DE MOORDENAAR JEAN KERKER MEUNIER DE ONDERAARPSCHE r1- I i - i lil I Ij Illi KNUTSEL WERKJE mi' \e\ De B. L. N. S: VAN ALLES WAT I FU'lj l ffi' TT Het Konijnenhok i I II r» i ft Kopletter weglaten stuk tuk uk Regen, honing en een beren- geschiedenis il ft. I li Hij waschte zich toch wel J M I d- ri- J Sii! -M Me tl I SB hij wachten r te »cM er." 1 de eerste uitingen van vreugde riep A B. AT- macht Jean ten. »r- net T d. M «er. II ver slijk lijk - tjk lee ee jurk urk gdJ Beleren eieren Ieren LUUX ver- een s U n »r the che end tere ef,’, tien van steeds herhaald roe] „Maar waar blijven jt lues uit, „zij heeft om den hals!” Nu dat hij zeker Is, vroeg of zullen worden, voelt Martial, Kik meisje draagt mij. Onthoofdt men mij,, dan ben ik een be kend eiland. f dijk :ht- igen rekt hij rug rtje nds rde ian Biel nge ner *ese leoi om ien iet- een Wk* lood int, oek art hjn Irst ting en; och •aar imp een der ner de mw vat les. en och ing tlge de dn- ■ug, nen iter dat tal en net In- »eB ich- wel ;eld. inde me- jit- tan- PS" die ub- op eu- in «e- rk- dit hjj liet letd te pen aar ije; mp rj* st tg leer Hd sul- aar -i vrije eg te die toen. HIJ Wi HUMismiNiMiiiiiimiHiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiKiiiiiiiiiuiiiiiimuiHiiiiiiiiMiittm .genen, de het opzij ...komen nu de ongure geuten aangezwommen. is nJ. het land, waarheen de de groote misdadigers Heer (tot bedelaar): „Ik geef nimmer geld aan bedelaars, maar ik heb nog een kaartje voor een bad, je hebt het wel noo- dlg.” Bedelaar: „Neen, dank u, meneer, daar voor vertrouw ik op het hemelwater.” Ik ben gebroken; ontdoet ge mij van mijn hoofd, dan noemt men mij vaak voor slaap; wederom mijn hoofd er af en ik ben een klein persoon. Op modderige paden vindt ge mij. Mijn eerste letter er af en ik ben dood; wederom mijn eerste letter er af en gij vindt mij op gewichten en maten. geweten, dat wij die ontdekt hadden!” „Denk je eens in, Martial,” voegde Jacques, nog geheel onder den indruk, er bewogen aan toe, „wat een verschrikkelijke dood, als jij, net als wij, die kat verjaagd had! Dan had zij zich nooit dien zakdoek om den hals laten binden. Het is zeker waar, wat het Fransche spreekwoord zegt: „Dikwijls hebben wij iemand noodig, die minder Is dan wij zelf.” Pieter Is hem!.... tel tot honderd! Ieder blijft in zijn schuilplaats en de partij is pas uit, als iedereen gevonden is.” Ik ben een deel van DultscMand; Mn letter er af en ik ben een voeding, vooral voor zieken; wederom een letter er af en Ik noem de Inwoners van een groot eiland, dat aan Engeland behoort. t-,a YA" J' 'i i'ii Gij leert mij. Zonder mijn eerste letter ben ik een noot in de muziek. H h oude kasteel bewaarde zijn geheim.... Hoe laat zou het kunnen zijn? Verstijfd, Utgestrekt als hl] lag op de koude, vochtige steenen, kwam Martial langzamerhand weer tot zichzelf. Droomde MJ? Mona scheen naast hem in slaap gevallen te zijn. Zijn oogen wijd open, kon hij geleidelijk de kale muren van een zeer diepen kelder onder scheiden. Een stelle trap leidde naar een zware deur zonder slot, maar afgesloten met Ijzeren grendels- De gedachte in een onderaardschen ker ker gevallen te zijn, bezorgde hem een koude rilling over den rug. Gelukkige Mona dood-op T*n.Ter; moelenls slaapt zij gerust in tegen de borst >an haar beschermer l Maar hij Martial anders zoo dapper voelt een huivering van ontzetting