DE GELUKSVOGELS iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiio Het mooiste speelgoed l Op het vliegtuigschip van IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII VAN ALLES WAT niiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiM Handen arbeidt Het verlanglijstje Fr its je VAN EEN KONING, DIE STEEDS MEER GOUD BEGEERDE oiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimi Door JAN van OGTRODE De herder met zijn schaapkens I - Woord keer boot haar onder gaan. - - A/ f meer meer thuis zou dat juut in dien lichtstraal stond. be- zoo bet voor Konlng Novar keek wel even vreemd. R. F. W. nog Fritsje zou gauw jarig worden En zjjn moesje had gezegd: „Frits, maak jij nu maar een lijstje Dan komt alles wel terecht!" Nu ging fritsje aan ‘t bedenken Wat hij toch wel hebben wou; Hij schreef op: ..een mooie vlieger Met een groote kluwen touw. mooi Dan het Een vischbootje ben Ik met gaatjes; keer mij andersom en Ik ben niet mis. v Marietje heeft een hoepel, Een popje en een bal Een hondje en een zandkar, Vijf stuks dus in getal. Maar Neeltje heeft een broertje. Van zeven maanden oud, Wat zij nog niet wil ruilen. Voor héél, héél, héél veel goud. Een broertje, ddt is speelgoed, Zoo'n echte fijne pop, Die kraaien kan en spartlen En dansen hop, hop, hop! R. VAN DAM. van graag Die kellners zijn brutale kerels. Ik zat eens een keer in een restaurant en toen zei ik„Kellner, kijk eens, dat bord is niet droog, wil je het even af vagen?" „O, mijnheer," zei hij toen. „Dat is de soep!!" 'n Voetbal, dat zou ook wel leuk zijn Net als die van mijn vriend Piet. Nou, die zal wel staan te kijken, Als hij m\j met óók een ziet!" Ik wil heusch niet alles hebben Ik schreef ook zoovéél er bij! Moesje, ‘k zal het U maar zeggen: Met de helft ben ’k ook heel blij!!’’ Dan nog een paar voetbalschoenen En als 't kan een autoped 'k Weet niet of het soms te veel is 'k Heb het er maar opgezet!" Ook een boek komt op m’n lijstje En een mooie teekendoos. Als U het te veel vindt, moesje Word dan alsjeblieft niet boos!" f Marietje heeft een buurtje, De kleine lieve Neel, Zij heeft maar één stuk speelgoed, Dat scheelt dus wel heel veel. Hè ja. zegt Piet, dat heb ik vergeten thuis te vertellen. Wat zal mijn vader lachen. HET UURTJE VOOR OMZE JEUGD V Te gelegener tijd ben Ik; keert ge om, dan ben Ik een deel van een brood. Paps moet u hooren. Toen wij laatst met Dik z’n vader in een restaurant gingen eten, vroeg ie waar de schild pad van de schildpadsoep was. Nou en u begrijpt hoe wi) toen ge- lacren hebben en die kellner ook. Voor een dier, dat geen rare bokke- sprongen maakt gebruikt men mij; draalt ge mij om, dan sier ik den kop van een dier met veeren. Hoe ge mij ook keert. Ik blijf die ik ben, namelijk een kernachtige uitdrukking voor „sociëteit”. Bladwijzer Calqueer het hoofd en den kraag op stevig papier en knip het uit. Daarna kleuren, plak je op een stukje lint, dat aan de onder, zijde uitgerafeld is. •«-a r was eens een heel rijke konlng, wiens Tv naam Novar was, en die een heel hef en aardig dochtertje had, waar hij zielsveel van hield. Deze konlng nu was zoo verzot op goud, dat hjj alles in de wereld daar wel voor wilde geven! Misschien, dat er één ding was, waar hij meer van hield, misschien.... En dat was dan zijn doch tertje. Maar eigenaardig! bril te goed te 'asmaar hij door de glazen niet meer kijken wani_ook die waren door