WINTERMANTELS
DE WIND
DE GELUKSVOGELS
ai
WERKEN
GEBREIDE DAMES - DIRECTOIRE
WAT ZULLEN WE KOKEN?
HANDENARBEID
VOO R. O
SS
AR ME POP
Gebreid onderbroekje voor jongetje van ongeveer 6 jaar
Van alles wat
Tafelmatje
j.a
OP VERZOEK
S82
883
8 8*r
rt
ff -
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
o
o
o
B K.-H.
POLA
ld
DORA
schen
,,ik ben de wind!”
SI
*1
a-
n.
Ie
1e
et
*t
I
in
li-
Bl
ree
>n
nt
an
e-
nr
?i-
met een sterk gewijzlgden shawlkraag, loc
als we op het plaatje zien, van onregelma
tig model. We kunnen hem natuurlijk naar
keuze geheel maken van glad, soepel bont
of enkel met een rand afwerken Vanuit de
Neem een flink stuk koord en omwoe*
dit netje* met raffia. Als je een stuk van
om het huls heen met de afgevallen blade
ren, die verschrikt naar alle kanten stoven.
de
iet
XX)
lo-
n-
»-
iet
ter
vo
be
im
int
in
lie
»r
ng
01
lis
dl
ia
eb
terstorm, heeft je eens hooren hullen, toen
hij door den schoorsteen blies. Je bent *n
dom, klein jongetje. Maar ik zal je iets ver
tellen over ons vieren, over mij, derylente-
,Je hoofdje is gloeiend,
Och, doet het zóo’n pijn?
Dat moet dan beslist wel
De mazelen zijn!
„Ja, nd is het goed, hé?
Ddt vindt je wel. fijn!
Zóó zou je een poosje
Wel ziek willen zijn!”
,jk zal je verwennen,
Je krijgt straks van mij
Een kop chocola
Met beschuitjes er b{j!
Ml
an
rel
m-
It-
!T-
ile
en
ün
t-
01
•n
In
te
at
iP
n-
d.
te
Plet, weet je wat we gaan doen?
We gaan zeilen. Het is er prachtig weer
voor, al is de wind misschien een beetje
stevig.
■ie
m
«n
sl
ed
ke
ril
n-
„Wat zeg je, m’n popje,
Je hoofdje doet teer?
En je hebt heel geen trek
In je boterham meer?
Houd de fok goed vast. Plet. Ik heb
m’n handen vol aan het grootzeil De
wind is toch erger dan Ik dacht.
Er was eens een Hein jongetje, dat bang
was voor den wind. Als hij ’s avonds in bed
lag en de wind waalde om *t huls en gierde
door den schoorsteen, dan kneep het jonge
tje z’n oogjes dicht en stopte z’n hoofdje
onder de dekens, om maar niets te merken
van den wind. Dat was heel dom van het
jongetje, want de wind doet niemand
kwaad. Hij dacht, dat het iets heel akeligs
was, dat hij stoute Hnderen meenam....
en hij was wel eens stout geweest.
Maar niemand had hem nog verteld, hoe
de wind er uitzag en wie hij was, totde
wind het hem zelf kwam vertellen.
Men laat dan 75 gram suiker oplossen in
1 d.L. water, laat er 40 gram boter In smel
ten en giet dit over de appelen.
De schotel wordt in den heeten oven ge
zet, tot de appelen zacht zijn. Ze moeten
echter heel blijven en worden nu en dan
bedropen met de vloeistof, die, zoo noodlt.
met een weinig water wordt aangevuld.
Men moet zooveel vocht overhouden, dat
de appelen In een sausje liggen.
ADRIANA KNUIfT—POLLEPEL
bestreken, waarna men er een laag aardap-
pc’puree In ifct, die men bestrijkt met een
dun laagje tomatenpuree. Zoo gaat men
door, laag om laag, tot alles op is. Men legt
dan de rest van de boter er In Heine stuk
les boven op, strooit de geraspte kaas er
over en bedekt ten slotte alles met een
laagje van het zeer stijfgeklopte eiwit.
