WINTERMANTELS WERKEN DE WIND DE GELUKSVOGELS V zich de 1 hij troe «ter wap luist de 1 van vers keil; ■oUc Poll len volk hooi E hij zelf, scha hij welk de t het gebli zijde de a kan even reori tariï als wees lede: nale door in d over de Fr ar aftn Drui vree zjjn den wljzi I I J® w IS fit M ZE i GEBREIDE DAMES-DIRECTOIRE WAT ZULLEN WE KOKEN? HANDENARBEID OUV/I ARME POP Van alles wat Tafelmatje Gebreid onderbroekje voor jongetje van ongeveer 6 jaar gt *7 Ift, ’’c - OP VERZOEK 8 8^ ft 1 F V L 1 r 1 v a a OVERNEMING UFT DEZE RUBRIEK VERBODEN OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN B K -H SöZ POLA Het DORA T ,,ik ben de wind!" wiegen, zei hij zacht in zichzelf: Neem een flink stuk koord en omwod dit netjes met raffia. Als je een stuk van Iets vertellen ze, maar je moet het niet ge- looven. De menschen willen,alles zoo zake lijk verklaren; van alles wit mooi of aar dig is, willen ze niets weten en ze zetten akelige, dooie theorieën In elkaar, t Is alle maal veel mooier dan ze denken. Ik heb gezien, dat je altijd bang Wegkroop, als ik voorbij vloog en m’n oudste broer, de win terstorm, heeft je eens hooren huilen, toen hij door den schoorsteert blies. Je bent ’n dom, klein jongetje. Maar ik zal je iets ver tellen over ons vieren, over mij, den lente- met een sterk gewljztgden Shawlkraag. zoo- als we op het plaatje zien, van onregelma tig model. We kunnen hem natuurlijk naar keuze geheel maken van glad, soepel bont of enkel met een rand afwerken. Vanuit de „Wat zeg je. m’n popje. Je hoofdje doet zeer? En je hebt heel geen trek In je boterham meer? „Je hoofdje is gloeiend. Och, doet het zoo’n pijn? Dat moet dan beslist wel De mazelen zijn! Zoo, nu zullen we hier maar blijven wachten, tot de wind gedraaid is, want ik weet niet hoe je tegen wind in moet zeilen. „Ja, nd is het goed, hé? Ddt vindt je wel fijn! Zóó zou je een poosje Wel ziek willen zijn!" Vs tech mog tunc dus met en i van Aver war< des vera den Intel andt zijn een acht nooi des broe voll< Vo thi do< All vrs ver wa var het ove «ris Ma voll toet tier den Iers de ken tooi de «001 ken der tocl dig de 1 Voll het bijn bew kenl een mer de r maa dien Als hij muggen achter in den tuin zag dansen, dacht hij: „Nu zin"t de zomer ..'ind er ’n zacht liedje bij, dat ik niet kan hoo ren. Als i Mien laat dan 75 gram suiker oplossen in 1 di. water, laat er 40 gram boter in smel ten en giet dit over de appelen. De schotel wordt in den heeten oven ge zet, tot de appelen zacht zijn. Ze moeten echter heel blijven en worden nu en dan bedropen met de vloeistof, die, zoo noodig. met een weinig water wordt aangevuld. Men moet zooveel vocht overhouden, dat de appelen in een sausje liggen. ADRIANA KNUIST—POLLEPEL Houd de fok goed vast, Plet. Ik heb m’n handen vol aan het grootzeil De wind is toch erger dan ik dacht. Door al him aajidacht aan de zeilen te besteden, merkten de jongens niet, dat ze met een stevigen gang naar den oever zeilden. Opeens Krak! daar gingen ze. mouw laten we een soort ondermouwt je ko men van dit bont. Fig. 884 is heel practisch van model. Het bovenstuk vormt een bolerotje, Bat zich echter van achteren weer onder het cein tuurtje verliest. Kraag en voorstukken zijn met bont gevoerd, zoodat dit te zien komt, wanneer we den kraag openzetten. Het bo lerotje kan ook uitstekend gemaakt worden van imitatie