DE GELUKSVOGELS
H
Buurpraatje
Van alles wat
EEN RARE GESCHIEDENIS
i
J
Een Grappenmaker
Handenarbeid
I
IIJ1
inn
door
i
Jan van Ogtrode
Allerlei
De B. L N. S
De macht van het kleine
RT
Poppenwagentje
1T
RG
r
L
-
Door
Tante
Jo
S
w
tet
°o°o°:
ft» koekoek op de veer buiten het galmgat
fringe*
zijn,” viel Bram direct in, „maar wat sou
dat?”
AX
van
O
met
R. VAN DAM
▼VTW
Tfrrvvwyw
c
dra-
1300
FIG TI
tochtdeken.
Udeo
ik; 1
HET UURTJE VOOR OMZE JEUGD
^MMlIllllllllllllllllllllllll
11
■Vt «cfc
van
nou
Kr waren drie aardige muschies.
Die eaten heel knus op een tak.
Ze waren zoo heerlijk aan T wiegen,
Kn zaten echt op hun gemak.
we
dus
tee-
itttn
van
UfB-
oor-
De lichte kano was niet tegen dien
schok bestand en Piet dook met kano
en al pardoes het water in. Gelukkig
was het water aan den kant niet erg
diep, zoodot hij er met een not pak
af kwam.
naar
niets
Maar.... wat was dat, nee, hij viel niet
meerl.... Hij bleef stil hangen.... zweef
de.... neetoch ook weer niet.hij
zat.zat op z’n stoel voor het open ven
ster en tegenover hem stond die goeie ouwe
toren, net als altijd, en van een koekoek-
Wte-
vekt
over
jwn;
over
o«:
Ver
jon!:
ertte
tJruy.
over
laai;
van
rtera
het
1MJ
vei
ling,
ooi
en
itle-
nana
OP
■ma-
nte-
Itfta
fge-
dat
uud
al
der
1 de
aate
U t
uen
den.
elen
niet
lent
a In
ving
rin-
van
ets-
iveel
dU-
erte
uit-
den
ük-
htj
ref-
op-
be-
ten,
opt,
te-
zou
na-
in-
in-
U
t in
tel
de
ler-
rein
tien
af
tan
ar»
Ze vluchtten, en bleven toen gluren,
Maar konden niets vinden. Goddank!
Toen gingen ze knusjes weer zitten,
Op een heerlijke zonnige bank.
Zoo bleven ze heel den dag kletser},
En lachten ha, ha, en och. och,
Ik wed als ze zoo blijven zitten.
Dan lachen ze vast morgen nog.
k.
leger.
r:
t Baf.
itheker dat de
snelde*
was
Dit wagentje maken we van een lucifer
doosje. Snijd twee reepjes kurk, zoo lang
als het doosje breed is en lijm ze aan den
onderkant van het doosje op de plaats
waar de wieltjes komen. Knip flg. n vier
maal van dun karton en steek ze in de
kurk met een speld, waaraan eerst *n stuk
je karton is gestoken. Knip dan fig. I twee
maal van dun karton en lijm ze aan de
zijkanten van het doosje. Door de gaatjes
steek je een stokje. De kap (flfc. m) knip
Je van stevig papier. Vouw langs alle stip
pellijnen om sn plak haar dan met de ge
streepte gedeelten om de achter- en zijkan
ten van het wagentje. Je kunt eerst het
wagentje met mooie kleuren beschilderen.
Zeg Piet ga je mee die kano
mij eens prbbeerenT Het is er
prachtig weer voor.
Misschien kunnen we er wel
ons tweeën in.
U liepen met z’n achten door het plant-
soen. Het lekkere* voorjaarsweer had
hen naar bulten gelokt, ondanks
schoolwerk en wat daar aan vastzat. In de
ten
tet
op
een
V*
«Kt
op
er
aan-
>/3mI
a*t-
nge-
onv-
.‘ten.
tet
Toen er weer gebeld werd, bleef de meid
wat erg lang een praatje maken. Dat doen
dienstmeisjes wel meer en het ergste is,
dat zij er niet altijd over kunnen worden
onderhouden, al behoeft men hierin nu
juist niet al te streng te zijn. Zjj stond dus
te praten aan de deur. En Arras hield de
Wacht en zorgde, dat de waschmachlne
niet weg liep. En toen de meld terugkwam,
dreef de vloer van het water. Arras had de
stop uit de waschmachlne getrokken!
