De Geluksvogels I F' Van alles wat I LOTGEVALLEN VAN TWEE ROZEN KINDER-BEDTIJD J Si EEN WEERZIEN HANDENARBEID Een regenwandeling P liSi L2 S Door Corry Dommering I i e it Woordkeer Schommel De B. L. N. S. r* Oct isten F 'Y F V I wle KITTY BRANT. BEP. ziel iderkrant i Draait ge mij om en om, Ik ben en blijf *^*«*«mv aaa-ij vr&s* vu u»»4, ra Uvii v* een laag telwoord of een ontkenning. Een nee. Ik ben iets van de koe. Draalt ge mij om. dan ben ik zoo zwart als roet. Room moor. Nijl lijn. Poes soep. roos, b- Fritsje, je moet er nu slapen. Kom eens bij moesje dan staan, 't Klokje dat sloeg er reeds zeven, ‘t Zandmannetje komt er al aan. poesje ligt al te slapen, De kipjes zijn allen op stok. Ja, zelfs 't stoute Fikkie Zit rustigjes in z’n hok. Sn zie er eens naar je beertje En naar je houten koe, Die staan nu in hun hoekje Van ’t spelen, o zoo moe. En nu gaat er mijn manneke Ook fijntjes naar z’n bed. Morgen gaan we weer spelen En maken weer jool en pret. niet V- M te U- Ok n. n* n. »P Zoodot zij met hun gezichtjes vlak de roos konden komen te appel en geeft den kleine aan Dik. Is het soms niet goed, zegt Piet. Wel nee. onbeschgfde lummel, zegt Dik. Als ik had gekozen, had ik na tuurlijk de kleinste genomen. Nou, wat zeur je dan 'toch. Nou geef ik je expres, die kleine appel, omdat ik wist dat je die nemen zou. Dus je krijgt, wat je hartje begeert en nou *zet je nog een zuur gezicht. 't moeilijk haar schoon te krijgen, want er blijft zooveel zand in hangen. nnen voor dier liep Uen. aren ider- rden niet In net ten rk- en de de HU Uj- X* 3DS pel de or- ele ed M* d- Ud En dichter een houtje en steekt dit aan weerszijden in de gaatjes, bovenaan de zijkanten van den schommel. Als je klei of wastlclne hebt kun Je er een poppetje op maken. OM. mt« teld toed aan loer uit- uit- 1 h’ rger- twee -zoek van B. A aan nog De dag- -n i het seroe >g in legde er ti de u >b at m t- ie kt of m of m ie ■e, «r :h val- aar- ken. om- eeft. een age- wel- uu- het na- ian- me- ioe- 1 :h r, et ie l- ir ‘.n tn uk- gde zV 5 Kijk eens, ik heb van mijn moeder twee appels gekregen en daar moet i ik er een van aan jou geven, zei ze. 1 van. Wat ken je me slecht, zegt Dik. kapel Indië nachtegaal dapper engel rem kopje rinkelt angst nieuw tante De eerste letter van de volgende vragen geven voor het kind een nuttig en leerzaam Iets. Daar ben ik veel te goed gemanierd voor, om het eerst te nemen. Nee Piet, na jou. jongen. Nou, alsjeblieft dan zegt Piet, neemt een geweldige hap uit de groo- Het „zachte regentje” was intusschen in een stortbui overgegaan. Aan alle kanten begon het door de boomen heen te lekken. Ze besloten nog maar even te blijven. En terwijl ze bij een boom stonden, dicht tegen den stam aangedrukt, deed Mientje een aardige ontdekking. Het zou ook wel gek zijn als er een middag voorbij ging, zonder dat Mientje iets bijzonders vond. Het „aar dige” waren een paar zwarte paddenstoel tjes, die al heel oud leken en daar bovenop zaten een paar witte paddenstoeltjes. Gelukkig kon Jan de oplossing van dit raadsel geven: het waren paddenstoeltjes, die van de andere zwarte leefden. Een paar werden in het mandje gedaan met nog een paar onbekende soorten. Die zou Jan wel thuis determlneeren. Ze zouden nog eens een ouderwetsche wandeling maken. Wel had het weerbericht van den vorigen dag gemeld: regen en wind, maar de lucht stond dezen Woensdagmor gen zoo mooi, dat de club meende het er wel op te kunnen wagen. Om twaalf uur scheen de zon nog en om twee uur, toen ze goed en wel klaar waren om te gaan, was de lucht wel bewolkt, maar het regende niet. *t Doel van de wandeling was padden