De Geluksvogels 5 ZIJN EEREWOORD GEGEVEN Pietje en zijn poesje Was dat VIEZE BEESTEN Van Alles Wat VERDRIET! Leeswijzer s >5 f /’Ij t ’I 7 De B. L. N. S C Woordkeer Oplossing: Kopletter veranderen Wel hel. i Kopletter veranderen I r t Oplossing: Woordkeer Trap part Lat taL Uit Sprookjesland a I llllllllllllll iiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiniiiiiifin mu IIIHIIIIIffilll e- hoort e Herman J. Hayemape. a- et stoppen. Si schip ben ik met de letter M; 60 Wlebe i vogeltjes en T.,/ Buis huis muis kuisch. BEP. Mast last gast vast. Haar gaar naar paar raar. Ja! i. pakten V) 50 t t t t L. de en op Ze eerst cal- Gtf vindt mij in elk bovenhuis, echter word ik een gedeelte van iets wanneer ge mij andersom leest. Als tweetal ziet ge mij vaak, zoowel bij dans, muziek als zang. Leest ge mij anders om. dan ben ik niet jong meer. H. re er et en e- H. «a in. mi de -8 50 80a ve et Je viel dat al Want je poesje acht het plagen, als jij 't altijd maar wilt dragen en *t te weinig loopen laat Heusch.... Klein katje kijkt al kwaad! Zie je daar héél in de hoogte dat topje van dien boom? Daar ga ik van afspringen met de parachute, die ik op mijn rug heb en die ik zelf heb gemaakt. d.' ds 5- m Voor soorten een i ook lAkk<«, Met de letter H Groei ik op het hoofd, dus Zet ge in plaats van die letter een G. Dan ben ik niet rauw, maar.... Met de letter N Ben ik minder pleizierig, dus Gebruikt ge de letter P Dan ben ik twee, dus. Maar met de letter R Vind ik mijzelf zeer vreemd, dus.... <a ag os :d, Bd n-kk*** Gom dom som kom oom hom mom Tom. - t>- le m 3- et )t. 10 1- Met een B ben ik lang en rond. Met een H waar men onderdak vond. Met een M een beestje heel klein. Met een K en Ch ben ik rein. Met G ben ik een plaksel. Met D in tegenstelling knap. Met S hoor ik bij studie, Met K zoolets als nap. Met O ben ik familie, Met H iets uit de visch. Met M een woord voor masker. Met T een meisje? Mis! een trok minachting aan, hij •f Beestje heeft beweging noodig, daarom is het overbodig, dat jij ’t diertje immer draagt, en je koddig katje plaagt. Lieve tijd! Zwarte Piet waagt den sprong werkelijk, maar zijn klein valschermpje zal hem niet veel hel pen. Dat kost hem minstens een paar armen of beenen. t Was Donderdagavond!.... Els kon wel dansen en zingenWat was ie blij, toen Vader de deur achter hen dichttrok en ze gezellig gearmd den don keren singel opstapten, om te gaan genie ten van haAr lievelingsopera! Ik ben een lange, dunne reep en men vindt mij vaak bij een timmerman; keert men mij om. dan druk Ik een zekere hoe veelheid uit. ren. Dat was waar ook, hadden ze heelemaal vergeten, waar mee bezig waren. Vlug gingen ze weer aan den gang en net toen moeder voor *t eten riep, waren de kasten in weerwil van oor wormen, kakkerlakken en biddende roof- sprinkhanen, opgeruimd. Wat heb jij daar voor een pakket op je rug? Ga je soms kampeeren of zooiets? Neen, ga maar eens mee, dan zal je het wel zien. Poes heeft vier fluweelen voetjes, daarop gaat zij o zoo zoetjes,l vrij en vroolijk als ’t maar kan, laat haar los dus kleine man! Zie je wel wat een prachtig val scherm het is. Zonder dat valscherm was ik nu te pletter gevallen en m hang ik veilig aan een tak. I HIJ kreeg dorst Drie keer blafte-n-ie schel, met zijn eigenwijs, hoog blafje. Maar een holle stilte was het antwoord. Toen sprong-ie vlug van de tafel, liep de kamer uit en de gang in. De huisdeur werd weer geopend. Vlug sprong-le naar bulten. Daar kwam Mina aan, zwaar hijgend, een groo ts kist helpend dragen. Zou zij hem troos ten?.... Hij sprong op haar af en krab belde jankend tegen haar op. „Jij. lastige hond, moet je me óók nog in den weg loo pen? Ga naar binnen! Vlug!” en ze wilde hem schoppen. Dokky sprong bang opzij, angstig