SAMUEL
1
DE GELUKSVOGELS
Kerstboomversiering
Kerstgeschenken
voor Henk
GELUKKIG MAAR
EEN DROOM
Wie helpt?
TL.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM
MHiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiHiaiiiiiiiiiniiiiiiiiiiniiiiiiiiHiiw^
1
S3
KERSTLEGENDE DOOR ANTOINE
T.te
STILLE NACHT, HEILIGE NACHT
De V P D
D
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli
=s
»||||||||||||||||1II11IM^
AJ.
1
Tv*
vreemdelingen
de
P
te vermurwen.
nu
toch
heel
"Ef
*1 W<«<
meester.
de
hangen.
t
op deze plek was blauw,
alleen het vuur had een
de
over
wit en
andere
Waar zijn de kleine vogels nu?
Geen enkele hoort men zingen,
Men ziet ze nu niet vlug en blij
Van tak tot takje springen!
di
die
van
te
er
de
P<
ai
EC
W
dt
ds
rii
d€
ki
Fr
he
Pa
zie
EO
de
tu
ier
wi
ni<
aa
Pa
rei
alJ
cle
tei
cel
de
aa
lin
te
ni:
De
tic
he
--
Wat is het buiten koud en guur
Geen kind speelt er meer buiten;
De wind raast en de regen gutst
En striemt tegen de ruiten.
p
d
vi
d
b
Pi
vc
h<
m
te
zaev*w*«
Zal ik Je eens wat anders vertellen.
Toen mijn vader veertien jaar oud
wsa, zong hij in een groot koor en
kon hij zóó goed de juiste toonhoogte
onthouden, dat hij altijd den toon
moest aangeven, als ze begonnen te
zingen.
len in de olie gezet.
Mientje zat ondertusschen te handwer
ken aan een nieuw kleedje voor Henk’s ta
fel. Het moest iets heel buitengewoons wor
den en daarom had ze varentjes als ver
siering nageteekend. Na verschillende soor
ten geprobeerd te hebben, was zij tenslotte
tot een versiering van Venushaar gekomen
(fig. 5). Al pratend en werkend was de
middag omgevlogen en het liet zich aan
zien, dat er nog een middag noodig zou zijn
om de geschenken te voltooien. A. L.
JEUGD
Samuel was dus gehoorzaam naar de stad
getrokken en had werkelijk spoedig een be
zigheid gevonden. Onder de vele karavanen
was er een van een rijk Joodsch koopman,
die den verplichten tocht wilde be
nutten door er gedeeltelijk een handelsrels
van te maken. Daartoe voerde hij In een
stoet van niet minder dan twaalf kameelen
vele balen met kostbare zijde, gouden sie
raden en reukwerken mede om onderweg te
verkoopen. Daar hij van plan was, langen
tijd in Bethlehem te verblijven, van vaar aij
meerdere reisjes naar het dichtbij «elegen
Jeruzalem wilde maken, moesten alle goe
deren in een leegstaand pakhuis zorgvuldig
worden opgeslagen. En hier was het, dat
Samuel’s hulp gebruikt kon worden en bij
den geheelen dag Ijverig in de weer was.
Tegen het vallen van den avond keerde
langzamerhand de rust in het stadje weer.
Eén voor een zag men de lichten dooven in
de hulzen waar zich de vermoeide reizigers
ter ruste hadden begeven. Samuel was be
zig met het afladen en binnenbrengen der
laatste balen, waarbij de rijke koopman
persoonlijk tegenwoordig was, daar zich
juist hierin de grootste kostbaarheden be
vonden.
Temidden van deze bezigheden was het,
dat twee poover uitziende landlieden stil
bleven staan bij de deur van het pakhuis.
Het waren een oude man en zijn jengere
vrouw, die er bleek en zwak uitzag.
„Verlangt ge iets,” vroeg Samuel toen hy
deze beiden gerulmen tijd besluiteloos bij
de deur had zien staan. Nu trad de g’-'js-
aard beschroomd naar voren en sprak:
„Den geheelen middag en avond reeds zoek
Ik naar onderdak voor mij en mijn vrouw,
die ziek is, maar nergens kan ik Hts vin
den dat ons tot verblijf kan strekken Kan
ik den nacht niet hier in uw bergschuur
doorbrengen? Anders rest mij niets meer
dan het open veld.”
Inmiddels was Samuel’s
koopman, nabij gekomen.
„Wat bazelt ge?” gromde hij op norschen
toon. „Denkt ge dat ik landloopers opneem
in een pakhuis, dat tot de nok vol ligt met
I schatten aan zijde en kunstvoorwerpen!”
