MISIE
'BDEUn IÏÏ®nEEKI B@®EI
KNUTSELWERKJES
EEN HELD GEZOCH T.
Dorientje heeft een
INDISCHE POESPAS
drukken dag
s
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
I
4*
DOOR HENK EERDMANS
De B.L.N.S.
AA?
0
te-
L
r
VLIEGMACHINE
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
den
„Is dit mjjn stad?" vroeg hy.
K.
Gezocht een dappere held die In staat Ja....
o
een eigenwijs elfje uit. „We
'Zi
A
gQBOBOBOIOBOBOBOBOBOBOBO O BQ BQ BCD BCD BCD BCD B CD BO BCD BC3 B CD BCD BCD BCD BC3BCD BC-CD BCD BC3 BCD BC5BCD BCD BC3 BCDBC3 BZ> BC3 BCD BCD BCD BCD BCD BCD BCD B CZ> B CD B Q B O B CD B O B
CIOIOIOIOIOIOIOIOIOIQIOKIOIOIOIOIOIOIOIOIOIODIOBOBOBOIQIOIOIOIOIOIOIOIOIOBOIOIC DKDIOIOIQIOIOIQIOIOIOIOIOIOIQIG
1
1
1
1
I
I
I
I
1
1
1
Het touw liep over een katrol, waardoor het vanzelf
verder rolde en het andere eind binnen het bereik van
Mangelemot kwam. Het mooiste was nog, dat hy zich
zelf op en neer kou hyschen.
hing. „Ja, wacht maar, die krijgt straks
een beurt. Maar eerst wil ik wat vertel
len over den mungoes, een diertje, waar
jullie vast wel van gehoord hebt en an
ders van zijn Afrikaanschen bloedver
want, den Ichneumon (Fig. 3). By heel
veel menschen kunnen die dieren een
potje breken, omdat zjj slangen aanval
len en dooden. De mungoes doodt bril
slangen, wat natuurlijk een groot gemak
1
1
I
I
i
Maar gelukkig was het met bet leven van Mangele
mot nog niet afgeloocen. Halverwege den mast raakte
zijn trui aan een naait -ast en zóo bleef hjj hangen
tusschen den hemel en de zee.
Ze waschte en ze plaste,
De jurkjes van Kar Hen.
De broekjes van pop Eddie,
Je had het moeten zien!
Na *t helder sop hing *t meisje
De kleertjes aan de lijn,
Ze konden buiten drogen.
Want t zonnetje scheen fijn.
Zoo*n Maandag geeft een drukte.
Er is zóóveel te doen.
Maar als dan alles klaar is.
Krijgt zy van Moes een zoen.
van
zijn
Dorientje moest de wasch doen.
Ze had een drukken dag.
De kleertjes vah de poppen.
En ook de groote vlag.
Maar het muisje zou nog een staartje hebben, want
even later kwam er een andere matroos op Mangelemot
afstappen met de boodschap, dat hjj bU den kapitein
moest komen.
„Ja kereltje.” zei hij tegen Mangelemot, „er zal venr
jou wat opzitten!”
VK«I
geschat kon worden. De mungoes is een
alleraardigst diertje om In huls te heb
ben, een uitstekende ratten- en muizen-
vanger en een zindelijk beestje.
En nu willen wy nog een grooter In
disch roofdier bekijken: den panter. Een
mooier dier bestaat er geloof ik op de
geheele wereld niet. Geel en zwart zyn
wel de belangrijkste kleuren, soms vind
je op het uiteinde van den staart een
stekel, evenals bij den leeuw het geval
is. Het voordeel, dat de panter boven de
Ze kookte eerst wat water.
En zette alles klaar;
Een waschbord, zeep, een teiltje.
En toen begon ze maar.
Moes zegt dan: ..Flink hoor, kindje.
Ga jij maar werken. Door,
t Is beter dan te lui zijn,
Da’s voor de dommen hoor.”
dat zij afgekeurd
waren, bleven de
menschen toch in
stad. Waarom zjj dat
wisten ze zelf
ding waren zjj echter ontevreden: zy wil
den van alle zorgen bevrijd worden. Niet
meer werken, niet meer zorgen voor voed
sel, voor vermaak, voor veiligheid; zjj
wilden nergens meer moeite voor doen!