stoelen zoeken, zooals wel vanzelf sprak in dezen tijd van het Jaar. Regenjassen en mantels gingen mee en Kees nam voor alle zekerheid zijn mondharmonlka mee, om moed in te blazen als bet noodig was. De noodige tasschen ontbraken ook niet. Toos had bovendien een mandje meegenomen om de mooiste paddenstoelen in te bewa ren tusschen mos- Net toen ze het bosch bereikten, begon het te druppelen. Nu, dat was zoo erg niet, ze waren voorloopig onder dak. Het was wel te merken, dat de herfst al een eind opgeschoten was- Het aantal soorten was niet zoo groot als een paar we ken geleden. Wel waren er andere soorten te voorschijn gekomen, die tot nog toe In ^talqueer de figuur tweemaal op stevig papier en knip ze uit. Daarna netjes met frisse he kleuren beschilderen. Als dat klaar is plak je beide figuren tegen een lucifersdoosje, dat te voren met gekleurd En toen de kinderen den volgenden mor gen binnenkwamen, zelden zij treurig: „Hoe jammer, de gele roos is gestorven -a -reen maar, ben jij dat?” vroeg 'n oude, grijze pan, waar de bodem bijna uit was, met 'n zware stem. .Jk dacht niet, dat ik je nog ooit terug zou zien!” ,Jk had óók niet gedacht,” zei een wit met blauw gestreept porceleln melkkannetje, waar het oortje af was en een groote scherf uit, met 'n fijn piepstemmetje. Rrrrrr oe.... fffffdaar viel een heele massa schillen, asch, scherven en papieren bóven op hem.... „Pf-f-f-f-f! Pf-f-f-f-f!!.... proestte het kannetje, „Brrrr..».!! dat is me wat moois!schreeuwde de pan en drong zich, met moeite weer na£r boven. Toen hielp ie het kannetje en weldra ga ten ze weer samen in een hoekje te bab belen. „Als dat nu maar uitscheidt!” zei t kan netje klagend, „anders bederft dat onzen mooien tocht." „Hier is er geen gevaar voor,” zei de pan geruststellend ,Jk weet nog goed, toen we samen in den winkel stonden,” zei 't kannetje. „We ston den eerst nAAst elkaar en later bóven el kaar.” ,4a!” zei de pan, „en *s nachts gingen we dan naar elkaar toe en praatten samen over alles en nog wat.” „Dat was 'n heerlijke tijd!” zei t kanne tje met een bedroefd gezichtje. „Nou, maar nu kunnen we toch wéér sa- Ik ben een huisdier. Leest ge mij anders om, dan ben ik een krachtig iets. Bij lederen brand ben ik aanwezig. An dersom vindt ge mij bij een groep zangers. Rook koor. naar de roos. Oh, hoe dikwijls had de maan haar gekust, maar, zooals zij het nu deed, had de witte roos het nog nooit gevoeld er was een groote teederheld in haar kus, een teederheld die haar troostte. Zij kreeg een zonderlingen droomtwee engeltjes traden in de kamer, zij zweefden over den grond en schoven toen twee stoelen bij de tafel waar zij op klommen, zóó, dat zij met hun gezichtjes vlak bij de roos konden komen. Zij kusten haar zacht op haar blaadjes in den zoet-geurenden kelk, zoo- dat de roos met een diep genot den adem dronk van de jonge lippen. Toen sprongen de engeltjes weer op den grond en verdwe nen in de kamer, waar de beide kinderen in, hun bedjes lagen. „Zou het mogelijk zijn," fluisterde de roos, „zouden die engeltjes de twee kindee rnen praten.” zei de pan. ,4a, ze hebben sinds dien tijd héél wat piepers in me ge kookt! „Pang!.... Pang! pang!....” De kleppen van den auto kletsten dicht! Een diepe duisternis trad in! Doodstil zaten de grijze pan en 't gestreepte kan netje, rillend en bevend te wachten, tot ze het eind van den tocht bereikt hadden en onder een hoop van afval meedoogenloos zouden bedolven worden. waren om haar te kussen?” En toen zij den volgenden morgen in het zonnetje werd gezet In den tuin, juist zoo, dat de zieke vrouw haar uit haar kamer kon zien toen voelde zij