Neem hem dat eens kwalijk. Hij moest im
mers de wacht houden en zorgen, dat de
machine niet wegliep. Hij had toen bij ver
gissing de stop er uit getrokken!!
Het is voor ons dienstmeisje een goede
leer geweest, om wat minder lang aan de
deur te praten, vooral op waschdag. Moe
der zegt, dat het dan toch al zoo druk
is. De meld moest al dien natten boel weer
opruimen, maar zij kon haast niet van het
lachen. Nu, wij ook niet en Arras zat maar
te kijken, of hij bet niet helpen kon.
Zoo zaten ze aldoor te praten.
Wel uren achter elkaar.
Toen hoorden ze plots'ling iets rits'len,
Dat vonden ze toch wel heel naar.
_e hebben sinds eenige weken een
VV Jongen hond in huls. De meisjes, dat
zjjn de dochters des huizes, hadden
er al lang naar verlangd; moeder had er
niets op tegen en de tegenstand van vader
was weldra gebroken. De jonge hond kwam
dus. Het is een jonge herder.
Toen het hondebeest
in huls kwam, was *t
pas vjjf weken oud. *t
Viel over zijn eigen
logge pooten. Z’n snuit
was leuk zwart getee-
kend, zoodat we hem
wel eens „roetmop”
noemden, wat het dier
tuinen begonnen de struiken zoo mooi uit
te loopen, het was een lust om te zien. Cro-
cussen kwamen overal voor den dag en
narcissen bloeiden op verschillende plaat
sen. Vooral de seringen en de splraeastrul-
ken stonden al mooi In blad.
BIJ .een steenen muurtje, van „Benthel-
mer" zandsteen, zooals Tilly wist te ver
tellen, bleef Jan stilstaan en bekeek met
meer dan gewone opmerkzaamheid de
plantjes, die er op groeiden.
„Wat zie Je?” vroeg Kees nieuwsgierig.
„Och, niets bijzonders, maar ik dacht er
aan, hoe dat muurtje er over tien of hon
derd jaar uit zou zien.”
„Dan zal het zeker nog heel wat groener
‘Piet vliegt tn een overmoedige bui
met een flink vaartje op de kano aan,
om er met een prachtigen sprong in
terecht te komen. Dan heb ik meteen
vaart, zegt hij. Dik schreeuwt al:pas
op! maar het is te laat.
Ze hadden het over de vliegjes,
Kn over de heerlijke zon,
Die heel den dag steeds maar bleef schijnen,
O, als ze eens wisten hoe 't kon!
DE WONDERKLOK
Een boer had een klok noodig, dus stap
te hij een winkel binnen, waar een druk
doende bediende In een minimum van tijd
een heele collectie voor hem had uitgestald.
„En dat, meneer, is een klok, die acht
dagen achter elkaar loopt, zonder dat je
haar hoeft op te winden.”
„Zoo, zoo,” zei het boertje, „hoe lang zal
die dan wel loopen als Je ’m opwindt.”
Zonder zich van zijn stuk te laten bren
gen, vervolgde Jan: ..Kijk, ik heb hier (flg.
1) een mosplantje, van die soort staan er
hier verscheidene. En toch zoudep die hier
niet zijn, als er niet andere plantjes waren
voorgegaan, nJ. korstmossen. Kijk, hier kun
je ze nog heel goed zien. Die korstmossen
(flg. 2) zijn gewoonlijk de eerste, die zich
tusschen de spleetjes van het muurtje vast
zetten. Hoe die spleten ontstaan, dat Is
weer een vraagstuk op zichzelf. BIJ zand
steen, zooals deze, schijnt het bindmiddel,
dat de zandkorrels bijeenhoudt, op den
duur te vergaan en de steen valt In poeder
uiteen; zoo ontstaan gatën en scheuren en
spleten. In die spleten, die in het begin nog
klein zijn, verzamelt zich water en wan
neer het ’s winters vriest, vormt er zich U«-
Lis neemt meer plaats In dan water en de
spleet wordt wijder. Komen er nu stukjes
korstmos, die door den wind worden mee
genomen en hechten zij zich In die spleten
vast, dan gaan ze groeien. Op hun beurt
sterven de korstmossen en vormen een
laagje bladaarde of humus. Door regen
water blijft de humus vochtig en wanneer
er nu sporen van mos In de spleet terecht
komen, dan blijven die sporen, dat zijn de
dingetjes, die nieuwe mosplantjes zullen
vormen, pet als zaadjes nieuwe plantjes
maken, In den vochtlgen humus zitten en er
vormen zich mosplantjes. En het hoeft
daar niet bij te blijven. Ook de mosplant
jes sterven af en helpen mee om nieuwen
humus te vormen. In dien humus ver
dwaalt nu een graszaadje en zoo zie je hier
op den muur gras groeien. Of er stuift
een vruchtje van een paardebloemplant
met zijn aardige haarkroontje (flg. 3) In
den humus eneen paardebloemplant
komt op den muur te staan. De wortel van
de paardebloemplant helpt mee om de
spleet grooter te maken.”