In den heeten ov«.n laat men dan een
mooi goudgeel korstje op het gerecht bak
ken.
mouw laten we een soort ondermouwtje ko
men van dit bont.
Fig. 884 is heel practisch van model. Het
bovenstuk vormt een bolerotje, dat zich
echter van achteren weer onder het cein
tuurtje verliest. Kraag $n voorstukken zijn
met bont gevoerd, zoodat dit te zien komt,
wanneer we den kraag openzetten. Het bo
lerotje kan ook uitstekend gemaakt worden
van Imitatie breitschwanz, waardoor we een
zeer modernen en warmen mantel krijgen.
Gevulde appelen. Geboorde appelen in
den oven gebraden met een weinig suiker
in de openlngen vormen een smakelijke
schotel.
Nog smakelijker en feestelijker echter kan
men de appelen opdienen, wanneer men ze
eerst een vulling geeft van kastanjes, da
dels en rozijnen. Voor die vulling heeft men.
bij 8 middelgroots zure appelen, noodig: 8
tijd, als we hard en met plezier hebben ge
werkt en ons voldaan voelen over wat tot
stand Is gekomen. Ook voor Hnderen is dat
zoo: als ze goed hun lessen leeren, flink hun
best doen op school, dan zullen ze zich vol
daan en tevreden voelen; niet met angst
naar school hoeven over nlet-geleerde les
sen, nlet-gemaakte thema's en sommen en
het Is, zooals vanzelf spreekt, een plicht der
ouders den Hnderen bij te brengen, dat het
moét. Dat ze iets moeten worden in de we
reld en de kans om veel te leeren en zich te
ontwikkelen dankbaar aan moeten grijpen.
Vooral In dezen benarden tijd, waarmee we
onze kinderen niet té veel moeten en mogen
bezwaren, maar waarin we hen toch moe
ten wijzen op het feit, dat kennis macht is
en blijft en een goede ontwikkeling en veel
leeren beslist nóódlg Is, als je iets wilt be
reiken. En als je wat algemeene ontwikke
ling bezit, heb je in jezèlf al zooveel: je
hebt „leeren” lezen, leeren zien en hooren
wat er voor moois en goeds is In de wereld
en vooral heb je geleerd, dat werken het
éénlge middel Is voor vele kwalen: voor de
kwaal der verveling, voor verdriet, voor wat
niet al. Dus: wie werk hééft, beklage zich
maar niet als het eens te druk dreigt te
worden en bedenke maar, dat" het ..zallg-
nletadoen” geen segen, maar een vloek is.
iets vertellen ze maar je moet het niet ge-
looven. De menschen willen alles zoo zake
lijk verUaren; van alles wat mooi of aar
dig Is, willen ze niets weten en ze zetten
akelige, dooie theorieën in elkaar. *t Is alle
maal veel mooier dan ze denken. Ik heb
gezien, dat je altijd bang wegkroop, als Ik
voorbij vloog en m’n oudste broer, de wln-
,Jtom vlug tn je bekje
Met een kruik aan je voet.
Dat is voor de mazelen
Beslist altijd goed!
„Wat zeg je, je wilt niet
Naar bed, kleine meid?
Maar popje, dan raak je
Je hoofdpijn niet kwijt!
Door al hun aandacht gan de zeilen te
besteden, merkten de jongen* niet, dat
ze met een stevigen gang naar den oever
zeilden. Opeens Krak! daar gingen se.
Ook in vroeger tijd erkende men de nood
zakelijkheid en zegen van den arbeid al en
daarom Is het tegenwoordig juist zoo be
droevend en ontmoedigend, dat er voor ve
len geen werk is; dat de werHoosheid ang
stige afmetingen heeft aangenomen en ve
len moedeloos worden door het vruchteloos
gezoek naar arbeid.
En toch zijn er nog velen, die zich bekla
gen, dat ze het te druk hebben, dat ze te
veel werk moeten doen, dat het akelig werk
is bovendien en ze benijden anderen, die in
beter omstandigheden het dagelijksch brood
verdienen.
