EEN BRIEF VAN KEES VAN TERSCHELLING DE GELUKSVOGELS SF HET GOUDEN KINDERHARTJE HET ZWARTE MANNETJE 14 le HANDENARBEID te m s. VAN ALLES WAT V k; BENJAMINNETJE” ZW Die suikerpot is tóch maar lekker! 7 DE B.L.N.S. r** ing iboiul 1 u u M /Sr. t- I s i (7 armen Jullie KEES. BAKJE HERMAN J. HA1JEMAIJE. ern. T *-<C - bepaald land ....en holde maar voort. ■1 „Ja .\V Op een sering ^ntte de tuinman een peer. Gent. En dat- zóu toch héérlijk zijn! Broertje Bobby was een schatje, en juist net zoo n kind kreeg z ij? Wel, dat was nu toch iets, dat je 't allerbeste kiezen kon Hoe die moes dat zoo verzon’ r not roven. Maar die pop daar, héél, héél groot, bont in haar boerinne-kleéren en dat dametje, zoo fijn, met een echten hoed-met-veéren, 'n paraplu-tje en een tasch.... neen, geen pop die rijker was' Poppe-moesje. kleuter-klein, werd, nu Sinterklaas ging komen, door haar moesje aan een hand mee naar gen bazaar genomen en daar zag zij, rjj-na-rij, poppe-kindjes. allerlei Moes en Poppe-moesje, bei. groetten Alle poppen samen, terwijl van de baby zij zelfs wel driemaal afscheid namen, maar zij zeiden mee: .Misschien tot een spoedig wederzien!" Poppe-moesje wist geen raad wat voor kindje zou zij vragen? Allen, allen vond zij mooi, hoe zou zij te kiezen wagen? „Wie zou 'k vragen, moesje-lief?” (vroeg de kleine hartedief). Móet- r stad beat oefend ies en i des schoon nieo- smloop door den Dat stevig eenen paadje VERBORGEN BUITENLANDSCHE PLAATSNAMEN De jongen werd driftig; hy stak en zette het toen op een loepen Aken.. Kijk eens hi e r dan, kleine zus, in die groote doos, zie^boven, ligt een baby-popje neer kijk eens, je zou zéker g'jopven, dat hij met zijn flgsch en speen broertje Bobby is, of neen?" Moesje keek haar meisje aan, vroeg toen: „Kun je niet beslissen, wie je nieuwe kind zal zijn, welke pop je 'r uit zal visschen uit die pracht van poppe-schaar? Nu, ’t is moeilijk, ddt ’s waar!.. e n 7. 'e „Moesje, zou de Sint dat doen? Zou hij mij die baby schenken?" Moesje zei: „Blijf jij maar zoet, dan zou ik het heusch wel denken; ik zal schrijven aan den Sint, dat jij dat kind 't liefste vindt!” hon- I van ui de n n n n !- t. !s 'e 7 it n U nede- serkte >nren i kan ge ko erden Ie temens M as>- !eld oü dat de Verte- zulks «nt te- iso aan legraph jr de» mooo- let F- handen •lefonk lanscbe worden sdepar- KORTEN OP TUSSCHENLETTER Men Zie, daar was een harlekijn als een dambord was zijn jakje, blokjes wit-en-zwart,om beurt, en vol bellen aan zijn pakje; ook op ieder schoentje’ een bel. hcusch, die leek haar ook toch wel.' Och, wat waren er toch veel, dames, heertjes, door elkander; boertjes en boerinnetjes, d’ één al leuker dan de ander.' d’ ééne groot en d’ and're klein maar wie zou de mooiste zijn? En toen Sint’s verjaardag kwam. 