GEBREIDE TRUI DE GELUKSVOGELS I i CAUSERIE (OVER GELD) „Het zijn sterke beenen, die de malaise dragen.., - - i I Ezer den Sterken De vertelling van WAT ZULLEN WE KOKEN? Peren Appels en Japonnen uit twee verschillënde soorten stof r- I lil Hl Sc voor ’n meisje van ongeveer zes jaar il J H OP VERZ< ■I ■1 - OVERNEMING UTT DEZE RUBRIEK VERBODEN 2%) POLA wat de blauwe wol, In tricot-st. i r I 4 I Bello vlouó- zoodra hij lo_..^ *erd, als dol op de plek af waar hij vermoedde, dat Piet de portemonnaie had neerge legd. i, zooals al ios onder de het opgaan der zon zette hij i be- ko- Niet Zijn ma ken om te vertrekken naar het rijk, waar- bracht. Wat een bond is hij toch, 1 Lieve menschen nog aan toe, Bello heen in plaats van mijn leege portemon naie een_ portefeuille met 40 mecge- tweldlg goede speur en zoo verstandig. nauwd zijn! Veel slechter dan hier in het geweldige woud met zijn ontelbare bloemen en dieren! Ezer voelde in het geheel geen behoefte om het Woud te verlaten «<en de steden der menschen op te gaan zoeken. Doch de tijd kwam, dat zijn vader zwak werd en ziek, dat de oude kolenbrander zijn werk in den steek moest laten en rust nemen. Ezer ver zorgde hem zoo goed hij kon, maar hij kon niet verhinderen, dat zijn vader steeds zorgder werd, steeds droeviger. De oud* lenbrander voélde zijn einde naderenl daarom was hij bedroefd. In geen geval- tijd was geweest. Hij moest zich gereed heen alle menschen op hun tijd gaan, doch waarvan niemand terug kwam. Hij bad tot God om genade en vergiffenis en bleef dan wachten op het einde. Toen Ezer-na vele vergeefsche pogingen er eindelyk in slaagde om te vernemen waarom zijn vader zoo treurig was, hoorde hij, dat hijzelf de oorzaak was. De oude ko lenbrander was beducht voor de toekomst van zijn zoon, dien hij nu geheel alleen op de wijde wereld moest achterlaten. Wat zou er van den jongen terecht komen nu hij weldra geen enkelen vriend en raadsman zou hebben? Hij zou er goed aan doen het woud te verlaten en de menschen te gaan opzoeken. Ezer, die nooit daaraan gedacht had, voelde de waarheid van deze woorden en beloofde zijn vader zijn raad op te vol gen. Dat stemde den ouden man gerust. was L_ slechts hier en daar door het dikke blader gordijn doorgluren. Daarom bleef het op den welig begroeiden bodem van het bosch steeds geheimzinnig half-donker. De kolenbrander had op een ronde, open plek zijn huisje gebouwd van dennestam- men en mos, waarin hij en zijn zoontje woonde. Zijn vrouw was enkele jaren gele den gestorven en liet hem achter met zijn jongen zoon Ezer, een flinken jongen. Voor hem droeg de vader alle zorg en zooveel mogelijk wijdde hij zich aan de opvoeding van zijn zoon. Hij leerde hem lezen en allen handenarbeid. Reeds vroeg moest hij zijn vader helpen, droeg zware vrachten en zwoegde dag in dag uit en het gevolg was, dat Ezer sterk werd als ijzer en staal. Toen de jongen vijftien jaar was, deed hij reeds mannenwerk en daarbij was hij vroolijk en zorgeloos, want het leven in de eenzaam heid beviel hem wonder-goed. Dat kwam omdat hij nog nooit andere menschen om zich heen had gehad. Wel had zijn vader hem veel verteld over de menschen, die ver weg in steden en dorpen wonen. Hoe zij leefden en werkten. En telkens verbaasde Ezer zich er over, dat die menschen zoo weinig ruimte noodig hadden. Konden die gelukkig zijn in een klein steenen huis, waaromheen wel duizend andere steenen huizen stonden? Wat zou daar de lucht be- Niet alleen voor het ©p de eenvoudigst* /óver was en vlak naast den Xet raadhuis stond. l Ezer op [werd hij de stad rondgedragen lacht, hem de beloofde duizend Zoo Bello, nou moet je straks goed het spoor volgen, dan vindt je de porte