De Geluksvogels
I
Was dat een bof
Pietje en zijn poesje
VIEZE BEESTEN
Van Alles Wat
1
VERDRIET!
Leeswijzer
ZIJN EEREWOORD gegeven
I
Uit Sprookjesland
De B. L. N. S
Kopletter veranderen
Woordkeer
Oplossing: Woordkeer
-
Oplossing: Kopletter veranderen
Wei het
l
n
Herman J. Hagemape,
stoppen.
„Dat arme
om
I.
Wiebe
Buis huls muls kuisch.
BEP.
Mast last gast vast.
Haar gaar naar paar raar.
Trap part
U
Ja!
J
pakten
HEE.
HET UURTJE VOOR ONZE JEUGD
de
en
Kakker*
Ukkew
k
k
d
1
Wat heb Hf daar voor een pakket
op je rug? Ga fe tornt kampeer en of
zooiett?
Neen, ga maar eens mee, dan zal fe
het wel zien.
Als tweetal ziet ge mU vaak, zoowel bij
dans, muziek als zang. Leest ge mij anders
om, dan ben ik niet jong meer. -
OU vindt mij in elk bovenhuis, echter
word ik een gedeelte van iets wanneer ge
mij andersom leest.
Met een B ben Ik lang en rond,
Met een H waar men onderdak vond.
Met een M een beestje heel klein.
Met een K en Ch ben ik rein.
ii
u
iz
d
t
J
op
Ze
B.d4< Jc
1
<1
V
D
d
o
P
d
k
tl
zi
li
Ol
n
«1
d
B
o
V
d
tl
d
e
g
1
1
i
1
i
1
I
i
i
c
o
U
n
d
d
B
Je
viel
dat
al
Met een letter W
Oeef ik voedsel aan de koelen;
Met de letter H dien ik evenzoo aan dé
schapen.
Gom dom som kom oom
hom mom Tom.
Want je poesje acht het plagen,
als jij ‘t altijd maar wilt dragen
en ’t te weinig loopen laat....
Heusch... klein katje kijkt al kwaad!
Met de letter H
Groei ik op het hoofd, dus....
Zet ge in plaats van die letter een G,
Dan ben ik niet rauw, maar....
Met de letter N
Ben ik minder pleirierig, dus.
Gebruikt ge de letter P 1
Dan ben ik twee, dus.
Maar met de letter R
Vind ik mijzelf zeer vreemd, dus....
..nrnmiiimfflnmmmmunwwmiimimiimillliHiiiiimiimilffllfflimHimiWIlinmiHIIWIIIMIIIIMIIIillMniHllllimillHIIHIlllllliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Poet heeft vier fluweelen voetjes,
daarop gaat zij o zoo zoetjes,
vrij en vroolijk alt 1 maar kan,
laat haar lot dut kleine man!
een
trok
minachting
aan,
hU
’t Beestje heeft beweging noodig,
daarom is het overbodig,
dat jij X diertje immer draagt,
en je koddig katje plaaft.
Ik ben een lange, dunne reep en men
vindt mij vaak bU een timmerman; keert
men mij om. dan druk ik een zekere hoe
veelheid uit.
Pietje, jij mag poet niet plagen,
door het diertje maar te dragen,
in je armpjes altijd-door.
Dat vindt poes niet prettig hoor!
Op een groote, vierkante tafel, die in de
kale voorserre stond, zat, een en al ellende
en droefheid, een witte poedel. Zijn kopje
hing moedeloos links, naar omlaag. De
zwarte kraaloogen stonden zóó droevig!!
Een donkerrood stukje hing slap langs zijn
nekje. Telkens weer liep een koude rilling
over zUn rugje, zoodat hij er eventjes van
schokte.
Och, hoe konden die domme menschen
toch ook de deur op een kier laten staan!
Snapten ze dan niet dat *t tochtte en dat
hU hier zat kou te vatten? Anders waren
ze zoo bezorgd voor hem, maar nü, met de
„vérhulzerU”, was Dokky te veel.