door Een langdurig handgeklap bewees, dat *t verhaal in den smaak was gevallen en daar X droog was geworden, werd nog even een park omgf loopen, stilgestaan bij de dahlia’s. De stemming, die eerst zoo slecht was, was nu dank zij het ge zellige samenzijn, weer uitstekend ge worden. A. L>. "Teeken de figuur volgens de aangegeven maten en knip haar uit! Knip dan een viertal smalle strookjes pa pier en plak die aan den achterkant voor het oppervlak. Dan vouwen we het papier langs de stippellijnen om en plakken de gearceerde strooken op elkaar. Vervolgens worden de randjes langs het dak tegen de achter- en zijkanten geplakt. De driehoekjes moeten langs de lij nen D F en A C Ingeknipt worden en dan tegen de zijkanten van het hok geplakt. Dat is de ruif waar het gras in moet. Nu het konijntje nog uitknippen, het voetje ombuigen en klaar is Keea „Hoera! honing!” riep Tilly en in koor “>n de anderen het haar na 'erwijl ze begonnen te smullen, begon Kees opeens te lachen- Eerst zachtjes, maar toen steeds harder, zoodat hij met de lekkernij moest ophouden- „Zeg eens, jongmensch,” begon Jan op een echten schoolmeesterstoon, „wil jij wel eens ophouden met lachen of ons verklaren, waarom je je zoo onbehoorlijk hm-hm ge draagt.” Maar nu begon Kees eerst goed. Een slokje thee en een vaderlijk klopje op zijn schouder van Gerrit brachten hem eindelijk zooVer, dat hij kon uitbrengen: „Die honing her innert me aan zoo'n gekke geschiedenis. Maar Ik geloof nooit. dat die echt gebeurd la” „Dat doet er niet toe, vertel op,” klonk het van alle kanten Met een laatste llefkoozlng duwt hij vlug de kleine bezoekster, die anders nog graag wat zou blijven om zich te laten streelen, in de luchtopenlng; maar Martial klapt in de handen om het beestje te verschrikken en oogenblikkelijk gaat poes er van door, nauwelijks gehinderd door haar elgenaar- digen halsband. r aar mogen dan alleen maar de pad- [V| vinders bulten kampeeren?” vroeg Heter op een moolen zomerdag aan zijn neef Martial, een jongeman van acht tien jaar, drie jaar ouder dan hjjzelf- „Welnee, beste jongen, met dit prachtige weer moest dat veel meer gedaan worden Wij zullen het aan Je ouders vragen.” Het verzoek werd Ingewilligd en de voor bereidingen waren spoedig getroffen. Drie dagen later begaf zich een vroolljk troepje jongens op stap, met een zwaren zak op den rug en een stok in de hand onderwijl een opwekkend liedje zingend. Voorop liep Martial, de groote neef, ern stig, maar uitgelaten bij het spel met op zijn schouders de kleine Mona, dolblij, dat zjj met de grooten mee mocht- Vervolgens kwam Heter, die met zijn veertien jaren slechts droomde van avonturen, gevolgd door René, die bereidwillig de rol van kok op zich genomen had en tot slot Jacques, de „wetenschappelijke”, die men zoo nu en dan betrappen kon bij het bestudeeren van het doen en laten der mieren. De eerste étappe bracht hem tot de ruï nes van Faucompré, een oud slot uit de middeleeuwen, dat, grootendeels Ingestort bedekt was met mos en slingerplanten. Daar hielden zij halt om den eersten maaltijd te gebruiken. Bij het dessert stelde Martial voor, in plaats van een kop koffie te gebruiken, een partijtje verstopi>ertje te spelen, waartoe zij met al deze oude hoekjes en schuilplaatsen een pracht-gelegenheld hadden. Al pratende streelde de aanvoerder van het gezelschap een mooie, kleine poes, wit als sneeuw, waarschijnlijk afkomstig van een nabijgelegen boerderij en In het geheel tiet schuw, blijkbaar af gekomen op den geur van hun geïmproviseerd keukentje. „Ah, wat een lief beestje! 