DRIE IN EEN
DE VREEMDE PETER
WAT ZULLEN WE KOKEN?
GENEESKUNDIGE KALENDER
Gebreid jurkje met lange mouwtjes
Voor Jtindje van twee jaar
a
a
M
>:a.
Ld
nF Gl
Over kleinigheden
n
door Jan van Ogtrode
Aardbeien
VAN ALLES WAT
Oplossingen
1
J WLJ
Mag de zuigeling naar zee
4
i
f
3
r,
r.
OP VERZOEK
4^^
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
en
slot allemaal nietigheden zijn
i-
la
r
01 St.
i
!F door-
DORA
a dan een konlng.... een kei-
Antwoord no. 1. (no. 2 en 3 volgende keer)
I
n.
»-
over het
je erger
en kun-
RAADSELS
4. De letter O.
5. Een sneeuwbal. Zoo wit al* sneeuw.
Thuis
dokter
1
i
i
1M
•r-
m-
>let
h's
t»-
re-
x>-
>od
ae-
M-
tut
•Je
tie
tal
ile
to
id
goede van kiel
licht tellen diè
Aardbeien-toufflê. 1H kop vol goed ge-
wasachen en gekneusde aardbeien, K kop
suiker, 4 eiwitten, 1 eetlepel poedersuiker
Nu die heerlijk geurige vruchten er weer nu en dan voorzichtig roert om te voor
rijn, genieten we daar wel het meeste van
op de allereenvoudigste manier met sui
ker bestrooid op het brood. Maar er zijn
neg vele andere manieren ook.
Aardbetentaut is* heerlijk bij allerlei
puddingen en is al heel gemakkehjk klaar
te maken. Men .drukt de aardbeien een
voudig door ’n pagrdeharen zeef, vermengt
de aldus verkregen puree met suiker en
verdunt ze met ’n weinig water.
kwieke bolerootje, flat in den rug ’n weinig
getailleerd is en van voren met ’n knoop
ever elkaar sluit. Hierbij slaan we nu de
shawl van de japon om den hals en laten
de einden mapr over den rug zwieren.
POLA.
«eih j
burgemi
schlen
men en
De konlng
kind, weende
aanraking met den langen standaard,
de lichten op «tor
begon te wankelen.
Wie zou denken, dat wit hier een voor
beeld willen geven van drie zuinige zusjes,
die hun Japonnen uit één lap bedrukte
volle hebben gemaakt, heeft het mis. Het
is onze bedoeling om aan te geven, hoe we
op één gebloemde Japon verschillende
mantel* kunnen dragen, zoodat we er tel
kens weer ’n beetje anders uitzien. We heb
ben ons deze combinatie* gedacht in wit
en blauw. Voor de Japon nemen we du*
witte crêpe georgette, crêpe de chine of
foulard, witte fond met blauwe bladen,
noppen of bloemen. Het model 1* zeer een-
fïg
I X
me,
]0den,
toning,
tr naar
r en.,..
:enétnde.
ig van den
jid van de
litzlcht later
rjbeldlgden hem
pllke gedachten
hem koud, dat
in blik toewierp
burgemeester vandaag jarig is. Laten we
hem een aubade gaan brengen.
Aardbeien met stijfgeklopt eiwit en sui
ker vormt een heerlijk toetje op zichzelf
en is tevens een prachtige aanvulling en
gameering voor vanillevla. Op een kop vol
gewasschen en schoon gemaakte aardbeien
neemt men hiervoor K kop poedersuiker
en het wit van 2 eieren. De aardbeien wor
den licht gekneusd en flink door het stijf
geklopte eiwit met suiker geroerd. Men kan
dit gerecht opdienen in ijs- of champagne
glazen en versieren met een mooie aardbei
cp Iedere portie.
Aardbeienjam is een van de fijnste jams
en een die niet veel van onzen tijd vergt.
Om den echten aardbeiensmaak %e be
waren, mag men de vruchten niet te lang
laten koken. Om te beginnen moet men
dus de aardbeien zoo droog mogelijk opzet
ten. Na het wasschen laat men ze nog even
uitdruipen en men begint met de vruchten
op een zacht vuur te zetten, waarbij men
voudlg. ’n Even gebloosd HJfje, ’n losse
shawl, die gestrikt wordt op den schouder,
van voren of om den hals wordt geslagen.
