De Geluksvogels
I
F'
Van alles wat
I
LOTGEVALLEN VAN TWEE ROZEN
KINDER-BEDTIJD
J
Si
EEN WEERZIEN
HANDENARBEID
Een regenwandeling
P
liSi
L2
S
Door Corry Dommering
I
i
e
it
Woordkeer
Schommel
De B. L. N. S.
r*
Oct
isten
F
'Y F
V
I
wle
KITTY BRANT.
BEP.
ziel
iderkrant
i
Draait ge mij om en om, Ik ben en blijf
*^*«*«mv aaa-ij vr&s* vu u»»4, ra Uvii v*
een laag telwoord of een ontkenning.
Een nee.
Ik ben iets van de koe. Draalt ge mij om.
dan ben ik zoo zwart als roet.
Room moor.
Nijl lijn.
Poes soep.
roos,
b-
Fritsje, je moet er nu slapen.
Kom eens bij moesje dan staan,
't Klokje dat sloeg er reeds zeven,
‘t Zandmannetje komt er al aan.
poesje ligt al te slapen,
De kipjes zijn allen op stok.
Ja, zelfs 't stoute Fikkie
Zit rustigjes in z’n hok.
Sn zie er eens naar je beertje
En naar je houten koe,
Die staan nu in hun hoekje
Van ’t spelen, o zoo moe.
En nu gaat er mijn manneke
Ook fijntjes naar z’n bed.
Morgen gaan we weer spelen
En maken weer jool en pret.
niet
V-
M
te
U-
Ok
n.
n*
n.
»P
Zoodot zij met hun gezichtjes vlak
de roos konden komen
te appel en geeft den kleine aan Dik.
Is het soms niet goed, zegt Piet.
Wel nee. onbeschgfde lummel, zegt
Dik. Als ik had gekozen, had ik na
tuurlijk de kleinste genomen.
Nou, wat zeur je dan 'toch. Nou geef
ik je expres, die kleine appel, omdat
ik wist dat je die nemen zou. Dus je
krijgt, wat je hartje begeert en nou
*zet je nog een zuur gezicht.
't moeilijk haar schoon te krijgen, want er
blijft zooveel zand in hangen.
nnen
voor
dier
liep
Uen.
aren
ider-
rden
niet
In
net
ten
rk-
en
de
de
HU
Uj-
X*
3DS
pel
de
or-
ele
ed
M*
d-
Ud
En
dichter
een houtje en steekt dit aan weerszijden in
de gaatjes, bovenaan de zijkanten van den
schommel. Als je klei of wastlclne hebt kun
Je er een poppetje op maken.
OM.
mt«
teld
toed
aan
loer
uit-
uit-
1
h’
rger-
twee
-zoek
van
B. A
aan
nog
De
dag-
-n
i het
seroe
>g in
legde
er
ti
de
u
>b
at
m
t-
ie
kt
of
m
of
m
ie
■e,
«r
:h
val-
aar-
ken.
om-
eeft.
een
age-
wel-
uu-
het
na-
ian-
me-
ioe-
1
:h
r,
et
ie
l-
ir
‘.n
tn
uk-
gde
zV 5
Kijk eens, ik heb van mijn moeder
twee appels gekregen en daar moet
i ik er een van aan jou geven, zei ze.
1 van.
Wat ken je me slecht, zegt Dik.
kapel Indië nachtegaal dapper
engel rem kopje rinkelt angst
nieuw tante
De eerste letter van de volgende vragen
geven voor het kind een nuttig en leerzaam
Iets.
Daar ben ik veel te goed gemanierd
voor, om het eerst te nemen. Nee
Piet, na jou. jongen.
Nou, alsjeblieft dan zegt Piet,
neemt een geweldige hap uit de groo-
Het „zachte regentje” was intusschen in
een stortbui overgegaan. Aan alle kanten
begon het door de boomen heen te lekken.