breitschwanz, waardoor we een zeer modernen en warmen mantel krijgen. variatie wil in de sluiting van de winter mantels. We toonen hier drie verschillende soorten van afwerking. Ten eerste de dubbele re vers (no. 882), die we zoowel open als geslo ten kunnen dragen. Het spreekt vanzelf, dat ze daarom van dubbel astrakan of imi tatie breitschwanz zijn gemaakt. We zien smalle kapjes ter verbreeding van de schou ders en ook een paar biezen op den arm, die de illusie geven van een groote man chet. Fig. 883 is een jas van grove wollen stof Twijfelachtig Moeder: ,J*let, Je studeert vandaag weer in t geheel niet.” 1 Piet: „Zoo, en vanmiddag heeft de mees ter mij zelfs geprezen.” Moeder: „Jou geprezen?” Piet: „Zeker, de meester heeft vandaag tegen Paul gezegd: je bent de uitgelaten bestreken, waarna men er een laag aardap pelpuree in legt, die men bestrijkt met een dun laagje tomatenpuree. Zoo gaat men door, laag om laag, tot alles op is. Men legt dan de rest van de boter er in kleine stuk jes boven op, strooit de geraspte kaas er over en bedekt ten slotte alles met een laagje van het zeer stijfgeklopte eiwit. In den heeten oven laat men dan een mooi goudgeel korstje op het gerecht bak ken. tijd, als we hard en met plezier hebben ge werkt en ons voldaan voelen over wat tot stand is gekomen. Ook voor kinderen is dat zoo: als ze goed hun lessen leeren, flink hun best doen op school, dan zullen ze zich vol daan en tevreden voelen; niet met angst naar school hoeven over niet-geleerde les sen. nlet-gemaakte thema's en sommen en het is, zooals vanzelf spreekt, een plicht der ouders den kinderen bij te brengen, dat het moét. Dat ze iets moeten worden in de we reld en de kans om veel te leeren en zich te ontwikkelen dankbaar aan moeten grijpen. Vooral in dezen benarden tijd, waarmee we onze kinderen niet té veel moeten en mogen bezwaren, maar waarin we hen toch moe ten wijzen op het feit, dat kennis macht is en blijft en een goede ontwikkeling en veel leeren beslist nóódig is, als je iets wilt be reiken. En als je wat algemeene ontwikke ling bezit, heb je in jezèlf al zooveel: je hebt „leeren” lezen, leeren zien en hooren wat er voor moois en goeds is in de wereld en vooral heb je geleerd, dat werken het éénige middel is voor vele kwalen: voor de kwaal der verveling, voor verdriet, voor wat niet al. Dus: wie werk hééft, beklage zich maar niet als het eens te druk dreigt te worden en bedenke maar, dat het ,,zalig- nietsdoen” geen zegen, maar' een vloek is. kastanjes, 8 dadels, 16 rozijnen, 20 gram suiker en het sap van J4 citroen. De kastanjes worden gekruist, in kokend water, in ongeveer uur, gaar gekookt en gepeld. Men wrijft ze fijn en vermengt ze met de gewasschen en fijngehakte dadels, de rozijnen, de suiker en het citroensap. De appelen worden geboord, geschild en naast elkaar geschikt in ’n vuurvasten schotel. Men doet het vulsel er voorzichtig in met een klein lepeltje. Gevulde appelen. Geboorde appelen in den oven gebraden met een weinig suiker in de openlngen vormen een smakelijke schotel. Nog smakelijker en feestelijker echter kan men de appelen opdienen, wanneer men ze eerst een vulling geeft van kastanjes, da dels en rozijnen. Voor die vulling heeft men, bij 8 middelgroote zure appelen, noodig: 8 Er was eens een klein jongetje, dat bang was voor den wind. Als hij ’s