zich onverklaar baar gelukkig en dacht in dit oogenblik aan haar zuster, die zou staan te pronken in een grooten tuin van rijke menschen De kinderen gingen naar school en de roos hief haar hoofdje hoog op, om'hun te laten zien, hoe goed haar hun kus gedaan had. „Tot straks,” zei het meisje, en de roos dacht: „Wat heerlijk is het als er iemand is die naar Je verlangtEn, terwijl zij daar nog over nadacht, hoorde ze een fijn stemmetje zeggen: „Góeden morgen." En toen zag ze een kanarievogel die in zijn kooi zat. „Goeden morgen, mijn naam is Pleper- biy.” En de roos, die het vogeltje heel aardig vond, vroeg, of hij al lang bij den schoen maker woonde. En vogel Pieperblij ant woordde: „Al een jaar en vier maanden, en ik hoop hier altijd te mogen blijven, want ze zijn allemaal zóó goed voor me!” En bij deze woorden werd hij zoo ontroerd, dat hij dadelijk een slokje water moest nemen. De zon steeg hooger en de roos kreeg t warm, maar de kinderen droegen haar naar binnen, in de kamer, waar het koel was, en door de goede verpleging ontstond er een groote levensvreugde in het hart van de roos, het doorstroomde haar bloed en zij begon nieuwe knoppen te ontwikke len. Maar, hoe het kwam wist ze niet *n booze gedachte vervulde haar eensklaps als haar knoppen niet uitkwamen, zou er tegen te houden tjes zijn geweest, die uit hun bedjes gestapt men Maar diep nacht kwamen de belde en geltjes wéér op bezoek en zij hadden droe ve gezichtjes. Zij kusten de roos en, terwijl de tranen in haar kelk vielen, fluisterden ze: „Nu hebben wij niets meer....” En de roos kon niet slapen, want haar hart brandde en klopte het waren de tranen der kinderen die het verzengden. En in den vroegen ochtend kwam de mor genwind en blies het stof van de meubelen. Hij was erg opgewonden en riep: ,Jk kom van uw zuster, de gele roos, en het gaat haar heel slecht. De rozen waar zij mee om moet gaan, zijn erg jaloersch op haar en de rijke dame die haar gekocht heeft, is zoo wispelturig, dat ze de rozen wil laten vervangen door camelia’s de gele roos zal uit den grond getrokken worden en weggegooid.... Jij hebt 't 't beter getrof fenjij wordt gekoesterd en be mind en toen de morgenwind was weggezweefd, klonken deze woorden de wit te roos nog lang in de ooren. Toen schaam de zij zich diep voor baar slechte gedachte en op dat oogenblik voelde ze een hevige trilling door haar lichaam, net, alsof ze plotseling wakker werd na een langen slaap haar sappen begonnen als bron nen te vloeien en nauwelijks waren er twee dagen voorbijgegaan of de knoppen barst ten open De kinderen jubelden en de roos lachte stil voor zich heen.zij boog zich in moe derweelde over de twee jonge, sneeuwwitte roosjes en voelde zich rijk.... Eenige dagen later gebeurden er vreem de dingen de familie ging verhuizen en de witte roos zag zich verplaatst naar een Het werd weer tijd om naar huls te gaan. De regen was weer een beetje minder ge worden, het regende nu onder de boomen nog meer dan er bulten. Onder de gezellige tonen van de mondharmonlka werd de terugtocht aangevangen en allen waren het er over eens, dat de tocht weer bijzon der gezellig en leerzaam was geweest. En als besluit werden de paddenstoelen gebak ken en kreeg leder een portie. 