Op den bodem van den
oceaan
Het Erfdeel
j
uttfiaal wui den loj
T)e£fbcfie Jïaofie
^KWALITEITEN
Zenuwpijnen overal?
MENSUR
ROBINSON CRUSOE’S AVONTUREN
De ROBINSONheerenmolière kost:
zwart f 4.50 - bruin f 4.90
1
Alle abonné’s
Ii
Gered
Op leven en dood
Het* monster
Aanval
Sproeten komen vroeg in
het voorjaar, koop tijdig tea pot
Sprutol. Bij alle Drogisten
VERSCHRIKKINGEN IN
DE DIEPTE
Gevecht met het afKhm>djjktt<
van alle zeemonsters,
den inktviech
"AKKERTJES"
T?"1 1 -
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN VIT ERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
I De grijze
draden
WOENSDAG 29 MAART
manheer
*1
„Het geld!
ble toen, „ma»r er 1» geen mannetje.'’
(Jongensmaten naar verhouding goedkooper)
(Ingezonden MededeeMngen)
ca
b|j
aan en Iets als voldoening
HOOFDSTUK u
FAMILIETROTS
slachten
Woedt vervolgd.
later, toen Dr. Stephens vegreed.
Trevanlon keek haar met otiultapre-
Ivy had Robby reeds zooveel ver
teld van het mannetje in de maan.
Terwijl Robbie naar de maan keek,
waren de slangen van achter eenlge
rotsen gekomen en een van de slan-
Nancy er met hartstochteiyke genegenheid aan
verknocht waren en het meisje bad vaak ge
legd dat er geen plaats op aarde was, die met
als
de
ik
boven steeg om de mannen aan boord aan te
sporen, hard te halen. Toen keerde hij weer
terug met het mes in de hand. Met een paar
forsche slagen sneed hjj den arm af, die mijn
voeten vasthield. Toen was Ik gered en met een
ruk schoot ik de hoogte in, het licht tegemoet.
Nog langen tijd had ik het kleverige gevoel,
dat de zuignappen van het afschuwelljke dier
mijn heele lichaam betastten en zeker wist ik,
dat Ik den zwaarsten strijd van mijn leven ach
ter den rug had. Een paar glazen rhum werden
mij in den mond gegoten en stroomden warm
door mijn lichaam. Toen begon Ik luidop te
lachen en onmiddeliyk daarna te hullen als een
kind Maar ook mijn kameraden waren deerlijk
In de war en menige flesch rhum werd aange
sproken. Van werken kwam de eerste twee
dagen niets, maar die rust hadden we wel ver
diend. En de rhum ook!....
hy zenuwachtig,
evertrouwd! Het
Uit het Engelsch van
Joseph Hocking
Het werd langzamerhand hopeloos. Ik kon
het gekronkel van de vangarmen niet langer
verdragen en nog een blik in de dulvelsche
oogen van den vlsch sou mjj doen bezwijken.
Liever alles dan dat. Toen rekte ik mij om het
noodsignaal te geven en op hetzelfde oogenbllk
rukte het dier mij een meter of tien van mijn
plaats weg.
Dit alles was het werk van tien minuten,
hoogstens een kwartier. Voor my aek het een
eeuwigheid, waaraan nooit een einde zou ko
men. Toen rukte ik als een waanzinnige aan
de Ujn en even voor ik het bewustzijn verloor,
zag ik bet monster op mij toeschieten op het
zelfde oogenbllk dat ik mjj In een opwaaitsche
beweging voelde raken....
zeeman mocht kijken op een maan
lichten avond.
Met geen woorden zou ik den schrik kunnen
beschrijven, die over mij kwam. Op eenigen af
stand zag ik een kwallige massa bewegingloos
tusschen de rotsen, liggen. Daar kwamen de
armen vandaan. De twee afgesneden stukken
lagen er naast. Ik vocht op goed geluk af en
telkens moest ik met alle kracht verhinderen,
dat ik omgetrokken werd. Ik voelde me als een
kind, dat door een sterken man Héén en weer
geslingerd wordt
Mijn helm en mijn borstplaat werden met
groote hevigheid op mijn hoofd en lichaam
geslagen. Plotseling werd ik door een feilen slag
tegen de rots geworpen en ik had geen adem
meer. De kracht van den inktvlsch was ver
schrikkelijk en joeg mij den doodsangst op het
Ujf en vooral de berekening waarmee het ondier
al mijn bewegingen voorzag, werkte verlammend
op mij. Het was een strijd op leven en dood.
Belden vochten we met overleg en met zuinig
beheer van onze krachten.