Niemand keek naar hem om, zelfs Mina
niet, die zooveel van ’m hield.
Brrrrrr.... hij klappertandde! Ja! ze
pakten Mies uit, behalve zUn mandje. Dat
had geen haast. Hè, lag-ie er maar in, lek
ker warm, onder X dekentje! Maar neen,
hoor! Een sterke wind! De deur vlóóg wa
genwijd open! En een stroom van koude
lucht blies hem bUna van de tafel. De bui
tendeur werd weer dichtgemaakt, maar de
kamerdeur bleef open! Nóg meer tocht!
HU rilde over al zUn leden. Twee dikke tra
nen drupten Op zUn krullend velletje, van
de kou.
Zie je wel wat een prachtig val
scherm het is. Zonder dat valscherm
wat ik nu te pletter gevallen en nu
hang ik veilig aan een tak.
Zie je daar héél in de hoogte dat
topje van dien boom? Daar ga ik van
afspringen met de parachute, die ik
op mijn rug heb en die ik zelf heb
gemaakt.
HU kreeg dorst. Drie keer blafte-n-ie
schel, met zUn eigenwUs, hoog blafje. Maar
een holle stilte was het antwoord. Toen
sprong-ie vlug van de tafel, liep de kamer
uit en de gang in. De huisdeur werd weer
geopend. Vlug sprong-ie naar buiten. Daar
kwam Mina aan, zwaar hUgend, een groo
te kist helpend dragen. Zou zij hem troos
ten?.... HU sprong op haar af en krab
belde jankend tegen haar op. „Jij, lastige
hond, moet je me óók nog in den weg loo
pen? Ga naar binnen! Vlug!” en ze wilde
hem schoppen. Dokky sprong bang opzij,
angstig piepend. HU wist niet hoe ie het
had. Met hangenden staart liep ie weer te
rug naar zUn plaatsje op de tafel. Waar ie
met een hangend kopje en hééle droevige
oogjes weer zat te bibberen. „Hè!
ze zijn mandje toch maar uit!”
Lieve tijd! Zwarte Piet waagt den
sprong werkelijk, maar zijn klein
valtchermpje zal hem niet veel hel
pen. Dat kost hem minstens een
paar armen of beenen.
t-v zUn geen vieze beesten." Dat was de
Py stelregel van Henk. Maar zijn zusjes
waren het er niet altUd mee eens. Ook
dezen morgen niet, toen Toos met den uit
roep: „Ajakkes wat een vies beest” een
paar poppenjurkjes, die zU aan het opber
gen was, op den grond liet vallen.
Het „vieze-beest”,
oorworm (Fig. 1)
zich van de
van Toos niet veel
maar maakte dat
wegkwam om zich in "n
donker hoekje te ver-
X Was Donderdagavond!....
Els kon wel dansen en zingen.... Wat
was ze blU, toen Vader de deur achter hen
dichttrok en ze gezellig gearmd den don
keren singel opstapten, om te gaan genie
ten van haar lievelingsopera
ren. Dat was waar ook,
hadden ze heelemaal vergeten, waar
mee bezig waren. Vlug gingen ze weer aan
den gang en net toen moeder voor X eten
riep, waren de kasten in weerwil van oor
wormen, kakkerlakken en biddende roof-
sprinkhanen, opgeruimd.
Op een schip ben ik met de letter M;
haast niet te tillen met de letter L. Op een
feest word ik genoodigd met G
En „zeker” kom ik er met de letter V.
zorgen. Om te beginnen zorgen ze, dat de
eieren op een veilig plekje gelegd worden.
Onder een steen of onder een stuk hout.