Dom en nog eens dom is dat natuurlijk,
want we zijn allen wel zóó ver, om te er-
kjfhnen. dat het een zegen en voorrecht U
aft je werk kunt vinden. Het was Marcus
Aurelius al die de uitspraak deed: .Ar
beid! maar niet alsof het een rampspoed
was en niet als wildet ge beklaagd of be
wonderd worden. Maar wil slechts één ding:
zich bewegen en zich Inhouden, gelijk het
Inzicht In de menschelljke gemeenschap het
verlangt."
Ja, niet beklaagd en niet bewonderd wil
len worden; dat Is natuurlijk een eerste
verelschte, want het is immers alleen maar
goed en gezond als we druk werk hebben,
dat ons afleidt en bezighoudt. Voor Hein
en groot geldt het, dat we veel meer genie
ten van een ontspanning, van onzen vrijen
We hebben eindelijk den moed gehad om
dezen winter den shawlkraag eens vaarwel
te zeggen. Niet omdat we hem eigenlijk
niet erg mooi en flatteus vinden, maar
enkel en alleen, omdat de mode nu eens 'n
Zoo, nu zullen we hier maar blijven
wachten, tot de wind gedraaid Is, want
ik weet niet boe je tegen wind in moet
zeilen.
10 c.M. Haar hebt, ga je dat in een spiraal
vorm aan elkaar naaien zooals de teeke-
ning laat zien. Telkens een stukje koord
omwoelen en dan weer vastnaaien en er
ontstaat een practisch tafelmatje.
Het onderstaande patroon is zeer prac
tised en gemakkelijk, ook voor Heinere jon
getjes, voor wie men dan Iets minder ste
ken opzet en minder toeren breit dan hier
onder worden aangegeven.
Dit patroon wordt aan één stuk gebreid,
met uitzondering van het kruisje. Men
neemt er alumlnlumnaalden no. 3 of no. 3S
naarmate men meer of minder vast
De hieronder beschreven damesdlrectolre
wordt In de rondte gebreid op alumlnlum
naalden no. 2K.
Men zet 238 st. op voor den boord, ver
deeld over 3 naalden en breit eerst 5 toeren
2 r. 2 aver., dan een gaatjestoer en vervol
gens nog 10 toeren 2 r. 2 aver. Verder breit
men In de rondte aldoor rechts; bij de
heen- en weergaande toeren voor den bo
dem en later voor het kruis r. aan den
rechter- en aver, aan den linkerkant.
Voor den bodem breit men dus: 10 st. r.,
dan terug 15 st. aver.; weer terug 20 st. r„
terug 25 st. aver„ enz- Men gaat zoo door,
telkens 5 st. meer breiend, tot men 110 *t.
gebreid heeft. Verder breit men weer geheel
In de rondte nog 118 toeren. Nu verdeelt
men de steken over 2 naalden, van het
midden van den bodem tot hét midden van
den voorkant. Op belde helften breit men
23 naalden in heen- en weergaande toeren
(r. aan den rechter- en aver, aan den lin-
kastanjes, 8 dadels, 16 rozijnen, 20 gram
suiker en het sap van H citroen.
De kastanjes worden gekruist, In kokend
water, in ongeveer M uur, gaar gekookt en
gepeld. Men wrijft ze fijn en vermengt ze
met de gewasschen en fijngehakte dadels,
de rozijnen, de suiker en het citroensap. De
appelen worden geboord, geschild en naast
elkaar geschikt in 'n vuurvasten schotel
Men doet het vulsel er voorzichtig In met
een Hein lepeltje.
5 st. meer .tot men 65 st. heeft. Dan breit
men verder telkens de naald uit. Men breit
over alle steken dan nog 30 ribbels of 60
naalden.
Het werk wordt data in tweeën verdeeld;
men breit op iedere helft eerst 12 ribbels en
dan een boord van 15 toeren 2 r. 2 aver
Voor bet kruisje zet men 3 st. op en meer-
dert, om den anderen toer, 1 st. aan weers
kanten van de naald, tot men 25 st. heeft.