Kees had met alle aandacht staan luis
teren.
,Jk heb zooiets ook wel gehoord," begon
hij, „over het begroeid raken van eilanden,
die bij een vulkanische uitbarsting ont-
dle
om
maar vast den toren z’n
zin te geven! Als-ie dien nacht maar z’n
galmenden mond hield! "t Was een af en
aandraven van je welste! De hoofdonder
wijzer kwam met ’n opgezetten koekoek uit
de natuurkundekast en er werd geveild en
getimmerd en geschaafdLeo-tje stond
overal natuurlijk met z’n neus vooraan bij.
Sjonge, sjonge, daar had hij van z’n leven
nog nooit over gehoord. Over zoo’n avon
tuur. Misschien, dat hij nooit meer zooiets
meemaakte!....
Eindelijk was men zoover klaar. *t Was
nog wel een primitief toestel, maar men
bereikte er toch mee, als er Iemand bij ging
zitten en om het kwartier op een knop
drukte, dat dan de koekoek op een veer
naar bulten sprong. Maar wie moest er voor
zorgen! *t Was voorloopig, omdat men nog
geen andere machinerie erin had kunnen
zetten, noodig, dat er regelmatig iemand bij
bleef zitten In den toren, om elk kwar
tier op den knop te drukkenNiemand
had er zin In. En toen kreeg Leotje z’n kans
om eens te toonen wat hij waard was! HIJ
bood zich aan om als eerste een uur boven
te blijven en klom met het toestel tn den
toren. Alle menschen stonden op "t plein
naar boven te staren naar dien moedigen
jongen, die alleen den betooverden toren in
durfde gaar.en zich angstig af vroegen,
of het wel zou lukken. Het toestel was zoo
vlug In elkaar gezet.
Maar werkelijk! "t Eerstvolgende kwar
tier liet Leo-tje door op de knop te druk
ken den koekoek op^de veer bulten *t galm
gat springen en riep zelf driemaal koekoek
.koekolk.koekoek.... en.... de to
ren scheen gerustgesteld te zijn en hield
op met slaan. Ook het tweede kwartier
ging *t goed, maar t derde, oei!.... daar
weigerde het toestel! Beker een veertje
gesprongen of Iets dergelljks! In elk geval
.de koekoek bleef waar hij zat In ’t toe
stel en kwam niet te voorschijn.... En
daar had je *t lieve leventje al weer!....
Boemboemklonk het weer dof en
zwaar over het vredig dorpsplelntje en de
schrik begon opnieuw in het dorp! Leo-tje
brak het angstzweet uit! Lieve hemel, wat
moest-ie aanvangen?! En toen.en toen
begon de toren weer te brommen, maar
zoo hard en vreesaanjagend, dat *t wel uit
het diepste van de aarde scheen te komen!
„Wat.... wat heb Jij daar gedaan rekel!
Aan m’n koekoek! M’n lang begeerde koe
koek! Vernield?! Oeiil! Daar zal je voor
boeten!”
En tof z’n schrik zag Leö-tje twee van
de grootste balken zich langzaam losmaken
uit de zoldering van den toren en naar
hem toekomen als twee lange grijparmen.
