GEBREIDE TRUI
DE GELUKSVOGELS
I
i
CAUSERIE (OVER GELD)
„Het zijn sterke beenen, die de malaise dragen..,
- - i
I
Ezer den Sterken
De vertelling
van
WAT ZULLEN WE KOKEN?
Peren
Appels
en
Japonnen
uit twee verschillënde
soorten stof
r-
I lil
Hl
Sc
voor ’n meisje van ongeveer zes jaar
il
J H
OP VERZ<
■I
■1
-
OVERNEMING UTT DEZE RUBRIEK VERBODEN
2%)
POLA
wat
de blauwe wol, In tricot-st.
i
r
I
4
I
Bello vlouó- zoodra hij lo_..^ *erd,
als dol op de plek af waar hij vermoedde,
dat Piet de portemonnaie had neerge
legd.
i, zooals al
ios onder de
het opgaan der zon zette hij
i be-
ko-
Niet
Zijn
ma
ken om te vertrekken naar het rijk, waar-
bracht. Wat een
bond is hij toch, 1
Lieve menschen nog aan toe, Bello
heen in plaats van mijn leege portemon
naie een_ portefeuille met 40 mecge-
tweldlg goede speur
en zoo verstandig.
nauwd zijn! Veel slechter dan hier in het
geweldige woud met zijn ontelbare bloemen
en dieren!
Ezer voelde in het geheel geen behoefte
om het Woud te verlaten «<en de steden der
menschen op te gaan zoeken. Doch de tijd
kwam, dat zijn vader zwak werd en ziek,
dat de oude kolenbrander zijn werk in den
steek moest laten en rust nemen. Ezer ver
zorgde hem zoo goed hij kon, maar hij kon
niet verhinderen, dat zijn vader steeds
zorgder werd, steeds droeviger. De oud*
lenbrander voélde zijn einde naderenl
daarom was hij bedroefd. In geen geval-
tijd was geweest. Hij moest zich gereed
heen alle menschen op hun tijd gaan, doch
waarvan niemand terug kwam. Hij bad tot
God om genade en vergiffenis en bleef dan
wachten op het einde.
Toen Ezer-na vele vergeefsche pogingen
er eindelyk in slaagde om te vernemen
waarom zijn vader zoo treurig was, hoorde
hij, dat hijzelf de oorzaak was. De oude ko
lenbrander was beducht voor de toekomst
van zijn zoon, dien hij nu geheel alleen op
de wijde wereld moest achterlaten. Wat zou
er van den jongen terecht komen nu hij
weldra geen enkelen vriend en raadsman
zou hebben? Hij zou er goed aan doen het
woud te verlaten en de menschen te gaan
opzoeken. Ezer, die nooit daaraan gedacht
had, voelde de waarheid van deze woorden
en beloofde zijn vader zijn raad op te vol
gen. Dat stemde den ouden man gerust.
was L_
slechts hier en daar door het dikke blader
gordijn doorgluren. Daarom bleef het op
den welig begroeiden bodem van het bosch
steeds geheimzinnig half-donker.
De kolenbrander had op een ronde, open
plek zijn huisje gebouwd van dennestam-
men en mos, waarin hij en zijn zoontje
woonde. Zijn vrouw was enkele jaren gele
den gestorven en liet hem achter met zijn
jongen zoon Ezer, een flinken jongen. Voor
hem droeg de vader alle zorg en zooveel
mogelijk wijdde hij zich aan de opvoeding
van zijn zoon. Hij leerde hem lezen en allen
handenarbeid. Reeds vroeg moest hij zijn
vader helpen, droeg zware vrachten en
zwoegde dag in dag uit en het gevolg was,
dat Ezer sterk werd als ijzer en staal. Toen
de jongen vijftien jaar was, deed hij reeds
mannenwerk en daarbij was hij vroolijk en
zorgeloos, want het leven in de eenzaam
heid beviel hem wonder-goed. Dat kwam
omdat hij nog nooit andere menschen om
zich heen had gehad. Wel had zijn vader
hem veel verteld over de menschen, die ver
weg in steden en dorpen wonen. Hoe zij
leefden en werkten. En telkens verbaasde
Ezer zich er over, dat die menschen zoo
weinig ruimte noodig hadden. Konden die
gelukkig zijn in een klein steenen huis,
waaromheen wel duizend andere steenen
huizen stonden? Wat zou daar de lucht be-
Niet alleen voor het
©p de eenvoudigst*
/óver was en vlak naast den
Xet raadhuis stond.