Het laatste wat een duiker doet is aan de
noodlijn trekken, maar zelfs dit durfde ik niet,
omdat ik op een punt stond dat zeer gevaarlijk
voor me was. Had men m(j naar boven getrok
ken, dan sou de Ujn waarschijnlijk gebroken
zijn tusschen de kriskras gegroeide rotspunten,
waar zij tusschen gewerkt was. In dat geval
zou ik reddeloos verloren geweest zijn. De strijd
duurde inmiddels voort met alle inspanning
van geest en lichaam. Ik moest mjj voername-
UJk bepalen tot het weerstaan aan den ruk aan
mijn beenen en tot het afsnijden van de armen,
die mij wilden grijpen. Die levende ketens leken
mjj zoo talrijk, dat er geen beginnen aan was.
Nog een bekommernis was mijn helm, die dreig
de af te gaan, in welk geval de lucht in mijn
duikerspak zou dringen, hetgeen een onver-
mljdelljken dood beteekent. Alsof het beest pre
cies wist waar mijn zwakke plek te vinden was,
trok bet mij met de beenen opzij en wierp mij
met bet hoofd tegen de rots, juist op de plaats
waar het water zwart zag van den Inkt, dien
het griezelig monster had uitgespoten.
dat hy buitengewoon verheugd was,
toen hij door dén telescoop van den
gen klom op den standaard om door
het vooreinde van den telescoop te
kijken. Jte zie nu iets boven," riep
Robbie. „Als dit het mannetje Is, dan
heeft hjj groene schubben op z’n ge
zicht, dan beeft hy twee roode oogen
en een lange tong en....
„Het is niet het mannetje van de
maan, bet is een van de slangen van
Freddy Vrijdag.”
(Morgenavond vervolg).
JQc zal naar de maan kijken, om
te zien, of bet mannetje er Is," zelde
hy.
„Ik kan de maan zien,” zelde Rob-
Boven op het dek bad Ro reeds aan de pomp
gewerkt. Zijn bekwaamheid en instinct zelden
hem, dat er beneden iets niet in den haak
moest zijn. In angstige spanning wachtte hij
op een noodsignaal, wetend, dat een ingrijpen
zonder signaal levensgevaarlijk kon zijn. Ten
slotte. op het moment, dat ik mijn bewustzijn
verloor, greep hij in, intuïtief voelend, lat hij
niet langer wachten mocht.
Dit was mijn redding geweest. Termoedeiyk
was de inktvlsch. die zich juist in mijn nabij
heid met twee armen aan een rotspunt had ge
ankerd, genoodzaakt geweest zich weer los te
werken, toen ik naar boven werd getrokken, een
beweging, die hjj niet bad verwacht. Op enkele
meters onder den waterspiegel was ik weer tot
bewustzijn gekomen, toen ik tot mijn schrik
voelde, dat ik niet meer stijgen kon, omdat de
inktvlsch mijn voeten met één arm had vast
gekneld. Zoo rekte het vieze Ujf van het mon
ster zich tusschen mijn voeten en den rots
punt. Het was een afschuwelijk gezicht en het
leek wel of de valsche oogen van den duivel-
schen vijand glinsterden van een valsche wel
lust. Ik kon niets doen en behoefde gelukkig
ook niets te doen, want ook het monster moest
afwachten, of ik naar beneden zou komen.
Toen voelde ik een dikker touw om mijn lijf.
Het was Ro, die om mij been zwom en nu naar
beerde nog steeds opgewekt te doen. Het komt
allemaal wel in orde.
Hjj nam met een snellen blik de kamer op,
het armoedige meubilair, het versleten vloer
kleed, het verschoten en gehavende behang.
Daarop zuchtte hij.
Een mooie, oude kamer. niet? vroeg hij.
Het meisje antwoordde niet.
Dit oude bed hjj keek naar het prach
tige, vler-stjjUge antieke bed waarop hij lag
is ook niet van gisteren of vandaag. Honing
Karei heeft er in geslapen. Maar het aal ook
wel verkocht moeten worden.
Verkocht! Waarom, vader?
Het is
kind.... en ik
zoolang Ik kon.
Een van de merkwaardigste diepzeebewoners
is de inktvlsch en hjj is tevens de gevaarlljkste.
Dit griezelig monster heeft acht grijparmen, die
om den verschrikkeiyken muil heen kronkelen
en in vergelijking tot de rest van het lichaam
buitengewoon lang zijn. Het lijken acht reuzen
slangen, die zich met een groote snelheid ge
lijktijdig bewegen. Als het beest zich opricht en
zich verplaatst, zijn tevens de slangearmen alle
in beweging. Wanneer hjj op een rots klautert
met een bewonderenswaardige snelheid, dan zijn
tegelijkertijd alle leden van die grijparmen in
beweging. Hjj is van de griezelige behendigheid,
een reuze-spin gelijk. Maar ineens houdt hij
zich stil, verandert zyn kleur om zich aan den
achtergrond aan te passen, neemt de vormrti
van zijn omgeving aan en gaat op buit liggen
loeren. Zulke kleurveranderingen komen veel-
vuldlg voor op den bodem der zee, maar zooals
de inktvlsch het doet, doet geen ander monster
het hem na. Hjj imiteert de kleuren rood, lila,
rose, purper en blauw met hetzelfde gemak als
groen en het lükt wel of de Schepper den iukt-
vlsch alle mogeljjke faculteiten heeft verleend.
