maar niet zoo tegen een boom zetten, zooals we altUd doen.”- „Och kind, dat bluft precies hetzelfde, je,bent Je tasch toch nooit kwUtgeraakt, Ik zou het maar doen, we spelen, zoo echt prettig.” Zoo liet Rlka rich toch overhalen, en zette haar tasch met 1 verjaarsgeschenk voor Peter tegen een boom. De meisjes hadden heerlUk gc- toen het vUf uur was, gingen ze naar huls. Maar o, schrik, toen Rlka bU den boom kwam, was haar schooltasch verdwenen! Al de vriendinnetjes hielpen zoeken, doch het gaf niets, de tasch was en bleet weg. Treurig liep Rlka naar huls en ook de vriendinnetjes waren er echt verdrietig om, want zU voelden, dat het ook een beetje him schuld was. Ze spraken dan ook af, om Rlka samen een nieuwe tasch te geven. Nadat Rlka moeder begroet had, ging ze droevig zitten nadenken hoe ze nu moest handelen. NatuurUjk zou ze het eerst'aan moeder vertellen, dat was ten minste ook weer een pak van haar hart. Opeens kreeg ze een goede Ingeving. „Wel heb Ik van m’n leven," riep de groote, sterke man uit. „zoon klein ventje heb Ik nog nooit gezien," en meteen tilde hU Mangelemot met één hand in de hoogte, tot groot vermaak van meneer Hendriks, die het wel leuk vond, als Mangelemot er tusschen werd genomen. IQBOBOBOBOBOB0BOIOBOBOBOBO!!OBOBO»BOBOBOBC'« DIOr DBOBOBOIOBOBOBOIOIOBOIOIOBOBOBOROBOIOIOIQIOIOBOIOHOIOIOIOBOIOldi baasd was hjj, toen hU midden In het meertje een beeldschoone dame zag zitten op een waterlelie. Ze speelde op een lult en zong er een treurig lied bU. Udo sprong verrukt op, om de dame van meer nabU te rien en met haar te spre ken. „Wie zUt gU?” vroeg hU de dame, die hem nog niet bemerkt had. Ze schrok en wilde in het water dui ken. maar de prins, dit dit zag, riep: „Blijf, o sehoone dame en zing nog een liedje voor me, ik zal u geen kwaad doen!” Ze keek hem aan, lachte en ging weer op de lelie ritten. „Wie zUt ge?" vroeg de prins. Ze antwoordde niet, maar vroeg: „Wie zUt gU?" „Ik,” sprak de prins, „ben prins Udo. mijn kasteel ligt ginds op die rots bU de zee.” Toen vroeg hU haar nog eens: „Wie zUt gU?” „Ik ben Anita,” zei ze zacht „Hoe komt gU hier Anita?" vroeg de prins nieuwsgierig. Toen keek zU treurig voor zich en zei: .Mijn oom houdt mU hier gevangen. HU bouwde een schoon glaspaleis voor mU op den bodem van dit meer,* dat Ik niet verlaten mag. Slechts dan, wanneer de maan vol aan den hemel staat, mag ik van twaalf tot één aan de oppervlakte van het meer komen en de planten en dieren zien.” „Wie Is die oom van u en waar woont hU?” vroeg de prins medelUdend. „Ik wil u uit uw gevangenschap redden, spreek op, wie Is hU en Ik zal hem zoeken en dooden!" „Ach," zei Anlia treurig, „proBeer dat niet, hU is niet te dooden. Reeds velen hebben mij willen redden uit mijn ge vangenschap en geen is er teruggekomen.’’ En tranen drupten neer langs haar wangen. „Zeg mU,” smeekte de prins, „zeg mU hU gaf den prins een eenvoudig houten kruisje met een spreuk er op. „Zeg deze spreuk hardop, als ge in ge vaar rijt en ge zult elk gevaar over winnen,” voegde hU er bU- De prins dankte hem. sprong op zUn paard en reed weg. Uren reed hU. totdat hU aan het einde der wereld kwam. Reeds in de verte zag hU het hutje van den toove naar, dat hoog op een rots stond. Aan den voet van die rots stapte hU af, bond zUn paard vast en ging te voet verder met het zwaard in de hand. Aan het hutje gekomen klopte hu aan. De deur sprong vanzelf open en hU trad binnen. Op zUn rustbed van menschenbeenderen lag de toovenaar, gedost In het kleed van menschenhaar. versierd met men- schenoogen. Het was een klein, gebocheld mannetje met lange haren, een langen baard, een tandeloozen mond en groote uitpuilende oogen, die den prins door dringend aankeken. „Wie zUt gU en wat komt gU doen?” vroeg hU. „Indien je werkelijk een toovenaar bent, zul je ook wel weten wie ik ben en wat Ik kom doen,” zei Udo, terwUI hU het kruisje uit zUn zak nam en daarna de spreuk hardop zet „Geen beleedlgingen vriendje," zei de toovenaar, die verbleekte, toen hU de spreuk hoorde en het kruisje zag. „Geen doodop een kiuizenaarsnutje. naar had hem hooren komen naar buiten gekomen. Spoed prins hem verteld, wat hem oq voerde. Toen de kluizenaar f hU