'kleeg klein Poppe-moesje ‘t kindje met de zuigflesch en de speen aan zijn fijn blauw zijden lintje en een baby-pakj’ als Bob dat kind was haar liefste pop!.. Daarom noem'de zij dat kind: .BENJAMINNETJE", als moesje, die dat tegen Bobby-broer ook zoo dikwijls zei (dat snoesje). Zoo dééd zij haar moesje dra 'als haar pop) klein broertje na! Kijk, dat popje was wel lief, met die glanzend-gouden lokjes een blauw bloesje ook en rokjes: ’t bovi^nst rood en ’t onderst wit, en haar schoentjes glanzend-git! Aleer Ik een vlinder werd, was ik dat zooals ik vraag Neemt ge een tusschenzet- sel weg, dan blijf ik een inwoner uit een Ik ben een soort visch; zet ge een mij op, dan ben ik een Poppemoesje stond versteld: „Wat een vele poppe-spruitjes zijn er hier bijéén! (riep zij) in de mooist-gekleurde trui-tfes. van katoen en zuiver zij, och, was één zoo n kindje mij!” - En weldra begon het kind zich vol aandacht te verliezen bij het zoeken naar de pop, die zij weldra uit zou kiezen als haar nieuwe tiende kind, als geschenk van d'ouden Sint.... Zie je dat? Hen en haan stappen fier naast elkander. Athene(, men brengen, want daar houdt zij zoo van.” Stilletjes sprong zij haar bedje uit en nam al de roode rozen, die in een vaas voor het venster stonden Toen sloop zij op haar bloote voetjes en in haar nachtponnetje zachtjes de trap af- Ze hoorde haar moe der lachen en ook de vreemde heer lachte. Ze stapte de kamer binnen,-ging naar haar moeder en gaf haar den bouquet. „Dat is aardig van je.” zei de heer, „dat je zoo lief voor je moeder bent.” Vlug werd zij weer naar bed gebracht en toen mevrouw Gbud even later haar doch tertje goeden-nacht kwam kussen, vertelde Iris haar de geschiedenis van het zieke meisje. Toen zij uitverteld was, huilde haar moeder en zei: „Je bent een lieve engel! Want jij hebt niet aan jezelf gedacht, maar alleen aan je mede-menschen. We zullen morgen sa men gaan kijken, hoe de kleine Rietje het maakt, lieveling Iris glimlachte gelukkig en zachtjes mompelde zij „Dat is heerlijk, mammie! En dan mag Roedie ook mee. nietwaar?” Toen -vielen haar oogjes dicht en sliep zij in met de gedachte aan den heerlijken dag van morgen. men >1* ensebe® t te kring* J«J* jan trt*1 er igert «llte» Poppe-moesje was verrukt dat zij d i e nog niet gezien had! Ja, dat was broer Bobby nét als zjj die als nummer tien had, dan kreeg zij van d' ouden Sint, als moes-zelf. precies zoo’n kind.’ Poppe-moesje kleuter-klein, klapte vroolijk in de handjes, want het leek een wonder-droom Uit de.praclft van poppe-klantjes, uit te kiezeri die zij wou. tn de hoop: 'ze 'm krijgen zou.... Rechts grensde het konijnenpark aan ko ren- en aardappelvelden, waar ook geen doorkomen aan was. Eindelijk ben ik maar ergens tusschen het prikkeldraad doorge klommen en kwam zoo weer op den goeden weg. Maar ik kon thuis me eerst verklee- den. Enfin, we hopen eiken dag maar op mooi weer en doen als ’t regent gezel schapsspelletjes. waarvan we een heelen voorraad bij ons hebben. Heel veel groeten. had ik op den heenweg gevolgd, terug mis te ik het en liep nu In een gietregen met mijn neus tegen t gaas. Dan maar verder naar rechts, dacht ik, daar zal de omras tering wel weer ophouden. Maar jawel. „Was het een kaboutertje, Nelly?” vroeg ik weer „Dat weet ik niet." antwoordde deze „ik had wel eens van kaboutertjes gelezen, maar Ik wist niet precies hoe of ze er uit zagen. Maar ineens sprong hij op een stoel en toen op de tafel en daar stond hij vlak by me.” x Nelly rolde een paar kousen op en stak toen haar roode vuist in een ander paar. Dat was nog erger kapot dan het eerste ..Hè, toe nou, Nelly en toen?” vroeg.