Aan den binnenkant van de armen zijn tal-
Jooze zuignappen, waarin luchtledige ruimten
zijn, waarmede hij zich onweerstaanbaar aan
I voorwerpen vasthecht. Iedere prooi, die met deze
zuignappen in aanraking komt, is verloren en
wordt verder bewerkt door een reusachtigen
snavel, die uit den angstaanjagenden muil te
voorschijn komt. Deze hoornachtige snavel
snijdt en kerft het vleesch van de prooi aan
stukken, zij verbreekt gemakkelijk de harde
schaal van de kreeft, die zijn geliefkoosd voed
sel is. Achter dit ontzaglijk mechanisme schuilt
een enorme kracht. De inktvlsch verslindt groote
en sterke Uchamen en ontziet zelfs in vele ge
vallen de beenderen niet. Hjj Is als een oemeut-
molen, die alles stukmaalt, wat hem tusschen
de raderen komt, of liever als een molen, die
in zijn binnenste de raderen beweegt temidden
van de bjjtendste zuren.
En dan zijn oogen! De inktvlsch gaat gewoon
lijk des nachts op jacht en de oogen hebben een
felheid, die men bij geen enkelen vlsch aantreft.
Vlsschenoogen zijn meestal dof en zonder
licht, maar de oogen van den Inktvlsch vlam
men als de hel. Wie de verschrikking van deze
oogen niet heeft gezien, kan er zich ónmogelijk
een voorstelling van vormen. Zij zjjn ovaal en
klein, boosaardig en dulvelsch en hun uitdruk
king lijkt op de uitdrukking in de oogen van
den neushoorn. Zelfs de haal, die voor het
menscheiyk gevoel wel een van de verschrik
kelijkste visschen is, maakt een temmen in
druk, als men hem met den inkvisch vergelijkt.
En nu spreken we nog niet van de eigen
aardigheden van zijn afschuwelijk lichaam. Zijn
vies en afstootend lijf heeft een trechtervor
mige holte, die in een buis in den muil uitloopt,
een paar kieuwen, waardoor hij adem* en een
ventiel, die hem dienstbaar is bfj bet duiken.
Deze ventiel kan hij naar believen openen en
sluiten. Door de buis neemt hij water naar
binnen, haalt de zuurstof «ruit en spuit de
rest langs den trechter weg. Zijn ademen kan
men opmerken aan de deining van bet water.
H men het een vak kan
parelduiken,
eilanden in de Stille Zuidzee nog druk wordt
Je bedaard. Walter!” vermaande de
„rust nog wat uit, dan praten we
morgen wel verder over de zaak.”
„Neen, neen, niet tot morgen wachten! Rust
vind ik toch niet, zoolang het mij toever
trouwde geld niet terug gevonden is. Mijn he
mel. wat moet ik beginnen? Ik kan het u niet
vergoeden, mijnheer Manders.”
„Dat begrijp ik en dat vraag ik je ook niet.
Het werkt precies als bij een pomp. Bet dier
heeft drie verschillende bewegingsrichtingen.
Het kan zwemmen met groote snelheid, maar
het kan even snel over den bodem van de zee
loopen en als een soort roeiboot door het wa
ter schieten en tenslotte kan hij door zijn trech
ter zoodanig het water zuigen, dat hjj door ult-
stootlng van het water den druk verhoogt en
zich als het ware als een stuk laat wegslingeren.
Zoo schiet hij soms met de snelheid van een
raket vijftig honderd meter weg en geen oog,
dat hem volgen kan. In dat geval plakt n(j zjjn
lange armen vast tegen het lijf en op het oogen-
U voelt u nu zeker wel wat beter, hé va
dertje, zei ze en trachtte opgewekt te praten,
terwijl er een glimp van haar gewonen, zonnl-
gen glimlach over haar gezicht gleed.
Hij gaf geen antwoord, maar trok haar hand
in de zijne en keek haar In haar oogen, die vol
tranen stonden.
Lieveling, lieveling, mompelde hij. het Is
zoo hard om het je te zeggen.
Wat is hard, vadertje?
Hij zweeg weer een paar seconden en zei
toen: Ik deed het om je bestwil, of om wat ik
voor het beste hield. Ik heb gehoopt cn ge
streden zoolang ik maar kon. maar....’ maar
nu....
Tob niet, vader, wat ar ook la. Ze pro-
Ze hield Ook veel van het oude huls en of
schoon Trevanlon Court allerminst aanspraak
kon maken op den naam kasteel, was de
plaats haar dierbaarer dan eenlg ander huis
ter wereld haar ooit zou kunnen worden. In
den ouden tijd was het het middelpunt van
een uitgestrekt landgoed geweest. Een groot
park, rijke boerderijen, beboschte heuvels en
wijde moeraslanden hadden de Trevanlons
hun eigendom mogen noem. Maar die schoone
dagen waren voorbij. Trevanlon Court, ofschoon
nog altijd een van de aantrekkelijkste en
vriéndelijkste hulzen uit het heele graafschap,
had geenerlel betrekking tot da omliggende
gronden. Er hoorden nu nog maar twee hon
derd acres bij en het huls heette in de wande
ling .De Witte Olifant".