„Landloopers zijn wij niet, heer," sprak
de oude. JDe volkstelling heeft mij genooa
HET UURTJE VOOR OME
Och!.... Is d»t alles. Noem Je dót
kunst Nee, dan is mijn kleine zusje
muzikaal toch héél wat meer waard
blijkbaar. Want die is drie jaar en
die geeft thuis al .den toon aan.
voel had zich van hem meester gemaakt.
Het was alsof hij in een droom voortliep
temidden van 'n dichten drom van schoone
engelengestalten, die echter eerbiedig opzij
weken bij de nadering der drie, teneinde
hun doorgang te verleenen. En bij het
langsgaan zweeg ieder gefluister en bogen
zich diep, diep de hoofden.
Zoodra Samuel’s hut was bereikt, traden
ze er binnen.
Het eerste wat de jongen deed was het
aanleggen van een flink houtvuur, dat wel
dra hoog opvlamde en de bundels stroo en
hooi die in het rond lagen als het ware
omtooverde in schitterend goud. Vervolgens
spreidde hij een zacht en dik hooibed op
den steenen grond uit, waarvan de uitge-
ge-
die
wa-
Deze
Ina zuchtte diep
De boomen schenen van elkaar te wijken
en om het vuur zweefden allerlei wazige,
wit-blauwe wezens en de klokjes klingelden
steeds luider en de Ijskegels gingen steeds
harder: tik..tik..tik.Het vuur
vlamde hoog op en de gedaanten er om
heen gingen steeds wilder dooreen, in een
woesten rondedans. En er kwam *n groot
gedrulsch, dat luider en luider werd.
Het meisje was onbeweeglijk blijven zit
ten en met wijd opengesperde oogen keek
ze naar dat alles. Ze had willen schreeu
wen, maar kon niet. Alles suizelde en draal
de om haar heen en zij zelf werd steeds
kouder, kouder....
Toen klonk er een ontzettende slag en
daarna werd het doodstil. Het vuur was uit,
de klokjes waren verdwenen, daar stond al
leen nog de troon, waarop de groote spin
nen zaten en alles was nu heel, heel don
ker.
Vol ontzetting staarde Ina omhoog, want
kijk! De boomen werden hooger en zwar
ter, de spinnen kwamen langzaam naar
haar toe, het was of ze vastgeklemd werd
in een zwart, donker iets.... Met *n laat
ste wanhopige poging probeerde ze er van
los te komen; ze rukte, trok, schreeuwde t
uit.... Verward, onthutst keek ze Ineens
in Moeders gezicht, Moeder, die met *n glas
water bij haar bed stond.
En blij, opgelucht, wist ze nu, dat ze al
leen maar gedroomd had, *n mooien, ake-
ligen droom.
In den boom voor haar venster floot een
merel; in de verte gleed iets zwarts langs
den blauwen morgenhemel. *t Was ’n stra
lende zomermorgen. Ina lachte, gelukkig
om de heerlijke frlschheid. die door t open
raam kwam, om de vroolijke zon. Ze gaf
Moeder ’n kus en wipte op den vloer.
SUZE KOSTER
verscheen, dat den knaap noodzaakte het
gelaat in de handen te verbergen.
Er klonk muziek, die aanvankelijk zacht
was doch aanzwol tot machtige jubelende
accoorden, waarop millloenen en mlllioenen
engelenstemmen een heerlijk loflied zon
gen: Glorie «ij God in den hooge en vrede
op aarde aan de menschen van goeden wil.
Ook daalden er talrijke scharen engelen van
den hemel en verspreidden zich wijd en
zijd over de velden om overal de wondere
boodschap te brengen: Heden is ons
Messias geboren in Bethlehem’s stal.
Ook Samuel -hoorde de tijding en snelde
terug op zijn schreden. Bij den Ingang der
hut kwam do oude man, Jozef, hem reeds
tegemoet, om hem blijde mede te voeren
naar de kribbe. Maria, de Moeder van het
Jezuskind, zat daarnaast. Van haar gelaat
waren thans alle sporen van vermoeidheid
of smart verdwenen. Met liefdevollen blik
aanschouwde zij het Goddelijk Kindje, zoo
zoet, dat alle menschen ter wereld kwam
gelukkig maken. Toen de goede Moeder
den herdersknaap bemerkte, hief zij de
doekjes wat op, die het wichtje bedekten
■en sprak: „Gij zijt de eerste van alle men
schen die na ons dit Goddelijk Kind aan
schouwt. Dit zij uw loon voor den schoonen
dienst aan ons bewezen.”
En Samuel wist niet wat te zeggen. De
blikken onafgebroken op het Klndeke ge
vestigd, knielde hij neer bij de kribbe, wee
nend van geluk, en aanbad zijn Heer.