avonds in bed lag en de wind waaide om ’t huis en gierde door den schoorsteen, dan kneep het jonge tje z’n oogjes dicht en stopte z’n hoofdje onder de dekens, om maar niets te merken van den wind. Dat was heel dom van het jongetje, want de wind doet niemand kwaad. Hij dacht, dat het iets heel akeligs was, dat hij stoute kinderen meenam.... en hij was wel eens stout geweest. Maar niemand had hem nog verteld, hoe de wind er uitzag en wie hij was, tot.de wind het hem zelf kwam vertellen. .Jk zal je verwennen, Je krijgt straks van mij Een kop chocola Met beschuitjes er bij! „Kam vlug tn je bedje Met een kruik aan je voet, Dat is voor de mazelen Beslist altijd goed! de herfstblaacjes woest in ’n kring draaiden, wist hij, dat de herfstwind daar een lied bij floot, vroolijk en wild, zoodat de blaren moesten dansen. Als hij 's avonds in bed den winterstorm hoorde huilen en heesch fluiten, dacht hij aan den ouden man, die toen zulke mooie dingen voor hem getooverd had. DORA VAN BALEN ren,” zei de winterstorm en voordat het jongetje kon vragen, wat dat dan was, ver dween heel geheimzinnig eensklaps de oude man. ’s Morgens stonden er ijsbloemen op de ruiten. Niet alleen bloemen zag het jonge tje, nee, heele kasteelen met hooge torens kon hij er in ontdekken en een grooten vo gel en allemaal sier''ke, fijne dingen, die de winterstorm voor hem op de ruiten had ge blazen. Het kleine jongetje was nooit meer bang voor den wind. Als de lentewind de kastan- wind en m’n drie broers, den zomer-, herfst- en winterwind.” De vroolijke jongen ging op den rand van het ledikant zitten en slingerde z’n bloote beenen heen en weer. Het jongetje, dat altijd bang was geweest voor den wind, ging rechtop zitten en luis terde ademloos, toen de lentewind vertelde: „We wonen met ons vieren in een huis achter den hemel, dien jullie zien. Ons huis is heelemaal van wolken gebouwd en het is daar erg mooi. Elk jaargetijde moet een van ons naar de aarde gaan. Ik ga altijd graag, want de menschen houden*van me en ook i k vind het prettig op aarde. Met m’n goeie vriendin, de zon, jaag ik alle sneeuw en ijs weg, wat m’n oudste broer op aarde heeft achtergelaten, ik adem op de knoppen, tot ze openspringen, ik laat de vroege bloe- „Wat zeg je. je wilt niet Naar bed, kleine meid? Maar popje, dan raak je Je hoofdpijn niet kwijt! Ook in vroeger tijd erkende men de nood zakelijkheid en zegen van den arbeid al en daarom is het tegenwoordig juist zoo be droevend en ontmoedigend, dat er voor ve len geen werk is; dat de werkloosheid ang stige afmetingen heeft aangenomen en ve len moedeloos worden door het vruchteloos gezoek naar arbeid. En toch zijn er nog velen, die zich bekla gen. dat ze het te druk hebben, dat ze te veel werk moeten doen, dat het akelig werk is bovendien en ze benijden anderen, die in beter omstandigheden het dagelijksch brood verdienen. Dom en nog eens dom is dat natuurlijk, want we zijn allen wel zóó ver om te er kennen^ dat het een zegen en voorrecht is als je werk kunt vinden. Het was Marcus Aurelius al die de uitspraak deed„Ar beid! maar niet alsof het een rampspoed was en niet als wildet ge beklaagd of be wonderd worden. Maar wil slechts één ding: zich bewegen en zich inhouden, gelijk het ^izicht in de menschelijke gemeenschap het Ja, niet beklaagd en niet bewonderd wil len worden; dat is natuurlijk een eerste vereischte, want het is immers alleen maar goed en ^gezond als we druk werk hebben, dat ons afleidt en bezighoudt. Voor klein en groot geldt het, dat we veel meer genie ten van een ontspanning, van onzen vrijen Piet, weet Je wat we gaan doen? We gaan zeilen. Het is er prachtig weer voor, al is de wind misschien eeh beetje stevig. 