piepend. Hij wist niet hoe ie het had. Met hangenden staart liep ie weer te rug naar zijn plaatsje op de tafel. Waar le met een hangend kopje en hééle droevige oogjes weer zat te bibberen. „Hè! ze zijn mandje toch maar uit!" i '''J Pietje. jij mag poes niet plagen, door het diertje maar te dragen, in 'te armpjes altijd-doge^f. Dat^, vindt poes niet:'pre „Zijn jullie al haast klaar?" liet moeders stem zich hier hoo- door het praten ze z^p den singel stond een groot huls leeg. De verhuislui waren nu druk aan t binnendragen. Eenlge groote men schen en kinderen, die er nu in kwamen wonen, Hepen heen en weer. Fulko antwoordde niet, maar maakte *n hoofdbeweging naar de deur, waardoor vier mannen, een baar van zware takken torschend, binnèntraden. Op de baar lag, bedekt met een ouden doek, het ontzielde lichaam van den ouden jager, Wiebe’s va der. Zwijgend zetten de mannen de baar neer, zwijgend verlieten ze de woning. Stom van smart wankelde Wlebe naar de baar, trok den doek weg en keek naar het met een lijkkleur overtrokken gezicht van zijn ouden vader. Een hoofdwonde, waaruit traag nog wat bloed sijpelde, had de doods oorzaak moeten zijn. Wlebe nam de ijs koude handen van zijn vader In de zijne en terwijl zijn vrouw hem bij de schouders vasthield, drukte hij in ontzettend verdriet een kus op de gerimpelde handen. Jamme rend kreet hij: „Vader, lieve vader, waar om, waarom liet ik U alleen gaan, waar om....?” Dan Ineens vliegt hij op Fulko af. „Vertel op, wat is er gebeurd! Zeg het, of....” en dreigend schudt hij Fulko heen en weer. En stamelend brengt deze ’t ver haal van den Hollander, dat wij reeds kennen. „En Jij liet dat gebeuren? Jij, een West- Frles? Maar wacht, ik zal den dood van mijn armen vader wreken! Ik zal doen, wat jij niet kon of wou. Ga weg, ga weg.” Wat een moeite zijn vrouw ook deed, Wlebe te kalmeeren, het hielp allemaal niet. Stampvoetend van woede liep hij de kamer op en neer. Dan, vlak bij de (>aar, blijft hij staan en valt in een somber gepeins. Hij wordt lijk bleek, knielt bij de baar neer en legt den mond tegen het oor van zijn vader. Zach ter dan, snikkend, zegt hij: „Vader, lieve vader, uw moordenaar is in mijn huls, maar ik kan, ik mag U niet wreken. Ik gaf mijn eerewoord en U wilt toch niet, dat een West-Frles zijn woord breekt? Vader, va der, arme man. Op een groote, vierkante tafel, die in de :ale voorserre stond, zat, een en al ellende ■n droefheid, een witte poedel. Zijn kopje ling moedeloos links naar omlaag. De warte kraaloogen stonden zóó droevig!! Ben donkerrood stukje hing slap langs zijn lekje. Telkens weer liep een koude rilling >ver zijn rugje, zoodat hij er eventjes van ichokte. Och, hoe konden die domme menschen och ook de deur op een kier laten.staan! Jnapten ze dan niet dat *t tochtte en dat ilj hier zat kou tf vatten? Anders waren ie zoo bezorgd voor hem, maar nü, met de .verhulzerij”, was Dokky te veel. Niemand keek naar hem om, zelfs Mina liet, die zooveel van ’m hield. Brrrrrr- bij klappertandde! lakten alles uit, behalve zijn mandje. Dat tiad geen haast. Hè, lag-le er maar in, lek ker warm, onder t dekentje! Maar neen, hoor! Een sterke wind! De deur vlóóg wa genwijd open! En een stroom van koude lucht blies hem bijna van de tafel. De bui tendeur werd weer dichtgemaakt, maar de kamerdeur bleef open! Nóg meer tocht! Hij rilde over al zijn leden. Twee dikke tra nen drupten op zijn krullend velletje, van de kou. HET UURTJE VOOR OWE JEU«D èiuiiiiiiiuiMiiiiiiuiiiiiiWNHitidiiiiiuiimffliiiiiiHimimffliHiiiiiiiiiiiimiifiimiiiHiiiimMiHiiimimiBMiiiHMiiHuiifflffliMiiiiiiiiiiii^ Op een haast niet te tillen met de letter L. Op een feest word ik genoodigd met G En „zeker” kom ik er met de letter V. TTr*t ik jullie ga vertellen is gebeurd