1” riep Mona uit. „Het is een mormel!” luidde de conclusie van Pieter, waarschijnlijk uit lust tot te genspraak en bekogelde haar met balletjes René, die er veel voor voelde zjjn beenen eens te bewegen, stelde voor een klopjacht op het arme beestje te houden, na het eerst tusschen de ruïnes losgelaten te hebben- Gelukkig voor poes, nam Martial haar onder zijn bescherming en het beestje tus schen zijn vest en hemd Meppende, be hoedde hij het voor alle gevaar. Gerust stellend viel het katje al spinnend in slaap. Heel voorzichtig, uit vrees het wakker te Blaken, deponeerde de groote neef het sla pende dier in zijn hoed en begaf zich met de overigen op weg om het oude kasteel te onderzoeken Zoodra het daglicht was aangebroken, weerklonken de bouwvallen opnieuw van kreten en roepen. De vrienden van de verdwenen jongelui zijn teruggekeerd, ver gezeld van de wanhopige familieleden en alle mogeljjke helpers, die zij meegenomen hebben 4- vrienden, gendarmes en politie allen zoeken, gewapend met houweelen, schoppen en touwen. Maar alleen de echo beantwoordt hun klagend roepen.... Overal zoekt men naar sporen, die zou den kunnen wijzen in welke richting men zoeken moet alles probeert men, maar zij komen niets verder. Plotseling slaakt Pleter een kreet. „Och, daar heb je het kleine witte poesje, waar Martial zoo veel van hield!” Iedereen kijkt naar het sierlijke dier, dat van. een muur springt en dichterbij komt, den hals verpakt In een zakdoek. „Kijk eens!” roept Jacqi den zakdoek van Martial Men stormt op het arme beestje af, dat verschrikt vergeefs poogt te ontvluchten. Men leest den vertwijfelden hulpkreet. De redders haasten zich naar de trap en vinden het verborgen plekje. Men zal het geheim van het slot moeten zoeken of die ellendige deur moeten inbeuken! Beneden in het sombere gewelf hoort Martial de doffe slagen, die den zwaren muur niet verwrikken, maar hun weergalm doen hooren in zijn hart. Hij is nu opgestaan en houdt Mona In zijn armen. De kleine gelooft, dat dit alles deel uitmaakt van hun spel en klapt van plelzler in de handjes- nabijheid van het bevrijdende land zwom uit alle macht Jean Meunier; moe, uitgeput; maar vol hoop, ken legde hij geheel af. In in de golven en een. verliet hij zijn hut, moedeloozer nog dan anders. Het was ten strengste verboden zóó vroeg al naar bulten te gaan en daar om Verborg hij zich angstig achter het dichte kreupelhout. Al dichter en dichter kwam hij bij de gebouwen der directie. Zie, de ramen waren opengeschoven en de fris- sche morgenlucht stroomde naar binnen. Kijk! Daar zag hij de mannen naar bul ten komen met emmers en tonnentien emmers vol af val en vijf groote tonnen vol met etenswaren werden weggedragen naar het strandde krokodillen moesten ge voerd worden. Tien, twaalf oppassers, alle maal strenge kerels, die geen grijntje me delijden hadden met de bannelingen op t eiland, liepen schertsend achter de dragers en verheugden zich nu reeds In het too- neeltje, dat ze aanstonds zouden aanschou wen!. Dakr kwam plotseling een gedachte op in t brein van Jean Meunier: Zou hij nu niet terwijl die vreeselijke krokodillen een poosje bezig gehouden werden niet naar 1 strand