En daarom had de burgemeester besloten
een held te zoeken, die de burgers van
alle zorgen ontlastte, die overal voor kon
zorgen. Wanneer wjj dezen man veel geld
„En nu geef Ik verder het woord aan
Bram". Met die slotwoorden opende Jan
op *n regenachtlgen namiddag de bijeen
komst van de club.
„Goed.” antwoordde Bram, ,lk zal
maar dadelijk vertellen, dat ik over een
paar Indische roofdieren wil praten".
„Roofdieren of roofdlertjes?” vroeg
Mientje, wijzend op een afbeelding van
een panter (Fig. 1), die aan den muur
Is. Dat hjj in t kippenhok soms ook
verwoestingen aanricht, maakt hem een
minder welkom bezoeker. Hij schijnt zich
daarbij uitstekend dood te kunnen hou
den. de vogels komen hem nieuwsgierig
bekijken en als ze dicht genoeg bij hem
gekomen zijn, wordt de doodgewaande
mungoes plotseling levend en pakt zijn
buit. De inboorlingen vertellen, dat het
dier als tegengift tegen het vergif van
de brilslang een erg bitteren wortel
zou eten manguswail genoemd. Dit is
echter maar een fabeltje. Het dier is
heelemaal niet tegen slangengif be
schermd, maar door zijn vlugheid en be
hendigheid. zijn dikke huid en dichte
beharing is de kans gebeten te worden
kleiner dan bij andere dieren. Een eigen
aardig verhaaltje las ik over den invoer
van den mungoes op het eilandje St.
Elisabeth, in Santa Lucia in West-Indlë.
Daar had men erg veel last van de
lansslang (Fig. 3) en het was de bedoe
ling, dat het dier deze zou verdelgen. Het
verhaal voegde er aan toe. dat men
hoopte, dat het net gaan zou zooals op
Jamaica. Daar had men omstr. 1870 den
mungoes ingevoerd, die met zooveel suc
ces de ratten bestreden had, dat het nut
wel op een paar mlllloen mark per jaar
andere roofdieren heeft is. dat hij in de
boomen evengoed thuis is als in de strui
ken. Ongevaarlljk voor menschen is de
panter niet, maar hy zal niet gauw uit
zichzelf aanvallen. Vroeger meende men,
'dat de zwarte panter een bijzondere
soort was, die alleen op Sumatra, Java,
Malakka en in Abesslnlë voorkwam. Wel
is het waar, dat men in de genoemde
streken zwarte panters vindt, maar een
afzonderlijke soort vormen zij niet.
En nu tot slot nog een enkel woordje
over onzen koningstijger.
Getdariyker beest bestaat er in Indië
niet. Is een tijger nog Jong en heeft hij
geen ervaring van den omgang met
menschen, dan gaat hij voor hen uit
den weg. Maar is hij eenmaal .jnen-
scher.eter” geworden, dan is hij uiterst
gevaarlijk en valt uit zich zelf aan. Het
africhten van tijgers is daarom ook niet
zonder gevaar. En nu weet ik niets
meer”. Allen waren het er over eens, dat
het verhaal van Bram het mooiste was,
dat ze sedert lang gehoord hadden. En
Ada riep eensklaps: „Nu weet ik waar
om Bram *t Indlschen poespas noemde.”
„Waarom dan?" klonk het uit aller mond,
behalve van Bram zelf. „Omdat hij al
door over „poesen” (dieren met de kat
verwant) gesproken heeft." „Goed gera
den", riep Bram, ,Ak dacht heusch, dat
niemand daar achter zou komen.”
Zoo eindigde deze gezellige regen-
middag.
met hun
anderen
een wa
rn ?egenomen.
verder
in en om <fe stad plakkaten
woord: cholera.
De uitwerking was verbluffend.
De naam van die vreeselljke, besmette-
Hjke ziekte verwekte een geweldige pa
niek. Overal vluchtten de menschen In
doodsangst. Alles lieten zij achter, hoe
eerder ze de stad hadden verlaten, hoe
liever het hun was. Een paar manr.en In
rouwkleeren liepen door de straten met
bellen, en zij riepen maar steeds dezelfde
aankondiging: ,JDe stad is bezocht door
een cholera-epldemie. De burgemeester
vraagt menschen om de zieken te bezoe
ken en de dooden te begraven."