1. fladdert over de bloemen 2- een land, ver hier vandaan 3- een mooie zangvogel 4. een goed soldaat is geen lafaard. maar. 5. een hemelgeest 6. iets om een fiets te laten stoppen 7. waar men uit drinkt 8- wat een bel doet 9. een ander woord voor „bang” 10. tegenstelling van „oud” 11. een familienaam den grond hadden gezeten: mooie vliegen- zwammen in alle toestanden van ontwik keling. Leuk was te zien, hoe de heele jonkies als knolletjes boven den grond kwamen, geheel gehuld in een vlies, dat later plakjes op den hoed en een zak om den steel zou vormen- Bij de uitgegroeide exemplaren was de stengel veel langer ge worden en droeg hij aan zijn ondereind een knol. De roode kleur was zoo mooi, dat Toos er een paar plukte om in haar mandje te doen. Mientje vond het maar jammer, dat zulke mooie paddenstoelen vergiftig waren, maar Jan zei, dat ze er blij om mochten zijn, want dat anders niet veel moois zou blijven staan. Nu kon immers iedereen er van genieten. „Of er tegen schoppen,” meende Tilly, terwijl ze naar een ander groepje wees, dat uit elkaar geschopt was. „Wat jammer van die mooie dingen.” vond Bram. Een eind verder was een oude stronk heelemaal begroeid met elfenbankjes. Ook daarvan nam Toos een stukje mee. En toen riep Jkn ze allemaal bij een droge sloot, waarin hij prachtig paarse roodekool- zwammetjes ontdekt had. Als „eetbare” soorten werden ze in een van de tasschen gedaan, terwijl Toos een mooie in T mand je deed. Even later verraste Bram het ge zelschap met een prachtige sponszwam. Dat was een prachtige vondst, want een sponszwam is heel goed eetbaar. Alleen is Ik breng in Egypte een vruchtbare klei. Draalt ge mij om, dan trekt ge mij op de lei ziet u," zei de arme man, „mijn vrouw is erg ziek geweest, ze is nu wat aan de betere hand en ik zou haar graag een pleizier doen. Ze houdt erg veel van rozen en toevallig *t meest van wittezoudt V niet iets van den prijs kunnen laten zak ken? Ik ben maar een arme man en moet hard werken voor den kost." De kinderen zagen verlangend den tuin man aan en de witte roos zag, dat de schoenmaker zijn portemonnaie te voor schijn haalde en zijn geld natelde. En op eens was het, alsof de hagel op haar neer sloeg, want de tuinman zei: „Nu goed dan, U kunt de witte roos meenemen.” De grond onder haar begon te beven en zij wankelde, zich voor haar zuster schamende voor de vernedering die zij onderging. Zij benijd de haar om haar zooveel schooner lot en liet de blaadjes hangen van verdriet toen «ij werd weggedragen. De gele roos werd den volgenden dag ge haald en zjj zag er fier en gelukkig uit. De nieuwe tuin waarin zij geplaatst werd was prachtig en het leek haar, alsof de lucht met stofgoud vervuld was, zoodat de vogels •lie in den tuin neerstreken, wegvlogen met vergulde staartjes die schitterden in den zonneschijn. In het midden van den tuin was een groen grasveld en daarin stonden bloemen van allerlei soort. In een groot rond bloembed hadden zich alle rozen stammen verzameld, gele, roode, zachtrose en fijne blauwachtig getinte rozen. En er kwam een slechte gedachte in haar op, toen zij zag. hoe alle rozen haar kopjes bij el kander staken om over de nieuweling te praten, die juist een plaats In haar mid den had gekregen. Zij richtte zich fier op ®n dacht In haar grenzelooze ijdelheid: .Wat zijt gij allen tegenover mij?” Maar, zl goedig moest zij boeten voor haar trots. want de rozen schenen niets blzonders aan haar te vinden en er waren er zelfs bij, die kwaad werden, toen zij den vreemden stam zoo rank in haar eigen bloembed zagen staan. ,4Ioe durft ze,” hoorde de gele roos rond om haar fluisteren, „er is heelemaal geen plaats meer, het is hier al benauwd ge noeg. Nu, we zullen eerst eens afwachten wie ze is voor wij dit weten, kunnen wij ons niet met haar bemoeien, wie weet waar ze vandaan komt....” Toen bemerkte de gele roos, dat de an deren allen 'n sierlijk bordje om den hals droegen, waarop de naam, het geslacht en de plaats van herkomst geschilderd waren. Zjj voelde zich