-ik en trok aan haar schort. „Nou.... toen zei hij tegen pie: Wat ooe je daar, Nelly? Kousen stoppen, zei ik. En wat is dat? vroeg hij toen en wees op mijn kop thee. Dat Is thee, zei ik. O, zei het manneke en hy dronk mijn heelen kop keg. Ik was paf en dacht: wat zal er nu komen? Hy ging toen op den rand van de tafel zitten en zyn kleine beentjes bengel den er over heen En toen kwam het. Nelly, begon hy weer, weet je niet, dat er vandaag feest in het dorp is en dat alle jonge meis jes daar heen zyn in hun Zondagsche ja ponnetjes? Jawel, antwoordde ik. dat weet ik wel. de zangvereenlging geeft een feestje, maar ik kan er niet naar toe; mevrouw kan mij geen half uurtje missen. Dadeiyk belt ze en dan moet ik een warme kruik naar boven brengen en straks weer melk en heete chocolade. Juist, dat weet ik, zei het mannetje, maar daarom ben ik ook hier gekomen, ik zal zoolang je plaats Innemen en voor alles zorgen, dan kan jy naar het feestje gaan!” „O. wat eenlg. Nelly.” „Ik zei tegen hem: ik vind het erg vrien- dciyk van je mannetje, maar daar kan niets van komen, jy kunt toch geen warme kruik klaar maken? Dat kan ik wel zei het ventje Ik kan alles Ik ben hier toch ook binnengekomen? En weet je ook Nelly dat alle jonge meisjes gaan dansen vanavond en dat ze taartjes krijgen en li monade’” „O zusje, ik vond het vreeseiyk. Ik zou zoo graag gegaan zyn, maar ik durfde niet tn ik vond ook dat het myn plicht was om thuis te biyven, vin’ je ook niet?" „Ja.” zuchtte ik, „maar wat jammer, hè?” „Het mannetje probeerde me nog over te halen hy zou een kop chocolade klaar maken, zei hij. Hy vond dat ik nu eindeiyk eens eert* pretje noodig had, omdat ik altyd in huis zat. En daar had hy geiyk in, ik had t ook noodig. Hy liep voortdurend over de tafel op en neer en In eens boem viel myn maasbol met een slag op den grond. Ik bukte me om hem op te rapen en toen ik weer omhoog kwam, was X man netje verdwenen „Hé, wat jammer” zei ik. .Ja” ging Nelly door, „dat vond ik ook. En meteen klonk de harde bel van me vrouw tweemaal door het stille huis. Ik holde naar boven en vond de oude dame ■met zware koorts in bed. Dienzelfden nacht is ze gestorven. Het leek wel of ze voelde dat ik haar niet in den steek heb willen la ten. ze was erg lief voor me en na haar dood heb ik geld gekregen en mooie zilveren voorwerpen. Ik heb er nooit spyt van ge had zusje, dat ik myn plicht gedaan heb.” „Wat een mooi verhaaltje,” zei Ik zachtjes 1. Men vindt my aan boom of struik; neemt ge een middelmoot weg, dan ben ik iets In de loterij. 2. middelmoot van avondverschynsel. 3. ste jaren schynen ze veel meez^en vaker aan te spoelen aan deze kust dan vroeger. Het begon al een beetje te druppelen toen ik aan 't strand was en ik besloot maar weer gauw naar huis^te gaan. Maar jawel. Van ’t pension uit had ik heel gemakkeiyk den smallen weg kunnen volgen, maar te rug viel ’t niet mee. Door de duindoorns kon Ik het pad nog wel volgen, maar ver derop werd het steeds onduldelyker en tenslotte was ik heelemaal aan 't dwalen. Daar kwam de moeiiykheld by. dat een groot stuk in de duinen afgezet is voor ko- nynenpM-k. Dat heele stuk is ;aas omgeven, terwyi er aan iant een paadje langs loopt. kindje. En ik kan niet weg om er een te halen, want de, arme moeder heeft zoo n verdriet. En wat moet ik nu doen?” Iris’ hartje bonsde hevig. Ze was zoo biy Bekomen, doch nu was zij zelfs de kleine witte Roedie vergeten. Ze dacht alleen aan k J?