10 c.M. klaar hebt, ga je dat in een spiraal vorm aan elkaar naaien zooals de teeke- ning laat zien. Telkens een stukje koord omwoelen en dan weer vastnaaien en er ontstaat een practisch tafelmatje. kerkant). Hier moet later het kruisje wor den ingezet. Na die 28 naalden verdeelt men de 118 st. weer over 3 naalden en breit verder in de rondte de pijp af. Men mindert hierbij, aan den kant van het kruisje, 1 st. aan den voorkant en 1 st. aan den achter kant, waarna men 2 toeren overbreit. Deze 3 taeren herhaalt men nog 8 keer en breit dan op de overgebleven steken nog 23 toe ren. Tot slot breit men een boord van 12 toeren 2 r. 2 aver- Afkanten. De tweede pijp wordt op dezelfde wijze gebreid als de eerste. Voor het kruisje zet men 3 st. op, meer- dert, om den anderen toer, 1 st. aan weers kanten van de naald, tot men 27 st. heeft en mindert dan aan weerskanten van de naald 1 st„ om den anderen toer, tot er weer 3 st. oveëfrlijven. die men afkant. Het kruisje wordt in de open ruimte in gezet en een elastiek door den gaatjestoer gehaald. 1 Was ’n lenteavond. *t Kleine jongetje zat rechtop in z’n bed en keek door het open raam den tuin in, waar de voorjaars bloemen al bloeiden: gele en roode tulpen en blauwe hyacinten. Opeens hoorde hij een zacht gesuis en toen hij al onder de dekens wou schieten uit angst voor den wind, klonk er een vroo lijke stem: „Wees maar niet bang! Luister eens!” En naast zich zag hij een jongen staan, grooter dan hij met goudblond krulhaar en lachende blauwe oogen. „Kijk maar niet zoo verbaasd.” lachte de blonde jongen, „ik ben de wind! Ik kom Je wat vertellen over mezelf en over m’n broers. Want, zie j-, ik ben de lentewind. De menschen zeggen, dat de wind ontstaat door ’n luchtstroomlng van ’n maxi mum- naar ’n minimum-luchtdrukgebied. Ja, zoo t '‘z’ s om het huls heen met de afgevallen blade ren, die verschrikt naar alle kanten stoven. Toen de winterstorm kwam, sliep het jongetje, maar door de groote, koude hand, die op z’n voorhoofd werd gelegd, schrok hij wakker. De winterstorm was een oude man met “n langen, witten baard en kleine, grijsblauwe oogen, die streng onder z’n zware wenk brauwen doorkeken. Toch was het jongetje niet bang, want als de winterstorm een broer was van den vroolijken lentewind, den lieven zomerwind en den ondeugenden herfstwind, kon hij niet kwaad zijn. De winterwind begon te spreken met een hee- sche stem. „Mijn kind.” zei hij, „je bent wel eens bang voor mij geweest. Dat moet je niet zijn. Er zijn toch al zooveel menschen, die niet van me houden en blij zijn als ik weer vertrek. Je moet niet vergeten, dat ik ook mooie en prettige dingen meebreng. Als je 's avondwonder het lamplicht zit en je moe- We hebben eindelijk den moed gehad om dezen winter den shawlkraag eens vaarwel te zeggen. Niet omdat we hem eigenlijk niet erg mooi en flatteus vinden, maar enkel en alleen, omdat de mode nu eens 'n De herfstwind kwam al den eersten dag. vannacht voor jou zal te voorschijn