Wat heb je aan zoo’n groot buis? zelden
de boeren uit den omtrek. Een duur beestje.
Het koet alleen maar een hoop geld en brengt
geen cent in.
Maar dat nam niet weg, dat aoowel FUte al»
wist ze, dat wat haar vader gevreesd had, juist
was.
We moeten het beste hopen, had hij ge
logd. maar ik ben bang dat het nog maar een
paar uur kan duren, Nancy. Je kunt nu wel
weer bij hem gaan; hl) wil je bi) zich hebben.
Maar zorg er zooveel mogelijk voor dat hij zich
niet opwindt en maak hem in zijn laatste uren
zoo gelukkig als je maar kunt.
Met looden schoenen ging ze langzaam naar
de ziekenkamer terug; ze had geen flauw idee,
wat hjj haar te zeggen kon hebben, maar ze
had een gevoel alsof het einde der dagen ge
komen was.
keljjke teederheld
kwam in zijn oogen.
O, mompelde hij, daar ben ik zoo blij om,
misschien zal het Je nu gemakkelijker vallen
om me te vergeven.
Maar vader, wat bedoelt u toch? Wat la
er dan te vergeven?
Ik heb er voor gevochten om het te be
houden, zei hij zacht, hard gevochten. Ik heb
me bekrompen en op alles uitgezulnlgd om jou
een opvoeding te geven zooals je toekwam; ik
heb alles 'gedaan wat in mijn vermogen was.
maar het is voor niets geweest.... het moet
allemaal weg.
Ze wilde hem verschillende dringen vragen,
maar de woorden konden niet over haar lippen
komen. Wat de dokter gezegd had. had haar
verbluft, uit het veld geslagen. Ze was volko
men van streek.
Nancy, lieveling, ging hy met zwakke
stem voort, ik had altijd gehoopt dat Je bier
had kunnen blijven wonen, ik had mijn hart er
op gezet dat niemand anders dan een Treva
nlon op Trevanlon Court zou buizen, maar
maar Geef me nog een paar van die drop
pels, wil je? Ik voel me zoo mat worden. En ik
heb Je nog zoo’n boel te zeggen.
De dokter zei. dat hij uit Truro een ver
pleegster zou sturen, zei het meisje, misschien
kan die u beter helpen dan Ik.
Neen.... neen. Ik wil geen verpleegster
hebben; Ik wil jou bij mi) hebben; JU kunt me
beter helpen dan de beste verpleegster. Boven
dien... als ze krent.... is ze al niet mee»
noodlg.
„Ik
altijd
Walstraat;
hoorde tikken op
een raam en ik
zag mijnheer
Manden staan.
Maar geloof me
dan toch. Ik ben volkomen bjj m'n positieven.
Ik zag mijnheer Manders zoo duidelijk als ik
hem nu zie, ik begreep niet, wat hij daar
deed; hjj wenkte nog eens en ik ging bin
nen.”
„Wie maakte de deur open?"
„Ik weet het niet. Ik zag niemand, het was
donker in de gang en m’n oogen hadd»n in de
zon gestaard, vóór ik binnen ging."
„Welk nummer droeg bet huis?”
„Daar heb ik niet op gelet.”
„Maar Walter,” sprak nu de bankier, Je zult
me toch zeker wel gelooven. als ik je zeg, dat
ik rustig in mijn kantoor zat op het oogenblit,
waai op je mij in dat huis meent gezien te
hebben”.
„Ja, steunde de kassier, terwijl hij naar z’n
omwikkeld hoofd greep, ,Jk moet u wel geloo
ven. als u dat zegt, maar ik kan toch mijn
woorden niet Intrekken. Ik zag u. ik zag o. U
kunt toch wel begrijpen, dat ik met zooveel geld
by me, geen onbekend buis zou binnen gaan. Ik
zag u en u wenkte mij, om by u te komen."
„Vermoedeiyk een handige vermomming,"
meende de rechercheur. „Een baard zooals
mynheer Manders draagt Is gemakkelyk na te
maken.”
„Als de dieven niet gevonden worden ben ik
ongelukkig en onteerd," zuchtte August Wal
ter; „men zal tenslotte gaan gelooven dat mijn
verhaal een verzinsel is, dat ik zelf.... Ik....”
,Je bent slachtoffer, geen misdadiger, Wal
ter, mam- ik erken, dat het geleden verlies een
zware slag voor mij Is."
„Is er iemand op uw kantoor, dien u er toe
in staat acht?” vroeg de rechercheur.
„Neen.” schudde de bankier.
„De schurk moet u goed kennen om uw ulter-
lijk zóó te kunnen nabootsen, dat iemand als
mynheer Walter....”