monnaie wel, die Piet verstopt heeft. Niet zoo blaffen en trekken^ een puntje op den rug uitloopt en van vo ren wordt voortgezet in smalle revers langs de halsuitsnijding. Het blousje is van witte wollen georgette, terwijl de ondermouwen weer van de diagonaalstof zijn gemaakt, wat natuurlijk heel practisch is met het oog op vuil maken. Dik, laten we den hond eens leeren speuren. Ik zal die portemmonnaie van mij verstoppen en die moet hij dan weer opzoeken. Er is niks aan verloren, want er zit toch geen geld in. genjaakt en de menschen stroomden naar den toren. Daar werd een gedeelte afgezet door poli tieagenten en weldra verscheen Ezer, ver-, gezald van de hooge magistraten der stad. De toren was los van de kerk gebouwd en zoodoende was de kerk niet mee verzakt. Ezer had onderwijl een plannetje bedacht om de menschen hier een lesje te geven. Zij waren zóó ongeloovig geweest, dat een kleine straf wel op haar plaats was. Hjj liet een touw om den toren spannen in den vorm van een lus, waarvan hij het eind vervolgens over het dak van het raadhuis haalde. Nu begon Ezer aan het sterke touw te trekken, dat de zweetdruppels over zijn voorhoofd liepen. Er was een geweldige kracht voor noodig. Eindelijk begon er speling te komen, langzaam rees de toren omhoog. De menschen juichten en waren dol van blijdschap. De burgemeester wreef zich in de handen van pleizfer. Nog hooger rees de kerktoren. Werklieden met lange palen hielden het gevaarte rechtop. Maar in plaats van op te houden, toen de toren hoog genoeg was, trok Ezer door. De toren kwam langzaam in de richting van het raadhuis. Nog verder en nog verder. Totdat hij het heele plein ingang van .Toen hield In triomf! en men bl goudstukken.- Toen pakte Ezer zijn stok op en ging ver der de wijde wereld in. gekoot in ’n stroopje van 1 kopje suiker op IJ? kopje water met ’t sap van ’n halven citroen. Op ’n zacht vuurtje worden de appelen hierin gaar gekookt zonder dat ze stuk vallen. Wanneer men er met ’n houtje ge makkelijk In kan prikken zijn ze gaar. Dan worden de appels voorzichtig uitgeschept en rechtop op ’n schotel gezet, ’t Vulsel wordt riog even vochtig gemaakt met nat van het overgegoten nat, waarna men de appels goed vult. Men kan dan het nat om de ap pels heen leggen, maar men kan de appels rondom ook garneeren met vanillevla of custard, wat zeer smakelijk en voedzaam is Wil men den schotel nog mooier maken, dan legt men op lederen appel ’n schepje slagroom. Rauwe gevulde appelen zullen zeker ook wel in den smaak vallen. Daarvoor moet men goed rijpe handappelen hebben, die men schilt, boort en dan zoo veel mogelijk uitholt. Het uitgeholde vruchtenvleesch Gevulde appelen. Voor het vulsel van deze appelen neemt men noten of hazelnoten, die men pelt, even roostert in de koekepan en dan fijn maalt. Verder heeft men ervoor noodig suiker, die men in een pan, onder voortdurend roeren, even bruin laat wor den. Noten en suiker worden dan goed dooreen geroerd; men voegt er nog wat vanille of afgeraspte citroenschil bij 'voor den smaak en kan de massa, zoo men wil, dan nog in ’n mortier geheel fijn stampen. De appelen moeten niet al te rijp zijn. Ze worden geschild, en uitgeboord en gaar Er zijn nog altijd menschen, die zeggen, dat Geld keine Rolle spielt, maar dat zijn natuurlijk altijd heden, die zelf van het aardsche slijk zeer voldoende bezitten en echte geldzorgen niet kennen. Natuurlijk beteekent geld geen „Geluk”, al kan men met geld veel geluk koopen, omdat het je leven in elk geval veraangenaamt en maakt, dat je allerlei lasten en zorgen en verdriet makkelijker kunt dragen. Want voor geld is nu eenmaal een massa te koop, dat je leven mooi en goed maakt en dus