kunnen rennen, in het water springen en wegzwemmen naar t rijk der vrijheid, dat lokte? Hij zou den voorsprong op de krokodillen benutten, een heel eind telkens onder water zwemmen, opdat ook de kogels der bewakers geen vat op hem kregen! Ja.... hij zou X wagen.... öf zou hij wachten.... tot morgen? Zijn hart bonsde hem in de keel. Zou dit de kans zijn? ,J4eerr, niet wachten!” zoo sprak hij in zichzelf en de daad bij het woord voegend, begaf hij zich naar X strand, verborg zich achter een beschuttend rotsblok en wachtte nog even. Daar klonk het fluitje van den opzichter! Als een scherpe roep drong het door de stilte van den morgen! En X was alsof het water begon te leven! Van alle kanten kwamen de krokodillen aangezwommen overal doken die vreeselijke muilen op! Even later lag X water stil en rustig als voorheen voor de voeten kan Jean.... Nu volgde een zachte, voorzichtige plons in het water! Niemand hoorde iets, nie mand sag iets! Ingespannen keken de op zichters naar X stoeispel der gevaarlijke krokodillen en het scheen alsof ook de wa ker op den hoogen toren verdiept was In dit schouwspel, want vijf, nee tien minuten zeker duurde het, vóór hij het sein gaf, dat een misdadiger was gevlucht Nu tuurden scherpe blikken over X wa tervlak..,. schoten weerklonken.... Hevig borrelde het water opde krokodillen verlieten de voederplaats en zwommen weg naar alle kanten. Al spoedig had echter een van X ongedierte het levende aas In het oog gekregen, dat daar in de verte met reuzenslagen zich verwijderde. Wat kon dat zijn?. Nu volgde een achtervolging, zóó vreese- lijk, als zich moel- x. lijk laat beschrij- ven. In de verte y reeds In de Meunier; Groote stuk- onder water zijn nabijheid vielen de kogels i hoorde hij X vreese- Hjke gesis, verder achter zich meende hij het eigenaardige geluid te hooren, dat de krokodil maakt, als die zijn bult vervolgt. Het bloed stolde Jean in de aderen en hij bad: „O God, als X dan zijn moet, dan Heer, liever den kogel dan dien vreeseiljken krokodillenmuil I Maar.... daar voelden zijn voeten reeds grond en zijn lichaam schuurde langs de rotsen Zou hij gered zijn? Hij waagde het bUna niet op te Ujken, maar toen zUn oogen daar het land zagen, boomen op den slijkerigen bodem. ja, toen moest hU het gelooven! was gered 'aarheen echter nu? Wacht, hU wist het! In de nabUheid moesten de missionarissen wonen, want had hU niet, als de wind uit den gunstigen hoek woel, het klokkengelui gehoord, ja, zelfs het Angelusklokje meende hU eens te heb ben gehoord. En toen was hij op z*n knleén gevallen en had gebeden als vroeger, toen hU nog een kleine Jongen was; „Wees ge groet, Maria!”.... Jean Meunier vond de missionarissen werkelUk- Die hielpen hem, bezorgden hem werk, zoodat hU zUn belofte gestand kon doen en de kinderen van zUn slachtoffer kon helpen. f laat gered te l, dat hem de tranen van vreugde in de oogen springen- Hoe schoon is het jong te zijn en zich te voelen leven! Tegen twaalf uur had men de zwarte eikenhouten deur eindelUk open en be groetten de geredden de heerlijke zomer zon. Na Mona, die in de armen harer moeder met kussen overdekt werd trotsch de heldin van het avontuur te zUn gewichtig uit: ,JZÏe je wel. Martial en ik wisten best, dat er nog een andere geheime schuilplaats in liet kasteel was en wU hebben haar gevon den!” Waarop Martial er vroolUk op antwoord de: „Jawel, kleintje maar zonder onze kleine vriendin de poes had nooit iemand ^l.leden ,,^Rn HU ta In den geheimen Kerker gevallen, waarin de vroegere wreede neerschers van Faucompré hun gevangen vijanden wierpen en dat hun graf werd na een langzamen dood van koude en hon ger. Slechts die kleine opening diende voor luchtververschlng, maar geen zuchten noch Kreten konden daardoor bulten gehoord worden! Men zou hen beiden zoeken. Maar nooit zou men den gesloten geheimen ingang Kunnen ontdekken achter het dichtbe groeide sombere hoekje onder de trap. Steen voor steen zou men alles wat van het oude slot overbleef moeten afbreken, om hen dóór te ontdekken. Misschien zou den pas na eeuwen hun overgebleven been deren verhalen van hun droevig lot! Te moeten sterven, als men nog pas acht tien Jaar oud is en dan, wat voor dood! verergerd nog door het lUden van die arme kleine, die zich zoo veilig aan hem toever trouwd had. ,MUn God, heb medelUden met mij,” prevelde NJ- ,Met ons belden!" bad hU verder.... Oh, hoe gemakkelUk zou het zUn te ster ven op klaarlichten dag! door zich moe dig in het water of in het vuur te storten om een ander te redden. Zich voor een an der op te offeren! Maar zóó, levend begra ven! .Jïulp h-u-l-p!".Neen, geen leven maken- Mona moest zoo lang mogelUk sla pen! Niemand ziet Martial met de. knieën op de koude steenen, het hoofd in de han den. Verpletterd door de machtige hand van God huilt MJ.. Wat is dat voor leven?.... Een zacht geritsel in de luchtopenlng..., zou het een rat zUn?neeneen witte gedaante springt op den grondtwee lichtende oogen glanzen op in het duister.... het is een klein katje, dat zeker de gewoonte heeft liler op knaagdieren te jagen!.... Maar kijk eens.... het is juist het lieve poesje, waar zU mee gespeeld hebben! Het spint behaaglUk! Dit onverwachte bezoek geeft den armen ingemetselde weer een beetje hoop. Het dankbare dier strijkt, al kopjes gevend, steeds langs de beenen van Martial, die het zoo juist in bescherming genomen heeft en kruipt ten slotte vertrouwelijk tegen hem op. „Ah, kleine poes, straks zal je, dank zU je eenig klein lichaampje en met behulp van Je scherpe klauwtjes weer naar het land der levenden kunnen terugkeeren, terwijl je vrienden hier zullen moeten blU-. ven. Waarom ben je niet een kleine wel doende fee, om ons te helpen, een afge vaardigde van den hemel, die Iets voor ons zou kunnen doen!....” Plotseling doorflitst een heldere Ingeving als een bliksemschicht zUn brein.zUn hart klopt met lulde slagen! Haast bulten zlchzelven van vreugde over de onverwachte hoop, die hem doet opleven, zet hU onmiddellUk de gedachte in een daad om. Zonder zich een oogenblik verder te bedenken, rolt MJ zUn zakdoek op, dien hU straks aan den hals van het trouwe dier zal vastmaken! Maar eerst schrijft hU, zoo goed en zoo kwaad als X gaat, met behulp van zijn zakpot lood, den volgenden hulpkreet op een der hoeken van het linnen: „WU zUn in een onderaard- schen kerker gevallen. Help ons!.... Zoek den geheimen Ingang bU begroeide deur onder de trap. Martial.” n het Noorden van Zuld-Amerika, zui delijk begrensd door een hoog, ontoe- gankelUk gebergte, in het Noorden door den woesten Atlantischen Oceaan, ligt de kolonie Guyana, waarvan het middenge deelte aan Nederland, het OostelUk deel aan Engeland en X WestelUk deel aan Frankrijk behoort. Dit laatste gedeelte nu noemt