Op den bodem van den oceaan Het Erfdeel j uttfiaal wui den loj T)e£fbcfie Jïaofie ^KWALITEITEN Zenuwpijnen overal? MENSUR ROBINSON CRUSOE’S AVONTUREN De ROBINSONheerenmolière kost: zwart f 4.50 - bruin f 4.90 1 Alle abonné’s Ii Gered Op leven en dood Het* monster Aanval Sproeten komen vroeg in het voorjaar, koop tijdig tea pot Sprutol. Bij alle Drogisten VERSCHRIKKINGEN IN DE DIEPTE Gevecht met het afKhm>djjktt< van alle zeemonsters, den inktviech "AKKERTJES" T?"1 1 - AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN VIT ERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL I De grijze draden WOENSDAG 29 MAART manheer *1 „Het geld! ble toen, „ma»r er 1» geen mannetje.'’ (Jongensmaten naar verhouding goedkooper) (Ingezonden MededeeMngen) ca b|j aan en Iets als voldoening HOOFDSTUK u FAMILIETROTS slachten Woedt vervolgd. later, toen Dr. Stephens vegreed. Trevanlon keek haar met otiultapre- Ivy had Robby reeds zooveel ver teld van het mannetje in de maan. Terwijl Robbie naar de maan keek, waren de slangen van achter eenlge rotsen gekomen en een van de slan- Nancy er met hartstochteiyke genegenheid aan verknocht waren en het meisje bad vaak ge legd dat er geen plaats op aarde was, die met als de ik boven steeg om de mannen aan boord aan te sporen, hard te halen. Toen keerde hij weer terug met het mes in de hand. Met een paar forsche slagen sneed hjj den arm af, die mijn voeten vasthield. Toen was Ik gered en met een ruk schoot ik de hoogte in, het licht tegemoet. Nog langen tijd had ik het kleverige gevoel, dat de zuignappen van het afschuwelljke dier mijn heele lichaam betastten en zeker wist ik, dat Ik den zwaarsten strijd van mijn leven ach ter den rug had. Een paar glazen rhum werden mij in den mond gegoten en stroomden warm door mijn lichaam. Toen begon Ik luidop te lachen en onmiddeliyk daarna te hullen als een kind Maar ook mijn kameraden waren deerlijk In de war en menige flesch rhum werd aange sproken. Van werken kwam de eerste twee dagen niets, maar die rust hadden we wel ver diend. En de rhum ook!.... hy zenuwachtig, evertrouwd! Het Uit het Engelsch van Joseph Hocking Het werd langzamerhand hopeloos. Ik kon het gekronkel van de vangarmen niet langer verdragen en nog een blik in de dulvelsche oogen van den vlsch sou mjj doen bezwijken. Liever alles dan dat. Toen rekte ik mij om het noodsignaal te geven en op hetzelfde oogenbllk rukte het dier mij een meter of tien van mijn plaats weg. Dit alles was het werk van tien minuten, hoogstens een kwartier. Voor my aek het een eeuwigheid, waaraan nooit een einde zou ko men. Toen rukte ik als een waanzinnige aan de Ujn en even voor ik het bewustzijn verloor, zag ik bet monster op mij toeschieten op het zelfde oogenbllk dat ik mjj In een opwaaitsche beweging voelde raken.... zeeman mocht kijken op een maan lichten avond. Met geen woorden zou ik den schrik kunnen beschrijven, die over mij kwam. Op eenigen af stand zag ik een kwallige massa bewegingloos tusschen de rotsen, liggen. Daar kwamen de armen vandaan. De twee afgesneden stukken lagen er naast. Ik vocht op goed geluk af en telkens moest ik met alle kracht verhinderen, dat ik omgetrokken werd. Ik voelde me als een kind, dat door een sterken man Héén en weer geslingerd wordt Mijn helm en mijn borstplaat werden met groote hevigheid op mijn hoofd en lichaam geslagen. Plotseling werd ik door een feilen slag tegen de rots geworpen en ik had geen adem meer. De kracht van den inktvlsch was ver schrikkelijk en joeg mij den doodsangst op het Ujf en vooral de berekening waarmee het ondier al mijn bewegingen voorzag, werkte verlammend op mij. Het was een strijd op leven en dood. Belden vochten we met overleg en met zuinig beheer van onze krachten. Het laatste wat een duiker doet is aan de noodlijn trekken, maar zelfs dit durfde ik niet, omdat ik op een punt stond dat zeer gevaarlijk voor me was. Had men m(j naar boven getrok ken, dan sou de Ujn waarschijnlijk gebroken zijn tusschen de kriskras gegroeide rotspunten, waar zij tusschen gewerkt was. In dat geval zou ik