beter be stand tegen eventueelen tegenspoed. Als men vroeger rijk geweest Is, zal het vaak moeilijk blijken de zonzijde te blijven zien, want er is zooveel, dat je dan ineens moet ontberen. Armoede is geen schande, maar wel heel erg en menschen, die het vroeger zoo heel anders gewend waren, dwingen ons respect af, als ze nu hun ar moede blijmoedig dragen en zich dapper schikken in de veranderde omstandigheden. Een arm mensch kan door gebrek aan geld In de gevangenis komen, omdat ook hij be- \hoefte heeft aan veel: aan eten, en drinken, kleeren, wonen en omdat ook hij moet zor gen voor z’n gezin of voor zichzelf alleen in elk geval. Hij hééft het niet, ziet geen uit weg en dus door dat ellendige geld komt hij tot dingen, die strafbaar zijn, terwijl een man, die rijk is, of tenminste voldoende heeft, dergelijke verleidingen natuurlijk niet kent. Als men ziek is, kan geld veel verzachten* pien kan de beste doktoren ne men, in ziekén- of rusthuizen gaan, in een mooie plaats ■•met een goed klimaat gaan opknappen en/^ich het leven op allerlei manieren veraatngenapien. Maar. geld maakt egoïstisch vaak, want er zijn 'n massa menschen, zélfs nog in dezen moeilijken tijd, die alleen aan zichzelf denken; die al lerlei pretjes naloopen, comedies, concerten en bioscopen bezoeken en gewoon niet dén ken aan anderen, die het zooveel minder hebben en die óók wel eens behoefte voelen aan een afleiding, óf aan het allernoodigste gebrek hebben. Er zijn gelukkig rijken, wier grootste vreugde is: geven en weldoen, an deren te helpen en mee te deelen, óók als ze niet eens echt „rijk” zijn, die ’t eenvou dig nietkunnen laten anderen te helpen. Rijk zijn,\geld hebben.... Ja, het is een geluk in dezen tijd, al was het alleen maar om goed te doen en mee te helpen deze cri sis door te komen. Maar.... rijk In jezelf en rjjk aan arbeid; dat is het voornaamste, nu meer dan ooit. Want werk en arbeid heeft een mensch noodig en werkloosheid is een vloek, nóg grooter dan armoede, óók natuurlijk omdat die beide zoo nauw ver want zijn. Wie niet rijk is, maar werk heeft.... is tóch rijk. k. nijdige stem „binnen' kamer in. De burgemeester wilde juist een beraad slaging houden met zijn medebestuurders, oude, gebogen mannen met lange grijze baarden. De burgervader meende, dat de portier had geklopt en was dan ook hoogst verontwaardigd, toen hij dien vreemden jongen zag binnenstappen. „Wel....!” begon hij, maar Ezer ging vlak voor hem staan en zei: „Meneer de burgemeester, Ik heb gehoord, dat de kerktoren van de stad verzakt 13. Ik wil probeeren om hem op te tillen.” „Maar dat is.... dat is:..." stotterde de burgemeester. „Ónmogelijk!” vielen de raadsleden In. „Juist!” zei de burgemeester, terwijl hij zenuwachtig zijn bril afzette en hem begon op te poetsen. Maar nu begon Ezer te redeneeren en te overreden, totdat hij de heeren eindelijk zoo ver kreeg, dat zij hem toestemming ga ven. Dadelijk werd het In de stad bekend nog 35 st. op de naald zijn; dan breit men nog 4 c.M. zonder minderen en kant daar na, aan den kant - van het halsje, 10 st. af. Men breit dan 5 8^., keert het werk om, breit de 5 st. over, breit in den volgen den toer 10 st. enz., tot men weer alle st. heeft gebreid, die men ten slotte afkant. Het tweede schoudertje wordt dan op de zelfde wijze gebreid. Aan den halskant breit men hier echter 7 st. In ribbelst. en voor het halsje wordeiy 14 st. afgekant. In plaats van de schouders af te kanten, kan men ook de st. op ’n naald of ’n draad bewaren en ze later aan elkaar naaien of Er is dan minder van den naad te „Dat zeg ik niet,” antwoordde Ezer „maar Ik kan het probeeren.” Nu begon de burger luidkeels te lachen en vertelde aan