l Ezer op
[werd hij de stad rondgedragen
lacht, hem de beloofde duizend
Zoo Bello, nou moet je straks goed
het spoor volgen, dan vindt je de porte
monnaie wel, die Piet verstopt heeft.
Niet zoo blaffen en trekken^
een puntje op den rug uitloopt en van vo
ren wordt voortgezet in smalle revers langs
de halsuitsnijding. Het blousje is van witte
wollen georgette, terwijl de ondermouwen
weer van de diagonaalstof zijn gemaakt,
wat natuurlijk heel practisch is met het
oog op vuil maken.
Dik, laten we den hond eens leeren
speuren. Ik zal die portemmonnaie van
mij verstoppen en die moet hij dan weer
opzoeken. Er is niks aan verloren, want
er zit toch geen geld in.
genjaakt en de menschen stroomden naar
den toren.
Daar werd een gedeelte afgezet door poli
tieagenten en weldra verscheen Ezer, ver-,
gezald van de hooge magistraten der stad.
De toren was los van de kerk gebouwd en
zoodoende was de kerk niet mee verzakt.
Ezer had onderwijl een plannetje bedacht
om de menschen hier een lesje te geven. Zij
waren zóó ongeloovig geweest, dat een
kleine straf wel op haar plaats was. Hjj liet
een touw om den toren spannen in den
vorm van een lus, waarvan hij het eind
vervolgens over het dak van het raadhuis
haalde.
Nu begon Ezer aan het sterke touw te
trekken, dat de zweetdruppels over zijn
voorhoofd liepen.
Er was een geweldige kracht voor noodig.
Eindelijk begon er speling te komen,
langzaam rees de toren omhoog.
De menschen juichten en waren dol van
blijdschap.
De burgemeester wreef zich in de handen
van pleizfer. Nog hooger rees de kerktoren.
Werklieden met lange palen hielden het
gevaarte rechtop. Maar in plaats van op te
houden, toen de toren hoog genoeg was,
trok Ezer door.
De toren kwam langzaam in de richting
van het raadhuis.
Nog verder en nog verder. Totdat hij het
heele plein
ingang van
.Toen hield
In triomf!
en men bl
goudstukken.-
Toen pakte Ezer zijn stok op en ging ver
der de wijde wereld in.
gekoot in ’n stroopje van 1 kopje suiker
op IJ? kopje water met ’t sap van ’n halven
citroen.
Op ’n zacht vuurtje worden de appelen
hierin gaar gekookt zonder dat ze stuk
vallen. Wanneer men er met ’n houtje ge
makkelijk In kan prikken zijn ze gaar. Dan
worden de appels voorzichtig uitgeschept en
rechtop op ’n schotel gezet, ’t Vulsel wordt
riog even vochtig gemaakt met nat van het
overgegoten nat, waarna men de appels
goed vult. Men kan dan het nat om de ap
pels heen leggen, maar men kan de appels
rondom ook garneeren met vanillevla of
custard, wat zeer smakelijk en voedzaam
is Wil men den schotel nog mooier maken,
dan legt men op lederen appel ’n schepje
slagroom.
