i C
MiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiniiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiuiiiiuiiiiiiiiniuiiiuiiuiiiiuiiiiuuiiiiiJiiuiiniiuiiuiiiiiiiuiiiniiiniuuiiniuiai
DE GEL UKS VOGELS ffliiiimiiiHiHBiiinimiiiinmniininiiiii
SPROET TREKT TER KRUISVAART
4 9
IJs. Een verstuikte
IK DROOMDE
VAN ALLES WAT
HANDENARBEID
de bij
Angela
knie. Vogels in
de kou
nilMlllllllllllllllllllllllllllUIIIIIIIIIIHIIliaiMIHHIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIliraH
en
De B.L.N.S
door
Henk Eerdmans
Daar komen de soldaten
Tg-. J
zu
LIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
F
Het mooiste concert is en blijft dat
der vogels
F.
HET UURTJE VOOR OWE JEUGD
Die
WOORDKEER
Men vindt mij in de kerk; andersom ech-
van
Sproet's brein:
vermaken
K ool^eel
STOELTJE
en
Jongens van Uselhoven!
het
Oplossing: VAN ALLES WAT
geëlectri-
„Denk er om! Behandel de dieren
met sachtheid en spaar de vogels-”
m
co
et
VERBORGEN PLAATSNAMEN IN DE
PROVINCIE ZUID-HOLLAND
of daar
Angela
Ik droomde, dat ‘t er winter was.
Ik zag er vreemde dingen;
Ik zag er nikkertjes die heusch
Een sneeuwpop maken gingen!
Lelden.
Ouddorp.
Rokanje.
Maasdam.
Voorschoten.
Voorhout.
ter ziet ge mij uit eefi schoorsteen komen.
Ik ben het uiteinde van de wereld; draait
ge mij om, dan ben ik de buis van een
vuurwapen.
Ik zag tfbee leuke nikkertjes
Die gingen schaatsen rijden
Ze zwierden lustig over V ijs
Ik zag ze sierlijk glijden!
Ik droomde, 'k was in Afrika,
Je weet wel in die landen
Waar 't altijd heet is en de zon
Maar aldoor staat te branden.
te
Iers
»n-
Ika.
ien
Lies
lek
>en
Ik antwoordde: „Ik meende vast
Dat 't hier héél warm zou wezen.
Ik dacht, ik, had in Afrika
De koude niet te vreezen!”
En ik liep in m’n nachtjapon
Van koude dra te beven.
Toen riepen z’allen: „Was dan maar
Stil in je bed gebleven!”
Warmond.
Haastrecht.
Stolwijk.
Scheveningen.
Hekelingen.
Rijswijk.
;ds
nd
iet
don-
den
„Da’s weer van Sproet,” zeiden de men-
schen. „Een pracht-idee 1”
~Z- 1 j St* V
In lederen sin komt slechts één naam voor
Met beleid en* trouw overwin je alles.
Achter ons huls zien wij een groot woud;
dorpen echter aan de voorzijde.
Dezen rok kan je desnoods
voor een van- je kinderen.
WIJ zagen in de Maas dampende booten
heen en weer gaan.
De artist vroeg een voorschot en de di
rectie wilde niet weigeren.
veel tijd meer. Hij maande Angela aan zich
wat te haasten en op zijn rug te klimmen-,
want er moest nog zooveel honing worden
verzameld eer alle cellen vdl waren en tot
zoolang moesten zij den geheelen dag door
werken. Angela klom dus weer vlug op den
rug van de bij; deze vloog den korf uit en
bracht haar weer veilig en wel in het hooi
terug, doch nauwelijks had zij afscheid van
de vlijtige, aardige bij genomen,
luidde een bel. Verwonderd sloeg
haar oogen op en hoorde de bel nu werke
lijk, zoodat zij vlug naar huis moest.
vond het erg jammer, dat zij alles maar
gedroomd had
Ik volgde toen hun raad maar op
En nam heel vlug de beenen;
En plots wreef ik m’n oogen utt....
En alles was verdwenen!
Geen nikkertjes, geen sneeuw of ijs!
De zon scheen fijn naar binnen;
Toen dacht ik: „Wat een malle droom!
Hoe kon ik 't zoo verzinnen?”
Dik en Piet zijn op het strand een
hoogen zandberg aan het maken.
Steeds hooger en hooger Wordt hij.
dat Toos geregeld het werk
van school opgegeven kreeg; zoo kon ze
tenminste bij blijven. Zoo zou zij de veer
tien dagen wel doorkomen.