in yy den tijd, dat de Hollanders en de West-Friezen bijna voortdurend in oorlog met elkaar leefden en onverzoen- Ujke vijanden waren. Langs een eenzamen boschweg stond de woning van Wlebe Boenders, een stevigen West-Fries van ongeveer dertig jaar. Aan een blank geschuurde houten tafel gezeten, was hij bezig met het schoonmaken van zijn dubbelloops jachtgeweer, want Wlebe was een hartstochtelijk jager. De storm joeg over het eenvoudige rieten dak en de regen kletste tegen de gebarsten ruiten. De vrouw van Wiebe was bezig met het berel- den van het avondeten en een klein kind I lag in een houten schommelwieg luidkeels I te schreeuwen. Angstig luisterend naar den j wild-gierenden najaarsstorm bracht de j vrouw van tijd tot tijd met haar voet de wieg in beweging en dan was de kleine weer I enkele oogenblikken stiL j Wlebe, zoowel als z’n vrouw, maakten 1 zich bezorgd over hun ouden vader, die bij al dat hondenweer nog niet van de jacht was teruggekeerd. Maar dan dachten ze eraan, dat Fulko, hun vertrouwde knecht, i mee was gegaan en die gedachte hief hun bezorgdheid voor het grootste deel op. Plotseling schrokken beiden op door het I luide geblaf van den waakhond voor de woning. Een harde windstoot deed het dak kraken en de woning in zijn gebinten schudden. Alleen voor een vreemde sloeg de hond zoo aan. „Wlebe, hoor je den hond te keer gaan? Kom, ga eens zien, wat er gebeurt!” De vrouw zei dit op mln of meer beve lenden toon, maar nog voordat Wlebe tijd had, op te staan en z’n geweer weg te han- gen, ging de deur open en een jongeman, enkele jaren jonger dan Wlebe, stond In de deuropening. Zijn kleeren waren doornat, hier en daar gescheurd en zijn zwarte ha ren hingen verwilderd over zijn voorhoofd. Aan zijn hand kleefde bloed! Medelijdend sprong de jonge vrouw om den vreemdeling hulp te bieden, deed hem op ’n lagen stoel neerzitten en niet lang duurde het of de Hollander (aan zijn tongval was z’n afkomst gemakkelijk te raden) begon op zachten toon zijn lot gevallen te vertellen. ,Jk was midden in het bosch,” zoo begon hij zijn verhaal, „toen het donker begon te worden en de storm opstak. Om mij vlug In veiligheid te brengen, sloeg ik een zij weg in, maar een groote jachthond hield mij staande en belette mij een stap verder te gaan.” Hier toonde de vreemde jonge man verschillende scheuren in zijn jas broekspijpen. „De hond,” ging hij verder, „blafte luid en weldra kwam een West-Frles, zeker de baas, op mij af en verweet mij, dat Ik mij in het jachtgebied van een ander ophield. Ik trachtte mij te verontschuldigen, maar het mocht rjjet baten. Hoe meer Ik mij trachtte te verontschuldigen, hoe meer de West-Frles zich opwond en tenslotte wilde hij mij te lijf gaan. Uit zelfverdediging heb ik geslagen en hem. Toen zweeg de vreemde, bedekte zijn ge laat en begon te snikken. Wlebe zag z’n vrouw aan, zag haar medelijdende trekken en sprak den Hollander troostend toe. „Kalmeer, beste man, je handelde im mers uit noodweer? Al zijt ge niet een van de onzen, Ik zal je beschermen. Rust hier uit, tot morgen vroeg. Dan breng ik je bui ten het bereik van hen, die zeker, als ze de misdaad ontdekken mochten, je niet on gemoeid zouden laten gaan.” Dankbaar richtte de Hollander zich op en geen woorden kunnende vinden om zijn erkentelijkheid te toonen, drukte hij Wlebe TT'1* stootte haar Moeder aan, terwijl ze op een advertentie In de krant wees: „Kijk eens Moeder, weet U, dat ze „La Bohème” geven In de Vereenlging?” „Ja, beste kind, Ik weet het, misschien gaan vader, Max en ik er naar toe, a. s. Donderdag,” was het antwoord. Els keek haar Moeder smeekend aan, zou ze dan niet begrijpen wat ze bedoelde? Maar Moe der was weer verdiept In haar naaiwerk Hoe zou ze dat nu eens inpikken om af te