PRINS UDO’S AVONTUUR
HERFSTBLOEMEN
DE VERDWENEN SCHOOLTASCH
EN HOE ZE TERUG KWAM
VAN ALLES WAT
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
De B.L.N.S.
0
0
0
0
1
h
VAN TWEE EENDJES,
DIE DORST HADDEN
n
u
Bs C
Frist
Xers
d.f.
v.u.
h.f.
v.s.’
n
O
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
de
de
Plotseling sprong er een hert
A. L.
een waterlelie
beeldschoone dame x*r zitten op
een
en
t
R. K.
DIE DACHT SLIM TE ZIJN.
..Wel
lOlOIOIOIOIOIOlOIOlOlOiOIOlQIOIOEOlOIODIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIIQIOlOIOIOlOIOIIoioiotoioiotoiOIOIOIOIOIOIOIOIOI
u
Als zü nu regen hapten.
Dat had Je wel gemeend.
Maar baas, als zü dat imepMn.
Dan heetten ze ook geen
De boemerang bewees ook dezen keer goede diensten.
De visachen namelijk Vlogen één toot één het water uit
en kwamen vlak voor Mangelemot en meneer Hendriks
terecht. Even later volgde vanzelf de boemerang.
Een hond, die aan een advokaat toebe
hoorde. sloop een slagerswinkel binnen en
kaapte van de toonbank een stuk vleeach.
waarmee hij er vandoor ging, voordat de
slager het hem kon beletten.
Maar de slager wist van wlen de hond
was en maakte dadelijk een plannetje
om de schade vergoed te krijgen. De ad
vokaat kwam eiken middag, als hü naar
voor haar self,
vriendje Peter.
„Das goed. w*ak Wlegeleene,
„We maken recMzomkeer.
"k Ben nat tot op *ün beenen.
Mijn keel Is droog als leer."
F.V.i
Aide
No*<
P.S-’
Bleiji
De 1
B.V.
een stuk vleeech steelt, verplicht i*. ést
vleeech te betalen!”
„Wel natuurlijk!” antwoordde de ad
vokaat.
„Mag ik u dan om een gulden verzoeken
voor het stuk vleesch. dat uw hond van
morgen uit mijn winkel gekaapt heeft?"
Zonder ook maar iets tegen te zeggen,
haalde de advokaat zün portemonaale te
voorschijn en betaalde den gulden «s> de
slager verkneukelde zich er over, dat
dat taakje zoo handig had opgeknapt.
Maar twee dagen later zette hij een
heel ander gezicht, toen hij een rekening
thuis kreeg van den advokaat. waarop
stond:
Voor gegeven rechtskundig advies
1A0.
H**r
Hilvz
Zeeb
Z.F.<
St
Ze liepen wat ze konden.
Een drup viel op hun kop.
„O," seiden ze. „wat sonde.
Het regent, wat een strop."
Kinh
H.R.
E.D.
B.F.1
Baar:
B.F.I
Veto
Assei
O.S.
D.W
Z-R-'
Scho
Zeen
Oosti
O.D.
Amsi
Watt
H.V.
A-P.i
Cute
Zeist
Over
Unit
S.V.
V.L
D.H
V.D
B. M
D.C
Quid
Vites
Robt
Tub;
Z.A.
Go 1
zes e.
aeerei
I
deze
van
ZE.C
aanvi
aan
Saatu
De
De
torad
*asse
achte
ning
a«t>
en fa
Meet
West
Afc.
Held
Ajaz
A.F.;
D.W
Swift
H.D.
T.O.
S. D.'
T. O.S
Blau’
H.E.
V.V„
Wilh
33
A.W
O.V.
Volei
D.E.
R.C.
W.F.
Bhui
Vnei
V.V..
H-B.
Ai**
n
•t G
Beve
Ut®
D.T
Ahre
Heet
Zilve
Zaan
Roll
S.D.
Rival
Elect
Haiti
Neer
s.c^
View
A.P.'
Woei
beleediglngen, die moet je met den dood
bekoopen.”
„Goed," sei de prins, „laten wü gaan
vechten, daarvoor kwam ik hier."
..Neen.’ riep de toovenaar, die wist,
dat de prins alle gevaar zou overwinnen
door de spreuk, die hü hardop gesegd
had, .meen, laten we niet vechten, ik weet,
dat je mijn nicht Anita bemint, ik schenk
je haar.”
„Dank je wel,” lachte Udo, „maar ik zou
eerst graag willen vechten.”