reddeloos verloren geweest zijn. De strijd duurde inmiddels voort met alle inspanning van geest en lichaam. Ik moest mjj voername- UJk bepalen tot het weerstaan aan den ruk aan mijn beenen en tot het afsnijden van de armen, die mij wilden grijpen. Die levende ketens leken mjj zoo talrijk, dat er geen beginnen aan was. Nog een bekommernis was mijn helm, die dreig de af te gaan, in welk geval de lucht in mijn duikerspak zou dringen, hetgeen een onver- mljdelljken dood beteekent. Alsof het beest pre cies wist waar mijn zwakke plek te vinden was, trok bet mij met de beenen opzij en wierp mij met bet hoofd tegen de rots, juist op de plaats waar het water zwart zag van den Inkt, dien het griezelig monster had uitgespoten. dat hy buitengewoon verheugd was, toen hij door dén telescoop van den gen klom op den standaard om door het vooreinde van den telescoop te kijken. Jte zie nu iets boven," riep Robbie. „Als dit het mannetje Is, dan heeft hjj groene schubben op z’n ge zicht, dan beeft hy twee roode oogen en een lange tong en.... „Het is niet het mannetje van de maan, bet is een van de slangen van Freddy Vrijdag.” (Morgenavond vervolg). JQc zal naar de maan kijken, om te zien, of bet mannetje er Is," zelde hy. „Ik kan de maan zien,” zelde Rob- Boven op het dek bad Ro reeds aan de pomp gewerkt. Zijn bekwaamheid en instinct zelden hem, dat er beneden iets niet in den haak moest zijn. In angstige spanning wachtte hij op een noodsignaal, wetend, dat een ingrijpen zonder signaal levensgevaarlijk kon zijn. Ten slotte. op het moment, dat ik mijn bewustzijn verloor, greep hij in, intuïtief voelend, lat hij niet langer wachten mocht. Dit was mijn redding geweest. Termoedeiyk was de inktvlsch. die zich juist in mijn nabij heid met twee armen aan een rotspunt had ge ankerd, genoodzaakt geweest zich weer los te werken, toen ik naar boven werd getrokken, een beweging, die hjj niet bad verwacht. Op enkele meters onder den waterspiegel was ik weer tot bewustzijn gekomen, toen ik tot mijn schrik voelde, dat ik niet meer stijgen kon, omdat de inktvlsch mijn voeten met één arm had vast gekneld. Zoo rekte het vieze Ujf van het mon ster zich tusschen mijn voeten en den rots punt. Het was een afschuwelijk gezicht en het leek wel of de valsche oogen van den duivel- schen vijand glinsterden van een valsche wel lust. Ik kon niets doen en behoefde gelukkig ook niets te doen, want ook het monster moest afwachten, of ik naar beneden zou komen. Toen voelde ik een dikker touw om mijn lijf. Het was Ro, die om mij been zwom en nu naar beerde nog steeds opgewekt te doen. Het komt allemaal wel in orde. Hjj nam met een snellen blik de kamer op, het armoedige meubilair, het versleten vloer kleed, het verschoten en gehavende behang. Daarop zuchtte hij. Een mooie, oude kamer. niet? vroeg hij. Het meisje antwoordde niet. Dit oude bed hjj keek naar het prach tige, vler-stjjUge antieke bed waarop hij lag is ook niet van gisteren of vandaag. Honing Karei heeft er in geslapen. Maar het aal ook wel verkocht moeten worden. Verkocht! Waarom, vader? Het is kind.... en ik zoolang Ik kon. Een van de merkwaardigste diepzeebewoners is de inktvlsch en hjj is tevens de gevaarlljkste. Dit griezelig monster heeft acht grijparmen, die om den verschrikkeiyken muil heen kronkelen en in vergelijking tot de rest van het lichaam buitengewoon lang zijn. Het lijken acht reuzen slangen, die zich met een groote snelheid ge lijktijdig bewegen. Als het beest zich opricht en zich verplaatst, zijn tevens de slangearmen alle in beweging. Wanneer hjj op een rots klautert met een bewonderenswaardige snelheid, dan zijn tegelijkertijd alle leden van die grijparmen in beweging. Hjj is van de griezelige behendigheid, een reuze-spin gelijk. Maar ineens houdt hij zich stil, verandert zyn kleur om zich aan den achtergrond aan te passen, neemt de vormrti van zijn omgeving aan en gaat op buit liggen loeren. Zulke kleurveranderingen komen veel- vuldlg voor op den bodem der zee, maar zooals de inktvlsch het doet, doet geen ander monster het hem na. Hjj imiteert