„Hy wenkte me met hetzelfde gebaar, waar
mee u het zou gedaan hebben", onderbrak de
gewonde kassier.
„We zullen den patiënt nu met rust laten;
we weten nu alles, wat hjj er zelf van weet”,
zei de politie-man.
„En ziet u kans?"
„Ik weet het niet. Het is een zonderling ge
val. Maar we zullen zien.”
August Walter bleef alleen en z’n arme ge
pijnigde hersens zochten naar de oplossing van
het raadsel, totdat hy van vermoeidheid in
slaap vieL
Twee dagen later werd hy per auto naar z’n
eigen woning gebracht en een week daarna
hernam hy «yn werkzaamheden op t kan
toor. Thuis zocht hy het bruine pak op, waar
in hy den ketting hoorde rammelen, hij wond
het papier er af en bekeek z’n portefeuille, z’n
trouwe metgezel van langt! jaren. Eensklaps
slaakte hy een kreet van verbazing. Hy keek
nog eens en nog eens. Toen stond hy op, tele
foneerde een taxi en reed in vliegende vaart
naar den heer Manders. Na enkele haastige
woorden toonde de oude kassier aan z’n pa
troon twee grijze draden van zeer bijzondere
kleur, die om een der puntige schakeltjes van
den ketting gewikkeld zaten, dicht by de plek
waar dia aan de portefeuille was vastgeeol-
deerd.
In hevige opwinding begaven belde heeren
zich naar den rechercheur, aan wien ze hun
verhaal deden.
„Ik kan het nauweiyks gelooven”, eindigde
de bankier, .jnaar ik moe’ Walter geiyk geven
als hy zegt, dat deze draden naar alle waar
schijnlijkheid afkomstig zyn van het grijze
pak dat de jonge Leeslng draagt. Het pak viel
me op. omdat het op het myne UJkt, al Is het
van grover stof. En op den dag van den dief
stal had Leeslng zich ziek gemeld. Wat dunkt
u? Ziet u hierin een aanwyzing?"
Denzelfden avond werd huiszoeking gedaan
In de kamer van den jongen beambte van het
bankiershuis Manders. Men vond geen geld,
maar wel een baard en een pruik, die onweer
legbare bewysstukken vormden. Leeslng werd
gearresteerd en bekende. In het bewuste huls
woonde een «yner medeplichtigen, die eveneens
Ingerekend werd en ten slotte kwam byna alles
van het gestolen geld terecht.
a ugust Walter liep met rustlg-geiykrnatlgen
ZX tred den weg. dien hy sinds dertig lange
x jaren lederen Maandag was gegaan. In
z’n linkerarm, tegen de borat geklemd, droeg
hy een bruine portefeuille, die met onzichtba-
ren ketting tot meerder veiligheid aan een l«e-
ren band om zyn middel was vastgeklonken.
Hy was gewend met enorme bedragen in z’n
ouwe trouwe portefeuille over straat te loopen,
en dacht er niet dan vluchtig aan, dat hy dit
maal een fortuin met zich meedroeg.
Vóór hy z’n gewone tocht naar de Natio
nale Bank ondernam, waar hy des Maandags
het voor de begonnen week benoodlgde geld
haalde, had de bankier Manders, wiens kas
sier hy was, hem in t privé-kantoor binnenge
roepen en hem eenlge chêques ter inning over
handigd.
„Oa er niet mee vandoor, Walter," zei hy
glimlachend.
„Neen, mynheer," had hy geantwoord, „Dat
zal Ik niet doen. Ik zal maar blyven waar ik
ben;-op myn leeftyd is zoo’n verhuizing wat
lastig.”
Aan de Bank gekomen, inde hy, aandachtig
kykend en zorgvuldig natellen de, de stapeltjes
bankpapier, die z’n slappe portefeuille opbol
den; hy knipte het slot dicht, voelde met ge
woontegebaar even aan ceintuur en ketting,
groette den beambte, door wiens vingers het
fortuin gegleden was en aanvaardde den te
rugweg.
Die weg leidde o.a. door een doode, rechte
straat, welke zich uitstrekte tusschen twee hui
zenrijen van naargeestige geiykvormlgheld. On
geveer In t midden van de straat gekomen,
hoorde hy hevig getik tegen de ruiten; hy keek
op In de richting vanwaar het geluld kwam en
bleet vol verbazing stokstyt staan.
Aan het raam van een der hulzen, aan z’n
rechterhand, stond de beer Manders, zyn chef,
die met de eene hand het neerhangende vi
trage- gordyn ter zyde hield, met de andere
hand nadrukkeiyk wenkte.
Het gordyn viel terug en Walter meende een
zonderling visioen te hebben gehad; zyn oude
hersens werden door duizend vragen en ge
dachten bestormd. Bevond de heer Manders
zich werkeiyk In dat huls? Wat deed hy er
dan? Kende hij iemand In deze straat? Was
hy hem, August Walter, soms gevolgd? Wilde
hy hem misschien controleeren? Ónmogelijk!