Ze besloten nog maar even te blijven. En
terwijl ze bij een boom stonden, dicht tegen
den stam aangedrukt, deed Mientje een
aardige ontdekking. Het zou ook wel gek
zijn als er een middag voorbij ging, zonder
dat Mientje iets bijzonders vond. Het „aar
dige” waren een paar zwarte paddenstoel
tjes, die al heel oud leken en daar bovenop
zaten een paar witte paddenstoeltjes.
Gelukkig kon Jan de oplossing van dit
raadsel geven: het waren paddenstoeltjes,
die van de andere zwarte leefden. Een paar
werden in het mandje gedaan met nog een
paar onbekende soorten. Die zou Jan wel
thuis determlneeren.
Ze zouden nog eens een ouderwetsche
wandeling maken. Wel had het weerbericht
van den vorigen dag gemeld: regen en wind,
maar de lucht stond dezen Woensdagmor
gen zoo mooi, dat de club meende het er
wel op te kunnen wagen. Om twaalf uur
scheen de zon nog en om twee uur, toen ze
goed en wel klaar waren om te gaan, was
de lucht wel bewolkt, maar het regende
niet.
*t Doel van de wandeling was padden
stoelen zoeken, zooals wel vanzelf sprak in
dezen tijd van het Jaar. Regenjassen en
mantels gingen mee en Kees nam voor alle
zekerheid zijn mondharmonlka mee, om
moed in te blazen als bet noodig was. De
noodige tasschen ontbraken ook niet. Toos
had bovendien een mandje meegenomen
om de mooiste paddenstoelen in te bewa
ren tusschen mos- Net toen ze het bosch
bereikten, begon het te druppelen. Nu, dat
was zoo erg niet, ze waren voorloopig onder
dak. Het was wel te merken, dat de herfst
al een eind opgeschoten was- Het aantal
soorten was niet zoo groot als een paar we
ken geleden. Wel waren er andere soorten
te voorschijn gekomen, die tot nog toe In
^talqueer de figuur tweemaal op stevig
papier en knip ze uit. Daarna netjes
met frisse he kleuren beschilderen. Als
dat klaar is plak je beide figuren tegen een
lucifersdoosje, dat te voren met gekleurd
En toen de kinderen den volgenden mor
gen binnenkwamen, zelden zij treurig:
„Hoe jammer, de gele roos is gestorven
-a -reen maar, ben jij dat?” vroeg 'n oude,
grijze pan, waar de bodem bijna uit
was, met 'n zware stem. .Jk dacht
niet, dat ik je nog ooit terug zou zien!” ,Jk
had óók niet gedacht,” zei een wit met
blauw gestreept porceleln melkkannetje,
waar het oortje af was en een groote scherf
uit, met 'n fijn piepstemmetje.
Rrrrrr oe.... fffffdaar viel
een heele massa schillen, asch, scherven en
papieren bóven op hem....
„Pf-f-f-f-f! Pf-f-f-f-f!!.... proestte het
kannetje, „Brrrr..».!! dat is me wat
moois!schreeuwde de pan en drong zich,
met moeite weer na£r boven.
Toen hielp ie het kannetje en weldra ga
ten ze weer samen in een hoekje te bab
belen.
„Als dat nu maar uitscheidt!” zei t kan
netje klagend, „anders bederft dat onzen
mooien tocht."
„Hier is er geen gevaar voor,” zei de pan
geruststellend
,Jk weet nog goed, toen we samen in den
winkel stonden,” zei 't kannetje. „We ston
den eerst nAAst elkaar en later bóven el
kaar.”
,4a!” zei de pan, „en *s nachts gingen we
dan naar elkaar toe en praatten samen
over alles en nog wat.”
„Dat was 'n heerlijke tijd!” zei t kanne
tje met een bedroefd gezichtje.
„Nou, maar nu kunnen we toch wéér sa-
Ik ben een huisdier. Leest ge mij anders
om, dan ben ik een krachtig iets.