***^* Rustig legde zy haar handje op den arm van de vrouw en zeide: dokter Brands wel even gaan ha- *en. En heel hard loopen, maar dan moet u aan juffrouw Belt zeggen, dat ze niet meer moet huilen.” ”^hhr een klein meisje zooals jy kan i t? 5?let alleen naar het dorp gaan? Want Je hebt zulke mooie kleeren aan en als het I gaat regenen tford je er gnat.” de *Llelne was al weg- Ze dacht j maar aan z°o spoedig mogeiyk een dokter te halen. Zoo hard ze maar kon nep ze met haar zachte witte schoentjes angs den stoffigen zandweg. En het hondje Roedie rende hygend achter haar aan. ijn blauw lintje sleepte over den grond. zag niet, hoe groote onweerswolken J^'eppakten. Ze dacht alleen aan Rietje, oat ziek was. Eensklaps verbrak een hevi- X® de stilte Ze schrok er van bracht haar kleine handjes aan haar hondjeEVen s^on<* 2e S^1 en keek naar het m?oten toch verder, Roedie!” sprak dikke druppels uit de lucht naar j vlelen- „Als we gaan schuilen, kan *uetle doodgaan en dat mag niet.” re8ep viel steeds heviger, doch het r?®isle in haar witte jurk sloeg er op ®n h°lde maar voort. Haar eertjes werden doornat en haar witte es zaten dik onder de modder. Het komen61 er geen elnde o^n den weg zou J°°P le niet harder?” zei ze weng tot het hondje. „We mogen niet treuzelen, hoor!” dr>™nx^1^K?¥ar®n de eerste huizen vtfn het i-. jF11 spoedig daarna stond een Neem een rechthoekig stuk stevig papier en trek langs de 4 zijden een lyntje, dat precies evenwydig daarmee loopt en ook precies op denzelfden afstand daarvan (zie Hallo! Hier kom Ik aangezwommen! Di rect uit t kikkerland! Hebben Jullie nog een droge draad aan je hjf? Ik byna niet meer. En dat, als er zooveel te zien en te beleven valt of zou kunnen vallen. Onze overtocht was gewoonweg schitte rend; de zon scheen en er was haast geen wind. We waren al om kwart voor 4 in West Terschelling en dat zegt wat. Maarden volgenden morgen stonden we op: regen Nu, ik had myn zinnen op een duinwande ling gezet en wou ook even naar zee. ’s Mid dags ging ik alleen, niemand wou mee. Spyt heb Ik er niet van gehad, al ben ik dryfnat geworden, ’t Weer scheen zich eerst goed te zullen houden, ’t werd zelts een beetje lichter. Ik liep een beetje een anderen weg dan anders naar zee: eerst de duinen over en toen door een groote vlakte met veel hei. De hei begint al hier en daar te bloeien: ik heb zelfs struikjes witte hei gezien. Tusschen de hei stond veel kruip wilg. *t Leek wel of er roode bessen aan de struikjes zaten. Maar by nader beschou wing waren dfe roode bessen gallen van gal wespen (fig. 1). Een eind verder kwam ik in het terrein van het gras en de duindoorns. Daar ston den mooie pamassia's ifig. 2) en enkele nachtorchideeën (fig. 3). Ook stonden er nog kleinere orchideeën, die al uitgebloeid waren. Ik nam er een mee nkar ons pen sion. Toos herkende de plant als Stumia. Ik moest een beetje voortmaken, want ik wou nog beslist even de zee zien. Dwars