De mouwen bestaan uit een korten wijden
volant, de rok uit banen, die klokkend ult-
loopen. ’n Donker lak of fluweelen eein
gaten uit met dat circus. Aan die pla
gerij moet nu maar eens een eind ko
men Wacht I ik zal ze wel helpen.
tuurtje en donkere handschoenen zullen er
aardig bij staan. Op sombere dagen, zooals
wij er ook ’s zomers zooveel hebben, dragen
wij op deze japon een driekwart langen,
blauwen mantel van recht model met ’n
heel smal opstaand kraagje en pelerine-
mouwtjes. De laatste Parijsche mode zegt,
dat wij het ook kunnen omkeeren, dus een
lichte gebloemde crêpe of cretonne man
tel op ’n effen japon dragen. Wie er dus
voor voelt hiervoor In Holland propaganda
te maken!
Nu komen we ten slotte aan het leuke,
ieester In zijn schik zijn. Mis
mogen we wel even binnen ko-
krUgen we een gebakje.
en ’n snufje zout'.
Men strooit het zout en de suiker over
de gekneusde aardbeien en laat dit staan,
terwijl men de eiwitten stijfklopt Zijn ze
flink stijf, dan roert men er voorzichtig de
aardbeien door en doet alles in een goed
geboterden vorm, die er slechts voor drie
kwart mee gevuld mag zijn. Men strooit er
de poedersuiker over en laat het gerecht
ongeveer ’n half uurtje in ’n matig warmen
oven staan.
eenlge uren, d.w.z. een ochtend of een mid
dag. Verder te scherp licht temperen met
parasol of paraplule.
Belangrijk 1* verder contröle. De verstan
dige moeder zal du* extra opletten of de
kleine er goed uit blijft zien en rustig blijft.
Wit worden en onrust zijn steeds teekenen,
welke van belang zijn en welke dus dienen
verstaan te worden om moeilijkheden t te
vermijden.* Daar de stofwisseling bij den
zuigeling zulk een groote rol speelt, ont
broken bij de meeste stoornissen afwijkin
gen op dit punt niet. De aandacht van de
meeste moeders is hierop echter wel vol
doende^ geconcentreerd. Zooals men ziet
kan men dus bij zorgvuldige verzorging den
gezonden zuigeling wel aan zee brengen,
mits men eyentueele afwijkingen leert ver
staan en er Tekening mee houdt.
EN KLAAR.
Alsjeblieft, hier hebben Jullie je
bekomst. En als het nu nog niet uit 1*
met dat onnoodig lawaai, laat ik jullie
onmiddellijk door de politie de stad uit
vroeg de jongen, die den ouden man na
tuurlijk nooit te voren gezien had.
„Ik ben je petevader, Jongen! Je vader
heeft gevraagd of ik je te doop wilde hou
den!” -
„En waarom bent u dan nooit moer bij
ons geweest?”
„Door mijn drukke bezigheden, Jongen. Ik
heb het dag en nacht druk!"
„U? Wat doet u dan?”
„Ik beschik over leven en dood. Mijn
woord is genoeg om den mensch te laten
leven of.... te.... laten.... sterven,”
De grijsaard had die laatste woorden met
zooveel klem gesproken, dat de jongen on
willekeurig huiverde en verschrikt naar hem
opkeek.
.Jient
zer?”.
„Nee. Want ook die zijn van mij aWianke-
lijk!” r
„Van u afhankelijk? En beveelt u over
leven en dood?” De Jongen kromp ineen
„Bent u dan., misschien.,
zelf de d.
„Ja, m’n jongen, ik ben de
dood. Alles is van mij af-
hankelljkl”
„Maar dat is afgrljselljk!”
viel de jongen uit, „dat u
mijn petevader bent! Dan
moet ik zeker nu sterven.
met u mee?!!”
„Welnee, wees maar ge
rust. Ik heb integendeel iets
veel beters met je voor. Ik
zal Je tot een beroemden
dokter maken. Wanneer je
b(j een zieke zutt geroepen
worden, zal ik telkens voor
jou verschijnen. Maar alleen
maar
Zie Je
einde
staan,
zeggen.