toove- dat* hij op aarde was, bij het jongetje. Hij r»n ha was vroolijk en leek veel op den lentewind, maar hij was grooter en forscher. Zijn krulhaar was kastanjebruin en z’n oogen leken wel zoo groot en glimmend zwart als krieken. Hij bracht ’n kruidachtigen, fris- schen geur mee, die deed denken aan boschvarens, paddestoelen, vochtig, groen mos en rooden, wilden wingerd. Hij lachte maar steeds, toen hij op het voeteneinde van het bed zat en zei: „Ik heb niet veel tijd, hoor! Ik moest je vertellen wat ik op aarde doe. Nu, als je morgen kromgebogen moet loopen tegen - den wind in en je muts waait van je hoofd, jebloesems voor z’n raam liet heen en weer en je moet je omkeeren om even op adem wiegen, zei hij zacht in zichzelf: te komen, dan weet je, dat i k t ben, die ,Dat is de lentewind, die voorbij vliegt.” je dat levert. Als de regen in schuine stra len tegen de ramen zwiept, dan weet je, dat i k hem er tegenaan klets. Als de bruingele blaren in een wilden rondedans zwaaien, dan weet je, dat ik er een lied bij speel, waarop ze moeten dansen, of ze willen of niet. Maar denk nu niet, dat ik niets an ders heb te geven.’* Uit de weitasch, die hij op zijn rug had hangen, trok hij een hel blozenden appel, waarin hij gretig de tan den zette, zoodat het sap hem van de vin gers droop. „Kijk, niet alleen regen en wind geef ik, ik schud heerlijke appels en peren van de boomen en als ik kom, kunnen ze hier op aarde ook druiven naar hartelust plukken.” Toen lachte de herfstwind weer helder en vroolijk en even later speelde hij krijgertje 5 st. meer ,tot men 65 st. heeft. Dan breit men verder telkens de naald uit Men breit over alle steken dan nog 30 ribbels of 60 naalden. Het werk wordt dan in tweeën verdeeld; men breit op iedere helft eerst 12 ribbels en dan een boord van 15 toeren 2 r. 2 aver. Voor het kruisje zet men 3 st. op en meer- dert, om de» anderen toer, 1 st. aan weers kanten* van de naald, tot men 25 st. heeft. Daarna mindert men, om den anderen toer, aan weerskanten van de naald, 1 st., tot men weer 3 st. overhoudt, die men afkant. Het kruisje worc^t dan schuin ingenaaid, tot precies boven de boordjes van de pijpen, de pijpjes worden dichtgenaaid en evenzoo de voornaad van het broekje, waarbij men boven het kruisje een splltje open laat. Tot slot rijgt men een elastiek door den gaatjestoer van den boord. De hieronder beschreven damesdlrectoire wordt in de rondte gebreid op aluminlum- naalden no. 2'/>. Men zet 236 st. op voor den boord, ver deeld over 3 naalden en breit eerst 5 toeren 2 r. 2 aver., dan een gaatjestoer en vervol gens nog 10 toeren 2 r. 2 aver. Verder breit men in de rondte aldoor rechts; bij de heen- en weergaande toeren voor den bo de* en later voor het kruis r. aan den réchter- en aver, aan den linkerkant. Voor don bodem breit men dus: 10 st. r., dan terug 15 st. aver.; weer terug 20 st. r., terug 25 st. aver., enz. Men gaat zoo door, telkens 5 st. meer breiend, tot men 110 st. gebreid heeft. Verder breit men weer geheel in de rondte nog 118 toeren. Nu verdeelt men de steken over 2 naalden, van het midden van den bodem tot het midden van den voorkant. Op beide helften breit men 28 naalden in heen- en weergaande toeren <r. aan dea rechter- en aver, aan den lin- sems en bloemen op m’n ademzucht zacht jes heen en weer wiegen. Ik kan het water van het