Maar niemand meldde zich aan.
t De geweldige massa's verlieten de stad.
Na een week was de sta® verlaten. Geen
sterveling was In de straten van Luien
burg te bekennén. Alles was doodsch en
verlaten. De burgemeester en Jansen za-
En toen Mangelemot weer naar beneden kwam, stond
hij vlak vóór meneer Hendriks met het filmtoestel.
En de matroos, die er ook bij stond, lachte zóó hard,
dat ze het in Zanzibar nog konden hooren.
Het duurde maar een uurtje.
Of 'twaschje was weer droog.
Toen ging ze t keurig strijken.
En hing de vlag dra hoog.
„Gezocht een dappere held, die in
staat Is onze stad te verdedigen Hoog
salaris. Aanmelden bij den burgemeester
op het raadhuis.”
Deze aankondiging was op groote bor
den geplakt en prijkte boven de vier poor
ten van de stad Luienburg. Iedereen die
de stad binnenkwam moest het wel lezen.
En de menschen lazen het ook. Bij groe
pen verzamelden zij zich voor de poorten,
lazen en herlazen; tot zelfs de h.'.nder.,
die altijd in het donker Henen, vroegen
of iemand he*, hun wilde voorlezen.
Er werd een held gevraagd!
Was het wonder, dat weldra een ont
zagwekkende menigte op het groote plein
van de stad bijeen was, wachtend om by
den burgemeester te worden toegelaten?
Sommigen hadden zich wondermooi uit-
Zondagsche hooge
De stad Luienburg was dood.
De burgemeester werd ziek van ellende.
Maar Jansen trok aan het werk. HU
was een man. die niet by de pakken bleef
neerzitten. Het eerste wat hy deed was
overal de pla'kkaten met het vreeselyke
woord cholera van de muren te scheu
ren.
„God zy dank, dat t maar een ver
zinsel was. Het had wel werkeiykheid
kunnen zyn”, mompelde hjj.
Dan trok hy er op uit, langs do om
liggende steden en dorpen, overel. vra
gend om burgers, die werken wilden en
die de doode stad Luienburg weer levend
konden maken.
Enkelen waren bereid, fn met dit kleine
gedost,
hoeden,
hadden
pen
weer anderen kwa
men te paard of
met wagen en be
dienden. De meest
verscheidene men
schen waren hier
by elkaar. Armen
en ryken, boeren en
edelen, vak
lieden en
leegloopers.
jongens en
grysaards.
Allen meen-
den, dat zy
in aanmer
king konden
komen voor
het mooie
baantje.
Ieder voelde
zich ’n held!
Men snoefde
zweeg.
Op een goeden dag gelukte het een een
voudig mannetje. Jansen was zUn naam.
om den burgemeester ie bereiken. Vele
dagen waren noodig geweest om er te ko
men, maar eindelUk kreeg Jansen
burgemeester te spreken.
De magistraat was een toonbeeld
eUende. zyn gezicht was IngevaUen,
haar grys geworden.
.Meneer de burgemeester”, sprak Jan
sen, ,Jk heb het middel gevonden om de
stad van al deze menschen te verlossen.”
Verrast keek de burgemeester op.
„U.... u heeft....”, stamelde hij ver
baasd.
„Ja”, antwoordde Jansen en toen ver
telde hU zyn plan.
Nog dienzelfden dap verschenen overal
-- l met het
ben praatte of men lachte. De een was
zenuwachtlg, de andere doodkalm.
Maar wie het meest te verduren had
den, dat waren de kreupelen, de lammen,
de blinden, de dooven, en de vele overige
ongelukklgen. die ook by den groeten
troep stonden of zaten, en die ook aan
spraak maakten op het beroep: held. Zij
werden bespot en gehoond door degenen
die gezond waren, zy werden achteruit
geduwd. En de edele heeren. die graag
zooveel mogeiyk ruimte wilden hebben,
duwden de gezonde burgers; en zy. die
van bulten kwamen, sloegen een hoogen
toon, aan alsof zy keizers of koningen
waren In plaats van handwerkslieden en
bedelaars.