De wereld en het leven hangen nu een-en toch: hoe vaak overkomt het ons, ieder
- -• op 8’n beurt. We willen zoo graag
kleine heen zien, boven die nietig!
nissen en verdrietigheden staan
nen het lang niet altijd; hebben dan het
land aan onszelf en maken het daardoor
nog erger, want als we ruzie hebben met
ik, is aat het vervelendste van alles. Laten
we er maar een beetje tegen vechten en
mekaar helpen daarmee; laten we maar
eens zeggen: „Kom, het is per slot de
moeite niet waard, déér je humeur mee te
bederven of verdrietig om te zijn." En la
ten we zien te denken aan de grootere
dingen in het leven, waarvoor we onze
ergernis, verontwaardiging en tranen zoo
zeer behoeven. Want er is véél onrecht,
narigheid en verdriet in die groote wereld,
die we door moeten wandelen langs zon
nige en triestige wegen.... op de béste
manier.
Laten we echter niet het
nlgheden vergeten; niet te
nietigheden, die het leven zoo veraangena
men en er meer aah denken, dat we soms
met een kleinigheid zooveel bereiken. Als
iemand verdriet heeft en we brengen een
kleinigheid mee: een bloem, wat fruit, een
kleine attentie, of we verzinnen een plan
netje ter afleiding, dan kunnen we daar
méér goed mee doen dan met méé zuchten
en klagen, al 1* het soms natuurlijk een
troost, als eén ander even met je mee ver
driet heeft. We kunnen een zieke met
zoo’n kleinigheid opbeuren en helpen; kin
deren met een kleinigheid uit een booze
bul halen en honderden kleinigheden be
denken, die ons leven en dat van anderen
zoo licht maken. Juist aan die kleine din
gen heeft men een dagelljksche behoefte;
als er eiken dag een kleine vreugde is, is dat
zoo heel veel waard en we doen dus maar
ons best te wegen op een goudschaaltje:
de kleine verdrietigheden en ergernissen
tegen de kleine vreugden en verrassingen.
Als we ons best doen er aan te denken,
slaat de schaal meestal nog wel over naar
de goede zijde, die iedereen zoozeer be
hoeft, want hoe dapper vecht menigeen
tegenwoordig tegen de onvoorziene crisis
omstandigheden, die het leven wel eens
zwaar maken. Is het niet heerlijk als we
met een kleinigheid een klein beetje kun
nen helpen, om wat zon te brengen op de
somberste dagen en zijn de nietige dingen
van allen dag er ook niet om dankbaar
voor te zijn? Kr. H.
komen, dat de vruchten aanbranden, eer
er voldoende sap is uitgevloeid Dan laat
men alles gauw aan de kook komen op een
groote vlam en men laat de vruchten flink
koken, zoodat ze «ppedig verdampen. Men
voegt er de suiker bij en blijft voorzichtig
roeren tot de jam dik wordt. In 'n kwartier
tijds, hoogstens 20 minuten, moet de jam
klaar zijn, anders gaat én de heerlijke
aardbeiensmaak én de mooie kleur er van
verloren.
Op 2 pond aardbeien neemt men voor
deze jam: 6 ons suiker en X d-L. gezeefd
citroensap. Het citroensap, dat de jam
'frisscher maakt, voegt men pas toe als hij
goed van dikte is.
Men doet, alles, zoo heet mogelijk, in
goed ultgekóhkte flesschen of potjes, legt
er een precies passend rondje in alcohol
gedrenkt papier op en sluit ze met schroef-
s toppen of met nat perkamentpapier.
In plaats van enkel aardbeien kan men
cok een lekkere jam maken van half aard
beien en half rabarber, in dunne plakjes
gesneden.
ADRIANA KNUIST—POLLEPEL
tafel, iets breken of verliezen, of ziek wor
den, als we juist naar een leertje zouden
gaan, weten we in ons hart best, dat dit
per slot allemaal nietigheden zijn en
tóchergeren we ons hartgrondig en
zijn soms genoeglijk uit ons humeur.
De zwaarste beproevingen worden ons
opgelegd door kleinigheden; zij overvallen
ons dagelijks, telkens en aanhoudend en
vinden ons meestal ongewapend, las Ik
eens.