de Fransch- man Cayenne- Het levert zoo ongeveer al leen wat peper op, zoodat de eigenaars maar weinig voordeel uit deze kolonie ha len. En toch.... kent iedere Franschman dit land bU naam, toch is X een der be kendste Fransche koloniën, welks naam door een ieder met zekere huivering wordt uitgesproken. Cayenne 1_ Fransche rechters verbannen en reeds meer dan een eeuw lang klinkt zoo nu en dan in de Fransche gerechtszalen het verschrikkelUke: Cayenne!” den misdadiger in de ooren. Vlak bU de grens tusschen Nederlandsch en Fransch Guyana ligt nog een heel klein eilandje en dit.... gebruikt de Fransch man om de allerergste misdadigers: moor denaars, landverraders, enz. geheel van de wereld af te sluiten- Wie hierheen gaat, kan gerust alle hoop op terugkeer laten varen; hier is het een ware hel- Het kli maat is moordend, ontzettend groote troe pen van gevaarHJke muskieten maken den gevangenen X leven zuur, behandeling en voeding laten alles te wenschen Xjver. Toch is dit eilandje slechts door een smal water van den Nederlandschen oever gescheiden; voor een goed zwemmer een peuleschllletje het over te zwemmen. Zoo goed als nooit echter hoort of leest men van ongelukkigen, die het wagen dit smalle water over te steken. Op de eerste plaats loopen daar nJ. zwaar bewapende soldaten rond, die het consigne hebben: „Onmiddel lUk schieten, zoodra een der gevangenen het waagt een poging tot ontsnapping te doen!” en op de tweede plaats wemelt het in dit water van krokodillen, die ieder, die X zou wagen in het water af te dalen, mee- doogenloos zouden verslinden- Deze krokodillen, trouwe helpers der Fransche ambtenaren, worden voor hun waakdlensten goed beloond, want lederen morgen vóór dag en dauw wordt al het etensafval naar het strand gesjouwd, een der oprichters fluit envan alle kanten komen nu de ongure gasten aangezwommen cm hun deel van den buit machtig te wor den- Steeds weer hebben de ambtenaren, be last met het toezicht op de gevani grootste pret als ze het vechten, dringen, ja, het oorlogvoeren der krokodillen gade slaan: het is het leukste halfuurtje van den dag- Als -de voeding der bondgenoo- ten geëindigd is, duiken de gasten weer onder en zwemmen in alle richtingen weg. Dan weerkllnkt over het verlaten eiland een schot: het teeken, dat de gevangenen aan den arbeid moeten! En nu riet men die ongelukkigen optrekken naar de steengroeven, gewapend met een groote zaag en een kruiwagen. Hun werk is het mooie, vierkante steenblokken uit de rotsen te zagen om te dienen als bouwsteenen voor de gebouwen, die altUd weer vergroot moeten worden- Wee hun, als ze niet hard genoeg werken of de steenblokken niet mooi vierkant afleveren Op dit eiland nu vertoefde ook sinds eenige weken Jean Meunier, afkomstig uit Nantes, die wegens moord tot levenslange ballingschap was veroordeeld. O, hoe verfoeide MJ die misdaad! Wat had hU een medelUden met de ongelukkige kinderen van zUn slachtoffer, die nu va derloos door het land zouden moeten zwer ven. Hoe schold MJ zich een ellendeling, dat hU het gewaagd had de hand op te hef fen' tegen z’n medemensch! Maar.... wat liielp het, dat weeklagen! HU moest nu de straf dragen voor zUn slechte daad; zUn geheele leven moest hU er voor boeten! ZUn geheele leven....! Ja! Hoeveel goeds zou hU nog kunnen verrichten, als hU daar bulten in de vrUe wereld kon komen! Daar zou hU kunnen