Rauwe gevulde appelen zullen zeker ook
wel in den smaak vallen. Daarvoor moet
men goed rijpe handappelen hebben, die
men schilt, boort en dan zoo veel mogelijk
uitholt. Het uitgeholde vruchtenvleesch
Gevulde appelen. Voor het vulsel van deze
appelen neemt men noten of hazelnoten,
die men pelt, even roostert in de koekepan
en dan fijn maalt. Verder heeft men ervoor
noodig suiker, die men in een pan, onder
voortdurend roeren, even bruin laat wor
den. Noten en suiker worden dan goed
dooreen geroerd; men voegt er nog wat
vanille of afgeraspte citroenschil bij 'voor
den smaak en kan de massa, zoo men wil,
dan nog in ’n mortier geheel fijn stampen.
De appelen moeten niet al te rijp zijn.
Ze worden geschild, en uitgeboord en gaar
Er zijn nog altijd menschen, die zeggen,
dat Geld keine Rolle spielt, maar dat zijn
natuurlijk altijd heden, die zelf van het
aardsche slijk zeer voldoende bezitten en
echte geldzorgen niet kennen. Natuurlijk
beteekent geld geen „Geluk”, al kan men
met geld veel geluk koopen, omdat het je
leven in elk geval veraangenaamt en maakt,
dat je allerlei lasten en zorgen en verdriet
makkelijker kunt dragen. Want voor geld
is nu eenmaal een massa te koop, dat je
leven mooi en goed maakt en dus beter be
stand tegen eventueelen tegenspoed.
Als men vroeger rijk geweest Is, zal het
vaak moeilijk blijken de zonzijde te blijven
zien, want er is zooveel, dat je dan ineens
moet ontberen. Armoede is geen schande,
maar wel heel erg en menschen, die het
vroeger zoo heel anders gewend waren,
dwingen ons respect af, als ze nu hun ar
moede blijmoedig dragen en zich dapper
schikken in de veranderde omstandigheden.
Een arm mensch kan door gebrek aan geld
In de gevangenis komen, omdat ook hij be-
\hoefte heeft aan veel: aan eten, en drinken,
kleeren, wonen en omdat ook hij moet zor
gen voor z’n gezin of voor zichzelf alleen in
elk geval. Hij hééft het niet, ziet geen uit
weg en dus door dat ellendige geld komt hij
tot dingen, die strafbaar zijn, terwijl een
man, die rijk is, of tenminste voldoende
heeft, dergelijke verleidingen natuurlijk
niet kent. Als men ziek is, kan geld veel
verzachten* pien kan de beste doktoren ne
men, in ziekén- of rusthuizen gaan, in een
mooie plaats ■•met een goed klimaat gaan
opknappen en/^ich het leven op allerlei
manieren veraatngenapien. Maar. geld
maakt egoïstisch vaak, want er zijn 'n massa
menschen, zélfs nog in dezen moeilijken
tijd, die alleen aan zichzelf denken; die al
lerlei pretjes naloopen, comedies, concerten
en bioscopen bezoeken en gewoon niet dén
ken aan anderen, die het zooveel minder
hebben en die óók wel eens behoefte voelen
aan een afleiding, óf aan het allernoodigste
gebrek hebben. Er zijn gelukkig rijken, wier
grootste vreugde is: geven en weldoen, an
deren te helpen en mee te deelen, óók als
ze niet eens echt „rijk” zijn, die ’t eenvou
dig nietkunnen laten anderen te helpen.
Rijk zijn,\geld hebben.... Ja, het is een
geluk in dezen tijd, al was het alleen maar
om goed te doen en mee te helpen deze cri
sis door te komen. Maar.... rijk In jezelf
en rjjk aan arbeid; dat is het voornaamste,
nu meer dan ooit. Want werk en arbeid
heeft een mensch noodig en werkloosheid
is een vloek, nóg grooter dan armoede, óók
natuurlijk omdat die beide zoo nauw ver
want zijn. Wie niet rijk is, maar werk
heeft.... is tóch rijk. k.
nijdige stem „binnen'
kamer in.
De burgemeester wilde juist een beraad
slaging houden met zijn medebestuurders,
oude, gebogen mannen met lange grijze
baarden. De burgervader meende, dat de
portier had geklopt en was dan ook hoogst
verontwaardigd, toen hij dien vreemden
jongen zag binnenstappen.