Hoe wéér zijn die woorden en hoe onge
wapend zijn we inderdaad als kleinighe
den ons komen plagen: als we met honger
thuiskomen en een maaltijd vinden, die
ons heelemaal niet lijkt; al* we graag een
film willen zien en geen plaatsen meer
kunnen krijgen; als de dokter ons gebiedt
een bril te dragen, die ons heelemaal niet
staat, of als een verwachte brief niet komt.
Hoe dom en onverstandig is het zich
door kleinigheden van de wijs te laten
brengen; om te mopperen of boos te zijn
over dingen, die de moeite niet waard zijn
D*r was *r eens een man, die twaalf kin
deren had. Toen ook X dertiende kwam,
wist de goede man niet meer, wien hij tot
peter voor zijn kind moest vragen en ging
er op uit, om er iemand voor te zoeken. Hij
ging naar al zijn bekenden, maar niemand
wilde het kind ten doop houden. Totdat hij
ten slotte een ouden man tegenkwam met
een langen baard en die geleund ging op
„Wat zoek je, man?” vroeg hij aan den
vader.
,jk soek Iemand om mijn kind ten doop
te houden, maar niemand Wil X doen,”
antwoordde de vader treurig. t
„Wel, waarom zoo gezocht? Als ik Je
daarmee van dienst kan zijn, dan zal ik
wel peter zijn.”
„Maar wie bent u dan?” vroeg de vader,
die natuurlijk eerst wilde weten, of de
grijsaard wel goed voor peter zou zijn.
„Ik ben degene, die over leven en dood
beschikt!” sprak de grijsaard plechtig.
De vader keek vreemd op. Toch was hij
niet geheel voldaan.
„Dat is nietalleen voldoende om peter
van mijn kind te zijn,” sprak hij. „Ik dien
vooral ook te weten, of je een godsdienstig
man bent!”
„Een godsdienstig man. vraagt u? Wel,
ik ben veel meer dan dat! Ik ben een van
de voornaamste dienaren en helpers van
God!”
Nu. was de vader gerustgesteld en den-
zelfden dag nog vond de doop plaats.
Den volgenden dag was de geheimzinnige
grijsaard echter plotseling uit X dorp ver
dwenen, alsof hij door den grond was ge
zonken. Oeruimen tijd hoorde of zag men
niets meer van hem....
Toen het kind ouder was geworden, trad
op ’n goelen dag plotseling de geheimzin
nige petevader binnen en verzocht aan den
vader, den jongen even met hem mee te
sturen. De vader had daar geen bezwaar
tegen en de grijsaard nam den jongen mee
naar het bosch en wees hem een plant, die
daar groeide en sprak:
,Jiu zal ik Je m’n doopgeschenk geven.
Ik zal je....”
„Vertel u nu eerst eens, wie u bent,”
„Maar m’n goede petevader!” smeekte de
dokter, terwijl hij zich voor den dood op
z’n knleén wierp, „Is daar nu niets meen
aan te doen?) Als u nu *s een nieuwe!
kaars neemt en u zet daar dat stukje op»,
opdat de nieuwe kaars dan de vlam van
de oude overneemt en niet uitgaat!Ik ben
nog zoo jong! Er wacht me nou zoo*n be
roemd leven! Ik heb de koningsdochter
genezen en word nu
„Ónmogelijk!” viel de dood hem op ijs-
kouden toon in de rede, „twee levenslichten
op elkaar gaat niet! Eerst moet er één uit
zjjn, voordat ik op die plaats een ander
weer kan laten branden. Bovendien is X je
eigen schuld; je had het kunnen voorko
men!”
Het kleine eindje kaars was nu zoo goed
als opgebrand. De dokter was buiten zich
zelf, en poogde een andere kaars te grij
pen. Door die beweging kwam hij echtst in
jen standaard, waar
stonden.De standaard
w*—m v— m—-**• X brandend pitje, dat
geen houvast meer had en nog slechts in
't kaarsvet stond, wankelde.viel om.
en was met een langgerekt gesis in de
weeke was uitgedoofd.
Op X zelfde oogenbllk zonk de dokter le
venloos op den kouden grond en was door
zijn zucht naar aardsche goederen zelf in
handen van den dood geraakt....