WV hadden het onlangs over onze
muzikale afkomst. Maar weet je, dat
dat niks te beteekenen heeft of je
overgrootvader, of je achterneef van
moeder’s kant nu nog zoo'n genie is,
daar heb je niks an.
weg te gaan, ben je uit mijn dienst ontsla
gen op staanden voet. Geen rooien dult be
taal ik je. Je zoudt een bandiet, een schurk
zijn, dat zeg ik je.”
Wel miste dit dreigement zijn uitwerking
op den jongen niet. Samuel dacht aan het
vele en zware werk dat hij dien dag ver
richt had en dat nu geheel en al onbetaald
zou blijven. Hij dacht aan de booze woor
den die zijn vader zou spreken. Opnieuw
zag hij toen echter de vrouw aan. Op dat
oogenblik wendde hij zich om tot den Jood
en sprak kalm: „Deze belde menschen zijn
mij meer waard dan al uw balen goudbro
kaat en rozenolie te zamen. Ik ga.”
Vervolgens trad hij op de vrouw toe en
zei: „Steun op mij, ik ben sterk en de weg
k lang, zoodat ge uw krachten moet spa
ren." Toen aanvaardden zij, zonder te let
ten op de razernij en de scheldwoorden van
den rijken wreedaard, den moelzamen tocht
naar Samuel’s hut.
Langzaam, voetje voor voetje, werd de
weg afgelegd. De herdersknaap sloeg geen
acht op moeheid. Een wonder-vreemd gï-
A
zaakt de lange reis van Nazareth hierheen
te maken. Ik bekleed daar het ambacht van
timmerman en verdien mijn brood zonder
landlooperij of bedelen."
„Onzin,” was het antwoord. „Uitvluchten
om hier te kunnen binnendringen en mij te
berooven of te bestelen. Pak je weg!”
Nu kwam Samuel bedeesd tusschenboide
„Maar heer,” zeide hij, „zie toch hoe ziek
deze vrouw ziet. Zij zou bij deze nacht
koude bezwijken!”
Half kwaad, half verbaasd zag de Jood
den knaap aan. „Hoe waag je het, je met
mijn zaken te bemoeien,” bitste hij ten
slotte boos en vervolgde tot de vreemdelin
gen: „De deur uit, zeg ik Je, en vlug wat!
Dit brutale bedelaarsvolk....”
Inderdaad maakten de beide ongelukki-
gen zich schoorvoetend gereed aan het ge
geven bevel gevolg te geven, doch Samuel
weerhield hen. „Ik weet een verblijf, waar
ge wellicht den nacht zult kunnen door
brengen,” fluisterde hij. .Mijn vader heeft
een hut, niet al te ver buiten de stad, waar
wij herders gewend zijn bij slecht weer de
nachtwake te houden. Daarheen zal ik U
brengen.”
De oogen van den grijsaard glansden ge
lukkig. „Dit besluit zal God U loonen,”
sprak hij en drukte warm de hand van der.
herdersknaap.
Met dezen gang van zaken scheen echter
de koopman zeer ontevreden. „JIJ kunt
wegbrengen wie Je wilt,” schreeuwde hij tot
Samuel, „doch je zult wachten tot ik je ver
lof geef tot heengaan. En vooreerst krijg
je dat niet. Er is nog veel werk dat ik je
wil laten verrichten.”
Angstig zag Samuel de vreemdelingen
aan en bemerkte hoe de vrouw steeds Mee
ker was geworden en zich trekken van pijn
op haar mat gelaat vertoonden.
„Ach heer, heb toch mededoogen. Deze
vrouw is volkomen uitgeput. Indien zij nog
zoo lang moet wachten zal zij niet meer
kunnen loopen. Schenk mij toch enkele
oogenblikken vrij-af om de menschen weg
te geleiden.”
Zoo smeekte de knaap zonder er echter
ook maar in het minst in te kunnen slagen
het hart van den hardvochtlgen koonman
„Indien je het waagt
Ze zitten trouwelijk in de goot
Vaak hongerig te piepen;
Is 't niet, of ze daareven nog
„Toe help ons kindje!’’ riepen?
„We vinden nu zoo weinig om
Onz’ honger mee te stillen,
We wachten, tot ge ons allen helpt.
Zeg, zou je dat wel willen?
Toe strooi ons iederen dag wat voor
Veel zullen we niet vragen;
Een stukje brood is al genoeg
Voor onze kleine magen!
We zullen o zoo dankbaar zijn
Als ge aan ons wilt denken.
En ge ons van uw boterham
Een stukje slechts wilt schenken!
En is de winter eindelijk om
Treedt Lente weer naar voren,
Dan laten we uit dankbaarheid
Ons mooiste liedje hooren!
Toe kinderen, helpt ge allen mee
Ons dagelijks wat te geven?
Daar moet de heele vogel schaar
Den wintertijd van leven!”
met een
rug.
