L
DE BOSCH WANDELING
HET STIEFKIND, DAT GELUK
BRACHT
1
I
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
De B.L.N.S.
DOOR J. v- d. MEY
0
*0
0
i
3
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
....hield
wekte toen zijn
de
ge-
„Maar man;” riep ze blü verrast
W. STUURMAN.
IOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOICIOIOIOBOtOIOIOIOIOIO'^lOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOIOlOlO iCDBCDBCDB CDgCDiCDBQBCDBCDBCDICDgCDgCJlCDBCDB
3. „Kom dan maar aan boord", zei de kapitein. Dat lie
ten meneer Hendriks en Mangelemot zich geen twee keer
zeggen. Ze maakten dat ze aan dek kwamen en kropen
achter de verschansing weg om te voorkomen, dat de
soldaten van den Sultan van Zanzibar hen zouden vinden.
Het scheen, dat de stroopers het dier
niet de moeite waard gevonden hadden
om mee te nemen, het was tenminste
al lang dood. Natuurlijk moest elk op
3. Mangelemot. die dol was op zeereisjes, voelde zich aan
boord al spoedig thuis. Overal waar hjj maar kon liep hij
de hard werkende matrozen in den weg. Dat ging net
zoolang goed, totdat het een dezer matrozen begon te
vervelen en deze zóó hard tegen hem opbotste, dat Man
gelemot met z'n hoofd tegen den mast terecht kwam
4. JDat zou ik hem betaald zetten", zei een der andere
matrozen. „Ja, maar hoe?” antwoordde Mangelemot, die
nog altijd draaierig was. ..Hier", zei de matroos, „kruip
gauw in den mast, dan gooi je uit het kraaiennest een
emmer water op zijn hoofd.”
o
....ziet ge de vrouwen uit deze dorpen
met de korven gevuld....
KABOUTERHUISJE.
Kn p dit huisje van stevig papier en
vouw alle stippellijnen om. Kleur het
eerst en knip de lijntjes A in tot de
stippellijn. Vervolgens plak je B over C en
daarna dez^ kloer (D) met de gestreepte
gedeelten om de kanten van bet huls.
Plak nu fig. I met de gestreepte ge-
gevormde rietstengels (Flg. 3). Met zijn
mes maakte hjj een opening en liet de
anderen een oranje larve zien, die er in
zat. „Wat moet daar uitkomen?" vroeg
Bram. „Een vliegensoort, die de rietsten
gels in hun groei belemmert en er een
soort dwergvorm van maakt”.
vleugels wegdreef naar bet boech toe.
Het geval met den havik had nogal
wat tijd gekost, zoodat het hoog tijd
was om naar buis te gaan. Allen wa
ren erg bljj nu eens een heel zeldzamen
vogel gezien te hebben en met de be
lofte van een wandeling de volgende
week of anders een verhaal van Kees,
ging het gezelschap uiteen.
1. „Hé, meneer Hendriks, bent u daar alweer?" riep de
scheepskapitein uit, toen Mangelemot en zijn geleider hem
te spreken vroegen.
„Ja”, antwoordde meneer Hendriks, Jiler to Zanzibar
bevalt het ~»e allesbehalve. We hebben hier kattekwaad
uitgehaalu .-n de Sultan zit ons op de hielen."
„Kom. Willy," sprak ze. .geloof me
toch, het wordt later wel beter. Laten we
het arme wicht maar bü ons nemen, al
kunnen we het dan geen lekker eten ge
ven voorloopig; ach, eenige aardappelen
en wat boonen kunnen er nog wel af.”
En zóó lang praatte ze en schilderde ze
toekomstbeelden, totElmers besloot
om te schrijven, dat de juffrouw dan den
kleine maar moest brengen.
Een week ging voorbij en toen hield op
een konden winteravond een rijtuig
stil vlak voor Elmers’ huisje. Een dame
steeg er uit met een kind van een paar
jaar op den arm. Bleek en ziekelijk zag
het ventje er uit en dikwijls huilde het
heel smartelijk. Boven op den wagen was
een kinderwagen bevestigd, die door den
koetsier werd afgeladen: Dat zou André’s
bedje zijn.
Juffrouw Hopper zag, In welk een el
lendige hut de kleine voortaan zou moe
ten wonen en ze huilde smartelijk, toen
ze afscheid van haar beschermelingetje
nam en drukte Elmers en z’n vrouw op 1
hart, toch goed voor André te zorgen: zij
zelf zou zoo nu en dan eens t eer» en
ander sturen en tegelijk eens informeeren.
hoe hü het maakte.