(Fig. 2). Vindt de moeder de plek bU.nader
inziens minder geschikt, dan pakt Ze de
eieren één voor één met haar monddeelen
op en brengt ze op een nieuwe plek. De
jonge dieren hebben net als de jonge vo
geltjes een eitand, waarmee ze de eieren
stuk maken. Maar nadat de jongen uitge
komen zUn, houdt de zorg van de moeder
nog niet op: ze kruipt om de diertjes heen
en steekt bU elk dreigend gevaar haar ach-
terUjfstangen omhoog. Gewoonlijk gebruikt
de oorworm de tangen voor een meer vre
delievend doel, namelUk om de groote vlie
zige achtervleugels onder de dekschilden te
bergen. De kleur van de jonge dieren is
veel lichter, dan die van de ouden.”
„Hebben de oorwormen ook familie?”
vroeg Toos.
„Zeker, de kakkerlakken zUn hun neefjes
en nichtjes. En ais je nu van „vieze” bees
ten praal, dan kan ik je wel zeggen, dat de
kakkerlakken dien naam eerder verdienen.
Die dieren zitten overal, waar menschen zUn.
Vooral de Dultsche (Fig. 3) zUn algemeen.
De behaarde
pooten, de be
weeglijke
sprieten, alles
maakt ’n grie-
zeligen indruk,
hetzelfde
griezelige, wat
je ook bU mui
zen hebt.
Bovendien zUn de bakkerlakken echte al-
leseters, die in keuken- en provisiekast hun
buikje vol komen eten. Pas tegen den avond
komen ze te voorschijn. Hun eieren leggen
ze in reistaschjesvorm (Fig. 3). Een heel
eigenaardig beest, dat met de oorwormen
verwant is, is de z.g. „biddende" roofsprink-
haan (Fig. 4). Die schUnbaar smeekend op
geheven pootjes hebben het dier den naam
gegeven. In werkelUkheid zUn die pootjes
een paar gevaarhjke tangen, die alles, wat
er tusschen komt, vermorzelen. Wee den
kever of vlinder, die het ongeluk heeft bin
nen het gezicht van den roofsprinkhaan te
komen. De gewone biddende roofsprink-
haan, die in Zuid-Europa thuis hoort, wordt
vUf tot zeven c.M. lang. Maar in de Tropen
schUnen soorten voor te komen, die zelfs
vogeltjes en hagedissen
Met G ben ik een plaksel,
Met D in tegenstelling knap.
Met 8 hoor ik bU studie,
Met K zoolets als nap.
Met O ben ik familie,
Met H iets uit de visch.
Met M een woord voor masker.
Met T een meisje? Mis!
„Zijn jullie
al haast
klaar?” het
moeders stem
zich hier hoo-
door het praten
ze
Inmiddels was het vrij laat geworden en
nog steeds was de oude man niet van de
jacht teruggekeerd. Als Wiebe ongerust
heid toonde, moedigde z’n vrouw hem aan
en zei:
„Fulko Is toch bij hem? Wees dan maar
gerust!”
Samen spraken ze over den Hollander en
zUn opgewonden verhaal, toen opeens de
deur werd openge worpen en de jachthond
op Wlebe afsprong. Fulko volgde schoor
voetend, bleef met gebogen hoofd bU de ta
fel staan en draaide zenuwachtig z’n klets
natte hoofddeksel tusschen de vingers.
Wlebe schrok! HU voelde, dat er wat ge
beurd was, sprong op Fulko toe en
schreeuwde heesch:
„Waar is nüjn vader? Wat is er gebeurd?”
Fulko antwoordde niet, maar maakte *n
hoofdbeweging naar de deur, waardoor
vier mannen, een baar van zware takken
torschend, binnentraden. Op de baar lag,
bedekt met een ouden doek, het ontzielde
lichaam van den ouden jager, Wiebe’s va
der.
Zwijgend zetten de mannen de baar
neer, zwUgend verlieten ze de woning. Stom
van smart wankelde Wlebe naar de baar,
trok den doek weg en keek naar het met
een Mjkkleur overtrokken gezicht van zUn
ouden vader. Een hoofdwonde, waaruit
traag nog wat bloed sUpelde, had de doods
oorzaak moéten zUn. Wlebe nam de Us-
koude handen Van zUn vader in de zUne
en terwUl zUn vrouw hem bU de schouders
vasthield, drukte hU in ontzettend verdriet
een kus op de gerimpelde handen. Jamme
rend kreet hU: „Vader, lieve vader, waar
om, waarom liet ik U alléén gaan, waar
om
Dan ineens vliegt hU op Fulko af.