leder, die het hooren wilde, dat die jongen den toren wilde optillen. De menschenlachten om die mop en als Ezer hen wilde vertellen, dat het echt gemeend was, sloegen zij zich op de dijen van plezier „Ga dan naar den burgemeester toe,” riep een kruideniersjongen, „en laat zien wat je er van terecht brengt.” ..Waar kan ik den burgemeester vinden?" vroeg Ezer. „Op het raadhuis,” werd er geantwoord Dadelijk begaf Ezer zich daar! ■“en, ge volgd door de lachende menschen. De portier liet hem in de hal wachten en ging den burgemeester vertellen, „dat er een jongen was, die den kerktoren wilde optil len.” De burgemeester, een oudachtig mannetje met grijze bakkebaardjes, keek verstoord op van zjjn werk. Hij had het zeer druk. Zijn oogen keken boos over den rand van zijn bril. „Wat is dat voor gekkepraat,” zei hij tot den onderdanigen portier. ..Waarom kom je me met dergelijke praatjes storen Je weet toch, dat ik druk werk heb?” ,4a maar, meneer -de burgemeester,” be gon de portier, maar de burgemeester liet hem niet aan het woord komen. „Verdwijn!” zei hij met een beslist hand gebaar. De portier ging. „De burgemeester kan je niet ontvan gen,” zei hij tot Ezer, „hij heeft het te druk met belangrijk werk om dwaze praatjes aan te hooren.” .Dwaze praatjes?” zei Ezer. „Heelemaal niet dwaas. De kerktoren van deze stad is aan het verzakken en Ik wil probeeren hem op te tillen.” „Och man!” zei de portier minachtend. „Je schijnt me niet te gelooven,” zei Ezer. .Natuurlijk niet!" antwoordde de portier „En Ik wil ook niet langer naar je luisteren. Ga maar op straat met je praatjes.” En hij wilde Ezer de straat op zetten, maar met een vlugge beweging duwde deze den portier opzij en ging snel de trap op naar de kamer van den burgemeester. Als het niet goedschiks kon gebeuren, dan maar kwaadschiks. Hij klopte aan en toen een niidio» stom hinnon» riep, stapte hij de De onderblouse is van kantstof, hetgeen de ja pon, vooral als we de on dermouwen weglaten, na tuurlijk ’n meer feestelijk aanzien geeft. We kunnen de blouse echter ook-van gebloemde mousseline of van een overgeschoten lapje van het vorig jaar maken. Zoo is het ook met fig. UI, waarvan ’t boven stuk op de afbeelding van geruit materiaal is. Na tuurlijk sluit deze schuine ruit wel aardig aan bij de strenge lijnen van het costume, doch we kunnen evengoed *n ander dessin En nu begon Ezer aan het sterke touw te trekken. snijdt men In kleine stukjes, en vermengt ze met een zelfde hoeveelheid gemalen wal noten of hazelnoten. Door dit mengsel roert men een weinig mayonnaise en vult er dan de appélen mee. Compöte van versche peren Is keurig wanneer ze op de volgende manier wordt klaar gemaakt: 1 pond smakelijke rijpe pe ren worden geschHd, in vieren gesneden en ontdaan van de klokhuizen. Men zet ze dan terstond op met 4 <LL. water, IS ons sui ker en ’n stukje citroenschil. Men laat dan de peren op ’n zacht vuurtje koken, tot ze zacht en doorschijnend zijn geworden zon der stuk te gaan. Dan neemt men ze met ’n schuimspaan voorzichtig uit het vocht en legt ze In een compóte-schaal. Zoo noodig bindt men het vocht dan nog met *n weinig aangemaakt aardappelmeel of maïzena en maakt het af met citroensap. Als het nat is afgekoeld, giet men het over de peren. ADRIANA KNUIST—POLLEPEL. gewone verbruik en manieren toebereid, maar ook voor allerlei fijnere gerechten, ge schikt voor den Zondag of voor feestelijke gelegenheden, kunnen peren en vooral ap pels met veel succes worden verwerkt. Appelmoes bijvoorbeeld kan luchtiger en smakelijker gemaakt worden door toevoe ging van goed geklopt eiwit. Men roert dit door de appelmoes zoodra ze klaar is en blijft die dan verwarmen tot het eiwit ge stold is, daar het anders in elkaar zou zak ken. 