Toen trok hü zijn zwaard, en doorstak
den toovenaar. Daarna groef hij een diep
gat, gooide daarin het Ijjk en plantte
het kruisje met de spreuk er op. zadelde
zijn paard
hield hij e
Zooals de vorige week besloten was,
zou er deze week weer eens een wande
ling gemaakt worden. Ditmaal zou het
naar de rivier gaan. Het water, waarvan
de meesten in de vacantie zoo genoten
hadden, trok toch nog het meest.
1 en reed weg. Bij den kluizenaar
even halt en vertelde, dat Isola
dood was, toen reed hij recht door naar
het meer. Daar wachtte hü. totdat het
'volle maan was. Toen Anita om twaalf
uur verscheen, was zij zeer verrast, dat de
prins daar op haar wachtte. Udo vertelde
haar, dat hij haar oom gedood had en
vroeg haar, of ze mee wilde gaan naar
zijn paleis, om met hem te trouwen.
Verheugd kwam zij aan land. De prins
tilde haar op zijn paard en voort ging bet
in één ren door naar het paleis van zijn
vader. Deze was zeer verheugd, toen hij
Udo zag.
De prins en Anita trouwden den volgen
den dag en leefden nog lang en gelukkig.
Tingel Inge ling
Rika vloog naar de voordeug.
„Alstubllef jongedame. Ik even
uw tasch terug, dfe heeft onze hond op
straat gevonden. Hij beeft nu eenmaal
de gewoonte om tasschen, waar hjj ze
ook vind, mee naar huls te nemen.”
„O, ik dank u wel, en ik kom zeker
uw hond eens een lekker kluifje brengen,
want Tt ben toch zóó blij!"
Daarna vertelde Riks de heele geschie
denis aan moeder.
Toen Rlka Peter zijn verjaarsgeschenk
gaf, kon ze er nog een verhaal bij ver
tellen en ze had een dankbaar gehoor,
want Peter vond het gewoonweg prachtig.
„Ik heb tenminste een boek Rlka, waar
een geschiedenis aan vast zit en dat ge
beurt niet zoo dikwijls."
bet was een klein
gebocheld manne
tje
„Daar ginder zie *k een boerenhui
Sprak glunder Wteyeleen.
„Daar staat ook vast een waterput,
We gaan er daadlük heen."
der een stukje wild onder schot te krij
gen. Plotseling sprong er een hert uit het
struikgewas. Bliksemsnel legde de prins
aan en mikte, maar voordat hjj haul kun
nen schieten, was het hert verdwenen,
b de verte meende Udo nog het gewei
te zien. HU gaf zjjn paard de sporen;
maar toen hij op de plek kwam, waar hjj
het gewei had gezien, was er geen spoor
van het hert te vinden.
Teleurgesteld keek hü rond. Neen, het
beest was nergens te zien! De avond be-
Het was prachtig weer, al liet de nade
rende herfst zich al goed voelen. Waar de
wilde wingerd tegen de hulzen opklom, zag
men al heel mooi de herfsttint en de
bladeren van veel boomen hadden hun
groene kleur al verloren en vertoonden
een mengeling van geel, bruin en groen,
dat tot ver In den winter nog zou blijven
bestaan
Reeds eenlge malen had Bram een on-
geduldigen uitroep laten hooren en zich
langs hetgezicht gewreven. EindelUk
bleef hij staan en riep: „Wat voel ik
toch aldoor aan mijn gezicht. Het is net
of ik tegen draden aanloop. Voelen jullie
niets?" HU trok daarbij zoo n ongelukkig
gezicht, dat allen schaterden van het
lachen. Jan hielp hem uit den brand:
„Dat zijn herfstdraden die gemaakt wor
den door k'.eine spinnetjes. Daarvoor gaat
zoo’n beestje eerst op een takje zitten en
laat zün splndraad uitwaaien, tot deze
sterk genoeg is om het spinnetje te dra
gen. Dan laat het diertje zich gaan en
„Wacht eens evèn." zei meneer Hendriks tegen den
sterken Australiër .Jk kan jou net goed gebruiken om
een paar mooie eindjes film te maken."
.Jk vind het best." antwoordde de man, „al* je er
maar voor betaalt. Als t voor niets moet, dan ben Ik er
niet voor te vinden."
Misschien was haar tasch wel door een
voorbijganger naar het polltle-bureau ge
bracht. gelukkig stond haar naam en
adres erin!