„Wel....!” begon hij, maar Ezer ging
vlak voor hem staan en zei:
„Meneer de burgemeester, Ik heb gehoord,
dat de kerktoren van de stad verzakt 13. Ik
wil probeeren om hem op te tillen.”
„Maar dat is.... dat is:..." stotterde de
burgemeester.
„Ónmogelijk!” vielen de raadsleden In.
„Juist!” zei de burgemeester, terwijl hij
zenuwachtig zijn bril afzette en hem begon
op te poetsen.
Maar nu begon Ezer te redeneeren en te
overreden, totdat hij de heeren eindelijk
zoo ver kreeg, dat zij hem toestemming ga
ven. Dadelijk werd het In de stad bekend
nog 35 st. op de naald zijn; dan breit men
nog 4 c.M. zonder minderen en kant daar
na, aan den kant - van het halsje,
10 st. af. Men breit dan 5 8^., keert het werk
om, breit de 5 st. over, breit in den volgen
den toer 10 st. enz., tot men weer alle st.
heeft gebreid, die men ten slotte afkant.
Het tweede schoudertje wordt dan op de
zelfde wijze gebreid. Aan den halskant breit
men hier echter 7 st. In ribbelst. en voor
het halsje wordeiy 14 st. afgekant.
In plaats van de schouders af te kanten,
kan men ook de st. op ’n naald of ’n draad
bewaren en ze later aan elkaar naaien of
Er is dan minder van den naad te
„Dat zeg ik niet,” antwoordde Ezer
„maar Ik kan het probeeren.”
Nu begon de burger luidkeels te lachen
en vertelde aan leder, die het hooren wilde,
dat die jongen den toren wilde optillen. De
menschenlachten om die mop en als Ezer
hen wilde vertellen, dat het echt gemeend
was, sloegen zij zich op de dijen van plezier
„Ga dan naar den burgemeester toe,” riep
een kruideniersjongen, „en laat zien wat je
er van terecht brengt.”
..Waar kan ik den burgemeester vinden?"
vroeg Ezer.
„Op het raadhuis,” werd er geantwoord
Dadelijk begaf Ezer zich daar! ■“en, ge
volgd door de lachende menschen.
De portier liet hem in de hal wachten en
ging den burgemeester vertellen, „dat er een
jongen was, die den kerktoren wilde optil
len.”
De burgemeester, een oudachtig mannetje
met grijze bakkebaardjes, keek verstoord op
van zjjn werk. Hij had het zeer druk. Zijn
oogen keken boos over den rand van zijn
bril.
„Wat is dat voor gekkepraat,” zei hij tot
den onderdanigen portier. ..Waarom kom je
me met dergelijke praatjes storen Je weet
toch, dat ik druk werk heb?”
,4a maar, meneer -de burgemeester,” be
gon de portier, maar de burgemeester liet
hem niet aan het woord komen.
„Verdwijn!” zei hij met een beslist hand
gebaar.
De portier ging.
„De burgemeester kan je niet ontvan
gen,” zei hij tot Ezer, „hij heeft het te druk
met belangrijk werk om dwaze praatjes aan
te hooren.”
.Dwaze praatjes?” zei Ezer. „Heelemaal
niet dwaas. De kerktoren van deze stad is
aan het verzakken en Ik wil probeeren hem
op te tillen.”
„Och man!” zei de portier minachtend.
„Je schijnt me niet te gelooven,” zei Ezer.
.Natuurlijk niet!" antwoordde de portier
„En Ik wil ook niet langer naar je luisteren.
Ga maar op straat met je praatjes.”