„Vertel op, wat is er gebeurd! Zeg het,
ofen dreigend schudt hU Fulko heen
en weer. En stamelend brengt deze X ver
haal van den Hollander, dat wU reèds
kennen.
„En JU liet dat gebeuren? JU, een West-
Fries? Maar wacht, ik zal den dood van
ndjn armen vader wreken! Ik zal doen, wat
JU niet kon of wou. Ga weg, ga weg.”
Wat een moeite zUn vrouw ook
Wlebe te kalmeeren, het hielp alleihaal
niet. Stampvoetend van woede liep hU de
kamer op en neer.
Dan, vlak bU de baar, bUjft hU staan en
valt in een somber gepeins. HU wordt lUk-
bleek, knielt bU de baar neer en legt den
mond tegen het oor van zUn vader. Zach
ter dan, snikkend, zegt hU: „Vader, lieve
vader, uw moordenaar is in mUn huis, maar
ik kan, ik mag U niet wreken. Ik gaf mijn
eerewoord en U wilt toch niet, dat een
West-Fries zUn woord breekt? Vader, va
der, arme man
Knip een reep stevig
papier van 12 cM. lang
en 3 cM. breed. Bekijk
nu de teekening eens
goed. Het zwart, dat je
ziet is een lint, dat door
het papier heen gevloch
ten is. Overal waar het
zwart ophoudt en weer
begint is dus een knip
in het papier gegeven.
Het beste is om eerst
den bladwijzer te cal-
queeren en hem dan
dubbel te vouwen. Je
precies op X midden dub
bel te vouwen. Je kunt
dan heel gemakkeUjk
langs de gecalqueerde
Ujntjes de knipjes ge
ven. Dus goed oppassen
maar, dat je niet te ver
knipt. De grijze drie
hoekjes op den bladwU-
zer kun je mooi kleu
ren, of als je veel van
plakken houdt, knip je
ze van gekleurd papier
en plakt ze daarna op.
De einden van het lint
rafel je uit-
■rpls stootte haar Moeder aan, terwUl ze
Pv op een advertentie in de krant wees:
,KUk eens Moeder, weet U, dat ze „La
Bohème” geven in de Vereeniging?”
„Ja, beste kind, ik weet het, misschien
gaan vader, Max en ik er naar toe, a.
Donderdag,” was het antwoord. Els keek
haar Moeder smeekend aan, zou ze dan
niet begrijpen wat ze bedoelde? Maar Moe
der was weer verdiept in haar naaiwerk
Hoe zou ze dat nu eens inpikken om af
te bedelen, mee te mogen naar hair lieve
lingsopera, waar ze zooveel van gehoord
had en die ze nog nooit gezien had. Ze
was trouwens nog nooit naar een opera ge
weest. Max, haar broer, wel; die was vier
jaar ouder dan zU- Ze had wel dikwUls de
muziek door de radio gehoord en kende
haar bUna van buiten. Ze dweepte met
opera’s, maar vooral met deze
Het was Dinsdagavond en Els en Max
zaten in de studeerkamer. „Zeg, Max, vraag
JU eens, of ik niet mee zou mogen, Don
derdag, dan zou ik mUn nieuwe avondjurk
inwUden; het is juist een mooie gelegen
heid ervoor,” vroeg Els aan haar broer. HU
keek haar vragend aan. „Is dit alleen de
reden?” vroeg hU lachend. „Nou ja, ik zou
zoo dólgraag willen, toe, doe je het? dan
ben je een schat en zal ik niet zoo gauw
meer boos worden, als je me plaagt,” vleide
Els. „Durf je het zelf niet te vragen?” vroeg
Max. ,4awel, maar niet erg goed, zie je, ik
ben zoo bang dat het niet mag,” antwoord
de Els.