De tijd, die nooit stil staat, rolde steeds
voort en de toestand In Elmers' hutje
verbeterde niet, de kleine André kon in
deze omgeving niet tieren: hij kwijnde
weg en huilde heele nachten, terwijl hij
overdag meestal sliep.
Elmers zat soms heele nachten bij *t
kind te waken en dan dacht hij met angst
en schrik aan de toekomst. Hoe zou *t af-
loopen met hot kleine, teere ventje? Ach.
had hü toch maar geld om
deelten om de zijkanten van het huid en
E en F weer met de gestreepte gedeelten
om fig. I. Den boom kleur je groen en
plakt hem op met het gestreepte ge
deelte. Wil Je er een heel bosch bü ma
ken dan plak je alles op een stuk karton.
trekken bestudeerend. schoot het werk
flink op en toen ’s morgens de hanen be
gonnen te kraaien, toenwas het mo
del klaar.
Nog eens bekeek hü zün werk en hü
vond het goed. Wat zou dat een lief pop-
pekopje worden!
Voorzichtig zette hü het model op den
„Wat er ook gebeurt" had Henk van
Voorden gezegd, „aanstaanden Woens
dag gaan we wandelen, al regent het ook
baksteenen.”
Nu gelukkig behoefde hü die bedreiging
niet te herhalen, want het was prachtig
weer De heele elub: Toos, Mlentje, Ada.
Tilly, Jan, Gerrit, Kees, Bram en Henk
zelf natuurlük was bütijds büeen. Kees
had als vanouds zün mondharmonika
meegebracht en op de tonen van een
vroolük wüsje ging het voorwaarts. Het
doel van de wandeling was het bosch,
waar winter en zomer altijd wel wat te
beleven viel.
Voorloopig was er niet zoo veel te zien.
Enkele braamstruiken droegen nog groene
bladeren en de nieuwe knoppen zaten er
ook al aan.
Tusschen de elzentakken hingen hier
en daar roode bessen van de kamperfoelie,
die prachtig afstaken tegen de grijze en
bruine takken (Fig. 1).
Terwül de anderen naar de bessen ke
ken, plukte Henk een paar opvallend
De sloot voerde naar een soort ven
netje. Even bleven ze staan kijken en
Henk wees op een paar zwarte vlekken.
„Waterhoentjes” wist Ada te vertellen
(Fig. 3).
Even later kwamen ze aan een plek,
waar een menigte zwartkopmeesjes aan
de boomen hingen te bengelen en met
hun fün gepiep verkondigden, dat zü nog
geen gebrek leden, want dat er overvloed
van rupsen, kevertjes en andere insek-
tenlarven waa
Kükende naar de boomen merkte Tilly
op. hoe aardig de elzenkatjes er al uit
zagen en hoe leuk de uitgebloeide ber
kenkatjes aan de füne takjes te bengelen
hingen. „Het schünt hier anders ook al
niet heelemaal veilig te zün”, merkte
Kees op, die natuurlijk weer ergens in
de boechjes aan het snuffelen was ge
weest. „Hoe dat zoo?" vroeg Toos. „Wel
hier schijnen stroopers aan het werk te
zün geweest. Ik vind hier ten minste
een haasje in een strik". Natuurlük
kwamen de anderen nu ook dlchterbü.
In dit noordelük deel nu, waar ge
slechts eenige armoedige dorpen vindt
met enkele duizenden inwoners, bestaat
geheel het bergland uit kalksteen. Hier
en daar slechts zün er wat aardappel
velden, die maar matig de vlijt der arme
boeren beloonen. Welden en korenvelden
zün er onbekend: koeien of zelfs scha
pen ziet men er niet. Hier heerscht Zo
ning armoede met üzeren hand
Waarvan 1 -,en dan de inwoners der
Spessart-dorpen?