door de duindoorns, die me hier en daar leelyk prikten, klom ik de laatste duinen over en stond eindelyk op het topje, waar ik de zee kon zien. Het was eb. zoodat er 'n heel breed strand was. t Leek me dat er heel wat aangespoeld was: ik raapte een zeester en een slangenster (fig. 4) op; Jam mer, dat de laatste een van zyn vyf pooten by na heelemaal miste. *t Zyn toch eigen aardige beesten met hun lange kronkelen de armen, die hun by X verzamelen van voedsel uitstekend te pas komen. De laat- stlppeliynen). Dan knip je even groote driehoekjes uit alle vier hoeken en buig cje kanten naar elkaar toe. Om de hoeken te bevestigen haal je een koordje er door en strik dat vast. Je kunt het van binnen nog versleren met een randje en den bodem kleuren j 1. Loot, Lot. 2. Steur, ster 3. Rups, Rus. „Nu- (zei moe van Poppe-moes) weet je wat, ik zou 't maar wagen aan den goeden Sint zoo’n pop op zijn jaardag hem te vragen Zoek er maar een uit, mijn kind, en dan vraag je ‘m aan den Sint.’ Op zekeren middag zat onze oude- dienst bode Nelly in de kinderkamer kousen te stoppen. Vlak by de kachel zat ze, want het was koud en het sneeuwde buiten Ik zat op een klein stoeltje aan haar voeten en hield myn pop Madelientje styf in myn armen. „Heb ik je wel eens het verhaaltje van dat zwarte mannetje verteld, zusje?” vroeg Nelly en ze^ekeek het gat in een Ipus van een van myn broertjes. „Nee Nelly, vertel het eens.” zei ik gretig „Nou, dan moet je luisteren,” begon ze. „Toen ik vroeger nog een jong en vroo lijk ding was, diende Ik by een oude dame in een heel groot huls, ’t Was een erg ryk rrensch en ze was al over de tachtig Haar familie kwam haar nooit bezoeken, omdat ze zoo lastig was en altyd ontevreden. Ik was de eenige dienstbode en moest al het uerk alleen doen en het was nooit goed genoeg. Ik mocht ook nooit uit of vrien dinnetjes in de keuken vragen.” „Waarom niet. Nelly?” vroeg ik, „waarom ging je daar dan niet weg?” „Och,” vervolgde Nelly, „ik had eigeniyk ook weer medeiyden met haar, ze was zoo zielig alleen en zoo vreeseiyk oud en al was ze nóg zoo onvriendeiyk tegen me, toch was ze wel een beetje aan me gehecht geloof ik. Nou, en op een avond zat ik zoo heel alleen in’ de keuken kousen te stop pen, net als nu, myn voeten op een bankje en naast me een lekker koppie thee. De keukendeur had ik op een kiertje laten staan, want mevrouw belde soms wel vier keer op een avond en dan holde ik naar boven De kachel brandde lekker en Ik zat geloof ik zoo’n beetje te soezen, want myn hcofd viel telkens met een knikje op myn borst. Toen,— ineens ging de keuken deur open en tot myn groote verbazing kwam er een klein mannetje naar binnen Ik wist niet wat ik zag: hy was heelemaal in het zwart gekleed, een zwart strak pakje had hy aan, alleen zyn mutsje en zyn schoentjes waren rood.” »„Hoe groot was hy?” vroeg ik nieuwsgie- .Nou's ky ken zoo groot als als jouw kleine stoeltje. Hy keek me voortdu rend aan Ik begreep maar niet, hoe hy by ons in huis was gekomen en wat hy kwam doen.” „Goede hemel,” riep de dokter „Hoe kom jy hier, terwyi het zoo regent?” De kleine Iris vertelde hem gauw wat er aan de hand was. Ze vroeg niet eens of dokter Brands komen