opeens doodongelukkig, want het was een hoog gezelschap waarin zij gekomen was rozen van China, van Japan en zelfs een van Bourbon. Daar kwam de tuinman aan met een bordje, dat hij om haar hals hing en het gefluister om haar heen verstomde. Alle rozenstammen rekten zich uit, om te lezen, wat er op dat bordje stond en nauwelijks was de tuinman heengegaan, of het lieve leventje begon „Geboren hier ter plaatse,” stond er op en als een loopend vuurtje ging het rond: „Ze is van hier.... doodeenvoudig hier gebo ren, wat verbeeldt ze zich wel, ze heeft niets van de wereld gezien en durft haar hoofd even trots te dragen als wij!” „Arm kind,” fluisterde een rozenmoeder en boog zich over de gele roos heen, die verlegen voor zich uitstaarde„Je had zeker geen vrienden?” „Oh Jawel,” antwoordde de gele roos blij „Ik was met mijn zuster samen, een prachtige witte roos.” Maar de rozenmoe der vertrok haar mond en zei verschrikt: „Maar lieve kind, een witte roos is geen omgang voor je, een witte roos is van een heel burgerlijke familie.” Toen schaamde de gele roos zich voor "t eerst voor haar zuster en zij wilde niet la ten merken dat zij van de voorname wereld niets afwist. Daarom stamelde ze schuch ter: „Nu, vriendinnen waren wij niet, dat bedoelde Ik niet zoo.” Maar toen zij dat ge- Dlt gesprek werd gevoerd In een vuilnis auto, die langzaam rijdend langs de stra ten ging en al ’t afval goedig opslorpte. „Hoe maak je het wel?” vroeg de pan weer. „Ik heb een erg goed leventje gehad,” antwoordde 't kannetje. „Tien jaar heb ik trouw mijn plichten vervuld en Ik zou het nóg doen, als niet een van de dienstmeis jes zoo onhandig was geweest en me had laten vallen. Toen was mijn oor eraf en gebruikten ze me in de keuken; eerst werd ik alleen gebruikt als er visite was. Toen heeft een tweede dienstmeisje me wéér laten vallen en toen was ik niet mooi genoeg meer en zei ze dat Ik óp was. Maar dat vind ik niet, want ik leef toch nog!?” ,4a!” dat vind ik ook, en nu maken we nog wel zoo'n heerlijken rit, hè?” En de pan schoof genoeglijk een beetje n»ar *t kannetje toe. „Toch aardig van de menschen, dat ze ons dit mooie tochtje gunnen; zeker de beloonlng voor onze werkzaamheid. Nou, ik heb óók altijd bard gewerkt. Soms had ik het érg warm, als de meid vergat het vuur onder me uit te draaien. Ze hebben me nog eenige keeren laten soldeeren, maar nü was ik het niet meer waard. Enfin, ik ben benieuwd waar ze ons naar toe brengen!!” „Nou krijgen we misschien eens rust!” zei ’t kannetje weer zegd had, voelde ze zich doodongelukkig en schaamde zich voor haar leugen. Ze dacht aan de vernedering, die ook zij had onder gaan, toen ze door den armen schoenma ker werd weggedragen Ondertusschen had de witte roos ’n heelen tocht gemaakt. het duurde lang voor zij de plaats van bestemming bereikte en langzamerhand was haar droefheid in doffe vertwijfeling overgegaan. Het was nutteloos om weerstand te bieden en haar mooie hoofd hing moe en treurig naar be neden. De straten werden steeds stoffiger en heeter en toen de kinderen zagen, dat de roos haar hoofdje had laten zakken, zei het kleine meisje tot haar broertje: „Ach, kijk eens naar die arme roos, het wordt veel te warm voor haar. Als wij thuis zijn, moeten wij haar gauw wat water geven.” Zij legde haar koele handjes om het rozen hoofdje, dat beefde van dankbaarheid voor dit kleine bewijs van liefde. Eindelijk, eindelijk, toen het reeds don ker begon te worden, waren zij thuis. De witte roos keek op en zag tot haar verwon dering, dat het een heel mooi huis was in een deftige straat en ze kreeg wat moed. Maar, toen zij de gang waren