Leo-tje wilde vluchten, maar kon niet! 1
Was alsof die dreigende steeds naderbij
komende balken hem beletten een voet te
verzetten. En.... wat was dat.... de twee
grijparmenkregen handenvree-
selijke grijphanden.... die zich naar hem
uitstrekten.... Ze grepen hem beet, on
danks dat Leo-tje zich uit alle macht ver
zette ze hieven hem optot in een
der galmgaten.... en hielden hem naar
bulten.... vijftig meter boven den bega-
nen grondLeo-tje schreeuwdegil
demaar niemand scheen hem te hoo-
renl En daar voelde hij langzamerhand
den greep van de grijpvingers losser wor
den Goede Hemelals ze hem los
lieten!.... Vijftig meter diep!.... Hij wor
stelde en worsteldeen probeerde
de handen vast te houden, maar de oude
toren lachte hem dof galmend uit en op
een gegeven oogenbllklieten ze hem
los.... Met een laatsten schreeuw stortte
Leo-tje in de diepte.... Hij stootte nog
tegen Iets aan, wat rinkelend meeviel
Wat is dat ding lekker licht hè!
Maar hij is reuze stevig. Jij mag hem
eerst probeeren.
Goed, zegt Piet, je zal eens zien
hoe goed ik met dat ding overweg
kan.
et was zomer en ’t was ’n pracht van
•n dag geweest. Leotje had gestoeld
en geravot dat *t een aard had met
neefjes uit de stad, die ’n Woensdagmiddag
bij bem hadden mogen doorbrengen. Het
«eer was allerprachtigst geweest; de heide
stond volop in bloei, wat zou men nog meer
«enschen?!
Moeder was de twee neefjes nu even naar
1 station brengen, om ze daar op den trein
te zetten, die ze weer naar de stad terug
sou brengen, waar ze door hun moeder
zouden worden afgehaald. De neefjes had
den wel gewild, dat Leotje meegegaan was
en Leotje zelf natuurlijk ook dolgraag,
maar hij was zoo door en door vermoeid,
dat Moeder het beter oordeelde, dat hij
thuis maar zoolang zou wachten, tot zij
«eer terug was....
gn daar zat Leotje dan, droomerlg voor
zich uit te staren, fijn moe van een heer
lijken middag, voor het open venster en
keek net op dien goeien, ouwen kerktoren,
die tegenover him huis stond, en daar al
zooveel Jaren achtereen trouw over het
dorpje de wacht had gehouden. Leotje
bedacht onwillekeurig hoeveel zoo’n ouwe
kerktoren Wel «>u hebben te vertellen, als
die eens kon pratenover al die eeuwen,
dat-ie daar stond. Leotje moest even In
zichzelf lachen.... Praten.... hoe kwam
hij op dat Idiote idee, dat een kerktoren
kon praten
1 Was laat geworden, voordat die neef
jes goed en wel met Moeder op pad waren
naar het station. Leotje kon zich niet her
inneren, ooit nog zoo laat op geweest te
zijn! *t Was warempel al bjj negenenl
Hoort, daar had je de kerkklok nèt.een
....twee.... drie.... zesacht.ne
gen.... telde Leotje, maar.... wat was
dat?!.... Tien.... elf.... twaalf.... der
tien! De klok bleef doorslaan!! Hoe kon
dat nou?! Leotje wist werkelijk niet hoe
hij t had! Daar was zeker iets niet in den
haak! Dat had-ie nog nooit beleefd! En de
klok wist blijkbaar niet van ophouden! Hij
was al aan de dertig.... en *t ging nog
maar steeds door! Leotje begon nu toch
bang te worden. De andere Inwoners van
t dorp schenen 1 ook gemerkt te hebben.
Daar had Je koster v. Gameren al, die op
z’n fiets kwam aanrennen en ook de pas
toor en Wllking de bakker en Sophie de
smid en allen keken angstig omhoog naar
de oude kerkklok, die maar steeds door
bleef slaan*t Werd beangstigend 1
t Was nu Inmiddels zwart van de men-
sehen geworden op ’t pleintje voor de kerk
en iedereen meende een oorzaak te weten.
Ook Leotje was natuurlijk naar beneden
gehold en stond nu bij de overige men-
schen
„Als er ’s Iemand In den toren ging!”
stelde de burgemeester voor, die ook op de
plaats des onheils was verschenen.
Maar niemand meldde zich ervoor aan!
Langzamerhand had zich het gerucht on
der de menigte verspreid, dat de toren be-
tooverd was
Totdat eindelijk t wonderlijke gebeurde!