Bij lederen brand ben ik aanwezig. An
dersom vindt ge mij bij een groep zangers.
Rook koor.
naar de roos. Oh, hoe dikwijls had de maan
haar gekust, maar, zooals zij het nu deed,
had de witte roos het nog nooit gevoeld
er was een groote teederheld in haar kus,
een teederheld die haar troostte. Zij kreeg
een zonderlingen droomtwee engeltjes
traden in de kamer, zij zweefden over
den grond en schoven toen twee stoelen bij
de tafel waar zij op klommen, zóó, dat zij
met hun gezichtjes vlak bij de roos konden
komen. Zij kusten haar zacht op haar
blaadjes in den zoet-geurenden kelk, zoo-
dat de roos met een diep genot den adem
dronk van de jonge lippen. Toen sprongen
de engeltjes weer op den grond en verdwe
nen in de kamer, waar de beide kinderen
in, hun bedjes lagen.
„Zou het mogelijk zijn," fluisterde de
roos, „zouden die engeltjes de twee kindee
rnen praten.” zei de pan. ,4a, ze hebben
sinds dien tijd héél wat piepers in me ge
kookt!
„Pang!.... Pang! pang!....”
De kleppen van den auto kletsten dicht!
Een diepe duisternis trad in! Doodstil
zaten de grijze pan en 't gestreepte kan
netje, rillend en bevend te wachten, tot ze
het eind van den tocht bereikt hadden en
onder een hoop van afval meedoogenloos
zouden bedolven worden.
waren om haar te kussen?”
En toen zij den volgenden morgen in het
zonnetje werd gezet In den tuin, juist zoo,
dat de zieke vrouw haar uit haar kamer
kon zien toen voelde zij zich onverklaar
baar gelukkig en dacht in dit oogenblik aan
haar zuster, die zou staan te pronken in
een grooten tuin van rijke menschen
De kinderen gingen naar school en de
roos hief haar hoofdje hoog op, om'hun te
laten zien, hoe goed haar hun kus gedaan
had. „Tot straks,” zei het meisje, en de
roos dacht: „Wat heerlijk is het als er
iemand is die naar Je verlangtEn,
terwijl zij daar nog over nadacht, hoorde
ze een fijn stemmetje zeggen: „Góeden
morgen." En toen zag ze een kanarievogel
die in zijn kooi zat.
„Goeden morgen, mijn naam is Pleper-
biy.”
En de roos, die het vogeltje heel aardig
vond, vroeg, of hij al lang bij den schoen
maker woonde. En vogel Pieperblij ant
woordde: „Al een jaar en vier maanden, en
ik hoop hier altijd te mogen blijven, want
ze zijn allemaal zóó goed voor me!” En bij
deze woorden werd hij zoo ontroerd, dat hij
dadelijk een slokje water moest nemen.
De zon steeg hooger en de roos kreeg t
warm, maar de kinderen droegen haar
naar binnen, in de kamer, waar het koel
was, en door de goede verpleging ontstond
er een groote levensvreugde in het hart
van de roos, het doorstroomde haar bloed
en zij begon nieuwe knoppen te ontwikke
len. Maar, hoe het kwam wist ze niet *n
booze gedachte vervulde haar eensklaps
als haar knoppen niet uitkwamen, zou er
tegen te houden
tjes zijn geweest, die uit hun bedjes gestapt men
Maar diep nacht kwamen de belde en
geltjes wéér op bezoek en zij hadden droe
ve gezichtjes. Zij kusten de roos en, terwijl
de tranen in haar kelk vielen, fluisterden
ze: „Nu hebben wij niets meer....”
En de roos kon niet slapen, want haar
hart brandde en klopte het waren de
tranen der kinderen die het verzengden.
En in den vroegen ochtend kwam de mor
genwind en blies het stof van de meubelen.