Huisindustrie, en uitsluitend die is het.
waarvan allen bestaan. Allen zonder uit
zondering zün nJ. betrokkm bü de ver
vaardiging van poppen. Bü duizend
tallen worden hier de gipskoppen gego
ten. de gezichten beschilderd, de rom
pen met zaagsel gevuld, de pruiken ge
fabriceerd en opgelümd en ten slotte de
oogen .ingezet en elke week meestal
op Zondag ziet ge de vrouwen uit deze
dorpen met haar korven, gevuld met be
schilderde poppenkoppen, of met rompen
en armen en beenen, t gebergte verlaten
om af te zakken naar de stadjes Klssln-
gen of Fulda, waar de handelaren (pop
penfabrikanten) al die onderdeelen op-
koopen, om er de schoonste poppenkin
deren uit te vervaardigen. En deze worden
dan naar de groote Duitsche havens ge
zonden, waar de stoomschepen ze opne
men en brengen naar het groote Ameri
ka, waar ze bij duizenden verkocht wor
den in de mooie speelgoedwinkels om
speelmakkertjes der kleine Amerikaan -
ache meisjes in de groote steden te
worden.
In het dorpje Rauhfelden nu, dat
ergens in de Spessart ligt, woonde de
familie Elmers: vader, moeder en drie
kinderen. De man maakte uit een meng
sel van gips, lüm en een soort van meel
de poppenkoppen, die hü altüd weer naar
t zelfde model vormde, 's Morgens vroeg
begon dit werk en 's avonds laat hield
het op, zoodat de arme man büna geen
tüd had om te genieten van de ruwe
sshoonheid buiten. Hü was nog betrekke-
!ük jong, goed 40 jaar, maar zün rug was
al gebogen als die van een grüsaard en
had immers ternauwernood genoeg voor
zich en zün gezin!?
Zün vrouw zag. dat Elmers weer zat te
tobben, dat hü weer alle ellende diep
doorvoelde en dat hü heel donkere wol
ken aan den toekomsthemel waarnam en
daarom besloot ze tusschenbeide te ko
men.
Fulda te laten komen! Maar.daar was
geen sprake van hoe zou hü er aan
komen?! En treurig bekeek hü het ventje.
Wat had het toch een lief gezichtje! Net
een engeltje I Als hü eensMaar neen
dat zou hü niet meer kunnen! En
tochmisschien zou 1 wel gaanEn
hü maakte daar in dien nacht een plan
om het gezichtje van André In was te
modelleeren. Dan zou het gebruikt kun
nen worden als model voor een nieuw
poppenkopje. Misschien zou er in Fulda
een fabrikant zün, die er wat in zag! Het
zou een prachtig kopje zün, veel mooier
en met veel meer uitdrukking dan die
dingen, die hü nu al jarenlang onder
handen had gehad! Het moest gepro
beerd worden!
zün beurt nu eens zoeken en zoo kwam
Henk op een plek, waar hü een hevig
geritsel hoorde. Naderbü gekomen zag
hü een grooten vogel, die met zün poo-
ten in een strik verward zat. Met
eenige moeite haalde hü hem geheel te
voorschün. „Wat is dat nu?" vroeg
Kees. Het lükt wel een uil”. „Welneen”,
kwam Bram nu tusschenbelden. ,Je ziet
toch wel, dat hü geen beveerde pooten
heeft”. Henk had intusschen het dier
bevrüd dat blükbaar al zün krachten
had uitgeput en nu hügend op zün hand
zat rond te küken. „Het is een havik,"
(Flg. 4) verklaarde hü- ,-fk dacht het
al dadelük, want zoon grooten snavel,
zulke groote klauwen en vooral zoo’n
langen staart heeft geen enkele andere
roofvogel”. „Wat zullen wjj met hem
doen?” vroeg Tilly. ,Je wilt hem toch
zeker niet dooden?” „Natuurlük niet”,
antwoordde Henk verontwaardigd. ..Be-
kük hem maar eens goed. Misschien kan
Toos even een schetsje van zün kope
ren staart maken en dan laat ik hem
weer vliegen." „Dat zal de boachwachter
wel niet goed vinden”, merkte Bram op.
„Dat kan wel wezen, maar ik vind het
jammer zulke prachtige vogels te doo
den. Bovendien heb ik eens gelezen, dat
deze roofvogels de groote vermeerdering
van eekhorens tegengaan. In elk
val, daar gaat hü” en Henk wierp den
vogel omhoog, die al spoedig op zün
rand van
vrouw.
„Grethe”, zei hü blozend, ,Jrijk eens,
wat ik vannacht gedaan heb!”
Haar oogen keken in de richting van
de kast enze zag aldra het kunst
werk. .Maar, man!" riep ze verrast, „dat
is onze André! Wat prachtig! Ach. wat
zou dat een prachtige kop zün! Zou er
geen fabrikant in Fulda....?"
..Dat wilde ik Je Juist vragen, Grethe!"
riep hü verrast uit.