bedelen, mee te mogen naar hAAr lieve lingsopera, waar ze zooveel van gehoord had en die ze nog nooit gezien had. Ze was trouwens nog nooit naar een opera ge weest. Max, haar broer, wel; die was vier jaar ouder dan zij. Ze had wel dikwijls de muziek door de radio gehoord en kende haar bijna van buiten. Ze dweepte met opera's, maar vooral met deze Het was Dinsdagavond en Els en Max zaten in de studeerkamer. „Zeg, Max, vraag jij eens, of ik niet mee zou mogen, Don derdag, dan zou ik mijn nieuwe avondjurk Inwijden; het is juist een mooie gelegen heid ervoor,” vroeg Els aan haar broer. Hij keek haar vragend aan. „Is dat alleen de reden?” vroeg hij lachend. „Nou Ja, ik zou zoo dólgraag willen, toe, doe Je het? dan ben je een schat en zal ik niet zoo gauw meer boos worden, als je me plaagt,” vleide Els. „Durf je het zelf niet te vragen?” vroeg Max. .Jawel, maar niet erg goed, zie Je, ik ben zoo bang dat het niet mag,” antwoord de Els. „Ik zal het gaan vragen,” zei Max en stond op om naar beneden te gaan. „Vader en Moeder zijn juist allebei thuis. Je moet het niet zoo vlug doen, hoor, een beetje zagen, je snapt wel,” zei Els, „en als het niet mag, moet je één keer kloppen en anders drie keer, voor je deze kamer weer In komt. O, ik ben zoo bang, dat het niet mag!” ,Jk zou niet weten, waarom niet; Je bent toch al zestien, oud genoeg, ik zal wel zeuren en zaniken tot het mag,” zei Max en weg was hij! Els stopte eerst haar ooren dicht, bang dat ze vader’s stem „neen” zou hooren bul deren. Maar niets daarvan. Na eenlge mi nuten hoorde ze de deur beneden dicht gaan, Max de trap op hollen en één venij nige bons op de deur! De twee andere ble ven weg „O! mag het niet?” riep Els half huilend, terwijl ze op de deur toeliep. Ze maakte haar open en zag Max met een glunderend gezicht staan. „O! wat jafnmer, wat vervelend! Hoe kün jij nog zoo lachen?!” Ze wilde naar haar slaapkamer rennen, maar Max pakte haar bij haar arm en bonsde met haar hand nog twee keer op de deur. „Ik was nog niet klaar,” zei hij. Jij ook met je haast!” „Heusch? Echt?” vroeg Els met een stra lend gezicht. „O, Max, dank Je wel!” Ze viel hem om zijn hals en rommelde met haar handen zijn donkere krullen door el kaar, terwijl ze zei: .Maar je bent een ras echte plaag!” „Zeg dat maar tegen jezelf,” zei Max, zijn haardos naar achter strijkend. Den volgenden morgen, al vroeg, liet Wlebe den Hollander weggaan. Toen deze dankwoorden wilde spreken, legde hem het zwijgen op en zei alleen: >411* Jli bent een moordenaar! De moor denaar van m ij n vader! Maar een West- Frles breekt zijn eerewoord niet. Ga FRED VAN DER HART. Knip een reep stevig papier van 12 c.M. lang en 3 cM. breed. Bekijk nu de teékenlng eens goed. Het zwart, dat je ziet is een lint, dat door, het papier heen gevloch ten is. pveral waar het zwart ophoudt en weer begint is dus een knip in het papier gegeven. Het beste is om den bladwijzer te queeren en hem dan dubbel te vouwen. Je precies op ’t midden dub bel te vouwen. Je kunt dan heel gemakkelijk langs de gecalqueerde lijntjes de knipjes ge ven. Dus goed oppassen maar, dat je niet te ver knipt. De grijze drie hoekjes op den bladwij zer kun je mooi kleu ren, of als je veel van plakken houdt, knip je ze van gekleurd papier en plakt ze daarna op. De einden van het lint rafel Je uit. ■pr zijn geen vieze beesten.” Dat was de stelregel van Henk. Maar zijn zusjes waren het er niet altijd mee eens. Ook dezen morgen niet, toen Toos met den uit roep: Ajakkes wat een vies beest” een paar poppenjurkjes, die zij aan het opber gen was, op den grond liet vallen. Het „vieze-beest”, oorworm (Flg. 1) O..