Hij was erg opgewonden en riep: ,Jk kom
van uw zuster, de gele roos, en het gaat
haar heel slecht. De rozen waar zij mee om
moet gaan, zijn erg jaloersch op haar en
de rijke dame die haar gekocht heeft, is
zoo wispelturig, dat ze de rozen wil laten
vervangen door camelia’s de gele roos
zal uit den grond getrokken worden en
weggegooid.... Jij hebt 't 't beter getrof
fenjij wordt gekoesterd en be
mind en toen de morgenwind was
weggezweefd, klonken deze woorden de wit
te roos nog lang in de ooren. Toen schaam
de zij zich diep voor baar slechte gedachte
en op dat oogenblik voelde ze een hevige
trilling door haar lichaam, net, alsof ze
plotseling wakker werd na een langen
slaap haar sappen begonnen als bron
nen te vloeien en nauwelijks waren er twee
dagen voorbijgegaan of de knoppen barst
ten open
De kinderen jubelden en de roos lachte
stil voor zich heen.zij boog zich in moe
derweelde over de twee jonge, sneeuwwitte
roosjes en voelde zich rijk....
Eenige dagen later gebeurden er vreem
de dingen de familie ging verhuizen en
de witte roos zag zich verplaatst naar een
Het werd weer tijd om naar huls te gaan.
De regen was weer een beetje minder ge
worden, het regende nu onder de boomen
nog meer dan er bulten. Onder de gezellige
tonen van de mondharmonlka werd de
terugtocht aangevangen en allen waren
het er over eens, dat de tocht weer bijzon
der gezellig en leerzaam was geweest. En
als besluit werden de paddenstoelen gebak
ken en kreeg leder een portie.
1. fladdert over de bloemen
2- een land, ver hier vandaan
3- een mooie zangvogel
4. een goed soldaat is geen lafaard.
maar.
5. een hemelgeest
6. iets om een fiets te laten stoppen
7. waar men uit drinkt
8- wat een bel doet
9. een ander woord voor „bang”
10. tegenstelling van „oud”
11. een familienaam
den grond hadden gezeten: mooie vliegen-
zwammen in alle toestanden van ontwik
keling. Leuk was te zien, hoe de heele
jonkies als knolletjes boven den grond
kwamen, geheel gehuld in een vlies, dat
later plakjes op den hoed en een zak om
den steel zou vormen- Bij de uitgegroeide
exemplaren was de stengel veel langer ge
worden en droeg hij aan zijn ondereind
een knol. De roode kleur was zoo mooi, dat
Toos er een paar plukte om in haar mandje
te doen. Mientje vond het maar jammer,
dat zulke mooie paddenstoelen vergiftig
waren, maar Jan zei, dat ze er blij om
mochten zijn, want dat anders niet veel
moois zou blijven staan. Nu kon immers
iedereen er van genieten.
„Of er tegen schoppen,” meende Tilly,
terwijl ze naar een ander groepje wees, dat
uit elkaar geschopt was.
„Wat jammer van die mooie dingen.”
vond Bram.
Een eind verder was een oude stronk
heelemaal begroeid met elfenbankjes. Ook
daarvan nam Toos een stukje mee. En
toen riep Jkn ze allemaal bij een droge
sloot, waarin hij prachtig paarse roodekool-
zwammetjes ontdekt had. Als „eetbare”
soorten werden ze in een van de tasschen
gedaan, terwijl Toos een mooie in T mand
je deed. Even later verraste Bram het ge
zelschap met een prachtige sponszwam.
Dat was een prachtige vondst, want een
sponszwam is heel goed eetbaar. Alleen is
Ik breng in Egypte een vruchtbare klei.
Draalt ge mij om, dan trekt ge mij op de
lei
ziet u," zei de arme man, „mijn
vrouw is erg ziek geweest, ze is nu wat aan
de betere hand en ik zou haar graag een
pleizier doen. Ze houdt erg veel van rozen
en toevallig *t meest van wittezoudt
V niet iets van den prijs kunnen laten zak
ken? Ik ben maar een arme man en moet
hard werken voor den kost."