de kleuren rood, lila, rose, purper en blauw met hetzelfde gemak als groen en het lükt wel of de Schepper den iukt- vlsch alle mogeljjke faculteiten heeft verleend. Aan den binnenkant van de armen zijn tal- Jooze zuignappen, waarin luchtledige ruimten zijn, waarmede hij zich onweerstaanbaar aan I voorwerpen vasthecht. Iedere prooi, die met deze zuignappen in aanraking komt, is verloren en wordt verder bewerkt door een reusachtigen snavel, die uit den angstaanjagenden muil te voorschijn komt. Deze hoornachtige snavel snijdt en kerft het vleesch van de prooi aan stukken, zij verbreekt gemakkelijk de harde schaal van de kreeft, die zijn geliefkoosd voed sel is. Achter dit ontzaglijk mechanisme schuilt een enorme kracht. De inktvlsch verslindt groote en sterke Uchamen en ontziet zelfs in vele ge vallen de beenderen niet. Hjj Is als een oemeut- molen, die alles stukmaalt, wat hem tusschen de raderen komt, of liever als een molen, die in zijn binnenste de raderen beweegt temidden van de bjjtendste zuren. En dan zijn oogen! De inktvlsch gaat gewoon lijk des nachts op jacht en de oogen hebben een felheid, die men bij geen enkelen vlsch aantreft. Vlsschenoogen zijn meestal dof en zonder licht, maar de oogen van den Inktvlsch vlam men als de hel. Wie de verschrikking van deze oogen niet heeft gezien, kan er zich ónmogelijk een voorstelling van vormen. Zij zjjn ovaal en klein, boosaardig en dulvelsch en hun uitdruk king lijkt op de uitdrukking in de oogen van den neushoorn. Zelfs de haal, die voor het menscheiyk gevoel wel een van de verschrik kelijkste visschen is, maakt een temmen in druk, als men hem met den inkvisch vergelijkt. En nu spreken we nog niet van de eigen aardigheden van zijn afschuwelijk lichaam. Zijn vies en afstootend lijf heeft een trechtervor mige holte, die in een buis in den muil uitloopt, een paar kieuwen, waardoor hij adem* en een ventiel, die hem dienstbaar is bfj bet duiken. Deze ventiel kan hij naar believen openen en sluiten. Door de buis neemt hij water naar binnen, haalt de zuurstof «ruit en spuit de rest langs den trechter weg. Zijn ademen kan men opmerken aan de deining van bet water. H men het een vak kan parelduiken, eilanden in de Stille Zuidzee nog druk wordt Je bedaard. Walter!” vermaande de „rust nog wat uit, dan praten we morgen wel verder over de zaak.” „Neen, neen, niet tot morgen wachten! Rust vind ik toch niet, zoolang het mij toever trouwde geld niet terug gevonden is. Mijn he mel. wat moet ik beginnen? Ik kan het u niet vergoeden, mijnheer Manders.” „Dat begrijp ik en dat vraag ik je ook niet. Het werkt precies als bij een pomp. Bet dier heeft drie verschillende bewegingsrichtingen. Het kan zwemmen met groote snelheid, maar het kan even snel over den bodem van de zee loopen en als een soort roeiboot door het wa ter schieten en tenslotte kan hij door zijn trech ter zoodanig het water zuigen, dat hjj door ult- stootlng van het water den druk verhoogt en zich als het ware als een stuk laat wegslingeren. Zoo schiet hij soms met de snelheid van een raket vijftig honderd meter weg en geen oog, dat hem volgen kan. In dat geval plakt n(j zjjn lange armen vast tegen het lijf en op het oogen- U voelt u nu zeker wel wat beter, hé va dertje, zei ze en trachtte opgewekt te praten, terwijl er een glimp van haar gewonen, zonnl- gen glimlach over haar gezicht gleed. Hij gaf geen antwoord, maar trok haar hand in de zijne en keek haar In haar oogen, die vol tranen stonden. Lieveling, lieveling, mompelde hij. het Is zoo hard om het je te zeggen. Wat is hard, vadertje? Hij zweeg weer een paar seconden en zei toen: Ik deed het om je bestwil, of om wat ik voor het beste hield. Ik heb gehoopt cn ge streden zoolang ik maar kon. maar....’ maar nu.... Tob niet, vader, wat ar ook la. Ze pro- Ze hield Ook veel van het oude huls en of schoon Trevanlon Court allerminst aanspraak kon maken op den naam kasteel, was de plaats haar dierbaarer dan eenlg ander huis ter wereld haar ooit zou kunnen worden. In den ouden tijd was het het middelpunt van een uitgestrekt