doorgeloo- pen, gingen ze plotseling een trap af en toen begreep ze, dat zij in een kelderwo ning zou moeten leven. En dat was ook zoo, want de man die haar' gekocht had, was portier in het deftige huls. Een kelder! Dit was dus de vervulling van haar droomenl Toen had ze nog slechts één wensch overdat zij spoedig, heel spoedig zou mogen sterven. Daar hoorde ze de stemmetjes der beide kinderen, die uitriepen: .Moeder, moeder, kijk eens wat we mee hebben gebracht?" Een bleeke, zwakke vrouw richtte zich op van den divan en de witte roos voelde zich opgeheven, zoo, dat zij de zieke in t vrién delijke gelaat kon zien. En toen zag ze tra nen in haar oogen en hoorde haar zeggen: „Oh, wat een pracht, wat ben ik daór blij mee;we zullen goed voor haar zorgen, want een grootere vreugde konden jullie mij niet bereiden.” De kinderen kwamen aanloopen met een grooten bloempot, gevuld met de zachtste en schoonste aarde en zorgvuldig werd de witte roos erin gezet. Toen plaatsten zij den bloempot op de tafel en goten ’n beetje water op de aarde en de witte roos zag er uit als een bleek koningskind dat uit het paleis geroofd was en gevangen gezet. De menschen gingen ter ruste en het licht werd uitgedaan de nacht brak aan maar de witte rifos kon niet in slaap komen. Midden in haar gedachten werd zij opgeschrikt, want het werd licht in de ka mer. Het was de maan, die naar binnen keek en een breeden, zilveren straal zond HET UURTJE VOOR OMZE JEUGO Mi'»limilllllllllMIIIIHIIIIIIIIIIIIIIttwllBIHIIIH»lll"»»iiiiniriaiiiiiiii!iiiiiiiiifrtuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiii|l|lll,|||||l||||l|,||llllllll|llllnilJllllim^ zonnige woning. Op een goeden dag hoorde zij den portier zeggen: .Mevrouw heeft al haar rozen uit den grond laten trekken en er camelia's voor in de plaats gezet. De tuinman gaf mij een van de mooiste stam men, omdat deze ziek was geworden en niet meer verkocht kon worden. Hij dacht, dat ik hem misschien nog wat op zou kun nen kweeken.” De witte roos hief haar hoofdje op en *t was alsof de bliksem naast haar In den grond sloeg, zoo schrok zij, want ze keek In het droeve gezichtje van haar zuster en oh, wat zag ze er ziek uit, ze was niet eens in staat om haar blijdschap over het wederzien te kennen te geven. En toen de kinderen de gele roos naast de witte gezet hadden en ze haar zuster zag, die straalde van liefde en geluk en omringd was door haar kindertjes, toen weende ze en zei: „Eens noemde Je mij ge lukkig, Je benijdde mijn lot en nu ga ik scheiden van deze aarde in groote droef heid. Mijn eenige wensch is nog, dat jij *t geluk, dat voor ons beiden bestemd was, geheel alleen zult mogen hebben; draag 't lang en blijde n een groote Jrweekerij stonden twee prachtige rozenstammen, een witte en gele. Zij bevonden zich naast elkaar in hetzelfde bed en als de rozen haar kopjes een beetje lieten hangen, raakten zij elkaar bijna aan. Zij beschouwden zich dan ook als zusjes en de een had voor de ander geen geheimen. De kevertjes, die met veel drukte over den grond liepen, bleven dik wijls staan en stootten elkander aan, zeg gende: „Wat zouden ze toch te vertellen hebben?” Ze hadden dan ook heel veel met elkaar te bespreken, de belde rozen, want ze wa ren nog erg jong en hadden er geen begrip van, wat de toekomst zou zyn. Heerlijke droomen hadden ze daarover droomen van louter geluk en weelde en ze waren er nooit over uitgepraat. Ze wisten wel dat ze mooi waren, want de tuinman besteedde heel veel zorg aan de stammen en dat von den ze heeriyk, evenals zy den vriendeiy- ken morgenwind waardeerden, die lederen dag In den tuin kwam aanzweven en haar