Wat wilde hy dan van hem? Hem Iets opdra
gen? Neen, neen, het was een vergissing, een
gezichtsbedrog, het was....
Weer werd het gorden opgetild en weer
wenkte Herman Mantiers z n ouden kassier
naar zich toe.
August Walter liep naar t huls, de deur werd
by z’n nadering door een onzichtbare hand
geopend, z’n arm werd gegrepen, de deur dicht
geslagen en een hard voorwerp met zóóveel
kracht tegen z’n hoofd gebonsd, dat hy bewus-
telos Ineenzonk, nog vóór zyn oogen by den
snellen overgang van het zonlicht in schemer
donker een Indruk van omgeving of personen
hadden kunnen opnemen.
Toen hy zyn oogen weer opendeed lag hy In
een kamer, die hy niet kende, in een bed. dat
het zyne niet was. Z’n hoofd was pljniyk, In
z’n leden hing loodzware vermoeidheid; hy
bleef roerloos liggen, zonder teekenen te geven
van ontwaakt-zyn en trachtte z’n gedachten te
regelen.
Plotseling veerde hy met een angstkreet om
hoog.
„De portefeuille!" hygde hy.
Waar is bet!”
Een donkere figuur rees naast hem op, een
vrouwestem suste: ..Kalm aan, mynheer! Houdt
U maar bedaard! Dat zult U later wel hooren.
als Uw hoofd genezen is."
„Maar het geld!.. drong 1
Waar is het? Het was my vx
is my ontstolen! Ik.... ik....!"
Uitgeput viel hy achterover. Hoe lang hy zoo
lag, wist by niet; de stem van z’n chef deed
hem plotseling tot vol bewustzyn komen.
„Wat is er gebeurd?” vroeg hy angstig.
„Heeft men u niet neergeslagen?”
,Jdy?" verbaasde zich Herman Manders.
„U was toch ook in dat huls! Wat deed U
daar? Waarom riep u my? Wie heeft me het
geld afgenomen? Dat moet u toch gezien heb
ben?"
„Walter, arme kerel, je droomt, je bent in
de war.”
„Neen, neen", weerde Walter opgewonden af.
„Ik zag u Immers, waarom zou ik daar anders
zjjn binnengegaan? Maar, waar ben ik nu
eigen lyk?”
„In het stadsziekenhuis, beste vriend."
„Maar bet geld? Hebt u het?”
„Helaas, neen.”
„Waar Is het?”
,Jk weet het niet.”
„Weg? Gestolen? Maar U moet het toch we
ten! U was er toch by, toen ik overvallen werd.”
Herman Manden wisselde een snellen blik
met de verpleegster. August Walter zag en In
greep dien blik en sprak: ,Jk yi niet, ik ben
volkomen by kennis. Ik weet heel goed wat Ik
zeg! Ik zag u voor pet raam staan wenken en
ging binnen: Ik werd onmiddeliyk neergesla-
•JIou
bankier;
Van dia verschietende pijnen,
dan hier, dan daar? Ze blijven
weg met één of twee van die
AKKER.UCHETS
Omonf
beoefend.
Zelden komt het voor, dat een duiker me*r
verdient dan z’n dageiyksch brood, hetgeen men,
gezien de gevaren aan het duiken verbonden,
een schande kan noemen. Toch heeft het vorige
jaar een Zweedsche matroos, Victor Berge ge
naamd. het geluk gehad een parel op te dui
ken, die hem met één slag tot een vermogend
man maakte en hem een zoet winstje opbracht
van 1400 pond sterling plus een prachtige zeil
boot. Zoowel boot als geld heeft by direct in
dienst gesteld van een dulkersondememlng.
door hemzelf geleld en in gezelschap van enkele
vrienden vertrok hy wederom naar de Stille
Zuidzee, op zoek naar andere parels. Over zyn
ervaringen heeft hy een respectabel stuk lec
tuur samengesteld, waarvan wy hieronder een
overzicht laten volgen.
Zoo trokken zy dan er op uit naar avontuur-
lyke jachten, waar de sensationeele elementen
niet ontbreken.