De kinderen zagen verlangend den tuin
man aan en de witte roos zag, dat de
schoenmaker zijn portemonnaie te voor
schijn haalde en zijn geld natelde. En op
eens was het, alsof de hagel op haar neer
sloeg, want de tuinman zei: „Nu goed dan,
U kunt de witte roos meenemen.” De grond
onder haar begon te beven en zij wankelde,
zich voor haar zuster schamende voor de
vernedering die zij onderging. Zij benijd
de haar om haar zooveel schooner lot en
liet de blaadjes hangen van verdriet toen
«ij werd weggedragen.
De gele roos werd den volgenden dag ge
haald en zjj zag er fier en gelukkig uit. De
nieuwe tuin waarin zij geplaatst werd was
prachtig en het leek haar, alsof de lucht
met stofgoud vervuld was, zoodat de vogels
•lie in den tuin neerstreken, wegvlogen met
vergulde staartjes die schitterden in den
zonneschijn. In het midden van den tuin
was een groen grasveld en daarin stonden
bloemen van allerlei soort. In een groot
rond bloembed hadden zich alle rozen
stammen verzameld, gele, roode, zachtrose
en fijne blauwachtig getinte rozen. En er
kwam een slechte gedachte in haar op, toen
zij zag. hoe alle rozen haar kopjes bij el
kander staken om over de nieuweling te
praten, die juist een plaats In haar mid
den had gekregen. Zij richtte zich fier op
®n dacht In haar grenzelooze ijdelheid:
.Wat zijt gij allen tegenover mij?” Maar,
zl goedig moest zij boeten voor haar trots.
want de rozen schenen niets blzonders aan
haar te vinden en er waren er zelfs bij, die
kwaad werden, toen zij den vreemden stam
zoo rank in haar eigen bloembed zagen
staan.
,4Ioe durft ze,” hoorde de gele roos rond
om haar fluisteren, „er is heelemaal geen
plaats meer, het is hier al benauwd ge
noeg. Nu, we zullen eerst eens afwachten
wie ze is voor wij dit weten, kunnen wij
ons niet met haar bemoeien, wie weet
waar ze vandaan komt....”
Toen bemerkte de gele roos, dat de an
deren allen 'n sierlijk bordje om den hals
droegen, waarop de naam, het geslacht en
de plaats van herkomst geschilderd waren.
Zjj voelde zich opeens doodongelukkig,
want het was een hoog gezelschap waarin
zij gekomen was rozen van China, van
Japan en zelfs een van Bourbon. Daar
kwam de tuinman aan met een bordje, dat
hij om haar hals hing en het gefluister om
haar heen verstomde. Alle rozenstammen
rekten zich uit, om te lezen, wat er op dat
bordje stond en nauwelijks was de tuinman
heengegaan, of het lieve leventje begon
„Geboren hier ter plaatse,” stond er op en
als een loopend vuurtje ging het rond: „Ze
is van hier.... doodeenvoudig hier gebo
ren, wat verbeeldt ze zich wel, ze heeft
niets van de wereld gezien en durft haar
hoofd even trots te dragen als wij!”
„Arm kind,” fluisterde een rozenmoeder
en boog zich over de gele roos heen, die
verlegen voor zich uitstaarde„Je had
zeker geen vrienden?”
„Oh Jawel,” antwoordde de gele roos blij
„Ik was met mijn zuster samen, een
prachtige witte roos.” Maar de rozenmoe
der vertrok haar mond en zei verschrikt:
„Maar lieve kind, een witte roos is geen
omgang voor je, een witte roos is van een
heel burgerlijke familie.”