Moeder, die al dadelük gemerkt had.
dat er iets niet met haar meisje in orde
was, zei maar geen woord er over; ze
wist wel, dat Rlka straks bü
vloeibare massa over de sporen vinden
daarin dan voedsel voor nieuwe padde-
stoe'en.
Doorloopende bereikten ze de rivier. Het
was er mooi maar koud. Op sommige
plaatsen glinsterden de spinnewebben van
den dauw, die nog niet door de warme
zonnestralen was verdampt. Het water
zelf was spiegelglad. Aan den kant ston
den tusschen de wilgenstruiken gele
bloemen. „Knikkend tand zaad'' <fig 2>
wist Kees te vertellen. „Hier aan deze
uitgebloeide bloem kun je zien, waarom
deze naam er voor gekozen is.” (Flg. 2a).
„En toch is de naam fout,” viel Jan in,
„want het zijn geen zaden maar vruch
ten.”
Na een maaltUd. die ons tweetal uitstekend smaakte,
kochten ze wat nieuwe kleeren en gingen een eindje
rondwandelen. Vlak bü bet dom, waar ze zich bevon
den. ontmoetten ze een grooten, stevlgen man, die hen
lachend aankeek.
„Nu ja," meende Kees, „zoo nauw moet
je het maar niet nemen.”
Hier en daar stonden nog bloeiende
boterbloemen en koekoeksb'oemen. Een
eind verder deed Tilly een aardige ont
dekking. Daar stonden licht-lila bloemen
tusschen het riet. „Dat lijken wel zee
asters,” zei Kees.
„Zeeasters aan de rivier? Loop rond,”
kwam Ada tusschenbeide.
Niemand wist de bloemen thuis te
brengen er warden dus een paar exem
plaren afgeplukt en meegenomen. Thuis
gekomen werden ze dadelük opgezocht en
Het waren inktzwammen, zooals Toos
dadelUk opmerkte. Als ze oud waren ge
worden dan gingen ze in een zwarte
huis ging, den winkel van den slager
voorbU. en dat gebeurde dan ook op den
middag na den diefstal van den hond.
De slager zorgde aan de deur te staan,
toen de advokaat voorbU kwam en doende
alsof hU hem toevallig zag. riep hU hem
aan en vroeg of hU hem een oogenbllkje
mocht spreken.
„Zeker, waar kan ik u mee van dienst
zUn?” zei de advokaat.
,J> wou u alleen maar vragen, mijn
heer of de eigenaar van een bond, die
MZ2BC3BCDBQBCDBC3BC3BCDBCDBCDBC3BC3BQBC3BC3BCDBBCDBCDBC3BC3BC3BCDBC>B«CDBCDBOBCDBCDBCDBCDBCDBCZ>BCDBCDBC3BC3BC3BCDlCDBCDBCDgCDBCDBCDBCDBCDBCDBa>BQBCDBQBC3BC3BC3BC3B
waait de wijde wereld in. NatuurlUk komt
het dan wel eens tegen je gezicht aan.”
Bram was blü, dat hü nu tenminste
wis. dat het werkelijk iets was, waar hU
mee in aanraking was gekomen.
Terwijl Jan aan hét vertellen was ge
weest. had Mlentje een paar paddestoelen
oAtdekt, die aan den overkant in 1 gras
stonden, (fig. 1).
baasd was hU> toen hy midden in het
meertje een beeldschoone dame zag zitten
op een waterlelie. Ze speelde op een luit
en zong er een treurig lied bü-
Udo sprong verrukt op, om de dame van
meer nabij te zien en met haar te spre
ken.
„Wie züt gü?” vroeg hü de, dame, die
hem nog niet bemerkt had.
Ze schrok en wilde in het water dui
ken maar de prins, dit dit zag. riep:
„Bluf, o schoone dame en zing nog een
liedje voor me, ik zal u geen kwaad
doen!”
Ze keek hem aan, lachte en ging weer
op de lelie zitten.
„Wie zUt ge?” vroeg de prins.
Ze antwoordde niet, maar vroeg:
„Wie züt gü?”
„Ik.”
goo reeds te vallen, het werd tüd om een
geschikte plaats te vinden, waar hü sla
pen kon, daarom gaf hü het op, het beest
op te sporen. Waar was hü? Hü kende de
plek niet en daarom reed hü op goed ge
luk verder. De avond was helder, het was
voile maan, hü zou wel een open plek
vinden. En hü vond die ook Het gras
groeide daar weelderig om een meertje,
dat glinsterde in den maneschijn. Prins
Udo bond zün paard aan een boom vast,
at wat van de proviand, die hü meege-
nomen had, spreidde toen zün mantel op
den grond uit en legde zich daarop neer.