Een van de galmgaten van den toren
opende zich als een reusachtige mond en
daar klonk het dof en somber, tot in alle
uithoeken van liet kerkplein hoorbaar:
Jk, de ouwe toren, heb jullie daar alle
maal bjj elkaar geroepen, om m’n beklag in
te dienen! Ja, beklag! Reeds eeuwen en
eeuwen sta Ik'hier al In weer en in wind
en nooit heeft iemand mij hooren klagen,
ofschoon ik noodig eens gerepareerd moest
worden! Maar daar wil Ik zelfs niet eens
over praten! Ik heb echter een wensch!
Een redelijke wensch, dien een kerktoren
toekomt! Wie is het hoofd hier van de
Wneente? Laat hij naar voren komen!”
Alle menschen stonden stil en doods
bleek te luisterenHoe was dat nu mo-
gelljk! De ouwe toren was aan 1 spreken!
Daar had men door al die eeuwen nog niet
van gehoord! En onderwijl sloeg de klok
maar door.... Als men haar kon gelooven,
dan was het op dat oogenbllk al wel hon
derd en vijftig uur!....
De burgemeester was naar voren getre
den met een doodsbleek gezicht en van
schrik trillende knieën.
^oo, ben jij de baas hier!" ging de oude
toren voort. „Nou, dan zal ’k jou ’ns gauw
vertellen, wat Ik in *t zin heb! Vanmiddag
Is hier Iemand met den koster in dén to
ten geweest en daar heb ik stiekum van
afgelulsterd, dat ze heel ver hier vandaan,
ta het buitenland, veel meer werk maken
klok eik de grijparmen en de heele soeza
was niets meer te zienToen drong het
tot Leo-tje door, dat hij in die paar oogen-
bllkken even in slaap was geraakt, en een
droom.... *n vreeselijken droom had ge
had. En wat hij zoo rinkelend in zijn slaap
had hooren vallen, was een klein vaasje,
dat hij met z’n bewegingen „om vrij te ko
men” van de tafel op den grond aan dui
zend stukken had gesmeten!
Even daarna kwam moeder thuis, en die
moest natuurlijk de vreeseltjke geschiede
nis hooren. Leo-tje zelf moest herhaalde-
UJk naar den overkant kijken, alsof hij
maar niet kon gelooven, dat dat niet alle
maal echt was gebeurd. Maar moeder lach
te er hartelijk meeHij was ook zoo laat
op geweest, wat hij nooit gewend was....
en dan zoo hard gestoeid dien middag
en daarbij dat verhaal, dat Jan, een van
de neefjes, had gedaan over dat kleine
koekoekklokje, dat zij van hun vader op
hun .studeerkamertje hadden gekregen, t
Had alles meegewerkt om In Leo-tje’s fan
tasie die vreeselijke geschiedenis naar vo-
r^n te tooveren, die Leo-tje, als hij des
avonds nog wel eens voor z’n venster zit
te kijken naar buiten, nog heel dikwijls In
de gedachten komt!
denken. Het Is nog veel gekker. Of eigen
lijk: het is nog veel gekker geweest. Be
halve den hond, twee katten en een wasch
machlne hadden we ook nog een schildpad.
Die hadden we verleden jaar gekocht aan
de deur. De man, die er mee langs de hul
zen ging, had een heele kar vol en hij ver
kocht de schildpadden, die, zooals hij zei-
de heelemaal uit Griekenland afkomstig
waren, als verdelgers van slakken In den
tuin. Nu, wij hadden veel slakken in den
tuin, en zoo wandelde verleden zomer de
schildpad bij ons in den tuin. Als zij de
kans zag kroop zij onder de schutting door
en dan had een van ^ize meisjes, die dol
op beesten is, maar heel wat moeite om
haar bij de buren weer terug te halen. O,
ja, de schildpad had ook een naam. Hij
heette Petrus! We hadden dus Mletsie en
Patsie en Petrus en nu ook nog Arras. Maar
Petrus is dood. Zooals jullie weten gaan
schildpadden des winters slapen. Dat doen
ze door zich in den grond te graven. Dat
ging bjj ons in den tuin niet, want daar
was het veel te vochtig. Petrus Is daarom
In den kelder gezet In een ouden brood
trommel met zand erin. Dat is zeker niet
erg goed voor hem geweest. Maar ook kan
het z(jn, dat onze dienstbode hem niet had
mogen opnemen. Dat deed zij nog al eens,
omdat zij zoo nieuwsgierig is. Maar hoe *t
zij: Petrus Is dood, 'n Tweeden Petrus wil
len we niet meer hebben, want de hond
zou hem toch niet met rust laten. Als hij
de kans krijgt, bijt hij de katten ook al in
haar rug. Het is Arras te doen om te spe
len, maar de katten vinden *t toch niets
prettig. De hond laat zich daardoor niet
terughouden. HU bUt in alles. Hoor maar.