'n Appelschoteltje met beschuiten Is weer fijner dan zoo’n schoteltje met brood klaar gemaakt. Men neemt dan, op 1 KG. appe len: 12 beschuiten, 80 gr. boter, 1 el, wat ka neel en suiker naar smaak. Van de appelen kookt men, op de gewone manier, appel moes met suiker naar smaak. De beschuiten worden met boter besmeerd, grof gebrok keld, met suiker, kaneel en el vermengd en dan onder in een beboterden vuurvasten schotel gelegd. Hierover heen giet men de appelmoes, bestrooit die dik met paneer meel, legt hier en daar ’n stukje boter en laat er in den oven ’n lichtbruin korstje op komen. Appelpudding. Bij 3 ons zure appelen liefst reinetten neemt men voor dezen frisschen pudding IS ons suiker, het sap van 1 citroen en de afgeraspte schil van ’n halven citroen, 6 blaadjes gelatine, waarvan 2 roode en H liter water. De appelen worden geschild, van de klok huizen ontdaan en in blokjes gesneden. Men kookt ze vlug gaar in het water met suiker en afgeraspte citroenschil. Zoodra ze gaar zijn, voegt men er het citroensap bij en roert er voorzichtig de geweekte en uit- geknepen gelatine door, van het vuur. Men laat nu de massa koud worden en roert af en toe. Zoodra de stukjes appel niet meer zakken, doet men den pudding in een omge- spoelden vorm, om geheel koud te worden. had voorgesteld. Verschillende wegen leid den naar die stad en daarop gingen en re den tallooze menschen. Rijk en arm, jong en oud, marskramers en bedelaars, kooplie den en visschers, allen gingen van en naar de stad En binnen de muren van de stad was het haast nog voller.'De straten waren smal en de huizen stonden dicht op elkaar gepakt. In sommige straten wetd markt gehouden en daar kon Ezer bijna niet door komen. Op het groote plein voor het raadhuis stond een groote menschenmenigte Ezer kwam naderbij en ontdekte in hun midden een man met een bel in de eene en een stuk papier in de andere hand. Het was de om roeper van de stad, die het nieuws bekend maakte b De man belde lang en doordringend en begon dan voor te lezen wat er op het pa pier stond. „De burgemeester van de stad maaktr be kend, dat een beloonipg van duizend goud stukken zal worden gegeven aan leder, die kan voorkomen, dat de kerktoren verder wegzakt.” Dan ging de man weg en begon op den hoek van een straat opnieuw. Ezer liep een paar straten met den omroeper mee en hoorde het bericht driemaal. En nog be greep hij het niet. Wat kon dat toch te be- tcekenen hebben? Hjj vroeg het ten einde raad aan een burger. „O,” zei de man, ,.ik kan wel merken, dat je een vreemdeling bent. Ieder burger weet, dat de kerktoren regelmatig verzakt. De fundeering is niet erg sterk meer en zinkt steeds dieper in den weeken bodem weg. In een paar maanden is de toren al twee me ter gezakt. Wat moeten we beginnen als de toren heelemaal onder den grond verdwe nen is?" ,Js die toren erg zwaar?” vroeg Ezer. De man keek hem eens aan. „Zeg, denk je dat je mij voor den gek kunt houden?” vroeg hij op geringschat- tenden toon. „Je wilt toch niet beweren, dat je den toren kan optillen?” nemen. De breede bies, die van voren een soort vest vormt, loopt van achteren rond om den hals. Ook de donkere stof van den rok zien we aan de rugzijde nog even boven de taille. Fig. 882 is van groen-witte diagonaalstof. We krijgen» ook hier den indruk van een hoog opgeknipten rok, die van achteren in haken, zien. Voor het kraagje neemt men, als de schouders zijn dichtgenaaid of gehaakt, 66 st. op aan den linkerkant, waarbij men aan het rechter voorpand 4 st. van het split openlaat. Op deze 66 st. breit men een ge- streepten rand zooals aan den onderkant van het truitje 1 r. 1 aver. Aan