En hij wilde Ezer de straat op zetten,
maar met een vlugge beweging duwde deze
den portier opzij en ging snel de trap op
naar de kamer van den burgemeester. Als
het niet goedschiks kon gebeuren, dan maar
kwaadschiks. Hij klopte aan en toen een
niidio» stom hinnon» riep, stapte hij de
De onderblouse is van
kantstof, hetgeen de ja
pon, vooral als we de on
dermouwen weglaten, na
tuurlijk ’n meer feestelijk
aanzien geeft. We kunnen
de blouse echter ook-van
gebloemde mousseline of
van een overgeschoten
lapje van het vorig jaar
maken. Zoo is het ook met
fig. UI, waarvan ’t boven
stuk op de afbeelding van
geruit materiaal is. Na
tuurlijk sluit deze schuine
ruit wel aardig aan bij de
strenge lijnen van het
costume, doch we kunnen
evengoed *n ander dessin
En nu begon
Ezer aan het
sterke touw te
trekken.
snijdt men In kleine stukjes, en vermengt ze
met een zelfde hoeveelheid gemalen wal
noten of hazelnoten. Door dit mengsel roert
men een weinig mayonnaise en vult er dan
de appélen mee.
Compöte van versche peren Is keurig
wanneer ze op de volgende manier wordt
klaar gemaakt: 1 pond smakelijke rijpe pe
ren worden geschHd, in vieren gesneden en
ontdaan van de klokhuizen. Men zet ze dan
terstond op met 4 <LL. water, IS ons sui
ker en ’n stukje citroenschil. Men laat dan
de peren op ’n zacht vuurtje koken, tot ze
zacht en doorschijnend zijn geworden zon
der stuk te gaan. Dan neemt men ze met
’n schuimspaan voorzichtig uit het vocht en
legt ze In een compóte-schaal. Zoo noodig
bindt men het vocht dan nog met *n weinig
aangemaakt aardappelmeel of maïzena en
maakt het af met citroensap.
Als het nat is afgekoeld, giet men het
over de peren.
ADRIANA KNUIST—POLLEPEL.
gewone verbruik en
manieren toebereid,
maar ook voor allerlei fijnere gerechten, ge
schikt voor den Zondag of voor feestelijke
gelegenheden, kunnen peren en vooral ap
pels met veel succes worden verwerkt.
Appelmoes bijvoorbeeld kan luchtiger en
smakelijker gemaakt worden door toevoe
ging van goed geklopt eiwit. Men roert dit
door de appelmoes zoodra ze klaar is en
blijft die dan verwarmen tot het eiwit ge
stold is, daar het anders in elkaar zou zak
ken.
'n Appelschoteltje met beschuiten Is weer
fijner dan zoo’n schoteltje met brood klaar
gemaakt. Men neemt dan, op 1 KG. appe
len: 12 beschuiten, 80 gr. boter, 1 el, wat ka
neel en suiker naar smaak. Van de appelen
kookt men, op de gewone manier, appel
moes met suiker naar smaak. De beschuiten
worden met boter besmeerd, grof gebrok
keld, met suiker, kaneel en el vermengd en
dan onder in een beboterden vuurvasten
schotel gelegd. Hierover heen giet men de
appelmoes, bestrooit die dik met paneer
meel, legt hier en daar ’n stukje boter en
laat er in den oven ’n lichtbruin korstje op
komen.
Appelpudding. Bij 3 ons zure appelen
liefst reinetten neemt men voor dezen
frisschen pudding IS ons suiker, het sap
van 1 citroen en de afgeraspte schil van ’n
halven citroen, 6 blaadjes gelatine, waarvan
2 roode en H liter water.
De appelen worden geschild, van de klok
huizen ontdaan en in blokjes gesneden.
Men kookt ze vlug gaar in het water met
suiker en afgeraspte citroenschil. Zoodra ze
gaar zijn, voegt men er het citroensap bij
en roert er voorzichtig de geweekte en uit-
geknepen gelatine door, van het vuur. Men
laat nu de massa koud worden en roert af
en toe. Zoodra de stukjes appel niet meer
zakken, doet men den pudding in een omge-
spoelden vorm, om geheel koud te worden.
had voorgesteld. Verschillende wegen leid
den naar die stad en daarop gingen en re
den tallooze menschen. Rijk en arm, jong
en oud, marskramers en bedelaars, kooplie
den en visschers, allen gingen van en naar
de stad
En binnen de muren van de stad was het
haast nog voller.'De straten waren smal en
de huizen stonden dicht op elkaar gepakt.