Daarna mindert men, om den anderen toer,
aan weerskanten van de naald. 1 st., tot
men weer 3 st. overhoudt, die men afkant
Het kruisje wordt dan schuin Ingenaaid,
tot precies boven de boordjes van de pijpen,
de pijpjes worden dichtgenaaid en evenzoo
de voornaad van het broekje, waarbij men
boven het kruisje een spilt je open laat.
Tot slot rijgt men een elastiek' door den
gaatjestoer van den boord.
wind en m'n drie broers, den zomer-, herfst-
en winterwind.”
De vroolijke jongen ging op den rand van
het ledikant zitten en slingerde z’n bloote
beenen heen en weer.
over m’n Het jongetje, dat altijd bang was geweest
voor den wind, ging rechtop zitten en luis
terde ademloos, toen de lentewind vertelde:
„We wonen met ons vieren in een huls
achter den hemel, dien jullie zien. Ons huls
is heelemaal van wolken gebouwd en het is
daar erg mooi. Elk jaargetijde moet een van
ons naar de aarde gaan. Ik ga altijd graag,
want de menschen houden tan me en ook
i k vind het prettig op aarde. Met m’n goeie
vriendin, de zon, Jaag ik alle sneeuw en ijs
weg, wat m'n oudste broer op aarde hee.t
achtergelaten. Ik adem op de knoppen, tot
ze openspringen. Ik laat de vroege bloe-
voor,
breit.
Men begint aan den bovenkant van den
boord, waarvoor men 144 st. opzet. Eerst
breit men 5 toeren 2 r. 2 aver., dan een
gaatjestoer als volgt: 2 r„ draad omslaan. 2
aver, samenbreien, enz.-Na den gaatjestoer
nog 10 toeren 2 r. 2 averf en vervolgens breit
men aldoor rechts. Nal 1 toer r. breit men
eerst het bodempje op deze manier: 73 st.
breien, het werk omkeeren. 10 st. breien,
het werk omkeeren. 15 st. breien, omkeeren,
20 st. breien, en*. Men breit, bij eiken toer,
Runderlappen komen wel eens taal en
draderig op tafel. Dit kan men voorkomt
als men de lapjes een dag tevoren mari
neert in half water, half azijn. Heel smake
lijke lapje* krijgt men als men bij dat nat
een paar laurierbladen doet, een paar
kruidnagelen en een stukje Spaanse he pe
per. Men legt de lappen, die men tevoren
met zout en peper inwrijft, er in en keert ze
gedurende de 34 uren nu enulan eens om.
Vóór het braden laat men ze even goed
uitdruipen en braadt of stooft ze dan op de
gewone manier, met of zonder uien. In an
derhalf 2 uur worden de runderlapjes
dan heerlijk malse h. Men maakt de jus af
met den azijn met water.
semi en bloemen op m’n ademzucht zacht
jes heen en weer wiegen. Ik kan het water
van het meer in leuke,golfjes laten kabbe
len; zoo hcog als m’n broer, de herfstwind,
kan Ik het niet opzweepen. maar toch is t
een prettig spel, wanneer ik aan den wa
terkant lig uit te rusten en de golfjes tegen
den kant laat klotsen en het oeverriet op
en neer laat buigen. Zoo, nu weet je Iets
van me af, hè? Ik zal vragen aan m’n broer
den zomerwind of hij ook bij je komt, als
hij op aarde is. Hij is nogal lui. we moeten
’m altijd met z’n drieën het wolkenhuis uit
duwen, als het zijn tijd is naar de aarde te
gaan en è!s hij er dan is, blaast ij nog
haast niet. Ik zal vragen of èl m’n broers
bij je komen en zoolang het lente is, kom ik
lederen avond voorbij j- raam vliegen, je
ziet dan wel de witte kastanjebloesem* be
wegen.”
En Ineens was de vroolijke lentewind weg.
Eiken avond bleef het jongetje voor het
raam wachten, tot de kastanjetak voor z’n
raam heen en weer zwaaide en 'n regen van
witte bloesem 'naar beneden dwarrelde en
dan wist hij, lat de lentewind hem z’n
avondgroet had gebracht.