Het marktplein daverde van het lawaai.
Preek* om twaalf uur *s middags ging de
deur van het stadhuis open en een voor
een werden de adspirant-helden binnen
gelaten.
Er ontstond een gedrang van je welste.
Ieder wilde het eerst, of althans eerder
dan zyn buurman, by den burgemeester
toegelaten worden. Want hoe eer men
zyn belangen kon bepleiten, hoe meer
kans men had. De zieken, de ongelukkl
gen. de kleinen en de oudsten kwamen
aldra in de verdrukking. De sterksten
drongen hen voorby. Hepen hen onder
de voet. Maar toen de sterksten voor de
deuren stonden, begonnen zy tegen elkaar
te vechten. De man die het allersterkst
was. die het best kon vechten, won het
en ging het eerst door de deur.
Maar terwyi hy door den burgemeester
werd ondervraagd, waren opnieuw vele
vreemdelingen de stad binnengekomen.
Tot ver in den omtrek had men gehoord,
dat de burgemeester van Luienburg een
held zocht en oogenbUkkeiyk Heten de
menschen het werk in den steek en togen
naar de stad.
De ploegen bleven midden In het veld
staan, de paa. den ingespannen, de spade
lag in een greppel, de machines waren
verlaten, heele buurten werdqn ontvolkt
Er werd niet meer gekerkt.
De mare vloog met verrassende snelheid
door het geheele land. Overal legden ie
menschen het werk neer. Van alle kan
ten trokken r" naar de stad Luienburg.
De stad werd gevuld met aanstaande
helden. Zy kampeerden in de straten, tot
dat zy zouden worden toegelaten. Elnde-
lyk waren alle straten en huizen vol.
Toen sloegen de helden hun tenten bui
ten de stad op en weldra was de geheele
landstreek op ontzettende wyze bevolkt
met menschen. Er waren er zoo vreeseiyk
veel, dat de voedselvoorziening niet toe
reikend was. De bakkers konden geen
brood genoeg bakken. De menigte vocht
dag aan dag.
Bij honderdtallen stierven zy.
Maar eiken dag vermeerderde nochtans
het getal. De menschen werden een ware
plaag voor het land.
En de burgemeester van de stad kon
geen keus doen. lederen dag keurde ny
vele gegadigden, maar niemand voldeed
aan de eischen.
Een paar mannen in rouwkleeren liep
door de straten.
Er waren eens vier kleine elfen, die in een
dikken hollen boom woonden, te zamen met
aHerlel torretjes en vUegjes.
Deze elfen, die net op vier kleine, maar dan
heel kleine jongetjes leken, hadden van de
elfenkoningen opdracht gekregen, om by het
naderende voorjaar te zorgen voor de made-
liefjes, die onder den hoUen boom zouden
groeien.
Dagen achtereen was het heel erg koud geweest,
maar toen elndeiyk het zonnetje op den grond
kwam gluren, en een za chte zoele regen neerviel,
kwamen de eerste sprietjes boven den grond ult-
De elfjes, die tot nog toe maar liefst zoo diep
mogeiyk in den hollen boom waren weggekropen,
kwamen eveneens te voorschyn, en als er dan geen
menschen in de buurt waren keken ze heel voor
zichtig door de gaten in den boom naar de
Jonge plantjes.
De elfjes vonden dat de plantjes niet hard ge
noeg opschoten en zy zonnen op een middel om
sprietjes een beetje harder te laten groeien.
.Nou, ik weet het", riep
trekken aan de lootjes, dan komen ze vanzelf
den grond uit.”
Zoo gezegd zoo gedaan; het elfje wipte naar buiten
en begon aan de sprietjes te trekken. Maar nu gebeurde
er iets verschrlkkeHjksaUe sprietjes knapten één voor
één af en gingen achter elkaar dood.
Tenslotte was er geen een plantje meer over.
O, o, wal waren de elfjes dien avond stil.