Isola dooden wilde, vroeg! Je wat Isola is?" De prins schudde het hoofd. „Weet je niet.” sprak de kluizenaar, dat deze Isola de machtigste toovenaar is van het land? Velen reeds hebben het probeerd hem te dooden, doch geen is het gelukt. Zijn bed, waarop hU rust, is gemaakt van de beenderen van hen. die hU overwonnen heeft en het kleed, dat hU draagt, Is geweven van hun haar, ter wijl het versierd Is met hun oogen! Wilt ge het nu nog probeeren, hem te dooden?” De prins knikte en sprak: „Ik kan toch de arme Anita niet haar le ven lang gevangen laten houden door dien wreed aard. Bovendien verlang ik haar tot vrouw en om haar te trouwen, moet Ik haar bevrijden.” „OU rij moedig, prins,” zei de kluizenaar, „hier, neem dit kruisje, het zal u helpen de overwinning te behalen op Isola" en beleedlgingen, die moet je met den dood bekoopen.” „Goed,” Ml de prins, „laten wU gaan vechten, daarvoor kwam ik hier." „Neen.” riep de toovenaar, die wist, dat de prins alle gevaar zou overwinnen door de spreuk, die hU hardop gezegd had, .meen, laten we niet vechten, ik weet, dat je mijn nicht Anita bemint, ik schenk je haar,” „Dank je wel," lachte Udo. „maar ik zou eerst graag willen vechten.” Toen trok hU zUn zwaard, en doorstak den toovenaar/Daama groef hij een diep gat, gooide daarin het lUk en plantte het kruisje met de spreuk er op. zadelde zUn paard en reed weg. BU den kluizenaar hield hU even halt en vertelde, dat laola dood was, toen reed hU recht door naar het meer. Daar wachtte hU. totdat het volle maan waa Toen Anita om twaalf uur verscheen, was zU zeer verrast, dat de prins daar op haar wachtte. Udo vertelde haar, dat hU haar oom gedood had en vroeg haar, of ze mee wilde gaan naar zUn paleis, om met hem te trouwen. Verheugd kwam zU aan land. De prins tilde haar op zUn paard en voort ging het In één ren door naar het paleis van zUn vader. Deze was zeer verheugd, toen hU Udo zag. De prins en Anita trouwden den volgen den dag en leefden nog lang en gelukkig. „Nu ja," meende Kees, ..zoo nauw moet je het maar niet nemen." Hier en daar stonden nog bloeiende boterbloemen en koekoeksbloemen. Een eind verder deed Tilly een aardige ont dekking. Daar stonden Ucht-lila bloemen tusschen het riet. „Dat lUken wel zee- Mi KC®S- „Zeeasters aan de rivier? Loop rond." kwam Ada tusschenbeide. Niemand wist de bloemen thuis te brengen er werden dus een paar exem plaren afgeplukt en meegenomen. Thuis gekomen werden ze dadelUk opgezocht en F De boemerang bewees ook dezen keer goede diensten. De vlsschen namelUk vlogen één voor één het water uit en kwamen vlak voor Mangelemot en meneer Hendriks terecht. Even later volgde vanzelf de boemerang. I. I. 1 e e i t s ti e ti n gon reeds te vallen, het werd rijd om een geschikte plaats te vinden, waar hU sla pen kon, daarom gaf hU het op, het beest ^pp te sporen. Waar was hU? HU kende de plek niet en daarom reed hU op goed ge luk verder. De avond was helder, het was volle maan, hU zou wel een open plek vinden. En hU vontj die ook. Het gras groeide daar weelderig om een meertje, dat glinsterde in den maneschUn. Prins Udo bond zijn paard aan een boom vast, at wat van de proviand, die hU meege nomen had, spreidde toen rijn mantel ip den grond uit en legde zich daarop neer. HU was moe en viel spoedig in slaap. Midden in den nacht werd hij ver- wie hU is en waar hU woont en Ik zal hem dooden!” Na lang zwUgen zei Anita eindelUk: „Mijn oom heet Isola en, woont In het hutje, dat staat op het einde van de wereld.” Toen sloeg de klok één en ze verdween onder het water. Toen de prins dat zag, aarzelde hU niet lang. HU zadelde zUn paard en reed heen, zonder ophouden, steeds verder. De dag was reeds aange broken, de honger kwelde hem, maar geen mensch was er te rien, aan wien hU eten en drinken kon vragen. ElndelUk. eindelijk zag hU in de verte een hutje. HU gaf zUn paard de sporen en bereikte De zon scheen op hun bolletjes, ,X>a's fUn," zei Waggelwat. „Dat wandelen was dolletjes. Als "k maar zoo’n dorst niet had." Het regende met stroomen, „En t huls te ook al we*, t ZUn enkel nog maar boomen,” Ml broer, „we gaan maar, zeg!"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1931 | | pagina 14