kopjes kuste. Dan bogen zy het hoofd In teederen dank en dachten dat zy altyd zoo vertroeteld zouden worden dat het leven haar alle vreugde geven zou waarover zy zoo graag droomden. Er was alleen één ding waar ze bang voor waren en dat was, dat ze eens gescheiden zouden worden en by die gedachte welde altyd een traan naar boven, die als een glinsterende dauwdrop pel in haar kelkjes bleef rusten. Op een mooien middag gebeurde het, dat er een groote auto stilhield voor het hek van de kweekery. Een dame stapte uit en even later wandelde zy met den tuinman rechtstreeks naar de beide rozenstruiken. De rozen keken elkander aan en dachten: dat Is een rijke dame, wat zou het heeriyk zyn, als zy door haar gekocht werden, want dan zouden ze zeker een mooi plaatsje krij gen ergens in een prachtlgen tuin vol t bloemen, waar ze altyd bewonderd zouden worden. Opeens hoorden ze den tuinman zeggen: „Dus alleen de gele, mevrouw?” De witte roos kromp Ineen van schrik. Zy keek naar de rijke dame met een smachtenden blik en trachtte haar te overreden haar niet al leen achter te laten. Maar het was ver- geefsch, en toen zy weer alleen waren, kon de witte roos 'n gevoel van jalousie niet on derdrukken en fluisterde verdrietig: „Oh jy geluksvogel, zou ik ook zoo'n heeriyk lot vinden?" De gele roos zweeg, zy dacht aan de scheiding en het deed haar verdriet dat haar zuster niet met haar meevoelde en haar benijdde om iets waarvan het geluk nog zoo onzeker was. Plotseling werden zy opgeschrikt door kinderstemmetjes en toen zy haar kopjes oprichtten, zagen zy een klein meisje en een jongetje. zy waren armoedig doch netjes gekleed en stonden met groote oogen te Jrijken naar de prachtige rozenstammen. Toen trad ook him vader nader en de witte roos dacht: „Wat moeten die arme menschen in dezen mooien tuin?” Een ge voel van trots kwam In haar op en de gele roos, die haar gedachten scheen te raden, fluisterde: .JLoop toch door, wy staan hier niet voor zulke menschen.” Daar kwam ook de tuinman dlchterby en de rozen konden haar ooren haast niet gelooven, toen zy hoorden hoe de arme man vroeg naar den prijs van de beide rozenstammen. Zy Juich ten In haar hartjes, toen zy het groote be drag hoorden en zagen dat de arme man ervan schrok. Maar de belde kinderen dron gen zich tegen hem aan en smeekten: „Ach toe vader, koop zoo’n mooie moesje zal zoo biy zyn!” En toen brak er iets In het hart van de witte roos een gevoel van medeiyden kwam In haar boven, maar, toen zy opzy keek en het opgeheven hoofd van haar zuster zag, schaamde ze zich voor haar zachte gedachte en kreeg lust om de kin deren met haar doornen te steken, opdat zy weg zouden gaan, en haar met rust la ten. Ju. misschien kans zyn om uit de kelderwoning weg te komen en een plaats te krijgen In een even mooien tuin ais waarin haar zus ter stond. En ze nam zich voor, geen voed sel meer tot zich te nemen en zie de knoppen kwamen niet te voorschyn. En toen de rijke eigenaar van het huis eens binnenkwam, hoorde de roos hem tot den portier zeggen: ,Jk had het wel gedacht, hoe kan een roos hier bloeien? Ik wil haar wel koopen en in mijn tuin zetten, temid den der andere rozenstammen.'' En de portier antwoordde: „Ach, we zyn zoo van haar gaan houden, mlschien ko men er nog wel knoppen aan, anders. Ja, dan mag u haar hebben.” Een straal van hoop ging door de van de roos ze hoefde slechts haar groei om weg te kunnen ko- papler beplakt is. Nu knip Je van dun car ton de zitting en haalt op de hoeken een draadje er door, waarin eerst *n knoop is gelegd. Je hangt nu de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1933 | | pagina 7