In sommige straten wetd markt gehouden
en daar kon Ezer bijna niet door komen.
Op het groote plein voor het raadhuis
stond een groote menschenmenigte Ezer
kwam naderbij en ontdekte in hun midden
een man met een bel in de eene en een stuk
papier in de andere hand. Het was de om
roeper van de stad, die het nieuws bekend
maakte b
De man belde lang en doordringend en
begon dan voor te lezen wat er op het pa
pier stond.
„De burgemeester van de stad maaktr be
kend, dat een beloonipg van duizend goud
stukken zal worden gegeven aan leder, die
kan voorkomen, dat de kerktoren verder
wegzakt.”
Dan ging de man weg en begon op den
hoek van een straat opnieuw. Ezer liep een
paar straten met den omroeper mee en
hoorde het bericht driemaal. En nog be
greep hij het niet. Wat kon dat toch te be-
tcekenen hebben? Hjj vroeg het ten einde
raad aan een burger.
„O,” zei de man, ,.ik kan wel merken, dat
je een vreemdeling bent. Ieder burger weet,
dat de kerktoren regelmatig verzakt. De
fundeering is niet erg sterk meer en zinkt
steeds dieper in den weeken bodem weg. In
een paar maanden is de toren al twee me
ter gezakt. Wat moeten we beginnen als de
toren heelemaal onder den grond verdwe
nen is?"
,Js die toren erg zwaar?” vroeg Ezer.
De man keek hem eens aan.
„Zeg, denk je dat je mij voor den gek
kunt houden?” vroeg hij op geringschat-
tenden toon. „Je wilt toch niet beweren, dat
je den toren kan optillen?”
nemen. De breede bies, die van voren een
soort vest vormt, loopt van achteren rond
om den hals. Ook de donkere stof van den
rok zien we aan de rugzijde nog even
boven de taille.
Fig. 882 is van groen-witte diagonaalstof.
We krijgen» ook hier den indruk van een
hoog opgeknipten rok, die van achteren in
haken,
zien.
Voor het kraagje neemt men, als de
schouders zijn dichtgenaaid of gehaakt, 66
st. op aan den linkerkant, waarbij men aan
het rechter voorpand 4 st. van het split
openlaat. Op deze 66 st. breit men een ge-
streepten rand zooals aan den onderkant
van het truitje 1 r. 1 aver. Aan het einde
van lederen toer meerdert men hierbij 1 st.
De mouwtjes begint men weer met den-
zelfden. gestreepten boord 1 r. 1 aver. Men zet
er 55 sè, voor op. Na den gestreepten boord
bteit mipn verder in tricot-st. van blauwe
wol tot-'men nog ongeveer 10 c.M. heeft.
Dan meerdert men, om den 6den toer, aan
weerskanten van de naald, tot men 60 st.
heeft en breit verder recht door tot men
ongeveer* 25 cM. heeft. Verder kant men,
aan het begin van eiken toer, 2 st. af tot er
nog 16 st. op de naald staan, die men af
kant.
Het breiwerk wordt dan onder ’n vochtl-
gen doek gestreken, de mouwtjes dichtge
naaid en ingezet. Men sluit het split met
drukkertjes en versiert het met ’n rijtje
kleine knoopjes.
Dit truitje staat vooral zeer aardig wan
neer het eenigszins overbloest en ook de
mouwtjes overbloezen.
Mijn besten dank aan mej. M te A’dam,
die zoo vriéndelijk was mij de door haar
indertijd uitgeknipte beschrijving van het
kapstokkleedte zenden voor de dame, die
deze beschrijvïng was kwijt geraakt. Ik heb
het uitknipsel terstond doorgezonden naar
mej. S. te A’dam.