En er werd besloten, dat vrouw Elmers
nog dienzelfden dag naar Fulda zou gaan
om te zien, of een der vele fabrikanten
een nieuw model poppekop kon gebrui
ken.
Vóór zonsopgang was ze al op stap en
onderweg liet ze alle fabrikanten de re
vue passeeren. Neen, de oude Acker hield
er niet van om nieuwe modellen in den
handel te brengen; daar zou ze niet naar
toe gaan. Ook niet naar Böckermann en
naar Blücher. Dat waren afzetters. Voor
die had ze vroeger al eens gewerkt
Maar de jonge Meyer, die pas voor een
paar jaar was begonnen, die zou mis
schien wel willen! Ja. naar Meyer zou
ze gaan. Nu kwam echter de groote vraag:
Hoeveel moest ze vragen? Nudat
zou wel terecht komen, dacht ze. Als
Meyer eerst maar eens had gezegd, wat
hü er van dacht.
Schuchter klopte ze eenlgen tüd later
aan de kantoordeur der firma Heinrich
Meyer. Poppenfabrikanten, aan. De jonge
fabrikant was er alleen en stotterend
kwam nu vrouw Elmers aan met 1 ver
zoek, of münheer haar model eens wilde
uit 1 zien.
Meyer wil t wel;
misschien was er we!
te handelen met die
eenvoudige vrouw. Aan
een ingeniepr. die mo
dellen ontwierp, moest
hü altijd een aardig
■ommetje voor Iets
nieuws betalen. Hier
zou hü wel goedkooper
terecht kunnen
Mever vond 1 modei
uitstekend en bood er
100 Mark voor, te be
talen in twee termij
nen' de eerste nu da
delük. de tweede na
teek“nlng van het con
tract, waarbij Elmers
'elf moest verklaren,
lat hü voortaan alleen
zoor Meyer zou wer-
cen.
Het duizelde ons
vrouwtje: 800 Mark!
Vat kon ze daar niet
dlemaal voor koopen
'oor Anoré, het arme
tereltje. dat elgenlük zooveel geluk over
de familie Elmers had gebracht
Met de 400 Mark in den zak ülde ze
naar huls en vertelde vol vreugde van 1
geluk, dat nu opeens, zoo onverwachts,
tot hen was gekomen!
Het allereerste wat Elmers deed, was
wel, een heel beroemden dokter te laten
komen uit de stad om André te genesen.
Deze kwam den volgenden dag en
schudde het hoofd. Het kind was niet
meer te redden. Het stierf dan ook een
paar dagen later en werd plechtig begra
ven.
Op het graf liet Elmers een steen
plaatsen met het opschrift: „Hier rust
onze kleine André, onze redder in den
nood."
huls
groeiden.
Vader Elmers was geheel an
ders. Die tobde en was bekom
merd over het heden en over de
toekomst en dikwijls betrapte
zün vrouw hem. terwül hü diep
zuchtte.
„Wat een ellende, wat een
armoe!” sprak hü dan zacht
vóór zich. „Zou daar nu nooit
eens een einde aan komen?”
Maar dan kwam zijn vrouw
in de kamer en bracht geluk en
gezelligheid met zich mee. „Wel
man lachte ze dan. ..ge
loof nu niet, dat het zoo blijft, ik ben ef
van overtuigd, dat er eens een gelukkige
wending in ons lot zal komen. Kom. lach
wat over al die zorg, die we nu nog heb
ben. Laten we zorgen, dat we *t lachen
niet verleeren voor den tüd, dat we het
noodig zullen hebben."
En dan lachte Elmers ook heel even;
maar sprak toch ongeloovig: .Neen,
vrouw, daar geloof ik niet aan. We zitten
in bet ongeluk en weblüvenerin. Dat
la mün gedachte!"
De dagen, weken, maanden en jaren
gingen als schaduwen vocrbü vader,
moeder en de kinderen werden ouder,
doch 1 leven bleef altüd maar even een
tonig, niet de minste afwisseling bood het
leven hier aan deze arme familie, tot.
er op zekeren dag eens een brief werd be
zorgd: een brief met een broeden rouw
rand, afkomstig uit Berlün. Allen bekeken
het gewichtige document en waren
nieuwsgierig naar den inhoud.
„Vast van Je zuster, Willy.” sprak
vrouw Elmers tot haar man.
„Wat zou daar dan in Godsnaam ge
beurd kunnen zün?” vroeg hü verblee-
kend.