zijn aanraking vaiKgoud ge worden! Zeg Piet, herinner jij je nog van die schildpadsoep wat heb tk ge lachen. t illy Williams, een klein negermeisje uit j Zuld-Amerika, had haar vader reeds een paar maanden niet gezien. Haar moeder, die het met de andere kinderen erg druk had, miste vader natuurlijk ook heel erg, maar Lilly, die eigenlijk vaders lievelingetje was, kon soms van heimwee wel huilen. Maar nu was er een brief van vader gekomen, waarin hij schreef, dat, als Lilly op school goed haar best deed en over ging, zij naar de eerstvolgende haven mocht komen, waar het schip, waarop haar va der kok was, zou aandoen. Zij deed reus achtig haar best en toen het examen ach ter den rug was en zij natuurlijk naar een hoogere klas was overgegaan, brak einde lijk de dag aan, waarop zij met den trein mee zou gaan om haar vader te zien. Een vriend van vader, die toevallig met verlof was geweest en op dezelfde werkte als meneer Williams, meenemen, want moeder zou haar geen beding alleen hebben laten naar een andere stad en dan naar een ha ven, waar 't kleine meisje nog nooit was geweest! Zij was doodsbang te laat aan den trein te komen en ging een uur vóór het vertrek al naar den vriend van haar vader om te vragen óf hij nog niet weg ging! Deze zei - de lachend, dat er nog een „zee van tijd” was, maar Lilly voelde zich pas gerustge steld toen zij tenslotte eindelijk in den - trein zat en deze zich eerst langzaam, daar na steeds vlugger haar dé plaats van stemming spoedde. In de bewuste stad aangekomen sloegen Lilly en meneer Bruin dadelijk den weg naar de haven in, want hij begreep wel, dat Lilly zóó naar haar vader verlangde, dat zij toch geen oog had voor wat er alzoo in de stad te zien was. Tenslotte kwam de haven in zicht en na een weinig zoeken dook ook het groote vliegtuigschip voor hen op. Ach, wat was dat reusachtig groot! Op het dek van het schép stonden aan weerszijden eenige vlieg- tangen en het dek was zoo groot, dat de vliegtuigen gemakkeljjk konden starten en na de vlucht weer op het dek konden lan den. Lilly zocht onder de bemanning, die over de railing keek, dadelijk naar het gezicht van haar vader en jawel, daar stond hij reeds te zwaaien. Hij had zijn dochtertje al in de verte zien aankomen en holde nu naar de loopplank, waarover zij naar schip moest komen. Dat was me een weerzien! Honderd uit moesten zij elkaar vertellen van alles wat er in de maanden thuis en op school was gebeurd. Tenslotte gingen zij samen naar de kombuis, dat is de keuken van *t schip, waar meneer Williams zijn dochtertje een heerlijke pudding voorzette, die hij speciaal voor haar had gemaakt en die zij zich goed liet smaken! Toen gingen zij samen ’t schip rond en meneer Wllllsétns liet Lilly alles zien: de vliegtuigen, de Instrumenten, enz. Tenslotte vroeg hij, of Lilly nog iets wenschte. Zij durfde het eerst niet te zeg gen, maar ten slotte zei ze: „Vader, zou ik eens in zoo’n vliegmachine even mogen zit ten?” Vader moest daar eventjes hartelijk om lachen, maakte de deur van een der ca bines open en hielp zijn dochtertje instap pen. Maar de dag liep al weer ten einde en het werd tijd, dat vader haar weer maar den trein terugbracht. Moeder zou haar dan aan het station komen afhalen. Vader drukte haar op het hart niet uit den trein te gaan, vóór zij thuis was en dat deed zij ook. Ach, wat was Lilly blij, dat zij haar vader had gezien en dat zij even in een vliegmachine op het vllegtui- genschip had mogen zitten. Maar 4e konlng scheen niets van dat verlies aan kleuren en geurenpracht te be merken. Hij was’ ten volle tevreden over zijn ochtendtaak en ging terug in het pa leis om met een gevoel van voldaanheid zijn ontbijt te gaan gebruiken. Nauwelijks zat hij daar, of daar kwam zijn dochtertje hem weenend tegemoet. „Wat is dit? Waarom huil je mijn kleine Ifeveting?