Ik vind het buitengewoon prettig telkens
weer te ervaren, hoe onze lezeressen bereid
zijn elkaar te helpen. Nogmaals mijn dank
daarvoor. DORA.
In een groot, donker woud woonde lang
geleden een kolenbrander, ver van alle
menschen in de eenzaamheid Het woud
bijna ondoordringbaar en de zon kon
Het duurde langen tijd voor de burgers
eindelijk begrepen wat een poets Ezer hun
had gebakken.
In plaats van op zijn plaats, vlak naast
de kerk, stond de kerktoren aan den in
gang van het stadhuis. En iedere vreemde
ling, die de stad bezocht, was er verwonderd
over.
„Wat een rare menschen wonen hier,” z«
men. „Zij bouwen een kerk, maar den toren
plakken zij neer bij het raadhuis!”
De burgers wisten echter, dat de sterke
Ezer het had gedaan, omdat zij hem niet
wilden gelooven.
HENK EERDMAN8
De hieronder beschreven trui wordt ge
breid in een effen kleur met gestreep
ten rand, manchetten en kraagje. Natuur
lijk kan ieder hiervoor de gewenschte kleu
ren kiezen. In de beschrijving is de hoofd
kleur blauw, met strepen van hardgeel en
zachtgroen.
Men begint aan den onderkant van den
rug, waarvoor men 96 st. opzet aluminium -
naalden no. 2%) met de blauwe wol en
breit eerst ’n boord 1 r. 1 aver. Hiervoor
breit men 5 toeren met de blauwe wol, 2
toeren groen, 1 toer blauw, 2 toeren groen,
5 toeren blauw, 1 toer geel, 2 toeren blauw,
1 toer groen, 2 toeren blauw, 1 toer geel, 5
toeren blauw, 2 toeren groen, 1 toer blauw,
2 toeren groen, 5 toeren blauw. Hiermee is
de boord l^aar en nu breit men verder met
de blauwe wol, in tricot-st. (r. aan den
rechter en aver, aan den linkèrkant) tot
men nog ongeveer 20 cM. heeft. Dan be
gint men te minderen voor de armsgaten,
waarvoor men aan het begin van de eerst
volgende 4 naalden 3 st. afkant.
Vervolgens mindert men aan weerskan
ten nog 7 keer 1 st. Dan breit men nog on
geveer 4 c.M. recht door tot aan het halsje.
Met den rechterkant van het werk naar
zich toe breit men daarna als volgt: 25 st.
breien, 20 st. afkanten, 25 st. breien, 1 toer
óverbr. op de laatste 25 st. Volgende toer 5
st. breien, het werk omkeeren en 5 st. over
breien. Volgende toer: 10 st. breien, omkee
ren en overbreien. Volgende toer: 15 st. br.
énz. tot men ten slotte weer alle st. heeft
gebreid. 1 toer overbreien en afkanten. Dan
breit men den tweeden schouder hieraan
tegenovergesteld.
Het voorpand wordt precies eender ge
breid tot aan de armsgaten. In de eerstvol
gende 4 toeren kant men dan aan het be
gin van iedere naald 3 st. af, zoodat men
nog 84 st. overhoudt.
Met den rechterkant van het werk naar
zich toe breit men dan aldus: 2 st. samen
br., 37 st. r. breien, 3 st. aver., 4 st. bij
opzetten voor het spilt, 3 st. aver. 37 st. r., 2
st samenbr. Volgende toer: 38 st. aver., 3
st. r„ het werk omkeeren. Volgende toer:
39 st. r., 2 st. samenbreien. Volgende: 37
aver., 3 r. Volgende: 38 r„ 2 samenbr. Vol
gende: 36 aver., 3 r. Zoo gaat men door, bij
het split telkens 3 st. r. breiend, zoodat er
ribbels gevormd worden en bij het armsgat
2 st. samenbrom den anderen toer, tot er
„Doe altijd dat, wat je denkt dat goed is,”
zei hij.