En nu komt onze waschmachlne.
Eerst moeten jullie weten, dat we de
wasch aan huis hebben. Dat }s niets bl-
zonders. Eiken Dinsdag is het dus „wasch-
dag”. Daar zorgt de dienstbode voor, de-
staan zUn, maar ik heb me nooit kunnen
voorstellen, dat het mogelUk was, dat een
eiland op die wijze begroeid raakt.”
„Ik heb er zelf lets van gezien,” viel
Bram nu in. ,Jk heb afbeeldingen gezien
van een eiland, dat ontstaan is, toen het
eiland Krakatau door een uitbarsting ver
nield werd. Het waren daar vooral orchi
deeën, die na de mossen en varens op het
eilandje, dat eerst niets dan een barre rots
was, opschoten”.
De zaden van de orchideeën zUn net zoo
licht als de sporen van varens en mossen,
vandaar, dat ze zoo ge makke lijk van Java
konden komen overwaaien.
Ada had al eens naar boven gekeken, dat
naar het muurtje UJken verveelde haar.
Daar kwam het door, dat zU de eerste was,
die een zwaluw zag. „Hoezee, een zwaluw,**
was haar verrukte uitroep. Nu zagen de
anderen haar ook (flg. 4).
Vol van hetgeen Jan hun verteld had
over de macht van het kleine korstmosje,
dat in de natuur zooveel Invloed had en
blU, dat ze de eerste lentebode, de zwaluw
gezien hadden, stapten ze naar huis om
flink te gaan werken.
zelf niets schelen
kon. ZUn naam is echter Arras, en daar
luistert hU nu al naar, al wil dat niet zeg
gen, dat bet beest de gehoorzaamheid in
persoon is.
WU hadden zoo gauw geen mand bU de
band en daar we "weten, dat het een heel
groote hond zal worden, hebben we hem
geen mand gegeven, omdat WJ er elke vier
weken uit zou zijn gegroeid. In een hoek
van de kamer werd daarom voor hem een
bed gespreid. NatuurUjk geen heusch bed.
Het is een soort kussen, een oud ding en
daaroverheen gaat een oude
Heel eenvoudig, zooals Jullie zien. Dat is
zUn bed en met het bed hebben we hem
terstond het eerste kunstje geleerd. Hoor
maar eens.
Als Arras stout is, waar hU zelf nog bit
ter weinig van af weet, klinkt het niet: Ga
In je mand, maar krijgt hU te hooren: Ar
ras, ga in je bed. We hebben hem nu zoo
ver’, dat hU dat heel goed snapt, en zoo te
er dit uit ontstaan: Als we hem wat rustig
wUtaD hebbe», «eggen we: Arras, ga voor
straf in Je bed. En htf gaat! Dat is zUn
eerste kunstje. Als we hem naar bed stu
ren, gaat hU.
Dat naar bed sturen voor straf, gebeurt
nogal eens. Geen ongeduriger beesten dan
jonge honden. Als Je ze aanhaalt, kwispe
len ze niet alleen met den staart, maar bij
ten ook, uit louter aanhankehjkheld. Daar
is echter niet iedereen van gediend.
Roetmop, ofwel Arras, heeft trouwens
van den eersten dag aan heel wat onrust
in ons huis teweeg gebracht. Behalve een
hond, hebben we ook nog twee katten. Het
huis is groot genoeg. De eene kat vonden
we heel Jong voor de deur zitten. Een eige
naar daagde niet op, zoodat we de vonde
linge maar In ons huis opnamen. En
hadden al een poes! Dat waren er
twee, en we willen er geen van missen. We
wachten nu op de vriendschap tusschen
hond en katten. De poesebeesten hebben
ook een naam: zU heeten Mletsie en Pat
sie. Zodra ze den Jongen lobbes van een
hond zagen, begonnen ze geweldig te bla
zen en gingen aan den haal. Het begint al
wat beter te worden, en Patsie heeft zelfs
al den durf gehad om met Arras uit één
bak te eten. Dat was een gebeurtenis, waar
van onze meid aanstonds verslag kwam
uitbrengen.