De brief werd geopend en zie.... een
vreemde dame, de kinderjuffrouw der
familie Hausmann, schreef aan de familie
Elmers, dat de heer en mevrouw Haus
mann bü een auto-ongeluk het leven had
den verloren, dat drie van de vier kinde
ren reeds een onderdak hadden gekregen
bü verschillende bevriende families, doch
dat het jongste kind, de kleine André,
nog geen pleegouders had. En nu vroeg
Juffrouw Hopper, of de Elmers het ventje,
dat allerliefst was. bü zich wilden nemen,
al kon er geen cent vergoed worden voor
opvoeding en verpleging, want zoo
schreef de juffrouw „de heer Haus
mann heeft al z’n geld verspeeld.”
Vóór Ik nu verder ga, moet ik eerst
even vertellen, dat Elmers’ zuster gehuwd
was met den heer Hausmann, een rüken
fabrikant in Berlün. Deze wilde echter
sedert dien niets meer met haar arme fa
milieleden te doen hebben en zoo had
Elmers nooit meer iets van zün zuster
gehoord, tot nu opeens deze vreeselüke
brief kwam.
Wat moest hü nu doen? Zeggen, dat hü
niets met z’n familie, die niets van hem
wilde weten, te doen wilde hebben? Maar
....dan zou die kleine André, dat on-,
schuldige wicht, wie weet waar terecht
komen! Wat kon dit arme kereltje er ten
Op een der toppen van het kale Fich-
telgebergte ontspringt de Main, de mach
tigste rechterzürlvier van vader Rün in
Dultschland. Kalm en waardig stroomt
deze machtige arm eerst door de on
vruchtbare velden van Thüringen, om
ten slotte de laagvlakte te bereiken
Tientallen van bochten maakt de Main,
t is alsof hü denkt: ik heb den tüd wel;
spelend kom ik er ook wel. Heel begrü-
pelük is het dus, dat men den Main wel
eens den bünaam geeft; pleizlerreiziger
onder de Duitsche rivieren.
In een züner groote bochten nu strekt
zich over een groote oppervlakte het
Spessart-gebergte uit. in t Zuiden weel
derig begroeid met groote bosschen, m
het Noorden echter woest kaal en
onvruchtbaar.
kast en
de droge kuchhoest, ’die diep uit zün
longen scheen te komen, getuigde wet,
dat zün gezondheid te wenschen overllet.
Zoo nu en dan stond hü eens op van zün
werk om de gevormde poppênkopjes bul
ten op te hangen aan de takjes der heg;
want buiten in den wind droogden de
gipsen kopjes mooi op.
Moeder Elmers was den geheelen dag
bezig met het naaien van poppenromp-
jes. die met zaagsel opgevuld moesten
worden. Dit laatste werkje echter ge
schiedde door de kinderen. Zoo gauw
Marie, die al 10 jaar was. uit school
kwam, moest ze aan den slag; spelen in
de vrüe buitenlucht ach. dat kende ze
niet! De strüd om het dagelüksch brood,
die dit huisgezin moest strijden, gedoog
de niet, dat het kind kind kon zün!
Neen, Marie gold hier als een kletne.
nüvere werkster, die het hare moest bü-
brengen in het gezin. En tegelük met
haar werkten ook reeds de kleine Alex
van 8 jaar en Mina, die pas 6 jaar was.
Dag in. dag uit. werkten zoo allen een
drachtig samen en zóó strüdend was het
mogelük. dat het gezin bestaan kon
Doch ook maar één dubbeltje te sparen
voor kwade dagen, gelukte niet.
Blij en tevreden was men. als
men leder het züne kon geven.
Gelukkig had moeder Elmers
een echt Zondagshumeur. Te
midden van de grootste armoe
de kon ze lachen en vroolük
zün. als was ze een groote dame
uit de stad, omringd door weel
de en rijkdom. En dat geluk
kige humeur hadden haar kin
deren op hun levensreis meege
kregen ook zü konden lachen
en pret maken, alsof zü in het
van een mlllionnair op-
Dadelük besloot hü om "t plan uit te
voeren. In het schuurtje had hü nog wat
was liggen, dat ging hü halen en toen
begon het werk. En zittende vóór het
slotte aan doen, dat zün moeder zoo
hooghartig was geweest?
Maar.... hü kon toch ook niet zoo
maar dat jongetje, dat uit zoo’n deftig
Q
S
3