Aardbeien met room en eiwit. Op 1/1
pond aardbeien neemt men hiervoor 3 dX.
slagroom, 3 eiwitten, wat suiker en 30 gram
poedersuiker.
De gewasschen aardbeien worden, met
suiker bestrooid, *n half uurtje weggezet.
Den room klopt men stijf, roert er voorzich
tig de aardbeien door en doet alles over in
een vlaschaal. De eiwitten klopt men zeer
stijf met de poedersuiker, strijkt ze uit op
een geboterd bakblik, in grootte en vorm
van de vlaschaal en laat ze in een lauwén
oven heel langzaam bros en lichtbruin
worden. Dan laat men ze afkoelen en legt
dan dit eiwltdeksel op de aardbeien met
room in de vlaschaal.
schoten st. aan weerskanten nog 1 c.M.
voor de schoudertjes.
Het achterstuk wordt precies eender ge
breid. Men zet hiervoor echter gi
op, doch slechts 85 st.
Voor de mouwtjes worden 30 st. opgezet,
waarop men eerst ’n boordje breit in kor
relt jespatroon, tot men 2 c.M. heeft. Dan.,
meerdert men in lederen 2den st. den ge-
heelen toer door. Nu breit men eerst de 2
gaatjestoeren, dan 4 toereij in korreltjes-
patroon en zoo om en om tot men 10 c.M
heeft gebreid. Daarbij meerdert men, om
de 6 toeren, 1 st. aan het begin en aan het
einde van de naald. Zijn de mouwtjes 10
c M. lang, dan begint men ze af te schui
nen. Terwijl men het patroon van 4 toeren
korreltjes en de 2 gaatjestoeren doorbreit,
kant men, bij het begin van elke naald,
telkens 3 st. af, tot men nog ongeveer 10 st.
op de naald beeft, die alle tegelijk worden
af gekant.
Men strijkt nu de verschillende deelen
van het jurkje onder een vochtlgen doek
en naait ze daarna aan elkaar. De schou-
demaden iaat men half open. Het jurkje
wordt daar met knoopje» en lusjes geslo
ten. De mouwtjes worden zóó ingenaaid,
dat de naad er van precies boven de zijna
den komt.
Het halsje wordt afgewerkt met ’n ge
haakt toertje van zijde, of wel vaste st., of
wel 3 losse st., 1 vaste st.
Het hieronder beschreven aardige kin
derjurkje wordt van fijne wol gebreid in
korreltjespatxoon, d wz. 1 r. 1 aver„ bij
lederen 'toer verspringend, zoodat er tel-
kgns I r. .*t. op een aver, komt en omge
keerd. Rokje en mouwtje hebben dwarse
strepen van gaatjestoeren, terwijl het
schouderstuk versierd wordt met om de 6
toeren 1 toer in zijde gebreid.
Men begint te breien aan den onderkant
van het voorstuk, waarvoor men 91 st. op
zet. Men breit 20 loeren in korreltjespa-
troon, dan 1 toer, waarbij men telken* 2
st. samenbreit en de laatste st. enkel. Bij
den daarop volgenden toer breit men alle
st. en alle lussen tusschen 2 st r.
Na deze gaatjestoeren 10 toeren korrel
tjes, gaatjestoeren, ,8 toeren korreltjes,
gaatjestoeren, 6 toergn korreltjes, gaatjes
toeren, 4 toeren korreltjes. Nu gaat men
door met telkens de 2 gaatjestoeren te
nrelen en daarna 4 toeren korreltjes, tot
men in het geheel 24 c.M. ongeveer heeft
gebreid. Het werk moet dan tot aan de
armpjes reiken.
Nu mindert men voor het schouderstuk
Men brejt*den geheelen toer door, telkens 1
st. en breit de 2 volgende st. samen. Voor
bet schouderstuk breit men 2 r. 2 aver.,
Waarbij men lederen 6den toer met zijde
fcreit.
Is het schouderstuk Je 10 cM‘. hoog, dan
begint- het halsje. Daarvoor kant men de
middelste 24 st. af en breit op de overge-
zlchtbaar voor jout
me aan het hoofd
van het ziekbed
dan kan je gerust
dat je den zieke
maal van kleinigheden aan mekaar en
het is wel een* moeilijk, zich daar niet
blind op te staren, maar zóóver te komen,
dat we er over heen stappen en vooruit
zien, over de kleinigheden héén.