,,Ik zal het gaan vragen,” zei Max en
stond op om naar beneden te gaan.
„Vader en Moeder zUn juist allebei thuis.
Je moet het niet zoo vlug doen, hoor, een
beetje zagen, je snapt wel,” zei Els, „en als
het niet mag, moet je één keer kloppen
en anders drie keer, voor je deze kamer
weer in komt. O, ik ben zoo bang, dat het
niet mag!”
,Jk zou niet weten, waarom niet; je
bent toch al zestien, oud genoeg, ik zal wel
zeuren en zaniken tot het mag,” zei Mav
en weg was hU!
Els stopte eerst haar ooren dicht, bang
dat ze vader’s stem „neen” zou hooren bul
deren. Maar niets daarvan. Na eenige mi
nuten hoorde ze de deur beneden diclrt-
gaan, Max de trap op hollen en één venU-
nige bons op de deur! De twee andere ble
ven weg!
„O! mag het niet?” riep Els half huilend,
terwijl ze op de deur toeliep. Ze maakte
haar open en zag Max met een glunderend
gezicht staan.
„O! wat jammer, wat vervelend! Hoe kün
jU nog zoo lachen?!” Ze wilde naar haar
slaapkamer rennen, maar Max pakte haar
bU haar arm en bonsde met haar hand
nog twee keer op de deur.
JOt was nog niet klaar,” zei hU, JU ook
met je haast!"
„Heusch? Echt?” vroeg Els met een stra
lend gezicht. „O, Max, dank je wel!” Ze
viel hem om zUn hals en rommelde met
haar handen zUn donkere krullen door el
kaar, terwUl ze zei: ,Jdaar je bent een ras
echte plaag!”
,4ieg dkt maar tegen jeself,” zei Max,
zUn haardos naar achter strijkend.
Den volgenden morgen, al vroeg, liet
Wlebe den Hollander weggaan. Toen deze
dankwoorden wilde spreken, legde
hem het zwUgen op en zei alleen:
,JU, JU bent een moordenaar! De moor
denaar van mijn vader! Maar een West-
Fries breekt zUn eerewoord niet. Ga....!”
FRED VAN DER HART.
Tirat Ik jullie ga vertellen is gebeurd in
YV den tUd, dat de Hollanders en de
West-Friezen bUna voortdurend in
oorlog met elkaar leefden en onverzoen-
Ujke rijanden waren.
Langs een eenzamen bopchweg stond de
woning van Wlebe Boenders, een stevigen
West-Fries van ongeveer dertig jaar. Aan
een blank geschuurde houten tafel gezeten,
was hU bezig met het schoonmaken van
zUn dubbelloops jachtgeweer, want Wlebe
was een hartstochteUjk jager. De storm
joeg over het eenvoudige rieten dak en de
regen kletste tegen de gebarsten ruiten. De
vrouw van Wlebe was bezig met het berei
den van het avondeten en een klein kind
lag in een houten schommelwieg luidkeels
te schreeuwen. Angstig luisterend naar den
wild-gierenden najaarsstorm bracht de
vrouw van tUd tot tUd met haar voet de
wieg in beweging en dan was de kleine weer
enkele oogenbllkken stil.
Wlebe, zoowel als z’n vrouw, maakten
zich bezorgd over hun ouden vader, die bU
al dat hondenweer nog niet van de jacht
was teruggekeerd. Maar dan dachten ze
eraan, dat .Fulko, hun vertrouwde knecht,
mee was gegaan en die gedachte hief hun
bezorgdheid voor het grootste deel op.
Plotseling schrokken beiden op door het
luide geblaf van den waakhond voor de
woning. Een harde windstoot deed het dak
kraken en de woning in zUn gebinten
schudden. Alleen voor een vreemde sloeg
de hond zoo aan.