Zij hadden een zak aan een touw
vielen, maar terwijl Bram direct opstond,
bleef Toos met een pijnlijk gezicht op het
Ijs zitten. Ze had zoo'n pijn in haar knie,
dat ze met veel moeite, gesteund door Jan
en Bram, overeind kwam. Gebroken was er
gelukkig niets, maar haar knie bleef pijn
doen. De anderen hadden geen lust om
door te blijven rijden, dus bonden ze de
schaatsen af en gingen allen naar huls,
Toos gesteund en voetje voor voetje, meer
hinkend dan loopend. De dokter, die kwam
kijken, zei, dat het been wel veertien da
gen rust moeste hebben. Anpe Toos, die zoo
graag schaatsen reed! Wel mocht ze op ‘n
ruststoel voor het raam liggen en hoefde
ze niet naar bed, maar sneu was het toch.
Als de anderen vrij van school hadden en
gingen rijden, moest ze wel eens op haar
lippen bijten en sprongen soms de tranen
haar in de oogen. Maar ze was een flinke
meid en troostte zich met de bezoekjes, die
ze telkens van de clubleden kreeg.
Z(j lag voor *t
raam in den tuin
te kijken naar de
vogels, die op
de voedetplank
kwamen. *t Wa
ren musschen
(fig. 1), de eer
ste met een grijs
kopje, de laatste
met kastanje-
br. kop en een
witten halsband.
Ook meezen ver
toonden zich, aan de draden met apen
nootjes, die boven de voederplank hingen.
Leuk waren ze om naar te kijken: die
zen pakjes, waarvan de veertjes door
Piet, zegt Dik, ik wil wedden, dat
als jij met gesloten oogen op dien
berg staat, ik kans zie, om zonder
je ook maar met een vinger aan te
raken, van dien terg in het water
kan laten vallen.
de
van
verbazing, want tegen tal van huizen wa
ren groote borden getimmerd en tegen den
torenmuur hing de grootste, waarop in
koelenletters te lezen stond:
p een warmen zomermiddag was An
gela in het hooi neergevallen, nadat
zij langen tijd met haar hond had
gespeeld. Haar oogen kon zij bijna niet
meer openhouden en voor zij het wist, vie
len zij toe. Nauwelijks had zij haar oogen
stijf gesloten, of daar vlak naast zich hoor
de zij een stemmetje, dat zachtjes zei:
„Kom Angela, vlug, klim op mijn rug, dan
mag je een eind mee vliegen."
-Angela keek om wie daar sprak en tot
haar verwondering zag zij een bij voor zich
staan, zóó groot, dat zij op haar teenen
moest gaan staan, wilde zij op den rug van
de bij kunnen klimmen. Dat ging eerst hee-
lemaal niet zoo gemakkelijk en tweemaal
viel zij er aan den anderen kant dan ook
weer af, maar tenslotte zat zij tusscheii de
vleugels en hield zich vast aan de stevige
haren waarmede de huid van de bij was be
dekt.
„Waar gaan wij heen?” vroeg Angela,
toen de bij zich gereed maakte om weg te
vliegen.
„Naar den bijenkorf, want Ik moet eerst
mijn voorraad honing wegbrengen. Ik heb
juist verschillende bloemen bezocht en het
mooie goud-gele sap verzameld, dat de
menschen honing noemen en omdat wij
bijen daarvan moeten leven, ook geduren
de de wintermaanden, brengen wij onzen
voorraad naar den bijenkorf en bergen daar
alles op.”
Angela was buitengewoon nieuwsgierig,
hoe zoo'n korf er van binnen wel uit zou
Dat neemt Piet op zich. Dik loopt
een eindje verder op en zoekt een
flinken langen stok. Piet staat nog
onbewegelijk op den nu door het
zeewater omspoelden berg.
Plotseling geeft Dik hem met den
stok een flinken por in zijn rug en
Piet, hierop niet bedacht, rolt, on
danks zijn watervrees midden in het
koude zeewater.
et was ’n reuze-teleurstelling. Zon
dag had de club nog gezellig schaat
sen gereden, tot het ongeluk gebeur
de. Ze reden met een flink vaartje achter
elkaar, toen Toos met de punt van haar
schaats in die van BAim haakte. Beiden
De dief kwam voor; houtdiefstal werd
hem ten laste gelegd.
Het was warm onder In den kelder, waar
een vuurketel der centrale verwarming
stond.
De automobilist had haast; rechts en
links stoof het publiek verschrikt uitben.
Een tolbestormer sprak bits: „Tol? Wij
kunnen er niet genoeg tegen ageeren.”