Als we 's morgens opstaan en we begin
nen met gezellig onzen teen te stooten, kan
zoo’n kleinigheid ons het ochtendbegin be
derven en we zoeken onwillekeurig iets of
Iemand, om onze stemming een beetje op
af te koelen Let maar eens op, hoe gauw
een mensch geneigd is zich onaardig te
uiten, onparlementaire woorden te zeggen,
of de schuld bU een ander te zoeken, als
hij zich bezeert, «toot of valt en hoe hart
grondig men zich Juist aan kleinigheden
kan ergeren. Als aan het ontbijt de thee
slap is, de boter zóó hard, dat je haast niet
smeren kunt, terwijl Je juist haast hebt;
als het regent op een dag als men heele
maal geen regen kan gebruiken, als de
tram voor onzen neus wegrijdt, we een
trein missen of een auto onze Paaachbeste
kleeren bespat, dan kunnen we met moeite
een leelijk woord binnenhouden, al weten
we, dat het slechts kleinigheden zijn, die
niets met de groote smarten en genoegens
van het leven te maken hebben. Als we
iemand tegenkomen, die ons plotseling niet
groet, als we onbeleefd behandeld worden,
of zelf onbeleefd zijn geweest, al* we een
glas water omgooien op een keurig gedekte
Over oudere kinderen aan zee heb ik vroe-
- ger wel eens gesproken. Wij hebben er toen
op gewezen, dat het gaan naar zee, genees
kundig gesproken, altijd een experiment
blijft en dat men een kind wel goed moet
kennen om met zekerheid succes te voor
spellen. Er zijn toch kinderen, die zoo ge
voelig zjjn, dat zelfs de noodige voorzorgs
maatregelen onvoldoende blijken.
Voor den zuigeling geldt dit alles In nog
sterkere mate, omdat de zuigeling, zooals
wij allen weten, zooveel scherper reageert
op verschillende prikkels, welke op hem in
werken. Ik breng hierbij in herinnering,
hoe een te ingrijpende verandering van de
voeding het stofwisselingsapparaat in de
war kan brengen, hoe verandering van
licht en lucht de huid veelal doet reagee»
ren. Het wordt dan begrijpelijk, dat ik, uit
gaand van het principe om in het eerste
levensjaar alle nadeelen zoo veel mogelijk
te vermijden, in het algemeen aanraad
geen zuigeling mee te nemen naar het
strand. Aldus handelend ontgaan wij c-e
risico en moeten op andere wijze de nut
tige werking van de zee zien te vervangen.
Dit neemt niet weg, dat ik niet voor alle
gevallen een zoo afwijkend standpunt in
neem. Wanneer ik een zuigeling als volko
men gezond heb leeren kennen en wanneer
ik, wat ik even belangrijk vind, gezien heb,
dat de moeder een goede verzorgster is,
derhalve beschikt over gezond verstand,
dan zie ik er geen bezwaar in dit risico te
aanvéarden. Ik wil er zelfs dadelijk aan
toevoegen, dat wij hier ook zien, wat wij bij
het oudere kind waarnemen, nA dat het,
als het goed gaat, zelfs buitengewoon gun
stige resultaten kan hebben.
Het Is wel aangenaam hier eens op te
wijzen, omdat het steeds onpleizierig is als
spelbreker te fungeeren en omdat het gezin
met kinderen, dat naar zee gaat, meestal
gezondheid met lepels krijgt.
Dat wij hier de voorzorgsmaatregelen,
welke ik vroeger besprak, zorgvuldiger in
acht nemen naarmate net kind Jonger is.
«al wel duidelijk zijn.
Deze voorzorgsmaatregelen bestaan aller-
eerst in een doseering van licht en lucht,
dus een geleidelijke opklimming van de
tijden, dat men het kind aan het strand
bren»» ►‘“-’•nnend met een half uur, daar-
kunt genezen. Je geeft hem dan wat af
treksel van de plant In, die ik je zoo Juist
heb gewezen, en de zieke wordt weer ge
zond. Sta ik echter aan het voeteneinde,
dan is de zieke voor mij bestemd en dan
moet Je zeggen,, dat geen hulp meer kan
baten. Maar gebruik nooit het genees
krachtige kruid tegen mijn wil, want dan
ben Je verloren."