het einde van lederen toer meerdert men hierbij 1 st. De mouwtjes begint men weer met den- zelfden. gestreepten boord 1 r. 1 aver. Men zet er 55 sè, voor op. Na den gestreepten boord bteit mipn verder in tricot-st. van blauwe wol tot-'men nog ongeveer 10 c.M. heeft. Dan meerdert men, om den 6den toer, aan weerskanten van de naald, tot men 60 st. heeft en breit verder recht door tot men ongeveer* 25 cM. heeft. Verder kant men, aan het begin van eiken toer, 2 st. af tot er nog 16 st. op de naald staan, die men af kant. Het breiwerk wordt dan onder ’n vochtl- gen doek gestreken, de mouwtjes dichtge naaid en ingezet. Men sluit het split met drukkertjes en versiert het met ’n rijtje kleine knoopjes. Dit truitje staat vooral zeer aardig wan neer het eenigszins overbloest en ook de mouwtjes overbloezen. Mijn besten dank aan mej. M te A’dam, die zoo vriéndelijk was mij de door haar indertijd uitgeknipte beschrijving van het kapstokkleedte zenden voor de dame, die deze beschrijvïng was kwijt geraakt. Ik heb het uitknipsel terstond doorgezonden naar mej. S. te A’dam. Ik vind het buitengewoon prettig telkens weer te ervaren, hoe onze lezeressen bereid zijn elkaar te helpen. Nogmaals mijn dank daarvoor. DORA. In een groot, donker woud woonde lang geleden een kolenbrander, ver van alle menschen in de eenzaamheid Het woud bijna ondoordringbaar en de zon kon Het duurde langen tijd voor de burgers eindelijk begrepen wat een poets Ezer hun had gebakken. In plaats van op zijn plaats, vlak naast de kerk, stond de kerktoren aan den in gang van het stadhuis. En iedere vreemde ling, die de stad bezocht, was er verwonderd over. „Wat een rare menschen wonen hier,” z« men. „Zij bouwen een kerk, maar den toren plakken zij neer bij het raadhuis!” De burgers wisten echter, dat de sterke Ezer het had gedaan, omdat zij hem niet wilden gelooven. HENK EERDMAN8 De hieronder beschreven trui wordt ge breid in een effen kleur met gestreep ten rand, manchetten en kraagje. Natuur lijk kan ieder hiervoor de gewenschte kleu ren kiezen. In de beschrijving is de hoofd kleur blauw, met strepen van hardgeel en zachtgroen. Men begint aan den onderkant van den rug, waarvoor men 96 st. opzet aluminium - naalden no. 2%) met de blauwe wol en breit eerst ’n boord 1 r. 1 aver. Hiervoor breit men 5 toeren met de blauwe wol, 2 toeren groen, 1 toer blauw, 2 toeren groen, 5 toeren blauw, 1 toer geel, 2 toeren blauw, 1 toer groen, 2 toeren blauw, 1 toer geel, 5 toeren blauw, 2 toeren groen, 1 toer blauw, 2 toeren groen, 5 toeren blauw. Hiermee is de boord l^aar en nu breit men verder met de blauwe wol, in tricot-st. (r. aan den rechter en aver, aan den linkèrkant) tot men nog ongeveer 20 cM. heeft. Dan be gint men te minderen voor de armsgaten, waarvoor men aan het begin van de eerst volgende 4 naalden 3 st. afkant. Vervolgens mindert men aan weerskan ten nog 7 keer 1 st. Dan breit men nog on geveer 4 c.M. recht door tot aan het halsje. Met den rechterkant van het werk naar zich toe breit men daarna als volgt: 25 st. breien, 20 st. afkanten, 25 st. breien, 1 toer óverbr. op de laatste 25 st. Volgende toer 5 st. breien, het werk omkeeren en 5 st. over breien. Volgende toer: 10 st. breien, omkee ren en overbreien. Volgende toer: 15 st. br. énz. tot men ten slotte weer alle st. heeft gebreid. 