•t Was al 'n avond midden In den zomer,
toen de zomerwind bij hem kwam. Het Jon
getje had al lederen avond gewacht en tel
kens was hij onder het wachten in slaap
gevallen en hij had de hoop al opgegeven
dien luien zomerwind nog te spreken. Maar
toch, op ’n avond, toen de sterren al tegen
den donkerblauwen hemel flikkerden en
het jongetje, slaperig, z’n oogen half dicht
had. zag hij plotseling den zomerwind naast
z’n bed zitten. De zomerwind had glanzend,
zwart haar en droomerig-donkere oogen, hij
was slank en tenger en hield z’n loome oog
leden half gesloten, alsof hij erg moe was.
„Ik ben de zomerwind.” zei hij langzaam,
maar met *n stem van heel zachte muziek,
,4k zal Je Iets vertellen over m’n werk op
aarde. Ik ben zwak, daarom kan ik niet
hard blazen, zooals m’n broers; soms is m’n
adem juist genoeg om de populierblaadjes
te laten rillen. Ik kan alleen maar heel fijne
rimpeltjes In het water blazen en ik ben
al heel blij, als ik dat zware koren kan la
ten golven. Maar ik geef m’n schoonheid
aan de aarde. Of vind je het niet mooi, als
Ik op ’n zachten zomeravond door den serin
genbloesem fluister, als ik met m’n zoete
muziek den muggendans begeleid, onder de
donkere blaren van den eikeboom? Ik draag
de bloemengeuren in m'n handen mee en
als ze tusschen m’n vingers doordruppelen,
zeggen de menschen: ..De zomerwind drijft
den bloemengeur hierheen."
Het Jongetje had nog nooit zulke mooie
woorden hooren zeggen en zoo’n wondere
stem hooren spreken, hij was er stil en ont
roerd van, en toen hij iets wou zeggen om
den wind te bedanken, zag hij niets meer.
Er hing alleen nog 'n geur van rozen in de
kamer, zwaar en heel zoet.
t Jongetje schoof vertrouwelijk z’n klein
handje tn de groote hand van den winter
storm.
der vertelt een verhaalt)*, is het dan niet
dubbel zoo gezellig al* je mij door den
schoorsteen hoort razen en Je weet, dat Je
binnen zoo veilig en warm zit? Soms, als je
’s morgens opstaat, heb 1 k er ’s nachts
voor gezorgd, dat de boomen bedekt zijn
met zilveren rijp, dat er mooie, sierlijke ijs
pegels afhangen van de dakgoot en de ven
sterbank. Dat is ook mooi, mijn Mnd, dat is
even mooi als ’n bloeiende tak in de lente.
Heb je wel eens een breed ijsvlak gezien,
waar de zon zoo oranjerood op schijnt en
waar de menschen over heen zwieren, als
vogels zoo sierlijk en snel? Als ik niet den
heelen nacht door met m’n ijskouden adem
alles had bevroren, was dat ijs er niet.”
Het jongetje schoof vertrouwelljk z’n
Hein handje in de groote hand van den
winterstorm.
„En morgen zal je iets moois zien, dat Ik
vannacht voor Jou zal te voorschijn toove-
ren,” zei de winterstorm en voordat het
jongetje kon vragen, wat dat dan was, ver
dween heel geheimzinnig eenrklaps de oude
man.
Morgens stonden er Ijsbloemen op de
ruiten. Niet alleen bloemen zag het jonge
tje, nee, heele kasteelen met hooge torens
kon hij er in ontdekken en een groeten vo
gel en allemaal sler’':e. fijne dingen, die de
winterstorm voor hem op de ruiten had ge
blazen.
Het Heine jongetje was nooit meer bang
voor den wind. Als de lentewind de kastan-
jebloesems voor z’n raam liet heen en weer
wiegen, zei hij zacht in zichzelf:
„Dat Is de lentewind, die voorbij vliegt.”