Het duurde niet lang, of de jongeling
was de beroemdste dokter van de wereld.
„Hij behoeft slechts naar het voeten- of
hoofdeneind van het ziekbed te kijken,”
zoo sprak men, „om te weten, of een zieke
gezond wordt! En kis hij zegt, dat de zieke a
gezond wordt dan wórdt hij ook gezond.”
En van heinde en verre kwamen de men-
schen, brachten hem naar de zieken en
gaven hem zooveel goud, dat hij heel spoe
dig een rijk man was.
Nu gebeurde het óp zekeren dag, dat de
konlng van het land ziek werd. De be
roemde dokter werd geroepen en de konlng
beloofde hem een groot kasteel als hij hem
weer gezond wilde maken. Toen de dokter
echter bij het bed van den konlng kwam,
zag hij tot zijn schrik, dat de dood zich
aan bet voeteneinde geplaatst had en....
de konlng dus «terven moest.
„Dat is jammer!" dacht de dokter, „nu
verspeel ik m’n kasteel! Maar.... als ik
eens een list probeerde. HU zal X me toch
niet zoo kwalijk nemen; ik ben toch Z’n
petekind! Weet Je wat! Ik probeer X!”
HU gaf daarop bevel, dat men den zieke
andersom in bed moest leggen, aoodat de
dood nu aan het hoofdeinde kwam te
staan. Direct daarop gaf hU den konlng
van X kruid in en.... de konlng genas en
werd weer gezond.
gekomen stond de dood al op den
te wachten met een boos gezicht,
stak dreigend z’n vinger op en sprak: ,,’k
Zal X je voor dez^n keer vergeven, omdat
je m’n petekind iïent, maar wacht je Voori
een herhaling! Want dan kon X wel ’s
gebeuren, dat jè zelf met me meeging!” I
'Eenigen tijd later kwam de eenlge doebf-
ter van den konlng zwaar ziek te llgcoh.
hield zielsveel van z’n eei
dag en nacht en liet m
geheele land bekend maken, dat def-
die «Un dochter van den dood kon
haar gemaal zou worden, en later
'De beroemde dokter begaf zich wj
X ziekbed van de koningsdocht/r
zag weer den dood aan het
Eerst dacht hU aan de bedreii
dood, maar de groote sch
koningsdochter en het vc
konlng te worden, ove:
zoo, dat hU alle verstand!
in den wind sloeg. Het li«
de dood hem een toorrdge
en met gebalde vuist dreigdehU nam
de zieke op en legde haar hoofd op de
plakte, waar de voeten gelegen hadden. Hij
gaf haar het kruid in en wachtte in ang
stige spanning.... Na eenlge oogenblikken
begonnen de wangen van de zieke zich
weer rood te kleuren en het leven keerde
terug.
Nu begaf de dood zich naar den dokter
en sprak: „Nu Is X genoeg! Nu komt de
beurt aan Jou!”
Hij pakte den dokter met zijn U*koude
hand zoo stevig vast, dat geen ontkomen
mogelUk was en voerde hem onder den
grond. Daar zag de dokter, dat duizenden
en mlllioenen kaarsen in onafgebroken
rUen brandden, eenlge lang, andere half
lang, weer andere heel kleindie elk
oogenbllk konden zijn uitgebrand en....
zouden uitgaan. Telkens wisselden de licht
jes. Nu gingen er weer 'n paar uit, dan
kwamen er weer nieuwe en zoo ging X
maar door.
„Kijk,” zoo sprak de Dood, „dat zUn de
levenslichten van de menschen! De groote
zUn van de kinderen, de halfgroote van
menschen van middelbaren leeftUd en de
kleinste van de grijsaards. Maar ook kin
deren en jonge lieden hebben wel eens
kleinere lichtjes....” voegde hij er aan
toe, terwijl hjj den jongen doktei
dringend aankeek.
„Waar.... waar.... 1* mijn levenslicht?”
bracht de dokter er
hijgend uit.
De dood wees hem
op een klein eindje
kaars, dat op X punt
stond uit te gaan.
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
f *-