landgoed geweest. Een groot park, rijke boerderijen, beboschte heuvels en wijde moeraslanden hadden de Trevanlons hun eigendom mogen noem. Maar die schoone dagen waren voorbij. Trevanlon Court, ofschoon nog altijd een van de aantrekkelijkste en vriéndelijkste hulzen uit het heele graafschap, had geenerlel betrekking tot da omliggende gronden. Er hoorden nu nog maar twee hon derd acres bij en het huls heette in de wande ling .De Witte Olifant". Wat heb je aan zoo’n groot buis? zelden de boeren uit den omtrek. Een duur beestje. Het koet alleen maar een hoop geld en brengt geen cent in. Maar dat nam niet weg, dat aoowel FUte al» wist ze, dat wat haar vader gevreesd had, juist was. We moeten het beste hopen, had hij ge logd. maar ik ben bang dat het nog maar een paar uur kan duren, Nancy. Je kunt nu wel weer bij hem gaan; hl) wil je bi) zich hebben. Maar zorg er zooveel mogelijk voor dat hij zich niet opwindt en maak hem in zijn laatste uren zoo gelukkig als je maar kunt. Met looden schoenen ging ze langzaam naar de ziekenkamer terug; ze had geen flauw idee, wat hjj haar te zeggen kon hebben, maar ze had een gevoel alsof het einde der dagen ge komen was. keljjke teederheld kwam in zijn oogen. O, mompelde hij, daar ben ik zoo blij om, misschien zal het Je nu gemakkelijker vallen om me te vergeven. Maar vader, wat bedoelt u toch? Wat la er dan te vergeven? Ik heb er voor gevochten om het te be houden, zei hij zacht, hard gevochten. Ik heb me bekrompen en op alles uitgezulnlgd om jou een opvoeding te geven zooals je toekwam; ik heb alles 'gedaan wat in mijn vermogen was. maar het is voor niets geweest.... het moet allemaal weg. Ze wilde hem verschillende dringen vragen, maar de woorden konden niet over haar lippen komen. Wat de dokter gezegd had. had haar verbluft, uit het veld geslagen. Ze was volko men van streek. Nancy, lieveling, ging hy met zwakke stem voort, ik had altijd gehoopt dat Je bier had kunnen blijven wonen, ik had mijn hart er op gezet dat niemand anders dan een Treva nlon op Trevanlon Court zou buizen, maar maar Geef me nog een paar van die drop pels, wil je? Ik voel me zoo mat worden. En ik heb Je nog zoo’n boel te zeggen. De dokter zei. dat hij uit Truro een ver pleegster zou sturen, zei het meisje, misschien kan die u beter helpen dan Ik. Neen.... neen. Ik wil geen verpleegster hebben; Ik wil jou bij mi) hebben; JU kunt me beter helpen dan de beste verpleegster. Boven dien... als ze krent.... is ze al niet mee» noodlg. „Ik altijd Walstraat; hoorde tikken op een raam en ik zag mijnheer Manden staan. Maar geloof me dan toch. Ik ben volkomen bjj m'n positieven. Ik zag mijnheer Manders zoo duidelijk als ik hem nu zie, ik begreep niet, wat hij daar deed; hjj wenkte nog eens en ik ging bin nen.” „Wie maakte de deur open?" „Ik weet het niet. Ik zag niemand, het was donker in de gang en m’n oogen hadd»n in de zon gestaard, vóór ik binnen ging." „Welk nummer droeg bet huis?” „Daar heb ik niet op gelet.” „Maar Walter,” sprak nu de bankier, Je zult me toch zeker wel gelooven. als ik je zeg, dat ik rustig in mijn kantoor zat op het oogenblit, waai op je mij in dat huis meent gezien te hebben”. „Ja, steunde de kassier, terwijl hij naar z’n omwikkeld hoofd greep, ,Jk moet u wel geloo ven. als u dat zegt, maar ik kan toch mijn woorden niet Intrekken. Ik zag u. ik zag o. U kunt toch wel begrijpen, dat ik met zooveel geld by me, geen onbekend buis zou binnen gaan. Ik zag u en u wenkte mij, om by u te komen." „Vermoedeiyk een handige vermomming," meende de rechercheur. „Een baard zooals mynheer Manders draagt Is gemakkelyk na te maken.” „Als de dieven niet gevonden worden ben ik ongelukkig en onteerd," zuchtte August Wal ter; „men zal tenslotte gaan gelooven dat mijn verhaal een verzinsel is, dat ik zelf.... Ik....” ,Je bent slachtoffer, geen misdadiger, Wal ter, mam- ik erken, dat het geleden verlies een zware slag voor mij Is." „Is er iemand op uw kantoor, dien u er toe in staat acht?” vroeg de rechercheur. „Neen.” schudde de bankier. „De schurk moet u goed kennen om uw