werken: geld verdienen om de kinderen van zUn slachtoffer te onder steunen in hun moeilUken strijd om het bestaan! Maar.... hoe weer in de i wereld te komen....? Hoe van hier weg komen? En met een zucht van ingehouden smart hield hij even op en keek naar het smalle water, dat zUn eiland scheidde van de vrij heid. „Ach,” riep hU overluid, „als het mU eens gelukte daar over te komen Maardaar zag MJ ze opduiken uit den vloed, die vreeselUke krokodillenmuilen en Jean huiverde: „Nee.... dat zou ver- schrikkeUJk zUn!”.... Eentonig vergingen de dagen, de weken en de maanden en nog geen stap verder was hU gekomen met zUn ontvluchtings- plannen Ze waren t e gewaagd. „Ach! Kon MJ toch iemand, wien dan ook. om raad vragen!”.... Maar wie zou hem kunnen helpen? Allen zouden hem uitlachen, den man, die zoo dwaas was, dat MJ van Mer weg wilde om dc kinderen van zUn slachtoffer ter hulp te komen! Neen ook dat ging niet!.... Op een morgen echter, het was nog ver vóórdat het morgenschot sou gelost wor- Het spel duurde reeds gerulmen tUd en allen genoten van het zoeken in de oude bouwvallen. Martial, geheel in het spel op gaand, amuseerde zich best. „Kom Mona! Nu sullen wU ons eens In dat hoekje onder de trap, geheel in het denker, verschuilen. Ben Je niet bang?” „Met Jou Met, Martial!” „Stop je goed weg! druk Je maar tegen mU aan, met den rug tegen den'muur.’ Je wel, ik ben neelemaal Met bang!" .Daar komt Jacques! Opgepast, anders riet Mj ons; laten wU nog wat meer naar achteren krMpen!” Met sUn breede schouders drukte Martial tegen den muur aan, met de kleine Mona tegen zich aan. Jacques kwam dichterbUPlotseling Bet een der groote steenen, waartegen zil aanleunden, los en Martial vreesde een- oogenblik, dat de muur zou instorten. Maar MJ week slechts als een deur, die open gaat. Martial verloor zUn evenwicht en doordat Mona tegen hem Aan leunde, viel MJ naar achteren in een open ruimte, donker en vochtig., zich ani X T een 8aa* weer,” zuchtte Toos, toen yy zU 's morgens rit het raam keek. „En Juist nu we een vrUen middag hebben,” mompelde Mientje. „Gelukkig, dat ze van middag allemaal bU ons komen, dan hebben we het tenmin ste een beetje gezellig.” Nu, er was wel aanleiding om van saai weer te spreken. *De regen kletterde tegen de ruiten en de lucht was zoo donker, dat, toen Mientje en Toos op school kwamen, het licht aan was- Tegen twaalf uur werd het iets lichter en zelfs droog, maar om één uur goot het weer van den regen. X Was dan ook een nat troepje, dat dezen vrUen Woensdagmiddag om twee uur bUeen was en het natte weer scheen ook zUn s]x>ren op het humeur achtergelaten te hebben, tenminste niemand zei een woord. Zoo vond mevrouw Van Voorden hen, toen ze een poosje later binnenkwam. „Wat ritten jullie daar te kMezen! Ik weet iets, dat je wel zal opkikkeren.” ZU fluisterde Mientje iets in het oor, die da- aeUjk met haar meeging. Ze bleef lang weg en de anderen opperden al allerlei veron derstellingen. Daar ging de deur open en mevrouw en Mientje kwamen binnen, elk met een blad, waarop kopjes thee en.... voor leder een echoteltje honing. „Hoera! honing!” ri**' - riepe: Tei Het open gat vulde met losrakende steenen.... en een angstige stilte volgde. Toen Piet langs hun verbUJfplaats Mep, was zij ledig. Er kwam maar geen einde aan de partU Reeds lang weergalmden de oude muren van steeds herhaald roepen. .Maar waar