meer in leuke golfjes laten kabbe len; zoo hcog als m’n broer, de herfstwind, kan ik het niet opzweepen, maar toch is ’t een prettig spel, wanneer ik aan den wa terkant lig uit te rusten en de golfjes tegen den kant laat klotsen en het oeverriet op en neer laat buigen Zoo, nu weet je iets van me af, hè? Ik zal vragen aan m’n broer den zomerwind of hij ook bij je komt, als hij op aarde is. Hij is nogal lui, we moeten ’m altijd met z’n drieën het wolkenhuis uit duwen, als het zijn tijd is naar de aarde te gaan en Als hij er dan is, blaast '.-ij nog haast niet. Ik zal vraeen of al m’n broers bij je komen en zoolang het lente is, kom ik iederen avond vóorbij j- raam vliegen, je ziet dan wel de witte kastanjebloesems be wegen.” En ineens was de vroolijke lentewind weg. Eiken avond bleef het jongetje voor het raam wachten, tot de kastanjetak voor z’n raam heen en weer zwaaide en ’n regen van witte bloesem naar beneden dwarrelde en dan wist hij, dat de lentewind hem z’n avondgroet had gebracht. "t Was al ’n avond midden in den zomer, toen de zomerwind bij hem kwam. Het jon getje had al iederen avond gewacht en tel kens was hij onder het wachten in slaap gevallen en hij had de hoop al opgegeven dien luien zomerwind nog te spreken. Maar toch, op ’n avond, toen de sterren al tegen den donkerblauwen hemel flikkerden en het jongetje, slaperig, z’n oogen half dicht had. zag hij plotseling den zomerwind naast z’n bed zitten. De zomerwind had glanzend, zwart haar en droomerig-donkere oogén, hij was slank en tenger en hield z’n loome oog leden half gesloten, alsof hij erg moe was. „Ik ben de zomerwind,” zei hij langzaam, maar met ’n stem van heel zachte muziek, „ik zal je iets vertellen over m’n werk op aarde. Ik ben zwak, daarom kan ik niet hard blazen, zooals m’n broers; soms is m’n adem juist genoeg om de populierblaadjes te laten rillen. Ik kan alleen maar heel fijne rimpeltjes in het water blazen en ik ben al heel blij, als ik dat zware koren kan la ten golven. Maar ik geef m’n schoonheid aan de aarde. Of vind je het niet mooi, als ik op 'n zachten zomeravond door den serin genbloesem fluister, als ik met m’n zoete muziek den muggendans begeleid, onder de donkere blaren van den eikeboom? Ik draag de bloemengeuren in m’n handen mee en als ze tusschen m’n vingers doordruppelen, zeggen de menschen: ..De zomerwind drijft den bloemengeur hierheen.” jongetje had nog nooit zulke mooie woorden hooren zeggen en zoo’n wondere stem hooren spreken, hij was er stil en ont roerd van, en toen hij iets wou zeggen om den wind te bedanken, zag hij niets meer. Er hing alleen nog ’n geur van rozen in de kamer, zwaar en heel zoet. Kalfslappen in papricasaus. Voor dit Hongaarsche gerecht neemt men, op 1 pond kalfslappen, 1 ons vet, 1 kleinen of grooten ui. 1 eetlepel tomatenpuree, 1 theelepel pa- prica, 1 theelepel bloem, ’n weinig zout en 2 d.L. room of melk. De kalfslappen worden met het vlak van het hakmes gekloet en met zout ingewre ven. De ui wordt fijngesnipperd en met het vet lichtbruin gefruit. Dan doet men er de paprica bij en braadt er vlug de lapjes in aan weerskanten. Men voegt er 1 lepel to matenpuree bij, dekt de pan toe en laat Wiles, goed toegedekt, op een zacht vuurtje jgaar stoven, terwijl men nu en dan een weinig water bijvoegt om aanbranden te voorkomen. Zijn de lapjes goed