Toen schaamde de gele roos zich voor "t
eerst voor haar zuster en zij wilde niet la
ten merken dat zij van de voorname wereld
niets afwist. Daarom stamelde ze schuch
ter: „Nu, vriendinnen waren wij niet, dat
bedoelde Ik niet zoo.” Maar toen zij dat ge-
Dlt gesprek werd gevoerd In een vuilnis
auto, die langzaam rijdend langs de stra
ten ging en al ’t afval goedig opslorpte.
„Hoe maak je het wel?” vroeg de pan
weer.
„Ik heb een erg goed leventje gehad,”
antwoordde 't kannetje. „Tien jaar heb ik
trouw mijn plichten vervuld en Ik zou het
nóg doen, als niet een van de dienstmeis
jes zoo onhandig was geweest en me had
laten vallen. Toen was mijn oor eraf en
gebruikten ze me in de keuken; eerst
werd ik alleen gebruikt als er visite was.
Toen heeft een tweede dienstmeisje me
wéér laten vallen en toen was ik niet mooi
genoeg meer en zei ze dat Ik óp was. Maar
dat vind ik niet, want ik leef toch nog!?”
,4a!” dat vind ik ook, en nu maken we
nog wel zoo'n heerlijken rit, hè?” En de
pan schoof genoeglijk een beetje
n»ar *t kannetje toe. „Toch aardig van de
menschen, dat ze ons dit mooie tochtje
gunnen; zeker de beloonlng voor onze
werkzaamheid. Nou, ik heb óók altijd bard
gewerkt. Soms had ik het érg warm, als de
meid vergat het vuur onder me uit te
draaien. Ze hebben me nog eenige keeren
laten soldeeren, maar nü was ik het niet
meer waard. Enfin, ik ben benieuwd waar
ze ons naar toe brengen!!”
„Nou krijgen we misschien eens rust!”
zei ’t kannetje weer
zegd had, voelde ze zich doodongelukkig en
schaamde zich voor haar leugen. Ze dacht
aan de vernedering, die ook zij had onder
gaan, toen ze door den armen schoenma
ker werd weggedragen
Ondertusschen had de witte roos ’n
heelen tocht gemaakt. het duurde lang
voor zij de plaats van bestemming bereikte
en langzamerhand was haar droefheid in
doffe vertwijfeling overgegaan. Het was
nutteloos om weerstand te bieden en haar
mooie hoofd hing moe en treurig naar be
neden. De straten werden steeds stoffiger
en heeter en toen de kinderen zagen, dat
de roos haar hoofdje had laten zakken, zei
het kleine meisje tot haar broertje: „Ach,
kijk eens naar die arme roos, het wordt
veel te warm voor haar. Als wij thuis zijn,
moeten wij haar gauw wat water geven.”
Zij legde haar koele handjes om het rozen
hoofdje, dat beefde van dankbaarheid voor
dit kleine bewijs van liefde.
Eindelijk, eindelijk, toen het reeds don
ker begon te worden, waren zij thuis. De
witte roos keek op en zag tot haar verwon
dering, dat het een heel mooi huis was in
een deftige straat en ze kreeg wat moed.
Maar, toen zij de gang waren doorgeloo-
pen, gingen ze plotseling een trap af en
toen begreep ze, dat zij in een kelderwo
ning zou moeten leven. En dat was ook zoo,
want de man die haar' gekocht had, was
portier in het deftige huls.
Een kelder! Dit was dus de vervulling
van haar droomenl Toen had ze nog slechts
één wensch overdat zij spoedig, heel
spoedig zou mogen sterven.
Daar hoorde ze de stemmetjes der beide
kinderen, die uitriepen: .Moeder, moeder,
kijk eens wat we mee hebben gebracht?"
Een bleeke, zwakke vrouw richtte zich op
van den divan en de witte roos voelde zich
opgeheven, zoo, dat zij de zieke in t vrién
delijke gelaat kon zien. En toen zag ze tra
nen in haar oogen en hoorde haar zeggen:
„Oh, wat een pracht, wat ben ik daór blij
mee;we zullen goed voor haar zorgen, want
een grootere vreugde konden jullie mij niet
bereiden.”