wilde, doch trok hem- aan zyn j&sje mee naar buiten, waar zyn auto voor het huis stond. „Maar kindje,” zeide hy. „Ik moet eerst nog een paar andere zieken bezoeken-” Er kwamen tranen in de groote blauwe kinderoogen. „Ach, lieve, beste dokter. Ga nu astje- blieft het eerst mee naar het huisje van Belt. Ze zyn daar zoo bedroefd. En anders gaat de kleine Rietje dood.” „Vooruit dan maar!” zei de dokter. „Dan zal ik jou ook geiyk naar huis brengen. Ga maar achter in den auto zitten „Dank u wel, dokter!" zei Iris. Ze nam de kleine Roedie in haar armen en kroop vlug In een hoekje van den auto. Roedie was even nat als zy en dus vond zy het niet erg, dat het hondje op haar schoot ging zitten In een oogenblik had de dokter den weg naar het huisje afgelegd. On,der- tusschen vertelde Iris van de kleine Rietje en vroeg, of hy toch vooral het kindje weer beter wilde maken. De dokter luisterde met genoegen naar het vriendeiyice gebabbel. „Maak je maar niet ongerust,” zeide hy, toen hy haar by het hek van de mooie villa, a fzetteIk zal haar wel weer gauw in orde maken.” Iris keek den dokter dankbaar aan en liep gauw den tuin door. ,Jk ben bang, dat we erg laat zyn en dat de visite al weg is, maar ik geloof niet, dat moeder het erg vindt, want zy heeft zelf gezegd dat regen goed Is.” Toen de kleine Iris doornat met haar hondje en vol modder de kamer binnentrad, was haar moeder erg boos. De visite was er nog en zonder dat zy Iets zeggen kon, werd zy door haar moeder op de gang ge zet. Ook de juf beknorde haar en oogen- blikkeiyk moest zy in het bad Toen zy weer een schoon jurkje aan had, moest zy Ze begreep maar niet, stU in de kinderkamer gaan zitten. Ze was erg verdrietig, want ze had aan de juf frouw gevraagd of dezewilde gaan zien of de kleine Rietje al weer beter was. Een uur later bracht de juf haar naar bed en vertelde, dat Rietje „het goed maakte. Juf frouw Belt was zeer biy geweest en had, gezegd, dat het alleen kwam, omdat de dok ter zoo spoedig gekomen was. Toen de kin derjuffrouw uit de kamer was gegaan, lag de kleine Iris nog lang te denken aan het huisje aan den overkant. Ze vond het erg jammer, dat haar moeder nu boos was. „Wacht,” dacht zy, „ik zal haar wat bioe- .Mammle, mammie," riep de kleine Iris opgewónden uit en haar handjes legde zy op den schoot van haar moeder „Wat is er, lieveling?;” vroeg haar moeder, terwyi zy het warme gezichtje streelde. „Oh, mammie, aan den overkant hebben ze ’een heel klein kindje gekregen.” „Waar dan, lieve schat?” zei mevrouw Goud De kleine Iris wees met haar vingertje naar een klein huisje aan den anderen kant van den weg. „Daar by juffrouw Belt! Ik heb het ge zien. Het is een heel, heel klein kindje, maar het leeft echt hoor!” Iris’ moeder huiverde een beetje. „Ach,” zeide zy,Wat droevig, want het is zoon klein vuil krotje, waarin juf frouw Belt woont." „Oh nee, mammie, droevig waren ze heelemaal niet, maar het was er wel warm. Mijnheer Belt was ook thuis. Maar dat is een stoute man, want hy noemde het lieve kindje „leeiyke Rietje” en het was heelemaal niet leelyk. Hy had moeten zeg gen „lieve Rietje”, vindt u niet, mammie?” „Ach, schattebout,” lachte haar moeder. JZoo heeft hy dat niet