Als hij muggen achter in den tuin zag
dansen, dacht hij: „Nu de zomer ;lnd
er ’n zacht liedje bij, dat ik niet kan hoo
ren.”
Als de herfstblaadjes woest In *n kring
draaiden, wist hij. Jat de herfstwind daar
een lied bij floot, vroolijk en wild, zoodat de
blèren moesten dansen.
Als hij ’s avond* in bed den winterstorm
hoorde hullen en heeech fluiten, dacht hij
aan den ouden man, die toen zulke mooie
dingen voor hem getooverd had.
DORA VAN BALEN
T Was ’n lenteavond, 1 Kleine jongetje
zat rechtop In z’n bed en keek door het
open raam den tuin in, waar de voorjaars
bloemen al bloeiden: gele en roode tulpen
en blauwe hyacinten.
Opeens hoorde hij een zacht gesuis en
toen hij al onder de dekens wou schieten
uit angst voor den wind. Honk er een vroo
lijke stem: „Wees maar niet bang! Luister
eens!”
En naast zich zag hij een jongen staan,
grooter dan hij met goudblond krulhaar en
lachende blauwe oogen.
„Kijk maar niet zoo verbaasd.” lachte de
blonde jongen, „Ik ben de wind! Ik kom je
wat vertellen over mezelf en
broers. Want, zie ik ben de lentewind.'
De menschen zeggen, dat de wind ontstaat
door ’n luchtstrooming van ’n maximum-
naar *n mlnimum-luchtdrukgebled. Ja, zoo
Kalfslappen tn papricasaus. Voor dit
Hongaarsche gerecht neemt men, op 1 pond
kalfslappen, 1 ons vet. 1 kleh en of groeten
ul. 1 eetlepel tomatenpuree, 1 theelepel pa-
prica, 1 theelepel bloem, ’n weinig zout en 2
d.L. roor> of melk.
De kalfslappen worden met het vlak van
het hakmes geHoj en met zout Ingewre
ven. De ui wordt fijngesnipperd en met liet
vet lichtbruin gefruit. Dan doet men er de
paprica bij en braadt er vlug de lapjes In
aan wee-skanten. Men voegt er 1 lepel to
matenpuree bij, dekt de pan toe en la_.t
alles, goed toegedekt, op een zacht vuurtje
8aar stoven, terwjl men nu en dan een
«weinig water bijvoegt om aanbranden te
voorkomen, zijn de lapjes goed gaar gewor-
denj dan neemt men se uit het vet. bestrooit
■e rondom met 1 theelepel bloem, giet de
room of melk er ove. heen, laat ze dan nog
even opbraden en dient ze voor met droog-
tekookte rijst of met aardappelen.
Italiaansche aardappelschotel. Om we-r
een veranderingetje te hebben, kunnen
We aardappelen ook wel eens op Itallaan-
srbe manier H. r maken V nemen ir-
*0°r op 1 pond gekookte aardappelen:
pond tomaten of een paar lepel* tomaten-
1 een schraal half onsje boter, 1
!“~nen 1 theelepel suiker, H theelepel
Peper, 2 eetlepels geraspte kaas en een wei
nig zout.
De aardappelen worden goed fijn ge-
™*kt en met de melk aan emengd tot ee.i
puree; men roert cr een stukje boter
“°°r. 1 eierdooier, peper en zout De toma-
krn,<lt men met zout, peper en
vuurvaste Kaotel wordt mat boter
T wyf elachtig
Moeder: ,J*let, je studeert vandaag weer
in T geheel niet."
Piet: „Zoo, en vanmiddag heeft de mees
ter mij zelfs geprezen.”
Moeder: „Jou geprezen?”
Piet: .Aeker, de meester heeft vandaag
tegen Paul gezegd: je bent de uitgelaten-
ste bengel, de lompste vlegel, dien ik ooit
gezien heb dan heb ik Piet nog liever."
variatie wil in de sluiting van de winter
mantels.