wy voelden ons, zoo ongeveer vertelt hy, als
de vier musketiers van de Tu. We hadden geld
en konden on» behooriyk bewegen. Wc badder
den ganschen oceaan als operatleterrem en we
waren vry als vogels In de lucht Zoo zeilden
we uit om lederen dag nieuwe avonturen te
beleven en die bleven niet uit Een ander doel
dan het vleze, weeke ding dat wy pareloester
noemen, hadden we niet. Tot zoover konden
we dus rustig en zorgeloos varen. Geen «ogen
blik hadden we besef van wat ons nog te wach
ten stond. Wc waren gelukkig en niemand deed
ons wall
van de moeiiykste vakken, voorzoorer
i noemen, i» het
dat vooral aan de Krwesl-
bllk, dat hy zyn prooi bereikt, sllpgert hy zyn
armen erom heen, plaatst zyn zuignappen en
trekt zyn prooi in de diepte. Is de prooi groot
•n sterk, dan moet hy een paar armen gebrui
ken om zich aan een steunpunt vast te klam
pen. Wie het niet gezien heeft, kan eenvoudig
niet gelooven, hoe katachtig snel en wild de
Inktvlsch op groote afstanden aanvalt
Tot overmaat van ramp heeft de Inktvlsch
nog een Inktzak. Wanneer hy zyn terugtocht
wil dekken en een nieuwen aanval voorbereidt,
dan kan hy uit zyn Inktzak een blauw-zwarte
vloeistof spuiten, die zich als een beschermende
wolk om hem heen legt. Dan kruipt hy tus
schen de rotsen, om vanuit een nieuwe plaats
zyn aanval te herhalen.
Zoowel van Inboorlingen al» van blanken
hoort men griezelverhalen over dezen dlepzee-
bewbner, maar nooit heb ik die verhalen willen
gelooven, tot den dag. dat ik zelf myn eerste
Ie» zou krijgen, wy zeilden van Noord-Oost-
Bcrneo naar de Straat van Makassar, wy be
sloten vischeleren en schildpadden te vangen,
een ware lekkerny voor zwervers op den Oce
aan. Als goed duiker bekeek ik aandachtig den
bodem van de zee, terwyi w» langzaam over de
ondiepe plaatsen naar de kust dreven en hier
en daar zag ik plaatsen, die my begonnen te
Interesseeren omdat Ik daar pareloesters ver
wachtte. De situatie was in alle opalchten gun
stig en Ro, onze inboorling, dook, om nader op
verkenning te gaan, terwyi ik de wacht hield.
Hy kwam spoedig met een kleine oester terug,
maar geen pare] wa» te zien Het scheen, dat
er heele banken jonge oesters lagen en »y be
gonnen ons op te winden over het feit, dat wy
nieuwe banken hadden gevonden. Toen ging
ik naar beneden cm me op de hoogte te stel
len. Het water was tameiyk diep en tusschen
heele ms—*s van koralen sag ik een groot gat,
waarin ik meende een groote oester to ont
dekken. Het voorwerp, dat Ik zocht overtrof al
myn verwachtingen en toen ik wilde grijpen,
voelde ik plotseling een lichte aanraking op
m’n linkerarm. Myn Instinct en myn scholing
redden my het leven. Zonder het minste ver
moeden te hebben wat er kon gebeuren, liet ik
mezelf om m’n eigen as draaien, trok myn mes
en sloeg uit volle kracht, drie of vier maal in
de richting vanwaar de aanraking moest ko
men. Het geluk was met my en Ik sneed twee
slangachtige armen af, die my hadden aange
grepen en ware dit niet geschied, dan had de
inktvlsch my in het eerstvolgende oogenbllk
omarmd en volkomen machteloos gemaakt. Ter
wijl ik rondkeek, grepen twee andere armen
my aan, leder om een been. Ik voelde een ste-,
vigen ruk en was byna omgevallen.
keerd
kind.
Wie is de hypotheekhouder? Ze vroeg het
werktulgiyk en het antwoord liet haar eigen-
hjk onverschillig. Wat kwam het er op aan?
Jack Beel, antwoordde hy. Je kent hem.
Vyftig jaar geleden maakte hij myn stallen
schoon en verzorgde myn paarden, meer hij
had het Instinct om geld te maken en hy hééft
geld gemaakt. Handige kerel! Langzaam maar
zeker is hy vooruit gekomen. Hy begon met
steenen te rijden voor het onderhoud van de
wegen. Toen kocht hy een machine om steenen
te kloppen. Later werd hy me<1 e-riarenaar van
een cementfabriek. Hy leefde als een bedelaar,
maar spaarde geld. Hoepen geld! Nu te hy een
man van duizenden Het was een bittere pil
om te slikken, maar ik heb hem geslikt. Het
moest wsl. Hy bood me aan <m me geld te
leenen en in de hoop op betere dagen heb ik
het aangenomen.
Het meisje drukte zjjn hand In wanhopig
verdriet en haar lippen trilden. Maar overi
gens beheerschte sy zich volkomen.
Nancy, lieve meld, gtng Felix voort, je
bent doodarm als ik er niet meer ben.
Ze antwoordde niet en kon de huivering, die
over haar rug Mep, niet tegenhouden.
Ik steek in schulden. Ik steek tot over de
ooren In de schulden. Het huls, de boerderij, de
inventaris, de oogst, iedere cent die se opbren
gen is voor de hypotheek. Ik weet dat het ver
was maar Ik heb het voor jou gedaan.
zoc hard om het je te leggen,
heb het in mezelf opgekropt
Ik ben dwaas geweest, erger
dan dwaas; Ik weet bet Wat hebben oude ge
le beceexeuen tegenwoordig? En ik
ben er altyd trotech op geweest. Het Is alle
maal nonsens en toch ben Ik er altyd prat op
gegaan. Dit oude huls is met zyn 300 acres
land nog niet eens geschikt voor een boer. Ik
zou er met een moderne boerderij, die net
groot genoeg was, heel wat beter aan toe zyn
geweest. Maar Ik heb me hieraan vastgeklemd!