Twee dagen later stierf hij onbezorgd en
kalm. In de schaduw van een eeuwenouden
eik werd de kolenbrander door zijn zoon
begraven. Op zijn graf plantte de jongen
koningsvarens en richtte er een eenvoudig
kruis op. Dan maakte hij zich reisvaardig,
sneed zich een flinken stok en begaf zich op
weg.
Dagen en dagen liep Ezer naar het Zui
den. Het woud verschafte h<
tijd, eten en hij sliep op het
boomen. Bij
steeds zijn tocht voort. Eindelijk veranderde
de omgeving. Het woud werd minder dicht,
de zon begon vroolijk te stralen, nu en dan
ontmoette hij een helder bruisend beekje.
De bodem werd heuvelachtig. Hier en daar
bemerkte Ezer rotsen, begroeid met mos en
varenplanten en ten slotte bevond hij zich
in een glooiend heuvelland en bereikte hij
den zoom van het woud.
Even moest de jonge Ezer stilstaan en
aan het denkbeeld wennen, dat hij zich niet
langer in een woud bevond, maar weldra
stapte hij flink door en bereikte tegen den
avond een dorp, waar hij den nacht door
bracht.
De 'waard was een vroolijke baas, die zijn
gast den geheelen avond prettig bezighield.
Er waren ook nog andere menschen en aan
hen allen vertelde Ezer, dat hij uit het
woud kwam en nu verder bij de menschen
wilde leven.
De waard, die zag, dat Ezer sterk was, zei
hem:
„Je moest maar hier blijven. We kunnen
toch nog wel een flinken jongen gebruiken
om den boel schoon te houden.”
Ezer keek hem eens aan en begon dan te
lachen.
„Denk je, dat ik dat werk ga doen? Er zal
voor mij wel iets anders beter geschikt zijn.”
„Wat wil je dan worden?” vroeg een der
omstanders.
„Iets waarbij je sterk moet zijn.”
..Dan kan je bij mij komen werken,” her
nam de ander. „Ik heb een smederij aan het
eind van het dorp. Daar zal Je je kracht
kunnen gebruiken.”
Omdat de man, die dit zei, er sterk uft-
zag, geloofde Ezer hem en den volgenden
dag begaf hij zich naar de smederij.
„Zoo,” begon de baas, „daar hebben we
den nieuwen sterken knecht. Laat eens zien
of je wel voor het werk geschikt bent. Pak
dat stuk ijzer eens op.”
Ezer deed het het was niet zoo erg
zwaar maar zonder het te willen spande
hij zijn spieren en.... het stuk ijzer boog
en kronkelde zich onder zijn handen als een
worm in de vingers van een hengelaar.
De smid en zijn knechts stonden met
open monden. Dat hadden zij nog nooit ge
zien! v
,.En wat moet ik nu nog doen?” vroeg
Ezer.
De smid overwon zijn verbazing. „Als je
nu nog het aambeeld kunt optillen, geloof
ik vast, dat je te sterk bent voor het vak.”
Ezer boog zich voorover, nam het aam
beeld op en kneedde het, boven zijn hoofd,
als een bal deeg. Toen duwde hjj den klomp
ijzer weer in zjjn ouden vorm en zette hem
aan neer.
„Ga maar gauw weg,” zei dé smid zenuw
achtig. ,4e bent veel te sterk om smid te
kunnen zijn.”
Ezer vertrok. Dienzelfden dag probeerde
hij het nog met tien andere beroepen, maar
nergens deugde hij voor.
Eindelijk nam hij maar weer zijn wan
delstok op en reisde verder door het land.
Na langen tijd bereikte hij een stad. Hier
werd het veel drukker dan hij nog ooit zich
Fig. 880 is gemaakt van
zwart fluweel in het model
van een overgooier. Het
heupstuk is geschulpt, de
rok een weinig klokkend.