We toonen hier drie verschillende soorten
van afwerking. Ten eerste de dubbele re
vers (no. 882), die we zoowel open als geslo
ten kunnen dragen. Het spreekt vanzelf,
dat ze daarom van dubbel astrakan of imi
tatie breltschwanz zijn gemaakt. We zien
smalle kapjes ter verbreedlng van de schou
ders en ook een paar biezen op den arm,
die de illusie geven van een groote man
chet.
Fig. 883 1* een jas van grove wollen stof
De herfstwind kwam al den eersten dag,
dat hij op aarde was, bij het jongetje. Hij
was vroolijk en leek veel op den lentewind,
maar hij was grooter en forscher. Zijn
krulhaar was kastanjebruin en z’n oogen
leken wel zoo groot en glimmend zwart als
krieken. Hij bracht *n kruldachtlgen, frls-
schen geur mee, die deed denken aan
boschvarens, paddestoelen, vochtig, groen
mos en rooden, wilden wingerd. Hij lachte
maar steeds, toen hij op het voeteneinde
van het bed zat en zei:
,Jk heb niet veel tijd, hoor! Ik moest je
vertellen wat °P aarde doe. Nu, als je
morgen kromgebogen moet loopen tegen
den wind in en je muts waait van je hoofd,
en je moet je omkeeren om even op adem
te komen, dan weet je, dat Ik t ben, die
je dat levert. Als de regen In schuine stra
len tegen de ramen zwiept, dan weet je, dat
1 k hem er tegenaan Hets. Als de bruingele
blèren In een wilden rondedans zwaaien,
dan weet je, dat Ik er een lied bij speel,
waarop ze moeten dansen, of ze willen
of niet. Maar denk nu niet, dat ik niets an
ders heb te geven.” Uit de weltasch, die hij
op zijn rug had hangen, trok hij een hel
blozenden appel, waarin hij gretig de tan
den zette, zoodat het sap hem van de vin
gers droop „Kijk, niet alleen regen en wind
geef ik, ik schud heerlijke appels en peren
van de boomen en als ik kom, kunnen ze
hier op aarde ook druiven naar hartelust
plukken.”
Toen lachte de herfstwind weer helder en
vroolijk en even later speelde hij krijgertje
kerkant). Hier moet later het kruisje wor
den Ingezet. Na die 28 naalden verdeelt
men de 118 st. weer over 3 naalden en breit
verder in de rondte de pijp af. Men mindert
hierbij, aan den kant van het kruisje, 1 st.
aan den voorkant en 1 st. aan den achter
kant, waarna men 2 toeren overbrelt. Deze
3 toeren herhaalt men nóg 8 keer en breit
dan op de overgebleven steken nog 23 toe
ren. Tot slot breit men een boord van 12
toeren 2 r. 2 aver. Afkanten.
De tweede pijp wordt op dezelfde wijze
gebreid als de eerste.
Voor het kruisje zet men 3 st. op, meer-
dert. om den anderen toer, 1 st. aan weers
kanten van de naald, tot men 27 st. heeft
en mindert dan aan weerskanten van de
naald 1 st., om den anderen toer, tot er
weer 3 st. overbltfven. die men afkant.
Het kruisje wordt in de open ruimte In
gezet en een elastiek door den gaatjestoer
gehaald v
Toen de winterstorm kwam, sliep het
jongetje, maar door de groote. koude hand,
die op z’n voorhoofd werd gelegd, schrok
hij wakker.
De winterstorm was een oude man met *n
langen, witten baard en Heine, grijsblauwe
oogen, die streng onder z’n zware wenk
brauwen doorkeken. Toch was het jongetje
niet bang, want als de winterstorm een
broer was van den vroolijken lentewind,
den lieven zomerwind en den ondeugenden
herfstwind, kon hij niet kwaad zijn. De
winterwind begon te spreken met een hee-
sche stem.
„Mijn Hnd,” zei hij, „je bent wel een*
bang voor mij geweest. Dat moet je niet
zijn. Er zijn toch al zooveel menschen, die
niet van me houden en blij zijn als ik weer
vertrek. Je moet niet vergeten, dat ik ook
mooie en prettige dingen meebreng. Als je
's avonds onder het lamplicht zit en je moe-
'V G
V’ A 1