ulter- lijk zóó te kunnen nabootsen, dat iemand als mynheer Walter....” „Hy wenkte me met hetzelfde gebaar, waar mee u het zou gedaan hebben", onderbrak de gewonde kassier. „We zullen den patiënt nu met rust laten; we weten nu alles, wat hjj er zelf van weet”, zei de politie-man. „En ziet u kans?" „Ik weet het niet. Het is een zonderling ge val. Maar we zullen zien.” August Walter bleef alleen en z’n arme ge pijnigde hersens zochten naar de oplossing van het raadsel, totdat hy van vermoeidheid in slaap vieL Twee dagen later werd hy per auto naar z’n eigen woning gebracht en een week daarna hernam hy «yn werkzaamheden op t kan toor. Thuis zocht hy het bruine pak op, waar in hy den ketting hoorde rammelen, hij wond het papier er af en bekeek z’n portefeuille, z’n trouwe metgezel van langt! jaren. Eensklaps slaakte hy een kreet van verbazing. Hy keek nog eens en nog eens. Toen stond hy op, tele foneerde een taxi en reed in vliegende vaart naar den heer Manders. Na enkele haastige woorden toonde de oude kassier aan z’n pa troon twee grijze draden van zeer bijzondere kleur, die om een der puntige schakeltjes van den ketting gewikkeld zaten, dicht by de plek waar dia aan de portefeuille was vastgeeol- deerd. In hevige opwinding begaven belde heeren zich naar den rechercheur, aan wien ze hun verhaal deden. „Ik kan het nauweiyks gelooven”, eindigde de bankier, .jnaar ik moe’ Walter geiyk geven als hy zegt, dat deze draden naar alle waar schijnlijkheid afkomstig zyn van het grijze pak dat de jonge Leeslng draagt. Het pak viel me op. omdat het op het myne UJkt, al Is het van grover stof. En op den dag van den dief stal had Leeslng zich ziek gemeld. Wat dunkt u? Ziet u hierin een aanwyzing?" Denzelfden avond werd huiszoeking gedaan In de kamer van den jongen beambte van het bankiershuis Manders. Men vond geen geld, maar wel een baard en een pruik, die onweer legbare bewysstukken vormden. Leeslng werd gearresteerd en bekende. In het bewuste huls woonde een «yner medeplichtigen, die eveneens Ingerekend werd en ten slotte kwam byna alles van het gestolen geld terecht. a ugust Walter liep met rustlg-geiykrnatlgen ZX tred den weg. dien hy sinds dertig lange x jaren lederen Maandag was gegaan. In z’n linkerarm, tegen de borat geklemd, droeg hy een bruine portefeuille, die met onzichtba- ren ketting tot meerder veiligheid aan een l«e- ren band om zyn middel was vastgeklonken. Hy was gewend met enorme bedragen in z’n ouwe trouwe portefeuille over straat te loopen, en dacht er niet dan vluchtig aan, dat hy dit maal een fortuin met zich meedroeg. Vóór hy z’n gewone tocht naar de Natio nale Bank ondernam, waar hy des Maandags het voor de begonnen week benoodlgde geld haalde, had de bankier Manders, wiens kas sier hy was, hem in t privé-kantoor binnenge roepen en hem eenlge chêques ter inning over handigd. „Oa er niet mee vandoor, Walter," zei hy glimlachend. „Neen, mynheer," had hy geantwoord, „Dat zal Ik niet doen. Ik zal maar blyven waar ik ben;-op myn leeftyd is zoo’n verhuizing wat lastig.” Aan de Bank gekomen, inde hy, aandachtig kykend en zorgvuldig natellen de, de stapeltjes bankpapier, die z’n slappe portefeuille opbol den; hy knipte het slot dicht, voelde met ge woontegebaar even aan ceintuur en ketting, groette den beambte, door wiens vingers het fortuin gegleden was en aanvaardde den te rugweg. Die weg leidde o.a. door een doode, rechte straat, welke zich uitstrekte tusschen twee hui zenrijen van naargeestige geiykvormlgheld. On geveer In t midden van de straat gekomen, hoorde hy hevig getik tegen de ruiten; hy keek op In de richting vanwaar het geluld kwam en bleet vol verbazing stokstyt staan. Aan het raam van een der hulzen, aan z’n rechterhand, stond de beer Manders, zyn chef, die met de eene hand het neerhangende vi trage- gordyn ter zyde hield, met de andere hand nadrukkeiyk wenkte. Het gordyn viel terug en Walter meende een zonderling visioen te hebben gehad; zyn oude hersens werden door duizend vragen en ge dachten bestormd. Bevond de heer Manders zich werkeiyk In dat