Maar het ergste moest nog komen. Want den
zolgenden morgen kwam de koningin kyken
of de elfjes goed voor de plantjes gezorgd had
den. En toen ze zag dat de stoute elfjes alle
sprietjes hadden doodgemaakt, was ze ver
schrikkelijk boos. Het elfje dat het gedaan had,
was zoo eeriyk om het zelf te bekennen. De
koningin begreep dat ze het niet zoo kwaad
bedoeld hadden, en daarom werden de elfjes
niet gestraft.
Maar Intusschen hadden ze één ding ge
leerd: dat het erg verkeerd was om ongedul
dig te zyn.
ten op het raadhuis De burgemeester
opgelucht, dat zyn stad van de plaag ver
lost was, maar Jansen had veie zorgen.
„Kijk eens naar bulten", vroeg hy don
burgemeester.
- Deze ging naar het balkon. Toen hy
zyn stad aanschouwde, wankelde hy van
ontroering.
,Js dit myn stad?” vroeg hy
Het was een verlaten, groote puinhoop.
De straten lagen vol afval en vuil. De
huizen waren gehavend. IngevaUen. De
^boomen waren kaal en het ergste: men
schen waren niet meer te vinden.
de
deden, wisten ze
niet precies, omdat toch
de mogeiykheid om nog
eens tot den burgemees
ter toegelaten te worden,
was uitgesloten. Maar zy
bleven. En er kwamen er
nog steeds meer by. En
het werd den burgemees
ter en zyn raadgevers
eindeiyk duideiyk, dat
deze ontzagiyke men-
schenmass een gevaar
voor de stad en zelfs voor het land be-
teekende.
Want:
de menschen werden ontevreden, wa
penden zich, vochten verbitterder dan
ooit;
er was geen voedsel;
aUe werk lag stil;
uren in den omtrek werd het land kaal
en plat getrapt, zoodat er niets meer kon
groeien;
er was geen orde meer, daar tegen zoo*n
geweldige massa alleen een groot leger
opgewassen was.
De burgemeester sliep in het raadhuis.
Hy durfde en kon niet meer over de straat
gaan. Hy begon in te zien, dat het ónmo
gelijk was op deze manier een held te
vinden. Hy maakte zichzelf verwyten,
want alleen door zyn gemakzucht en lui
heid was hy er toe gekomen een held te
zoeken. De burgemeester, en met hem al
zyn burgers, waren lui. zy waren ryk,
hadden een gemakkeiyk leven. Over één
getal begon Jansen te bouwen en te ver
nieuwen. Allengs klom het aantal en werd
de stad weer gevuld. Doch nu met wer
kende menschen. die zelf alle zorgen
droegen om hun stgd te behouden en
groot te maken.
De naam Luienburg werd veranderd in
Stad van den Arbeid.
Vouw 'n vierkant stuk
papier, dat niet dik maar
toch stevig moet zyn.
dubbel (fig. A). Buig
dan de belde hoeken aan
de vouwzyde naar elkaar
en vouw den driehoek
(fig. B). Nu steken we
een strook papier, die
even lang is als een zyde
van het oorspronkelijke
vierkant, onder de beide
naar elkander toegevou
wen punten van fig. B.
Daarna vouwen we den
top van den driehoek
naaromlaag (fig. C). Dan
moet de naar beneden
gevouwen top weer om
gevouwen worden zooals
fig. D aangeeft. Daarna
vouwen we de heele
vliegmachine tn de leng
te dubbel (fig. E) en
vouwen ten slotte de
vleugels en den staart
langs de stlppeliyn om.
W STUURMAN.
betalen, zoo had hy gedacht, zal hij spoe
dig gevonden zyn.
Maar het resultaat was vreeseiyk.
De groote vraag was nu: hoe krygen we
deze menschen weer uit de stad en h<*
krygen we den ouden toestand van wel
vaart weer terug?
Mededeelen, dat er geen held meer
noodig was. bleek niet doeltreffend, want
zoodra had men dat verngmen of er ont
stond een geweldig tumult. En in plaats
van de stad te verlaten, kwafiien de
menschenmassa’s dichter opdringen. Nog
steeds voegden zich dageiyks honderden
by het groote aantal.
Het geheele land was ontvolkt. Van
aUe landen ter wereld trok de groote
stroom naar Luienburg.
f