Hü was moe en viel spoedig in slaap.
Midden in den nacht werd hü ver
schrikt wakker en kon daarna den slaap
niet meer vatten. Op züh rug liggend
luisterde hü naar de verschillende gelui
den. Plotseling trof een zachte muziek
zün oor. Verrast ging hij rechtop zitten:
Muziek en dat in dit stille boech, waar
geen mensch woonde? Hü keek den' kant
op, vanwaar de muziek kwam. Hoe ver-
Na schooltijd ging Rlka een boodschap
doen. Het was een heel gewichtige bood
schap, stel je voor, ze ging In den grooten
boekhandel een gezellig boek koopen. Niet
maar voor haar buur-
omdat die gauw Jarig
was en haar beste speelkameraadje.
Vroolük huppelend kwam Rlka den
boekwinkel binnen en al gauw werd ze
geholpen door een vriendeluke juffrouw,
die haar ook andere boeken liet zien.
Het werd een gezellige koop en even later
liep Rlka blü en trotsch met het mooie
pakje in haar schooltasch.
Op het plein waar ze langs liep, speel
den nog vriendinnetjes uit haar klas en
toen ze Rlka zagen wandelen riepen ae
haar toe: .Rlka, doe je nog even mee
verstoppertje?"
„Nee hoor. Ik heb een pakje in m’n
tasch en nu durf ik ae maar niet zoo
tegen een boom zetten, zooals we altüd
doen.”
„Och kind, dat blüft precies hetzelfde,
je bent je tasch toch nooit kwütgeraakt.
Ik sou het maar doen, we spelen zoo echt
prettig.”
Zoo liet Rlka zich toch overhalen, en
zette haar tasch met t verjaarsgeschenk
voor Peter tegen een boom.
De meisjes hadden heerlijk gespeeld
toen het vüf uur was, gingen ze allemaal
naar huls.
Maar o, schrik, toen Rlka bü den boom
kwam, was haar schooltasch verdwenen!
Al de vriendinnetjes hielpen zoeken,
doch bet gaf niets, de tasch was en bleet
weg.
Treurig liep Rlka naar huls en ook de
vriendinnetjes waren er echt verdrietig
om, want zü voelden, dat het ook een
beetje hun schuld was. Ze spraken dan
ook af, om Rlka samen een nieuwe tasch
te geven.
Nadat Rlka moeder begroet had, ging
ze droevig zitten nadenken hoe ze nu
moest handelen. Natuurlük zou ze het
eerst aan moeder vertellen, dat was ten
minste ook weer een pak van haar hart.
Opeens kreeg ze een goede ingeving.
sprak de prins, „ben prins Udo,
mün kasteel ligt ginds op die rots bü
zee.”
Toen vroeg hü haar nog eens:
„Wie züt gü?”
„Ik ben Anita,” zei ze zacht.
„Hoe komt gü hier Anita?" vroeg
prins nieuwsgierig.
Toen keek zü treurig voor zich en zesi:
,MUn oom houdt mü hier gevangen
HU bouwde een schoon glaspaleis voor
mü op den bodem van dit meer, dat ik
niet verlaten mag.
Slechts dan, wjmneer de maan vol aan
den hemel staat, mag ik van twaalf tot
één aan de oppervlakte van het meer
komen en de planten en dieren zien.”
„Wie is die oom van u en waar woont
hü?” vroeg de prins medelüdend. ,Jk wil
u uit uw gevangenschap redden, spreek
op, wie is hü en ik zal hem zoeken en
dooden!”
„Ach,” zei Anita treurig, „probeer dat
niet, hü is niet te dooden. Reeds velen
hebben mü willen redden uit mün ge
vangenschap en geen is er teruggekomen."
En tranen drupten neer langs haar
wangen.
„Zeg mü,” smeekte de prins, „zeg mü
hü gaf den prins een eenvoudig
houten kruisje met een spreuk er op.
„Zeg deze spreuk hardop, als ge In ge
vaar züt en ge zult elk gevaar over
winnen," voegde hü er bü- De prins
dankte hem. sprong op zün paard en
reed weg. Uren reed hü. totdat hü aan
het einde der wereld kwam. Reeds in de
verte zag hü het hutje van den toove
naar, dat hoog op een rots stond. Aan
den voet van die rots stapte hü af, bond
zün paard vast en ging te voet verder
met het zwaard in de hand. Aan hét
hutje gekomen klopte hü aan. De deur
sprong vanzelf open en hü trad binnen.