* zoo wendde konlng Novar zich tot haar. „O! Pappie! Er is toch zoo iets vreeselijks gebeurd!” antwoordde de kleine met tra nen in de oogen. ,Jk wilde in den tuin wat mooie, geurende rozen gaan plukken en alles is veranderd. Alles is stijf en geel ge worden. Wat zou er gebeurd kunnen zijn?" Konlng Novar voelde wel wat wroeging, dat hij nu de schuld was van *t verdriet, dat zijn dochtertje had, maar hij zelde niets. Hij had van die vroege wandeling in den tuin grooten honger gekregen en* begon zich direct van een kop thee te bedienen. Maar zoodra hij zjjn lippen aan het kopje had gezetkreeg het de kleur van goud en een oogenbllk later was het één vaste harde klomp goud geworden. ,J4eve hemel,” riep de konlng onwille keurig uit! „Wat.... wat is er vadertje?” vroeg zjjn dochtertje. O.... eh.... niets!” antwoordde .haar vader „eet maar lief je broodjes op en drinkt je thee leeg, anders wordt ze koud. Hij wilde een stukje vlsch nemen, maar nauwelijks had hij het aangeraakt, of t was van goud geworden en dus niet meer te eten. Evenzoo ging het met een die fijne cakes, die hij altijd zoo bliefde. ,Jk weet werkelijk niet, hoe ik vandaag zal moeten ontbijten!” dacht de konlng bij zichzelf en hij keek bijna met afgunst naar zijn dochtertje, dat zoo smakelijk van haar ontbijt zat te genieten. „En hoe zal t vandaag bij 1 diner gdan, als alles ver andert in goud!” Konlng Novar begon nu toch werkelijk wat bang te worden en hij begon aan dingen te denken, waar hij an ders nooit aan gedacht zou hebben. Daar stond me nu toch een koninklijk ontbijt gereed en hij met zijn hongerige maag. ker met een raadselachtig glimlachje. „Ik hoop het voor U. Van morgenochtend zonsopgang zal alles, alles, wat aanraakt, In goud veranderen....” De gestalte van den vreemdeling werd nu grooter en grooter. schitterender en schit terender, zoodat konlng Novar onwille keurig zijn oogen moest sluiten, en.,., toen hij weer opkeek, was er van den vreemden bezoeker niets meer te ontdek ken. Konlng Novar zdg alleen nog slechts het straaltje daglicht, dat door de kleine opening drong.... Jullie kunt begrijpen, hoe konlng Novar verlangde, dat 1 de volgende dag zonsop gang zou worden! Hij deed geen oog dicht en zoodra het eenlgszins licht begon te worden, legde hij zijn hand op den rand van zijn ledikant, maar.... die bleef zoo als hij was. Zou de vreemdeling nu toch maar een smoesje verkocht hebben,” dacht konlng Novar een beetje uit zijn humeur, „of zou ’t maar een droom van me geweest zijn?” Hij bleef nog een poos zoo liggen en maal van goud waren, dan zou t de moei te waard zijn ze te verzamelen!” En zoo begon langzamerhand konlng Novar het oog te verliezen voor al wat schoon was in de wereld: de bloemen, de wolken, de groe ne weide en niets kon hem meer bekoren dat niet van goud was! En hierbij begint de geschiedenis, die ik jullie wilde vertel len. Eiken dag, dien de goede God hem gaf, placht konlng Novar vele uren door te