1 toer overbreien en afkanten. Dan breit men den tweeden schouder hieraan tegenovergesteld. Het voorpand wordt precies eender ge breid tot aan de armsgaten. In de eerstvol gende 4 toeren kant men dan aan het be gin van iedere naald 3 st. af, zoodat men nog 84 st. overhoudt. Met den rechterkant van het werk naar zich toe breit men dan aldus: 2 st. samen br., 37 st. r. breien, 3 st. aver., 4 st. bij opzetten voor het spilt, 3 st. aver. 37 st. r., 2 st samenbr. Volgende toer: 38 st. aver., 3 st. r„ het werk omkeeren. Volgende toer: 39 st. r., 2 st. samenbreien. Volgende: 37 aver., 3 r. Volgende: 38 r„ 2 samenbr. Vol gende: 36 aver., 3 r. Zoo gaat men door, bij het split telkens 3 st. r. breiend, zoodat er ribbels gevormd worden en bij het armsgat 2 st. samenbrom den anderen toer, tot er „Doe altijd dat, wat je denkt dat goed is,” zei hij. Twee dagen later stierf hij onbezorgd en kalm. In de schaduw van een eeuwenouden eik werd de kolenbrander door zijn zoon begraven. Op zijn graf plantte de jongen koningsvarens en richtte er een eenvoudig kruis op. Dan maakte hij zich reisvaardig, sneed zich een flinken stok en begaf zich op weg. Dagen en dagen liep Ezer naar het Zui den. Het woud verschafte h< tijd, eten en hij sliep op het boomen. Bij steeds zijn tocht voort. Eindelijk veranderde de omgeving. Het woud werd minder dicht, de zon begon vroolijk te stralen, nu en dan ontmoette hij een helder bruisend beekje. De bodem werd heuvelachtig. Hier en daar bemerkte Ezer rotsen, begroeid met mos en varenplanten en ten slotte bevond hij zich in een glooiend heuvelland en bereikte hij den zoom van het woud. Even moest de jonge Ezer stilstaan en aan het denkbeeld wennen, dat hij zich niet langer in een woud bevond, maar weldra stapte hij flink door en bereikte tegen den avond een dorp, waar hij den nacht door bracht. De 'waard was een vroolijke baas, die zijn gast den geheelen avond prettig bezighield. Er waren ook nog andere menschen en aan hen allen vertelde Ezer, dat hij uit het woud kwam en nu verder bij de menschen wilde leven. De waard, die zag, dat Ezer sterk was, zei hem: „Je moest maar hier blijven. We kunnen toch nog wel een flinken jongen gebruiken om den boel schoon te houden.” Ezer keek hem eens aan en begon dan te lachen. „Denk je, dat ik dat werk ga doen? Er zal voor mij wel iets anders beter geschikt zijn.” „Wat wil je dan worden?” vroeg een der omstanders. „Iets waarbij je sterk moet zijn.” ..Dan kan je bij mij komen werken,” her nam de ander. „Ik heb een smederij aan het eind van het dorp. Daar zal Je je kracht kunnen gebruiken.” Omdat de man, die dit zei, er sterk uft- zag, geloofde Ezer hem en den volgenden dag begaf hij zich naar de smederij. „Zoo,” begon de baas, „daar hebben we den nieuwen sterken knecht. Laat eens zien of je wel voor het werk geschikt bent. Pak dat stuk ijzer eens op.” Ezer deed het het was niet zoo erg zwaar maar zonder het te willen spande hij zijn spieren en.... het stuk ijzer boog en kronkelde zich onder zijn handen als een worm in de vingers van een hengelaar. De smid en zijn knechts stonden met open monden. Dat hadden zij nog nooit ge zien! v ,.En wat moet ik nu nog doen?” vroeg Ezer. De smid overwon zijn verbazing. „Als je nu nog het aambeeld kunt optillen, geloof ik vast, dat je te sterk bent voor het vak.” Ezer boog zich voorover, nam het aam beeld op en kneedde het, boven zijn hoofd, als een bal deeg. Toen duwde hjj den klomp ijzer weer in zjjn ouden vorm en zette hem aan neer. „Ga maar gauw weg,” zei dé smid zenuw achtig. ,4e bent veel te sterk om smid te kunnen zijn.” Ezer vertrok. Dienzelfden dag probeerde hij het nog met tien andere beroepen, maar nergens deugde hij voor. Eindelijk nam hij maar weer zijn wan delstok op en reisde verder door het land. Na langen tijd bereikte hij een stad. Hier werd het veel drukker dan hij nog ooit zich Fig. 880 is gemaakt van zwart fluweel in het model van een overgooier. Het heupstuk is geschulpt, de rok een weinig klokkend.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1932 | | pagina 10