Dat dienstmeisje lacht nogal gauw, an
ders zou Arras wel eefts oorzaak kunnen
zUn geweest, dat we voor de keuze kwamen
te staan: de hond weg of Ik er uit. Arras
sjouwt namelUk zijn bed zoo nu en dan
door het heele huls en dat er dan nog al
eens gangkleedjes aan blijven hangen, kun
nen jullie wel begrUpen. En geen schoen
of pantoffel is voor Arras Roetmop veilig.
Het is toch zoo’n grappenmaker en dat wou
ik jullie nog even vertellen.
We hebben behalve een hond en twee
katten ook nog een waschmachlne. Wat
komt dat er gek bU. sullen jullie nu wel
zelfde, die Petrus niet met rust kon laten
en hem voor straf zelf in den tuin heeft
moeten begraven. ZU vond het erg grieze
lig, maar misschien helpt *t om haar wat
minder nieuwsgierig te maken. Denken
jullie er aan, dat Je nooit al te nieuwsgierig
moet zUn? Zooals Jullie ziet, is Petrus er
door gestorven.
Laatst was het weer Dinsdag en stond de
waschmachlne vol kokend zeepsop. Arras
was bezig de dienstbode gezelschap te hou
den en hU keek onze gedienstige telkens
vertrouwelUk aan als er gebeld werd; net
of Roetmop wou zeggen: ik pas wel op de
wasch! HU kreeg dan ook telkens te hoo
ren: „Goed op de waschmachlne passen,
hoor Arras. Zorg maar, dat zU niet weg
loopt.” Dat deed de waschmachlne na-
tuurUjk toch niet, maar Arras hield de
wacht.
van de klokken! Er zUn er zelfs, die een
uurwerk hebben, dat den stand van de zon
en de maan aangeeft. Maar tot zoover gaan
mUn wenschen zelfs niet eens! Eén klok
moet er echter zUn, ik meende dat ik hoor
de in het Zwarte Woud, die een koekoek
heeft, die om het kwartier naar bulten
wipt en dan driemaal „koekoek” roept. En
dat wil Ik ook hebben!"
De burgemeester stond perplex! Een
koekoek-klok aan den ouden toren, wie had
daar ooit aan gedacht!
„En een beetje gauw asjeblieft!” ging de
toren galmend voort. „Zoolang ik ’m niet
heb, behoeven Jullie er niet op te rekenen,
dat ik een oogenbllk m’n mond houd f Dan
bUJf ik doorslaan, zoodat Jullie geen oog
dicht doen!”
„M.... maar d.... dat gaat toch zoo
niet?!" wierp de burgemeester zenuwachtig
van den schrik tegen. >rHoe moeten we zoo
gauw aan een koekoek komen?!”
„Kan me niet schelenKan me plet sche
len!” galmde het over *t kerkplein! Boem
....bom..,, en ik zal.... boem.... een
koekoekklok hebben en anders staak ik!
Ja, maar niet zooals jullie luiaards! Als ik
staak, dan ga ik niet rusten, maar begin
pas goed te slaan, en ik zal bhjven door
slaan tot ik het verlangde heb!”
Goeie raad was duur! Wat moest er ge
daan worden?! Men liep de grootste kans
geen oog dicht te doen, als men den ouden
toren z’n zin niet gaf.
En toen kwamen allen bU elkaar. De
smid, en de horlogemaker en de fietsen
maker, en de timmerman en allen,
maar eenigszins konden medewerken
toch voorloopig
WINSTGEVEND
BU een apotheker kwam een man en
kocht een der vele kwakzalversmiddelen
van dezen tUd. Dat middel kostte twee
gulden zestig centen. De kooper wierp een
rijksdaalder en een dubbeltje op de toon
bank en vertrok.
Eerst toen ontdekte de apol
rUksdaalder valsch was. Hij
buiten. Maar van den kooper
meer te zien.
^al ik hem naloopen?” vroeg de knecht.
„Iaat het maar,” zei de apotheker en
voegde er toen binnensmonds bU: „Ik ver
dien er toch nog altUd een stuiver op.”
SW, -