De kinderen kwamen aanloopen met een
grooten bloempot, gevuld met de zachtste
en schoonste aarde en zorgvuldig werd de
witte roos erin gezet. Toen plaatsten zij
den bloempot op de tafel en goten ’n beetje
water op de aarde en de witte roos zag er
uit als een bleek koningskind dat uit het
paleis geroofd was en gevangen gezet.
De menschen gingen ter ruste en het
licht werd uitgedaan de nacht brak aan
maar de witte rifos kon niet in slaap
komen. Midden in haar gedachten werd zij
opgeschrikt, want het werd licht in de ka
mer. Het was de maan, die naar binnen
keek en een breeden, zilveren straal zond
HET UURTJE VOOR OMZE JEUGO
Mi'»limilllllllllMIIIIHIIIIIIIIIIIIIIttwllBIHIIIH»lll"»»iiiiniriaiiiiiiii!iiiiiiiiifrtuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiii|l|lll,|||||l||||l|,||llllllll|llllnilJllllim^
zonnige woning. Op een goeden dag hoorde
zij den portier zeggen: .Mevrouw heeft al
haar rozen uit den grond laten trekken en
er camelia's voor in de plaats gezet. De
tuinman gaf mij een van de mooiste stam
men, omdat deze ziek was geworden en
niet meer verkocht kon worden. Hij dacht,
dat ik hem misschien nog wat op zou kun
nen kweeken.”
De witte roos hief haar hoofdje op en *t
was alsof de bliksem naast haar In den
grond sloeg, zoo schrok zij, want ze keek
In het droeve gezichtje van haar zuster
en oh, wat zag ze er ziek uit, ze was niet
eens in staat om haar blijdschap over het
wederzien te kennen te geven.
En toen de kinderen de gele roos naast
de witte gezet hadden en ze haar zuster
zag, die straalde van liefde en geluk en
omringd was door haar kindertjes, toen
weende ze en zei: „Eens noemde Je mij ge
lukkig, Je benijdde mijn lot en nu ga ik
scheiden van deze aarde in groote droef
heid. Mijn eenige wensch is nog, dat jij *t
geluk, dat voor ons beiden bestemd was,
geheel alleen zult mogen hebben; draag 't
lang en blijde
n een groote Jrweekerij stonden twee
prachtige rozenstammen, een witte en
gele. Zij bevonden zich naast elkaar in
hetzelfde bed en als de rozen haar kopjes
een beetje lieten hangen, raakten zij elkaar
bijna aan. Zij beschouwden zich dan ook
als zusjes en de een had voor de ander
geen geheimen. De kevertjes, die met veel
drukte over den grond liepen, bleven dik
wijls staan en stootten elkander aan, zeg
gende: „Wat zouden ze toch te vertellen
hebben?”
Ze hadden dan ook heel veel met elkaar
te bespreken, de belde rozen, want ze wa
ren nog erg jong en hadden er geen begrip
van, wat de toekomst zou zyn. Heerlijke
droomen hadden ze daarover droomen
van louter geluk en weelde en ze waren er
nooit over uitgepraat. Ze wisten wel dat ze
mooi waren, want de tuinman besteedde
heel veel zorg aan de stammen en dat von
den ze heeriyk, evenals zy den vriendeiy-
ken morgenwind waardeerden, die lederen
dag In den tuin kwam aanzweven en haar
kopjes kuste. Dan bogen zy het hoofd In
teederen dank en dachten dat zy altyd zoo
vertroeteld zouden worden dat het leven
haar alle vreugde geven zou waarover zy
zoo graag droomden. Er was alleen één ding
waar ze bang voor waren en dat was, dat
ze eens gescheiden zouden worden en by
die gedachte welde altyd een traan naar
boven, die als een glinsterende dauwdrop
pel in haar kelkjes bleef rusten.