Het Schoorlsche ven. Ih genoemde plaats
gelegen, is een trekpleister’ voor schilders
en natuurliefhebbers.
Je weet hoe ik veel fouten hekel'„in ge
noemden brief had je er me liefst veer
tien.
Die dame is nog erg jong en nu reeds is
zij heelemaal grijs. Wij kleuren bet bijtijds.
Toen lachten alle nikkertjes
En zeiden: „Wat een pretje
Toe kind, je bent aan 't droomen hoor!
Kruip piaar weer in je bedje!”
En inderdaad zag Angela daar een paar
werkbijen, die haar lekker voedsel voorzet
te, waarvan haar koningin even proefde.
Angela vond het allemaal even belangwek
kend ^n de bij leidde haar nog verder rond
tot zij bij de raatbouwers kwamen. Daar
waren verschillende nijvere bijen druk
bezig om van was de zeshoekige cellen op
te "bouwen en er dekseltjes bij te maken,
om de cellen, evenals zij zooeven had ge
zien, te kunnen afsluiten, zoodra er honing
in was gedaan. Nog op een ander gedeelte
gekomen waren verschillende bijen druk
bezig om de larven, die pas uit het ei
kwamen, voedsel te geven en te verzorgen.
Ach! Wat was dat allemaal interessant
voor Angela! Maar de bij had helaas niet
De dokter trilde van verontwaardiging.
Hij gaf den jongens er van langs op zoo’n
geduchte manier, dat ze beschaamd af
dropen.
Het katje bracht hij naar een boerderij
in de buurt, waar het werd verzorgd.
„Eigenlijk had ik er een politiezaak van
moeten maken,” besloot hij zijn verhaal.
„Kan dat dan?” vroeg Sproet verwon
derd.
„Natuurlijk, jongen!” antwoordde zijn
vader. „Er staan gelukkig strenge straffen
op het mishandelen van dieren. Daar heb
ben de vereenigingen voor dierenbescher
ming voor gezorgd. Men is, gelukkig, gaan
Inzien, dat een dier ook recht heeft op een
goede behandeling. Ieder dier, dat niet a>
te schadelijk is, wordt beschermd. Iemand
die een trekhond heeft gelukkig gaan de
menschen er meer en meer toe over om
hun karren op andere manier voort te be
wegen moet uitstekend voor het dier
zorgen en staat aan strenge contróle bloot.
Wanneer een voerman zijn paard een te
zware vracht laat trekken, kan hij worden
bekeurd. En jongens, die moedwillig en
voor hun plelzler dieren mishandelen, kun
nen zwaar gestraft worden.
Onthoud het. Sproet, iemand die de die
ren slecht behandelt, zal ook zijn mede-
menschen ruw bejegenen.”
Opeens schoot het door
„Het bordje!"
„Dus dat bordje was dan ook door een
vereeniging voor dierenbescherming opge
hangen.”
„Welk bordje?” vroeg de dokter.
Sproet vertelde het hem.
„Juist,” zei de dokter.
„Dan zal ik het meteen weer ophanden,”
nam Sproet zich voor, maar toen hij later
het bordje nog eens bekeek, voelde hij dat
het ding onbruikbaar was. Als hij het weer
tegen den torenmuur spijkerde, zou nie
mand het lezen, precies zooals tot nu toe ’t
geval was geweest. Daar moest dus wat an
ders op gevonden worden.
zien, doch zij wist niet, hoe de bij met haar
op zijn rug, In den korf wilde komen. Doch
nog voordat zij het wist, kwamen zij aan
een breede deur, waar zij gematkelijk sa
men door konden vliegen. Ach! wat zag 't
er daar van binnen merkwaardig uit. Een
heele massa doosjes stonden klaar om den
honing in te doen en zoodra de bijen den
honing uit hun yoorraadzakjes in zoo’n
celletje hadden gedaan, kwamen er weer
andere bijen, die op elk doosje een deksel
tje deden. Het was net een heele groote
stad, waarin iedereen druk aan den arbeid
is en het leek Angela of iedere bij precies
wist, wat zij te doen had. Maar er was één
heele groote bij. Angela vroeg aan de bij:
„Zeg, wie is dat?"
De bij maakte een bulging toen de groote
bij langs haar kwam en zei toen:
„Dat is onze koningin. Zij legt in verschil
lende cellen een eitje. Kijk maar eens, hoe
goed de bijen voor haar zorgen.”
wind werden uit elkaar gewaald. Koolmee-
zen met hun zwarten kop, pimpels met een
blauw kopje en zwartkopmeesjes, grijs met
zwart kopje wisselden elkaar (fig. 2) af.