bUjven jullie toch!” „Kom, Martial!Mona! kom uit jullie schuilplaats te voorschUn!” „Het spel is afgeloopenl.WU schelden sr mee uit!" „Kom dan toch te voorschUn!.... kom dan toch!” Ten slotte klonk het roepen angstig: „Waar zUn Jullie toch? Waar bUjven jul lie?" De zon daalde ter kimme en de duister nis zou spoedig beginnen in te vallen. Reeds uren werd in alle richtingen gezocht- Het karakter van Martial kennend, dacht Me- mand een oogenblik aan een grap; maar allen klampten rich, met angst vervuld, aan de hoop vast, dat door een misverstand hun twee vrienden zich reeds op den te rugweg begeven hadden. Zonder een woord te durven spreken, •ochten zU hun bagage weer op en temeer- geslagen en zwUgend verlieten zU de oude muren van het sombere slot. De avondwind zuchtte In de verlaten gangen en de maan wierp haar geheimrin- uig licht over den bouwvalllgen toren. Het en terwUl Toos de leege schoteltjes verza melde, begon Kees na het zUne zorgvuldig schoon te hebben gemaakt. „Er was eens een klein mager kleerma- kertje. Dat kleermakertje trok de wUde we reld in om werk te zoeken. Zoo kwam hU in Polen- HU had geen geld op zak en vree- selUken honger. Daar zag hU een boom, waar de storm den top uit geslagen had. In plaats van een top, ht\d de boom een liolt» en de kleermaker zag, hoe bUen af en dan vlogen naar de holte van den boom. HU begreep, dat er wel honing in zou rit ten en keek zUn ransel eens na of er ook Iets in was om de bUen uit den boom te verdrUven. HU vond wat oud papier en stak dit aan om de MJen rit te rooken.” „Hè, wat gemeen,” vond Mientje.” ,Ja,” vervolgde Kees, „de kleermaker had ook wel medelUden met de dieren, maar hU had nog meer medelijdejgmet zichzelf- Het gelukte hem de dieren te verdrUven en hU klom in den boom- Ongelukkig was de schors minder sterk dan MJ dacht en op het oogenblik, dat MJ zUn voet op den rand van het gat zette, schoot hU uit en een eind den boom in.” Hier moest hU even wachten, want het idee van den man, die rechtstandig den boom in zakte, maakte ze allen zoo aan bet lachen, dat Kees riet door kon gaan. Toen ze wat bedaard waren, vervolgde Kees: „Daar hing of stond nu ons kleermaker tje. Goede raad was duur. En tot overmaat van ramp hoorde hij een gesnuif en gekras van klauwen en even later kwam een groote bruine beer in den boom geklommen. Nu zUn beren wel rieuwsgierig, maar riet zoo heel dapper en toen de beer dat menschen- hoofd (fig. 1) uit den boom zag steken, keerde hU om en wilde vertrekken. Ons kleermakertje, lang riet dom of traag, wist echter nog zooveel van den rulgen pels van zijn bezoeker te pakken te krUgen, dat hU door den beer uit den boom werd getrok ken. Het dier maakte, dat hU wegkwam en ons kleermakertje moest maar zien, hoe Mj zUn vuile kleeren in orde kreeg. Maar MJ had tenminste honing genoeg om voor- loopig zUn honger te stillen." Eh hm Jongelui! Zouden jullie het Roxo-theater. Jullie kunnen eiken dag een dubbeltje per persoon verdienen. Turn tyun! rrirt. Boem - Dzjlngft De jongens hadden een Jazz-band sa mengesteld en lawaaiden er nu lustig op los. Det is Xi pracht-Jasz, die ik daar hoor. Eerste klas spelers. Misschien wil len ze voor een Wat is die muziek schitterend, niet- Juist passend bU de film. Het is er niet maar zóó op loe slaan. Dit is heel hooge kunst.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1933 | | pagina 17