bedoeld, natuur lek. Ik zou echter niet graag daar naar toe gaan. Het Is daar zoo benauwd In dat hutje, dat zou my zeker ziek maken.” Mevrouw Goud dacht aan haar eigen prachtig huls. En daarom wilde zy in geen geval naar dat arme hutje gaan. „Kom eens hier, lieve Iris!” zeide zy. „Ik kryg vanmiddag bezoek en daarom moet jy je mooiste jurkje aantrekken. Ik heb het laten wasschen. Weet je wel, dat witte jurkje met dat lichtblauwe lintje er om.” De kleine Iris luisterde maar half. Zy dacht den geheelen tyd alleen maar aan dat kleine kindje van den overkant Ze had wat graag weer naar dat landbouwers- huisje gegaan om te vragen of zij het kindje weer eens mocht zien. Maar zy moest nu naar het kindermeisje, dat haar krullen in orde moest maken. En zuchtend liep ze langs de paden vol bloemen naar het groote huis. waarom haar moeder het kleine kindje niet zien wilde. Toen de juf Iris heel mooi had aangekleed en zy met haar witte hondje „Roadie” by haar moeder kwam, zeide mevrouw Goud tot haar: „Ga nu zoet in den tuin spelen. Maar, denk er om, dat je je niet vuil maakt.” Gehoorzaam wandelde de kleine Iris met haar sneeuwwit hondje naar buiten. Doch haar groote blauwe kinderoogen keken di rect naar het‘huisje verder op den landweg „Ik ben nieuwsgierig,” zeide zy tot haar hondje, „of de kleine Rietje Je graag zou willen zien, nu je er zoo mooi uitziet met dat blauwe lint om je hals. Rietje's moeder houdt ook veel ven jou. Weet je nog wel, dat ze heelemaal niet boos op je was, toen jy de melk van haar poesje opdronk. Ze zei toen, dal Je een zoet hondje was. En dat je gerust nog eens terug mocht komen.” De kleine Roedie scheen te begrijpen wat het meisje zei. Hy zette MJn voorpootjes tegen het tuinhek en begon te blaffen. „Zie Je wel,” zei Iris- „jy wil ook wel naar het kleine kindje, nietwaar Roedie? De kleine Rietje zal dat we! prettig vinden. Misschien is zy al wat grooter geworden sinds vanmorgen." Ze deed het hekje open en sarnéh wan delden de twee witte figuurtjes over den weg. Voor het landbouwershulsje bleven zij staan. Iris klopte op de deur en vroeg met een lief stemmetje: „mag ik binnen ko men?” Een buurvrouw deed open en het kleine meisje zag direct dat zy huilde „Wat is er gebeurd?" vroeg Iris ang- stig -Oh oh!” snikte de vrouw. „Als er niet gauw een dokter komt, sterft het kleine OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN ff I W '”4? DOOS. f?wOEN De agent, zich van niets bewust, keert zich om, om het dwarsverkeer door te J^ten gaan. Piet moet voor den schilder by hem uit de straat een plakkaat naar het po litiebureau brengen. Weet je wat, denkt hy, ik speljj-jjet dien agent op zijn rug, dan behoef ik. niet zoo ver te loopen. O.... oh.... halt!! Stop!! Wat be- teekent dat. Stop stop stop!!! Het heele autoverkeer vliegt op elkaar in. denk je nou, dat ik gedroomd heb dien avond óf dat het mannetje écht by me ge- weest is?’ „Nou, Ik denk wel, dat Je gedroomd hebt hoor,” lachte Ik. „Misschien wel,” zei Nelly, terwyi ze met moeite opstond „Maar het gekke van het geval was, dat myn kop thee wèrkeiyk leeggedronken was en ik had het zelf niet gedaan."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1932 | | pagina 12