Zoo nu en dan kwam er ook een roodborst
je op bezoek (fig. 3), dat met zijn pientere
oogjes rondkeek of het zeggen wou: „Heb
ben die brutale musschen nog wat voor mij
overgelaten?” Nu, mevrouw Van Voorden
en Mientje zorgden wel, dat er steeds volop
voedsel was. Dat had een viervoetige bede
laar ook in de
gatenop ’n dag
kwam een muis
je, heelemaal in
elkaar gedoken
zijn deel halen, 't
Was een aardig
gezicht en mevrouw maakte de opmerking,
dat ze liever een muls buiten, dan in huis
zag. Groote vogels lieten zich niet zien, tot
dat er eens een paar rott^ appels In den
tuin gegooid waren. Daar kwamen een paar
zanglijsters en spreeuwen op af. Met die
laatste had
Toos 1 mees
te medelijden,
want hun
broertjes, zus
jes, neefjes en
nichtjes
familie
ren
K uesc.
en
wa-
allemaal
naar het Zuiden getrokken. Voor die dap
pere overwinteraars (fig. 4) werden voort-
aan geregeld appels gegooid.
Behalve voor voedsel, moest er ook voor
drinken gezorgd worden en dat was een
heel werk, want ieder oogenblik was het
water bevroren. Maar mevrouw Van Voor
den, die zelf evenveel van vogels hield als
de kinderen, zorgde zooveel mogelijk tel
kens weer een schoteltje lauw water klaar
te zetten.
Gelukkig,
Daar liepen alle nikkertjes
Met wollen muts en jasje,
En d' allergrootste kouwkleum droeg
Er zelfs een wollen dasje!
De sneeuw die lag er voeten hoog
De zon leek zelfs verkouden
Want anders zou die zich toch heusch
Niet zoo verscholen houden!
Neem een vierkant stuk papier en vouw
dat In drieën, eerst horizontaal, dan ver
ticaal. Knip dan de vakjes die op 1 voor
beeld gestreept zijn, weg. De daaronder lig
gende vakjes moeten dan nog los geknipt
worden langs de zwarte lijntjes. Nu vou
wen we langs de stippellijnen om. Vakje D
omhoog, de overige omlaag. Het begint er
nu al op te lijken. We plakken ten statig de
vakjes A en B op de zijkanten en
stoeltje is klaar.
A kn den kerktoren van het dorp Usel-
hoven was sinds onheuglijke tijden
een bordje gespijkerd. Een oud. vies,
ovaal ijzeren bordje, waar je met eenlge
moeite op kon lezen:
„Béhandel de dieren met zachtheid. Spaar
de vogels.”
De regen had het bordje doen roesten, de
schilfers hingen er bij en het was dan ook
niet te verwonderen, dat geen enkele In
woner van het dorp het ooit las. Eigenlijk
wisten ze niets Van het bestaan ervan.
Totdat Sproet het opnieuw ontdekte.
Dat kwam zoo.
Het was Woensdagmiddag en de school
jongens waren op het dorpsplelntje aan *t
voetballen. Kees Dries had een echten
voetbal. Een vijfje. Een pracht van een
bal!
In een oogenblik waren de jongens voor
een partijtje ingedeeld en rolde de bal over
de straatsteenen.
Tegen den torenmuur was een doel afge-
teekend. terwijl het andere werd gevormd
door twee petten. Ja, als je geen voetbal
veld met doelpalen hebt, moet je je weten
te behelpen!
Het spel ging op en neer. De bal ketste
en stuitte, sprong van voet op voet en de
jongens werden er warm van.
Opeens kreeg Sproet een schitterende
kans. Behendig stopte hij den op hem aan-
vliegenden bal, drentelde om twee aanval
lers heen en gaf een keihard schot op doel.
Pang!.... Klets-rinkeldekinkl!
Te hoog!
De bal was recht op het oude, vergeten
bordje aangekomen en had het verroeste
ding naar beneden gehaald.
Tegen zocUi kracht waren de oude spij
kers waarmee het in den muur zat, niet
bestand.
Sproet raapte het bordje op en las wat
er op stond.
„Behandel de dieren met zachtheid. Spaar
de vogels.”
„Zoo. dat heb je aardig gemikt,” merkte
Harry Bent spottend op.
„Ja,” antwoordde Sproet. „Ik heb nooit
geweten, dat hier een bordje hing."
Enkele dagen later kwam dokter Keppel,
Sproet’s vader, verontwaardigd thuis.
„Is er wat gebeurd?” vroeg mevrouw
Keppel.