brengen in een naar, donker, koud ver trek, diep onder zijn kasteel. Daar was het waar hij al zijn geld bewaarde, en zoodra Konlng Novar er behoefte aan gevoelde gelukkig te zijn, daalde hij de lange trap af naar beneden, en liet dan uren achter een met glinsterende oogen de gele blin kende goudstukken door zijn vingers glij den. Of hij,ging weer voor de zooveelste maal de massa staven goud natellen, die in een stevige kist, voorzien van zeven sloten, lagen opgestapeld.... En toch, heelemaal gelukkig was hij nooit! t Leek hem steeds, wanneer hij daar alleen in die donkerte bezig was, dat hij toch nog niet eens zoo heel veel bij el kaar had. En daarom werd hij ook nooit tevreden ook! „Wat zou ik nu toch werkelijk heel ge lukkig zijn!” sprak hij op zekeren dag tot zichzelf, als de geheele wereld van goud was, en dat alles mij toebehoorde!” Juist, toen hij die woorden had uitge sproken, zag hij in den straal licht, die door een heel kleine opening van buiten in dien donkeren kelder viel een donkere schaduw, en toen hij verschrikt opkeek, bemerkte hij een klein kereltje, met gloeiend rood gezichtje, dat juist in dien lichtstraal stond. Konlng Novar was er zeker van, dat hij zooals altijd de deur goed achter zich ge sloten had, voordat hij de kist met goud staven had geopend en vroeg zich vergeefs af, hoe dat kereltje binnengekomen kon zijn. De vreemde Indringer bleek echter zoo vriéndelijk te zijn, dat konlng Novar alle vrees en achterdocht vergat. „U Ijjkt me een rijke man, konlng No var,” bagon de bezoeker met een hoog stemmetje. „Ik zou tenminste in de heele wereld geen kamer weten waar zooveel Koud bij elkaar is als hier.” „Dat is misschien wel mogelijk,” ant woordde Novar met een ontevreden ge zicht. .Maar ik wil toch nog veel meer hebben,” voegde hij er met *n diepen zucht san toe. „Een mensch leeft niet al te lang! Als ik nu eens duizend Jaar te leven had, dan.... dan.... zou ik pas goed rijk zijn!” „Dus.... eh.... U schijnt niet geheel -voldaan te zijn?” vroeg de vreemdeling. Konlng Novar schudde het hoofd. .Maar wat zou U dan wel willen?” Konlng Novar keek het kereltje een oogenbllk aan. en sprak toen: „Het is een kwelling voor me, dat ik altijd zooveel moeite moet doen het geld bij elkaar te krijgen. Als het bijvoorbeeld nu eens zóó was, dat alles, wat ik maar aanraakte, in eens goud was, dan....” De vreemdeling glimlachte en zijn glim lach scheen het heele vertrek met gouden zonneschijn te vullen. „Dus Konlng Novar, denkt, dat als die Wensch in vervulling zou gaan U nooit ■PUU zou hebben, dat te hebben gewild?” .JBpijtl? Waarom? Nee hoor, dit, en dit alleen zou me gelukkig kunnen maken!” „Welnu 1 zij dan zoo,” sprak de bezoe- Novar vond dit nu wel niet al te prettig, maar hij vergat het spoedig. Hij ging de trap af nagr beneden en lachte van ge noegen, toen hij zag, dat de leuning, die hij vast hield direct veranderde in goud, zelfs de knfp van de tuindeur werd van goud, .toen hij maar even zijn hand er op hield.... Hij stond nu in zijn tuin, waar hij vroe ger zooveel plezier in had gehad, toen de goudzucht hem nog niet zoozeer bevangen had.... Waar hij toentertijd zooveel van Gods mooiste bloemenpracht had laten planten.... maar nu dacht hij aan niets anders meer dan aan de geheimzinnige toovergave van den vreemdeling, en hij bedacht wat een pracht van een schat goud hij van dien tuin zou kunnen ma ken. HIJ talmde dan ook niet langer, liep van boom tot boom, van struik tot struik, raakte alle blaadjes en takken aan en alles veranderde.... De mooie roode rozen werden stijve kunstbloemen van goud.... de viooltjes lieten hun zware gouden kop jes hangen. De Meidoorn geurde niet meeren de bloesems van den appel boom hadden hun betooverende kleuren pracht verloren. Alles was geel, en goud en nog eens geel en goud. kon daarvan niets gebruiken! De armste werkman, die aan een smakelijk ontbijt zat dien morgen was veel en veel beter af dan hij, de schatrijke konlng Novar. HU begon er aan te twUfelen, of rijk dom nu toch werkelUk altUd en alleen te vredenheid op de wereld kon geven en slaakte .onwillekeurig 'n diepen zucht, die door zijn dochtertje was gehoord. Deze had al een paar maal haar vader aangekeken omdat hU niets at en kwam naast hem staan. Zij sloeg haar arm om hem heen en konlng Novar voelde, dat de liefde, die zUn dochtertje voor hem had, toch ve$l waard was dan alle schatten. ,MUn lieve kindje,” zelde hU en kuste haar op haar voorhoofd. Maar.... hU hoorde niets meer van haar. Op *t zelfde oogenbllk, dat zUn lip pen haar voorhoofd aanraakten, veran derde het kind. Haar lieve, roode gezichtje, zoo vol van liefde en geluk, verhardde en kreeg een glinsterende gele kleur. Haar lange krullen glinsterden als draden van goud en haar armpjes lagen stuf om zUn hals geslingerd. ZU was van goud gewor den. Nu begon de konlng in wanhoop zUn handen te wringen! Dat had hU dus van zUn zucht naar altUd maar meer goud! En terwUl hij daar zoo wanhopig heen en weer liep, ontwaarde hU plotseling het vreem de bezoekertje, van den vorlgen dag. „En, konlng Novar, hoe staat *t er mee. Bent U nogal gelukkig met de gave, die je van me gevraagd hebt?” „Gelukkig? Gelukkig? Doodongelukkig •heb je me gemaakt, met die verwenschte gave! Zie maar eens hier, alles, en alles is van goud! Van dood goud, waar geen leven in U. Ziedaar maar eens, mijn arm lief meisje; een klomp goud Is t geworden!!” En In zUn woede wilde hU het kereltje grUpen, om ’m ook te laten verharden tot goud. Maar die was ’m te vlug af. „Ik begrUp eigenlUk niet, dat U zoo te keer gaat,” sprak deze. ”En gisteren zelde U, dat al *t goud in de wereld U gelukkig kon maken!" „Ja, gisteren! Maar vandaag zie ik pas, dat al het andere op de wereld alleen geluk kan brengen, ’k Heb vanmorgen nog niets kunnen eten! Enkel omdat *t' van goud was, terwUl de armste mUner onderdanen zh 1 dan misschien met droog brood en een kruik water smakelUk hebben ontbe ten. Oh, wat ben ik ongelukkig!" Het kereltje liet hem even uitrazen. „Zoo.... eh.... U bent toch niet gelukkig geworden als U dacht?” „Nee, oh nee! Had ik den wensch maar nooit uitgesproken!” Konlng Novar viel op een stoel neder en weendegouden tranen. EindelUk scheen de vreemdeling mede- lijden met hem te krijgen. „En.... als ik Je nu ook eens de gave kon geven.’ öm alles weer in orde te ma ken!'" Konlng Novar sprong op, en viel den bezoeker op de knieën. „Als U dat kon! Dan kreeg U al de schatten, die Ik In m’n bezit heb!” De vreemdeling lachte even fUntjes. .Aangenomen! Maar ik behoef de schat ten niet te hebben. Laten we afspreken, dat U die verdeelt onder de behoeftigen en armen van Uw rijk, waarvan er nog zoo veel zUn, en die het toch zoo hoog noodlg hebben dat ze eens geholpen worden!” U die verwenschte gave van alles goud té kunnen en te móeten maken maar van me wegneemt!” „Goed, ik ga dan weg naar beneden, naat Behoeftigen in zUn rijk, daar had hU nu nooit aan gedacht, dat die konden be staan. En dat, terwUl hU zwom In t goud. „NatuurlUk. Alles kunnen ze krijgen! Als de schatkamer Een sleutel heb ik niet noo dlg, dat weet U wel, en haal daar zooveel van de schatten weg, als er voor de be hoeftigen van 't land noodlg is. U zult van zelf kunnen merken, wanneer Ik klaar ben, lan wordt alles weer zooals 1 was.” En daarmee was de vreemdeling verdwe nen. Konlng Novar viel op een stoel neer. De aandoening was hem te machtig ge weest en'wachtte met smart op het oogen bllk, dat de vreemdeling de schatten zou hebben weggehaald, en alles weer het oude vroolUke en Intieme aanzien kreeg. Langzamerhand verdween alle goudglans van de meubelen en bloemen en werd alles weer zooals geweest was. Ook zUn doch tertje zag hU met blUdschap weer kleur krUgen en een oogenbllk later sprong ze weer op en lag hem om den hals.... De konlng vond het maar het beste, om haar van die heele vreeselUke geschiede nis niets te vertellen. HU was nu pas ge lukkig. dol gelukkig.... En nog blUder en gelukkiger werd hU, toen dien dag een heele deputatie van het volk hem kwam bedanken voor de schat ten, die hU door 'n vreemdeling onderhen had laten verdeelen en waardoor ze voort aan behoorlUk konden leven.... Nooit had men veel met den schraperlgen konlng op gehad, maar nu had hU aller harten gewonnen. En Konlng Novar leefde nog lang en ge lukkig! Goud wilde hU niet meer zien. Het vreemde kereltje waar hU vandaan ge komen was, is hU nooit te weten gekomen, en niemand heeft den vreemdeling ook ooit terug gezien had hem het ware ge luk en de ware tevredenheid leeren ken nen! Des te meer Novar van zUn dochtertje begon te houden, des te grooter werd ook zUn wensch, steeds rijker te zUn! HU dacht, die dwaze man, dat het beste, dat hU voor zUn kind bU elkaar kon brengen, een heele berg goud zou zUn. Om het verdere, het vormen van eeh goed meisje, dat later een goede vrouw zou worden, nou, daar maakte hU zich niet al te druk om! Steeds, wanneer hU in zUn tuin liep, was zjjn wensch: „Sjonge, sjonge als die rozen eens allemaal bladeren van goud hadden,” en eens, toen zUn dochtertje hem een handvol boterbloemen liet zien sprak hU direct. „KUk nou eens kind, wat heb Je I HU bleef nog een poos zoo liggen en nou aan bloemen! Als die nu eens alle-1 werd steeds nUdiger, toen hU merkte, dat het „middeltje” nog niet doorging! Totdat elndelUk de eerste zonnestralen doorbraken en zUn kamer In een licht gouden gloed zetten. .Maarmaar nu moet 't toch gebeu ren!” dacht konlng Novar óp van de zenu wen, enhU hoefde niet lang meer te wachten, want... de deken, waarop zUn hand had ge rust, was als veranderd In het zuiverste goud! HU sprong op en hield zich vast aan de spUlen van zUn stoel en.... had een gouden stoel in zUn vingers! HU trok het gordUn open met het koord, en.... gordUn en koord glinsterden hem in goud glans tegemoet! HU pakte een boek op van zUn tafel., en had een bundel van het dunste goud in bladen in zUn hand, waarop geen let ter meer te lezen was door het glinsteren Konlng Novar wist niet wat hU 't eerst weer zou pakken. HU haalde zU voorschUn, om toch vooral zien, of alles wel van goud i tot zUn groote verrassing koi •i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1933 | | pagina 11