huls? Wat deed hy er dan? Kende hij iemand In deze straat? Was hy hem, August Walter, soms gevolgd? Wilde hy hem misschien controleeren? Ónmogelijk! Wat wilde hy dan van hem? Hem Iets opdra gen? Neen, neen, het was een vergissing, een gezichtsbedrog, het was.... Weer werd het gorden opgetild en weer wenkte Herman Mantiers z n ouden kassier naar zich toe. August Walter liep naar t huls, de deur werd by z’n nadering door een onzichtbare hand geopend, z’n arm werd gegrepen, de deur dicht geslagen en een hard voorwerp met zóóveel kracht tegen z’n hoofd gebonsd, dat hy bewus- telos Ineenzonk, nog vóór zyn oogen by den snellen overgang van het zonlicht in schemer donker een Indruk van omgeving of personen hadden kunnen opnemen. Toen hy zyn oogen weer opendeed lag hy In een kamer, die hy niet kende, in een bed. dat het zyne niet was. Z’n hoofd was pljniyk, In z’n leden hing loodzware vermoeidheid; hy bleef roerloos liggen, zonder teekenen te geven van ontwaakt-zyn en trachtte z’n gedachten te regelen. Plotseling veerde hy met een angstkreet om hoog. „De portefeuille!" hygde hy. Waar is bet!” Een donkere figuur rees naast hem op, een vrouwestem suste: ..Kalm aan, mynheer! Houdt U maar bedaard! Dat zult U later wel hooren. als Uw hoofd genezen is." „Maar het geld!.. drong 1 Waar is het? Het was my vx is my ontstolen! Ik.... ik....!" Uitgeput viel hy achterover. Hoe lang hy zoo lag, wist by niet; de stem van z’n chef deed hem plotseling tot vol bewustzyn komen. „Wat is er gebeurd?” vroeg hy angstig. „Heeft men u niet neergeslagen?” ,Jdy?" verbaasde zich Herman Manders. „U was toch ook in dat huls! Wat deed U daar? Waarom riep u my? Wie heeft me het geld afgenomen? Dat moet u toch gezien heb ben?" „Walter, arme kerel, je droomt, je bent in de war.” „Neen, neen", weerde Walter opgewonden af. „Ik zag u Immers, waarom zou ik daar anders zjjn binnengegaan? Maar, waar ben ik nu eigen lyk?” „In het stadsziekenhuis, beste vriend." „Maar bet geld? Hebt u het?” „Helaas, neen.” „Waar Is het?” ,Jk weet het niet.” „Weg? Gestolen? Maar U moet het toch we ten! U was er toch by, toen ik overvallen werd.” Herman Manden wisselde een snellen blik met de verpleegster. August Walter zag en In greep dien blik en sprak: ,Jk yi niet, ik ben volkomen by kennis. Ik weet heel goed wat Ik zeg! Ik zag u voor pet raam staan wenken en ging binnen: Ik werd onmiddeliyk neergesla- •JIou bankier; Van dia verschietende pijnen, dan hier, dan daar? Ze blijven weg met één of twee van die AKKER.UCHETS Omonf beoefend. Zelden komt het voor, dat een duiker me*r verdient dan z’n dageiyksch brood, hetgeen men, gezien de gevaren aan het duiken verbonden, een schande kan noemen. Toch heeft het vorige jaar een Zweedsche matroos, Victor Berge ge naamd. het geluk gehad een parel op te dui ken, die hem met één slag tot een vermogend man maakte en hem een zoet winstje opbracht van 1400 pond sterling plus een prachtige zeil boot. Zoowel boot als geld heeft by direct in dienst gesteld van een dulkersondememlng. door hemzelf geleld en in gezelschap van enkele vrienden vertrok hy wederom naar de Stille Zuidzee, op zoek naar andere parels. Over zyn ervaringen heeft hy een respectabel stuk lec tuur samengesteld, waarvan wy hieronder een overzicht laten volgen. Zoo trokken zy dan er op uit naar avontuur- lyke jachten, waar de sensationeele elementen niet ontbreken. wy voelden ons, zoo ongeveer vertelt hy, als de vier musketiers van de Tu. We hadden geld en konden on» behooriyk bewegen. Wc badder den ganschen oceaan als operatleterrem en we waren vry als vogels In de lucht Zoo zeilden we uit om lederen dag nieuwe avonturen te beleven en die bleven niet uit Een ander doel dan het vleze, weeke ding dat wy pareloester noemen, hadden we niet. Tot zoover konden we dus rustig en zorgeloos varen. Geen «ogen blik hadden we besef van wat ons nog te wach ten stond. Wc waren gelukkig en niemand deed ons wall van de moeiiykste vakken, voorzoorer i noemen, i» het dat vooral aan de Krwesl- bllk, dat hy zyn prooi bereikt, sllpgert hy zyn armen erom