Natuuriyk hebt u dat gedaan, vader;
daar was Immers alle reden voor.
Jy houdt ook van het huis, hé kind?
Of Ik er van houd? riep het meisje en
thousiast. Ik houd van eiken steen, van Iedere
pilaar, van ieder venster. En die rij oude boo-
men, aoo iets bestaat nergens anders op de
wereld!
Feite
ÏJ levenslange sebeele ongaechlktheld tot werken door Z 7C/) bU >en ongeval mat Z 9C/) bU verllae van een hand Z 1 fC oy verlies van een Z jT/> btj een breuk van Z Z/> bil verlies van ’n
verlies van balde annen/oeida bcanan of belde oogen r doodelyksn afloop J A een voet af -een oog f 4 A duim af wijsvinger f Me "been at armJwlA** anderen vinger
haar ouderiyk huis was te vergeiyken.
m gsen wonder! Het was opgetrokken uit
graniet, dat in den loop dar eeuwen heelemaal
met mos bedekt was en zoo was het geworden
een droom, een juweel van architectuur, een
gedicht in steen. Aan dsn voorkant bevond
zich een zuilengalerij, die de bovenverdieping
droeg. Onder bet dak van bet oude huls moes
ten zich historische tafereelen hebben afge
speeld, want meer dah eens hadden konlngen
van Engeland er onder overnacht. De lange
ry gothlsche spitsboogramen waren alom be
kend om hun schoonheid en het prachtig utt-
zicht op oude boomen met breed-ultgespreid
gebladerte, dat men er uit had. Trevanlon
Court mocht een eenvoudig landhuis geworden
zyn en niets meer dan dat..., de glorie van
een eeuwenheugende traditie kon niemand het
Of! tTTdTTdT
DU alles vloog door Nancy’s brein, terwijl ze
naast het bed zat en op den dokter wachtte.
Het was waar dat er van den ouden roem van
de familie niet veel meer over was. maar zy
was sen Trevanlon en se woonde nog altyd in
den ouden zetel van het geslacht.
Bndeiyk kwam de dokter en bet meisje aag
direct aan zyn gezicht hoe ernstig hy den toe
stand van haar vader inzag.
Wil je ons een paar minuten alleen la
ten? vroeg hy, nadat hy den patient even be
keken had.
BN> uur
Oud Heidelberg it vrooHjk!
De dwaasheid krijgt gelijk.
Want deze stad der eere
Is haar duel weer rijk!
De daptfre studiosi
Betreurden zeer hun lot,
Want, immers, voor studenten
Bestond duel-verbod.
Dit wordt nu opgeheven.
Heel Heidelberg heeft pret.
Reeds worden er de degene
Ontdaan van stof en vet.
gr mag nu dra gevochten,
Er mag geduelleerd,
wat van vèèl meer gewicht is
Dan of men goed studeert!
Mensur! en de ontroering
In Rijnsche boezems trilt.
Omdat geschonden snuiten
Bijzonder zijn gewild!
Eén flinke snee staat kranig.
Twee is natuurlijk méér.
En een gezicht völ kerven
w Is overdaad aan ièr!
Alleen maar om te bluffen
Gekerfd op wang of kin....
Er zit voor groote jongens
Iets kinder achtigs in!
MARTIN BERDEN.
(Nadruk verboden)
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiniiimHiiHin
Maar als Je meent sterk genoeg te syn^ m
verslag van het gebeurde te geven, zal
aangenaam wezen. Ik zal den recherche
In de gang wacht, binnen roepen, dan ki ny
het relaas uit Je eigen mond vernemen en
de speren van de dieven zoeken.”
Tot z’n groote verbazing vernam Augi^,
Walter, dat hy reeds meer dan vier-en-twli.
tig uui geleden in het stadsziekenhuis was g»
bracht. Men had hem gevonden, bewusteloos
en bloedend, op een smal paadje, aan de ach-
terzy van de huizenrij, die behoorde by een
enorm blok huiren, waarvan het front uit
kwam in de straat, die hy op z’n Maandagscben
tocht steeds passeerde. Het vermoeden lag voor
de hand, dat zyn aanvallers hem daarheen
hadden gedragen, maar de voetsporen op het
pad waren zoovele en zoo verward, dat men
met had kunnen uitmaken, door welke van
de rij groene deurtjes zyn bewusteloos lichaam
naar buiten was gesleept.
„Nu is het uw beurt, mijnheer Walter,”
sprak de rechercheur. die deze inlichtingen
had gegeven. „Vertel ons nu zoo uitvoerig mi'
geiyk wat u is overkomen."
liep
door