-»’- zich van de z van Toos niet veel maar maakte dat wegkwam om zich In *n donker hoekje te ver zorgen. Om te beginnen zorgen ze, dat de eieren op een veilig plekje gelegd worden. Onder een steen of onder een stuk hout. (Flg. 2). Vindt de moeder de plek bij nader Inziens minder geschikt, dan pakt ze de eieren één voor één met haar monddeelen op en brengt ze op een nieuwe plek. De jonge dieren hebben net als de jonge vo geltjes een eitand, waarmee ze de eieren stuk maken. Maar nadat de jongen uitge komen zijn, houdt de zorg van de moeder nog niet op: ze kruipt om de diertjes heen en steekt bij elk dreigend gevaar haar ach- terlijfstangen omhoog. Gewoonlijk gebruikt de oorworm de tangen voor een meer vre delievend doel, namelijk om de groote vlie zige achtervleugels onder de dekschilden te bergen De kleur van de jonge dieren Is veel lichter, dan die van de ouden.” „Hebben de oorwormen ook familie?” vroeg Toos. „Zeker, de kakkerlakken zijn hun neefjes en nichtjes. En als Je nu van „vieze” bees ten praat, dan kan ik je wel zeggen, dat de kakkerlakken dien naam eerder verdienen. Die dieren zitten overal, waar menschen zijn. Vooral de Duitsche (Flg. 3) zijn algemeen. De behaarde pooten, de be weeglijke sprieten, alles maakt ’n grie- zeligen indruk, hetzelfde griezelige, wat je ook bij mui zen hebt. ''"Bovendien zijn de kakkerlakken echte al- leseters, die In keuken- en provisiekast hun buikje vol komen eten. Pas tegen den avond komen ze te voorschijn. Hun eieren leggen ze In reistaschjesvorm (Fig. 3). Een heel eigenaardig beest, dat met de oorwormen verwant Is, is de s.g. „biddende" roofsprlnk- haan (Flg. 4). Die schijnbaar smeekend op geheven pootjes hebben het dier den naam gegeven. In werkelijkheid zijn die pootjes een paar gevaarlijke tangen, die alles, wat er tusschen komt, vermorzelen. Wee den kever of vlinder, die het ongeluk heeft bin nen het gezicht van den roofsprinkhaan te komen. De gewone biddende roofsprink haan, die in Zuid-Europa thuis hoort, wordt vijf tot zeven c.M. lang. Maar in de Tropen schijnen soorten voor te komen, die zelfs hagedissen aanvallen, zulke i moet mensch oppassen, want ze laten niet gauw los.” Met een letter W Geef ik voedsel aan de koelen; Met de letter H dien Ik evenzoo schapen. Inmiddels was het vrij laat geworden en nog steeds was de oude man niet van de jacht teruggekeerd. Als Wlebe ongerust heid toonde, moedigde z’n vrouw hem aan en zei: „Fulko la toch bij hem? Wees dan maai gerust!” Samen spraken ze over den Hollander en zijn opgewonden verhaal, toen opeens de deur werd opengeworpen en de Jachthond op Wlebe afsprong. Fulko volgde schoor voetend, bleef met gebogen hoofd bij de ta fel staan en draalde zenuwachtig z’n klets natte hoofddeksel tusschen de vingers. Wlebe schrok! Hij voelde, dat er wat ge beurd was, sprong op Fulko toe en schreeuwde heesch; „Dat arme beest,” zei Henk spottend, „wat moet het zich verongelijkt voelen!” En nog wel een oorworm, een van de Interes santste dieren, die er zijn.” „Hoe dat zoo?” Er klonk belangstelling In de stem van Toos en ze keek nog eens op den grond of het interessante, „vleze’’- beest nog te zien was. Maar hij was er na tuurlijk al lang van door. „Vertel dan eens waarom zoo’n oorworm een interessant beest Is?” vroeg Toos, „dan kom ik even zitten uitrusten.” Henk, die een boekenkast aan het oprui men was, liet sljn werk ook een oogenbllk In den steek en begon: „De oor wormen..." Kruipen niet in ooren,” Toos In, weten we lang.” „Niet zoo ongeduldig,” antwoordde Henk. ,Jk wou Je vertellen, dat de oorwormen de insecten zijn, die het best voor hun jongen Nadat de vreemde gast het brood, dat de vrouw voor hem had neergezet, genuttigd had, wees Wlebe hem een kleine kamer, waar hij zijn vermoeide lichaam tot den volgenden morgen kon laten rusten. F n

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1933 | | pagina 21