Op een mooien middag gebeurde het, dat
er een groote auto stilhield voor het hek
van de kweekery. Een dame stapte uit en
even later wandelde zy met den tuinman
rechtstreeks naar de beide rozenstruiken.
De rozen keken elkander aan en dachten:
dat Is een rijke dame, wat zou het heeriyk
zyn, als zy door haar gekocht werden, want
dan zouden ze zeker een mooi plaatsje krij
gen ergens in een prachtlgen tuin vol
t bloemen, waar ze altyd bewonderd zouden
worden.
Opeens hoorden ze den tuinman zeggen:
„Dus alleen de gele, mevrouw?” De witte
roos kromp Ineen van schrik. Zy keek naar
de rijke dame met een smachtenden blik
en trachtte haar te overreden haar niet al
leen achter te laten. Maar het was ver-
geefsch, en toen zy weer alleen waren, kon
de witte roos 'n gevoel van jalousie niet on
derdrukken en fluisterde verdrietig: „Oh jy
geluksvogel, zou ik ook zoo'n heeriyk lot
vinden?" De gele roos zweeg, zy dacht aan
de scheiding en het deed haar verdriet dat
haar zuster niet met haar meevoelde en
haar benijdde om iets waarvan het geluk
nog zoo onzeker was.
Plotseling werden zy opgeschrikt door
kinderstemmetjes en toen zy haar kopjes
oprichtten, zagen zy een klein meisje en
een jongetje. zy waren armoedig doch
netjes gekleed en stonden met groote oogen
te Jrijken naar de prachtige rozenstammen.
Toen trad ook him vader nader en de
witte roos dacht: „Wat moeten die arme
menschen in dezen mooien tuin?” Een ge
voel van trots kwam In haar op en de gele
roos, die haar gedachten scheen te raden,
fluisterde: .JLoop toch door, wy staan hier
niet voor zulke menschen.” Daar kwam ook
de tuinman dlchterby en de rozen konden
haar ooren haast niet gelooven, toen zy
hoorden hoe de arme man vroeg naar den
prijs van de beide rozenstammen. Zy Juich
ten In haar hartjes, toen zy het groote be
drag hoorden en zagen dat de arme man
ervan schrok. Maar de belde kinderen dron
gen zich tegen hem aan en smeekten:
„Ach toe vader, koop zoo’n mooie
moesje zal zoo biy zyn!”
En toen brak er iets In het hart van de
witte roos een gevoel van medeiyden
kwam In haar boven, maar, toen zy opzy
keek en het opgeheven hoofd van haar
zuster zag, schaamde ze zich voor haar
zachte gedachte en kreeg lust om de kin
deren met haar doornen te steken, opdat
zy weg zouden gaan, en haar met rust la
ten.
Ju.
misschien kans zyn om uit de kelderwoning
weg te komen en een plaats te krijgen In
een even mooien tuin ais waarin haar zus
ter stond. En ze nam zich voor, geen voed
sel meer tot zich te nemen en zie de
knoppen kwamen niet te voorschyn. En
toen de rijke eigenaar van het huis eens
binnenkwam, hoorde de roos hem tot den
portier zeggen: ,Jk had het wel gedacht,
hoe kan een roos hier bloeien? Ik wil haar
wel koopen en in mijn tuin zetten, temid
den der andere rozenstammen.''
En de portier antwoordde: „Ach, we zyn
zoo van haar gaan houden, mlschien ko
men er nog wel knoppen aan, anders. Ja,
dan mag u haar hebben.”
Een straal van hoop ging door de
van de roos ze hoefde slechts haar groei
om weg te kunnen ko-
papler beplakt
is. Nu knip Je
van dun car
ton de zitting
en haalt op de
hoeken een
draadje er
door, waarin
eerst *n knoop
is gelegd. Je
hangt nu de