heen, plaatst zyn zuignappen en trekt zyn prooi in de diepte. Is de prooi groot •n sterk, dan moet hy een paar armen gebrui ken om zich aan een steunpunt vast te klam pen. Wie het niet gezien heeft, kan eenvoudig niet gelooven, hoe katachtig snel en wild de Inktvlsch op groote afstanden aanvalt Tot overmaat van ramp heeft de Inktvlsch nog een Inktzak. Wanneer hy zyn terugtocht wil dekken en een nieuwen aanval voorbereidt, dan kan hy uit zyn Inktzak een blauw-zwarte vloeistof spuiten, die zich als een beschermende wolk om hem heen legt. Dan kruipt hy tus schen de rotsen, om vanuit een nieuwe plaats zyn aanval te herhalen. Zoowel van Inboorlingen al» van blanken hoort men griezelverhalen over dezen dlepzee- bewbner, maar nooit heb ik die verhalen willen gelooven, tot den dag. dat ik zelf myn eerste Ie» zou krijgen, wy zeilden van Noord-Oost- Bcrneo naar de Straat van Makassar, wy be sloten vischeleren en schildpadden te vangen, een ware lekkerny voor zwervers op den Oce aan. Als goed duiker bekeek ik aandachtig den bodem van de zee, terwyi w» langzaam over de ondiepe plaatsen naar de kust dreven en hier en daar zag ik plaatsen, die my begonnen te Interesseeren omdat Ik daar pareloesters ver wachtte. De situatie was in alle opalchten gun stig en Ro, onze inboorling, dook, om nader op verkenning te gaan, terwyi ik de wacht hield. Hy kwam spoedig met een kleine oester terug, maar geen pare] wa» te zien Het scheen, dat er heele banken jonge oesters lagen en »y be gonnen ons op te winden over het feit, dat wy nieuwe banken hadden gevonden. Toen ging ik naar beneden cm me op de hoogte te stel len. Het water was tameiyk diep en tusschen heele ms—*s van koralen sag ik een groot gat, waarin ik meende een groote oester to ont dekken. Het voorwerp, dat Ik zocht overtrof al myn verwachtingen en toen ik wilde grijpen, voelde ik plotseling een lichte aanraking op m’n linkerarm. Myn Instinct en myn scholing redden my het leven. Zonder het minste ver moeden te hebben wat er kon gebeuren, liet ik mezelf om m’n eigen as draaien, trok myn mes en sloeg uit volle kracht, drie of vier maal in de richting vanwaar de aanraking moest ko men. Het geluk was met my en Ik sneed twee slangachtige armen af, die my hadden aange grepen en ware dit niet geschied, dan had de inktvlsch my in het eerstvolgende oogenbllk omarmd en volkomen machteloos gemaakt. Ter wijl ik rondkeek, grepen twee andere armen my aan, leder om een been. Ik voelde een ste-, vigen ruk en was byna omgevallen. keerd kind. Wie is de hypotheekhouder? Ze vroeg het werktulgiyk en het antwoord liet haar eigen- hjk onverschillig. Wat kwam het er op aan? Jack Beel, antwoordde hy. Je kent hem. Vyftig jaar geleden maakte hij myn stallen schoon en verzorgde myn paarden, meer hij had het Instinct om geld te maken en hy hééft geld gemaakt. Handige kerel! Langzaam maar zeker is hy vooruit gekomen. Hy begon met steenen te rijden voor het onderhoud van de wegen. Toen kocht hy een machine om steenen te kloppen. Later werd hy me<1 e-riarenaar van een cementfabriek. Hy leefde als een bedelaar, maar spaarde geld. Hoepen geld! Nu te hy een man van duizenden Het was een bittere pil om te slikken, maar ik heb hem geslikt. Het moest wsl. Hy bood me aan <m me geld te leenen en in de hoop op betere dagen heb ik het aangenomen. Het meisje drukte zjjn hand In wanhopig verdriet en haar lippen trilden. Maar overi gens beheerschte sy zich volkomen. Nancy, lieve meld, gtng Felix voort, je bent doodarm als ik er niet meer ben. Ze antwoordde niet en kon de huivering, die over haar rug Mep, niet tegenhouden. Ik steek in schulden. Ik steek tot over de ooren In de schulden. Het huls, de boerderij, de inventaris, de oogst, iedere cent die se opbren gen is voor de hypotheek. Ik weet dat het ver was maar Ik heb het voor jou gedaan. zoc hard om het je te leggen, heb het in mezelf opgekropt Ik ben dwaas geweest, erger dan dwaas; Ik weet bet Wat hebben oude ge le beceexeuen tegenwoordig? En ik ben er altyd trotech op geweest. Het Is alle maal nonsens en toch ben Ik er altyd prat