gaar gewor den, dan neemt men ze uit het vet, bestrooit Ze rondom met 1 theelepel bloem, giet de room of melk er over heen, laat ze dan nog even opbraden en dient ze voor met droog- gekookte rijst of met aardappelen. Italiaansche aardappelschotel. Om weer 'eens een veranderingetje te hebben, kunnen we aardappelen ook wel eens op Italiaan- sche manier kl—r maken. Vft hemen ft.ar- voor op 1 pond gekookte aardappelen: Yi pond tomaten of een paar lepels tomaten puree, 1 ei, een schraal half onsje boter, 1 kleinen ui, 1 theelepel suiker, J4 theelepel peper, 2 eetlepels geraspte kaas en een wei nig zout. De aardappelen worden goed fijn ge maakt en met de melk aan-emengd tot een dikke puree; men roert cr een stukje boter door, 1 eierdooier, peper en zout. De toma tenpuree kruidt men met zout, peper en •uiker. Een vuurvaste gcTnfltdl wordt met boter 't Jongetje schoof vertrouwelijk z’n klein handje in de groote hand van den winter storm. der vertelt een verhaaltje, is het dan niet dubbel zoo gezellig als je mij door den schoorsteen hoort razen en je weet, dat je binnen zoo veilig en warm zit? Soms, als je ’s morgens opstaat, heb i k er 's nachts voor gezorgd, dat de boomen bedekt zijn met zilveren rijp, dat er mooie, sierlijke ijs pegels afhangen van de dakgoot en de ven sterbank. Dat is ook mooi, mijn kind, dat is even mooi als ’n bloeiende tak in de lente. Heb je wel eens een breed ijsvlak gezien, waar de zon zoo oranjerood op schijnt en waar de menschen over heen zwieren, als vogels zoo sierlijk en snel? Als ik niet den heelen nacht door met m’n ijskouden adem alles had bevroren, was dat ijs er niet.” Het jongetje schoof vertrouwelijk z*n klein handje in de groote hand van den winterstorm. „En morgen zal je iets moois zien, dat ik 4 - Runderlappen komen wel eens taai en draderig op tafel. Dit kan men voorkomt als men de lapjes een dag tevoren mari neert in half water, half azijn. Heel smake lijke lapjes krijgt men als men bij dat nat een paar laurierbladen doet, een paar kruidnagelen en een stukje Spaansche pe per. Men legt de lappen, die men tevoren met zout en peper inwrijft, er in en keert ze gedurende de 24 uren nu en dan eens om. Vóótf. het braden laat men ze even goed liltdrinpen en braadt of stooft ze dan op de gewone manier, met of zonder uien. In an derhalf a 2 uur worden de runderlapjes dan heerlijk malsch. Men maakt de jus af met den azijn met water. Het onderstaande patroon is zeer prac tisch en geinakketójk. ook voor kleinere jon getjes, voor wie men dan iets minder ste ken opzet en minder toeren breit dan hier onder worden aangegeven. Dit patroon wordt aan één stuk gebreid, met uitzondering van het kruisje. Men neemt er aluminiumnaalden no. 3 of no. 3 voor, naarmate men meer of minder vast breit. Men begint aan den bovenkant van den boord, waarvoor men 144 st. opzet. Eerst breit men 5 toeren 2 r. 2 aver., dan een gaatjestoer als volgt: 2 r., draad omslaan, 2 aver, samenbreien, enz. Na den gaatjestoer nog 10 toeren 2 r. 2 aver, en vervolgens breit men aldoor rechts. Na 1 toer r. breit men eerst het bodempje op deze manier: 73 st. breien, het werk omkeeren. 10 st. breien, het werk omkeeren, 15 st. breien, omkeeren, 20 st. breien, enz. Men breit, bij eiken toer, yt i gezien heb dan heb ik

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1932 | | pagina 10