Op zün rustbed van menschenbeenderen
lag de toovenaar, gedost in het kleed
van menschenhaar. versierd met men-
schenoogen. Het was een klein, gebocheld
mannetje met lange haren, een langen
baard, een tandeloozen mond en groote
uitpuilende oogen, die den prins door
dringend aankeken.
„Wie züt gü en wat komt gü doen?"
vroeg hü.
„Indien je werkelük een toovenaar
bent, zul je ook wel weten wie Ik ben
en wat ik kom doen." zei Udo, terwül
hü het kruisje uit zün zak nam en daarna
de spreuk hardop zei.
„Geen beleediglngen vriendje,” zei de
toovenaar, die verbleekte, toen hü de
spreuk hoorde êh het kruisje zag. „Geen
heb ik van m'n leven," riep de groote sterke
man uit, ..zoon klein ventje heb ik nog nooit gezien,”
en meteen tilde hü Mangelemot met één hand in de
hoogte. tot groot vermaak van meneer Hendriks, die
het wel leuk vond, als Mangelemot er tusschen werd
genomen.
Er leefde eens een prins, Udo genaamd,
die veel van jagen hield. Dagenlang kon
hü een hert achtervolgen en hü gaf e-
nlet om, als hü eens een nacht In het
bosch moest slapen.
Op een dag was hü er weer eens op ult-
getrokken. Urenlang doolde hü rond, zon
wie hü is en waar hü woont en ik zal
hem dooden!”
Na lang zwügen zei Anita eindelük:
„Mün oom heet Isola en woont in het
hutje, dat staat op het einde van de
wereld."
Toen sloeg de klok één en ze verdween
onder het water. Toen de prins dat zag.
aarzelde bü niet lang. Hü zadelde zün
paard en reed heen, zonder ophouden,
steeds verder. De dag was reeds aange
broken, de honger kwelde hem, maar
geen mensch was er te zien, aan wlen
hü eten en drinken kon vragen. Eindelük.
eindelük zag hü in de verte een hutje. Hü
gaf zün paard de sporen en bereikte
doodop een kluizenaarshutje. De kluize
naar had hem hooren komen en was al
naar buiten gekomen. Spoedig had ue
prins hem verteld, wat hem op dezen weg
voerde. Toen de kluizenaar hoorde, dat
hü Isola dooden wilde, vroeg hü: „Weet
je wat Isola is?"
De prins schudde het hoofd.
„Weet Je niet," sprak de kluizenaar,
dat deze Isola de machtigste toovenaar is
van het land! Velen reeds hebben het
probeerd hemte dooden. doch geen is
het gelukt. Zün bed. waarop hü rust, ia
gemaakt van de beenderen van hen. die
hü overwonnen heeft en het kleed, dat
hü draagt, is geweven van hun haar, ter
wül het versierd is met hun oogen! Wilt
ge het nu nog probeeren,
hem te dooden?"
De prtns knikte en
sprak: „Ik kan toch de
j arme Anita niet haar le-
ven lang gevangen laten
houden door dien wreed
aard. Bovendien verlang
ik haar tot vrouw en om
haar te trouwen, moet ik
haar bevrijden."
„Gü *U moedig, prins."
zei de kluizenaar, „hier,
neem dit kruisje, het zal
u helpen de overwinning
te behalen op Isola" en
bleken het wilgasters (flg. 3) te zün. De
planten waren niet zeldzaam.
„Laten we hier even gaan zitten." stelde
Bram voor, „misschien zien wé dan nog
wat voge's.”
En jawel, na een minuut of tien werd
het wachten beloond door de verschünlng
van een üsvogel (flg. 4). Wat een prach
tig diertje was het, zün belle kleuren
schitterden in het zonnetje. Telkens kwam
hü met een vlschje terug. ..Een leelüke
concurrent voor de hengelaars," mom
pelde Gerrit.
Graag waren ze nog wat langer blüven
zitten, maar de klok stond niet stil en
ze moesten op hun tijd passen. Toen ze
opstonden merkten ze. dat ae stüf van
het zitten waren geworden. Een flinke
pas werd er Ingezet om de beenen weer
lenig te maken en zoo kwamen ze weer
vroolük en frisch thuis.
Het regende met stroomen,
^n *t huls Is ook al weg.
1 ZUn enkel nog maar boomen,
zei broer, „we gaan maar, zeg!"
De zon scheen op hun bolletjes,
Jit’i fün." zei Waggelwat.
„Dat wandelen
Als "k maar z
-A