op gegaan. Dit oude huls is met zyn 300 acres land nog niet eens geschikt voor een boer. Ik zou er met een moderne boerderij, die net groot genoeg was, heel wat beter aan toe zyn geweest. Maar Ik heb me hieraan vastgeklemd! Natuuriyk hebt u dat gedaan, vader; daar was Immers alle reden voor. Jy houdt ook van het huis, hé kind? Of Ik er van houd? riep het meisje en thousiast. Ik houd van eiken steen, van Iedere pilaar, van ieder venster. En die rij oude boo- men, aoo iets bestaat nergens anders op de wereld! Feite ÏJ levenslange sebeele ongaechlktheld tot werken door Z 7C/) bU >en ongeval mat Z 9C/) bU verllae van een hand Z 1 fC oy verlies van een Z jT/> btj een breuk van Z Z/> bil verlies van ’n verlies van balde annen/oeida bcanan of belde oogen r doodelyksn afloop J A een voet af -een oog f 4 A duim af wijsvinger f Me "been at armJwlA** anderen vinger haar ouderiyk huis was te vergeiyken. m gsen wonder! Het was opgetrokken uit graniet, dat in den loop dar eeuwen heelemaal met mos bedekt was en zoo was het geworden een droom, een juweel van architectuur, een gedicht in steen. Aan dsn voorkant bevond zich een zuilengalerij, die de bovenverdieping droeg. Onder bet dak van bet oude huls moes ten zich historische tafereelen hebben afge speeld, want meer dah eens hadden konlngen van Engeland er onder overnacht. De lange ry gothlsche spitsboogramen waren alom be kend om hun schoonheid en het prachtig utt- zicht op oude boomen met breed-ultgespreid gebladerte, dat men er uit had. Trevanlon Court mocht een eenvoudig landhuis geworden zyn en niets meer dan dat..., de glorie van een eeuwenheugende traditie kon niemand het Of! tTTdTTdT DU alles vloog door Nancy’s brein, terwijl ze naast het bed zat en op den dokter wachtte. Het was waar dat er van den ouden roem van de familie niet veel meer over was. maar zy was sen Trevanlon en se woonde nog altyd in den ouden zetel van het geslacht. Bndeiyk kwam de dokter en bet meisje aag direct aan zyn gezicht hoe ernstig hy den toe stand van haar vader inzag. Wil je ons een paar minuten alleen la ten? vroeg hy, nadat hy den patient even be keken had. BN> uur Oud Heidelberg it vrooHjk! De dwaasheid krijgt gelijk. Want deze stad der eere Is haar duel weer rijk! De daptfre studiosi Betreurden zeer hun lot, Want, immers, voor studenten Bestond duel-verbod. Dit wordt nu opgeheven. Heel Heidelberg heeft pret. Reeds worden er de degene Ontdaan van stof en vet. gr mag nu dra gevochten, Er mag geduelleerd, wat van vèèl meer gewicht is Dan of men goed studeert! Mensur! en de ontroering In Rijnsche boezems trilt. Omdat geschonden snuiten Bijzonder zijn gewild! Eén flinke snee staat kranig. Twee is natuurlijk méér. En een gezicht völ kerven w Is overdaad aan ièr! Alleen maar om te bluffen Gekerfd op wang of kin.... Er zit voor groote jongens Iets kinder achtigs in! MARTIN BERDEN. (Nadruk verboden) iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiniiimHiiHin Maar als Je meent sterk genoeg te syn^ m verslag van het gebeurde te geven, zal aangenaam wezen. Ik zal den recherche In de gang wacht, binnen roepen, dan ki ny het relaas uit Je eigen mond vernemen en de speren van de dieven zoeken.” Tot z’n groote verbazing vernam Augi^, Walter, dat hy reeds meer dan vier-en-twli. tig uui geleden in het stadsziekenhuis was g» bracht. Men had hem gevonden, bewusteloos en bloedend, op een smal paadje, aan de ach- terzy van de huizenrij, die behoorde by een enorm blok huiren, waarvan het front uit kwam in de straat, die hy op z’n Maandagscben tocht steeds passeerde. Het vermoeden lag voor de hand, dat zyn aanvallers hem daarheen hadden gedragen, maar de voetsporen op het pad waren zoovele en zoo verward, dat men met had kunnen uitmaken, door welke van de rij groene deurtjes zyn bewusteloos lichaam naar buiten was gesleept. „Nu is het uw beurt, mijnheer Walter,” sprak de rechercheur. die deze inlichtingen had gegeven. „Vertel ons nu zoo uitvoerig mi' geiyk wat u is overkomen." liep door

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1933 | | pagina 9