„Gebeurd?! Meer dan schandelijk was *t.
Ik heb me moeten inhouden om den vlegels
geen daverend pak slaag te geven.”
Van lieverlede kwamen mevrouw Keppel
en Sproet de geschiedenis te weten.
De dokter had als gewoonlijk met zijn
auto een paar' visites afgelegd In dén om
trek. Op den terugtocht reed hij over een
bruggetje, waar drie groote boerenjongens
een dolle pret hadden.
Zij hadden een zak aan een touw in het
water hangen en gedrieën hingen ze rood
▼an het lachen over de leuning.
Nieuwsgierig was dokter Keppel gaan
kijken. De jongens haalden telkens den zak
een eindje omhoog, waarop ze het ding
weer in het water lieten ploffen.
Er zat iets in. En het bewoog,
dokte! met afgrijzen zag.
Met een ruk trok hij den jongen
touw uit de handen en haalde den zak om
hoog.
De vlegels hadden een jong katje in den
zak gestopt en over den doodsangst van t
arme diertje hadden zij dus zoo'n pret ge
had!
Den volgenden dag trommelde Sproet
zijn vrienden bij elkaar. Zé zeuden verga
deren, ’s avoflds na schooltijd op het wei
landje achter Harry Bent's woning.
Op den afgesproken tijd was de vergade
ring present. Alle jongens waren nieuws
gierig om te weten wat Sproet nu weer van
plan was. Dat het iets bizonders zou zijn,
stond bij hen vast, want de zoon van dok
ter Keppel had altijd Iets bizonders.
En werkelijk! Sproet, verscheen met een
bundel papiertjes in zijn hand en een ern
stig gezicht.
„Hebben jullie een kist of zoolets?" vroeg
hij.
Harry Bent haalde het verlangde
Sproet klom er bovenop.
Op fïapiêrtjes had hij in het kort een
redft^jpgeschreven en nu sprak hij de ver
gadering toe:
Zooals jullie waarschijnlijk bekend is, be
staan er in Nederland verscheidene ver
eenigingen, die zich ten doel hebben ge
steld het lot van het dier te verbeteren. Er
zijn een massa dieren, die slecht behandeld
worden. Er zijn dieren die gemarteld wor
den, gedood, gepijnigd, geslagen, afgebeuld,
uitgehongerd! Daar zijn zelfs menschen, die
voor hun plezier onschuldige dieren plafén
en pijn doen. Van mijn vader hoorde ik pas
nog van een paar groote jongens, die een
katje vermoordden!
Hebben jullie zelf soms zoolets gezien?"
De jongens waren verrast Ze hadden
verwacht, dat Sproet misschien een voet
balclub wilde oprichten, maar dat hij over
dieren zou gaan spreken, was niet bij hen
opgekomen.
,Jk heb een man gezien die zijn paard
afranselde, omdat het dier niet tegen een
brug opkon," zei Harry Bent.
„En ik weet iemand die zijn hond nooit
te eten geeft”, verklaarde Frits van Dijk.
Er waren nog meer jongens die gevallen
van dierenmishandeling hadden gezien.
Sproet liet ze niet allemaal aan het woord
komen, maar vervolgde:
„Het is dus duidelijk, dat die vereenigin
gen nog heel wat te doen hebben. Maar
wie kan er lid van zoo’n vereeniging wor
den?"
Ja, ze wilden allemaal wel lid worden,
maar dan moesten ze natuurlijk contribu
tie betalen.
„Ik heb geen geld," zei Kees Dries en de
anderen vielen hen^. bij.’
„Juist!” zei Sproé|. „Als we geld hadden,
werden we wel lid. Maar waarom trekken
we zelf niet ten strijde tegen alle dieren
beulen? Dat is nog veel beter dan geld te
betalen aan een vereeniging.
Wie wil'er helpen? Wie wil als wijlen de
kruisvaarders op de bres staan voor de die
ren? Wie gaat er mee op kruistocht voor
de dierenbescherming?”
Even was het stil. Dan echter brak een
gejuich los, dat schalde en daverde over *t
weitje. Ze sprongen allen op,
seerd, vol vuur voor het plan.
,Wlj! Wij doen mee. We zullen de dieren
beulen aan de kaak stellen!”
Toen vertelde Sproet nog iets anders en
het gevolg daarvan was, dat dien avond
iedere jongen aan het timmeren en knut
selen sloeg.
En den volgenden Zaterdag sloegen
inwoners van Uselhoven achterover
n-
en
L
n
te
n
I-
>e-
ï-
id.
ft.
er
?n
jk
de