„Wlebe, hoor je den hond te keer gaan?
Kom, ga eens zien, wat er gebeurt!”
De vrouw zei dit op mln of meer beve
lenden toon, maar nog voordat Wlebe tUd
had, op te staan en z"n geweer weg te han
gen, ging de deur open en een jongeman,
enkele jaren jonger dan Wlebe, stond In de
deuropening. ZUn kleeren waren doornat,
hier en daar gescheurd en zUn zwarte ha
ren hingen verwilderd over zUn voorhoofd.
Aan zUn hand kleefde bloed!
Medehjdend sprong de jonge vrouw
den vreemdeling hulp te bieden,
deed hem op ’n lagen stoel neerzitten en
niet lang duurde het of de Hollander (aan
zUn tongval was z’n afkomst gemakkelijk
te raden) begon op zachten toon zUn lót-
gevallen te vertellen.
,Jk was midden in het bosch,” zoo begon
hU zUn verhaal, „toen het donker begon te
worden en de storm opstak. Om mU vlug
in veiligheid te brengen, sloeg ik een zU-
weg in, maar een groote jachthond hield
mU staande én belette mU een stap verder
te gaan.”
Hier toonde de vreemde jonge man
verschillende scheuren in zUn jas
broekspUpen.
„De hond,” ging hU verder, „blafte luid
en weldra kwam een West-Fries, zeker de
baas, op mU af en verweet mU, dat ik mU
in het jachtgebied van een ander ophield.
Ik trachtte mU te verontschuldigen, maar
het mocht niet baten. Hoe meer ik mU
trachtte te verontschuldigen, hoe meer de
West-Fries zich opwond en tenslotte wilde
hU mU te Ujf gaan. Uit zelfverdediging heb
ik geslagen en hem....”
Toen zweeg de vreemde, bedekte zUn ge
laat en begon te snikken. Wiebe zag z’n
vrouw aan, zag haar rtedelUdende trekken
en sprak den Hollander troostend toe.
.Kalmeer, beste man, je handelde im
mers uit noodweer? Al zUt ge niet een van
de onzen, ik zal je beschermen. Rust hier
uit, tot morgen vroeg. Dan breng ik je bui
ten het bereik van hen, die zeker, als ze de
misdaad ontdekken mochten, je niet on
gemoeid zouden laten gaan.”
Dankbaar richtte de Hollander zich op en
geen woorden kunnende vinden om zUn
erkenteUjkheid te toonen, drukte hU Wlebe
en de vrouw de handen.
Nadat de vreemde gast het brood, dat de
vrouw voor hem had neergezet, genuttigd
hid, wees Wlebe hem een kleine kamer,
waar hU rijn vermoeide lichaam tot den
r^p den singel stond een groot huis leeg.
De verhulslul waren nu druk aan X
binnendragen. Eenige groote men
schen en kinderen, die er nu in kwamen
wonen, liepen heen en weer.
aanvallen. Voor
zulke soorten
moet een
mensch ook
oppassen,
want ze laten
niet gauw los.”
beest,” zei Henk spottend,
„wat moet het zich verongelukt voelen!” En
nog wel een oorworm, een van de interes-
deed, santste dieren, die er zUn.”
„Hoe dat zoo?” Er klonk belangstelling in
de stem van Toos en ze keek nog eer^ op
den grond of het interessante, „vieze”-
beest nog te zien was. Maar hU was er na
tuurlijk al lang van door.
„Vertel dan eens waarom zoo’n oorworm
een interessant beest is?” vroeg Toos, „dan
kom ik even ritten uitrusten.”
Henk, die een boekenkast aan het oprui
men was, liet zUn werk ook een oogenblikdn
den steek en begon:
„De oor
wormen
Kruipen
niet in
ooren,”
Toos in,
weten we
lang.”
„Niet zoo
ongeduldig,” antwoordde Henk.
,Jk wou je vertellen, dat de oorwormen de
insecten zUn, die het best voor hun jongen