Alles i
groen;
kleur.
Tegenover den troon, aan den anderen
kant van het vuur, zat Ina vol verwonde
ring naar dat alles te kijken, maar zich be
wegen durfde ze niet; het was hier zoo heel
stil. De mooie klokjes had ze wel willen
plukken voor Moeder, maar als ze opkeek,
zag ze de twee spinnen, die zoo stil daar
zaten en waakten. Ze keek naar het vuur:
dat brandde door met een zachte vlam en
het vonkte en knetterde niet. De boomen
stonden roerloos en de Ijskegels schitterden
in het licht van de groote vlam.
En Ina keek en bewoog niet, zuchtte niet,
dacht niet. Ze kéék alleen.
Hoe lang zou die stilte blijven duren? *t
Was heel mooi, ja, heel mooi, maar
niet prettig.... Opeens schoot er *n vonk
uit het vuur.
De klokjes begonnen te tingelen,
zacht. De spinnen staken twee groote sprie
ten omhoog, de ijskegels raakten elkaar en
dat gaf een geluid als kristal, waartegen
getikt wordt. En de klokjes klingelden met
heel fijne muziek....
m open plekje midden in het bosch, *n
plekje, dat ingesloten was door hooge
dikke boomen. Het was er moot
Het vuur in het midden brandde stil en gaf
warmte en licht, veel licht. Aan de takken
van de boomen hingen lange, zilveren ijs
kegels en op den grond, tusschen het mos,
stonden blauwe en witte klokjes, heel fijn
van kleur en vorm. Dicht bij het vuur, aan
den voet van den grootsten boom, was een
troon gemaakt van hee! fijne draden,
vreemd glansden en op elke leuning
dien troon zat een groote spin, heel stil,
blauwen, fonkelenden steen op den
■j-'x e clubleden hadden nu werkelijk geen
1 tijd om uit te gaan. Met algemeen
goedvinden was besloten met 8t. Nl-
colaas niets te doen, maar alles te bewaren
tot Kerstmis. De kleinigheden, die ze elkaar
wilden geven, moesten in afzondering wor
den klaargemaakt, maar de geschenken
voor Henk konden gezamenlijk tot stand
komen, dat was Juist iets gezelligs. Een paar
vrije middagen moesten er aan besteed
worden. Het sprak wel vanzelf, dat Henk
iets van hen kreeg, omdat hij zoo gezellig
meeging als hij thuis was en altijd bereid
was iets te vertellen.
De groote vraag was maar: wat moeten
we Henk geven? Eindelijk kwam Rob met
een mooi plan. Hij had in den dierentuin
een prachtig slangenvel gezien van een
daar gestorven slang en bood zich aan te
informeeren wat zoo’n huid kosten moest.
Nu, dat viel nog al mee, voor f 2.50 waren
ze in het bezit van een heel mooie huid van
een waterslang (fig. 1). Nu moest er nog
putte reizigers dadelijk een dankbaar
brulk maakten. Een os en een ezel,
achter in den stal schenen te huizen,
ren nieuwsgierig naderbij gekomen,
stelde hij gerust, door ze op den rug te
kloppen en vriéndelijke woorden toe te
fluisteren. Hij slaagde er dan ook in ze
weer mee te troonen naar hun plaats, waar
hij ze vastbond aan de kribbe. Dit, meende
hij, was zoo ongeveer wel al hetgeen hij
doen kon voor de vreemdelingen. Na een
zachten groet sloop Samuel dan ook op de
teenen naar buiten, om zich weer naar
Bethlehem te begeven.
Echter, dit voornemen bracht hij niet ten
uitvoer. Nog slechts weinige stappen had
hij 'gedaan, toen er eensklaps een oogver
blindend licht aan den duisteren hemel
dunneren tak een cylindervormig stuk af
zagen, dat uitgehold moest worden. Even
als de grondschljf (fig. 3) werd ook dit stuk
netjes afge
schuurd. Van de
rest van den
dunnen tak zou
Kees kandelaars
maken, door er
kleine blokjes van
te zagen, deze op
een plankje
spijkeren en
boven drie spijkers in te ^laan, waar
kaars tusschen passen kon (fig. 4).
Voor Bram moest het moei
lijks te werk nog komen, dat
hierin bestond, dat hij het
klosje zoo ver moest uithol
len, dat er een porseleinen
potje in paste. Dat potje had
hij uit èen anderen inktpot,
dien hij leelijk vond, maar
vanwege het potje gekocht
had. Als het heele maaksel
klaar was, moest het
uitzien, zooals op
3). Er bleef nog
aan een deksel te komen tegen het stof.
Hiervoor werden twee stukjes van den dun
nen berkentak afgezaagd, beide ongeveer
1 cM. dik. *t Eene werd op de volle grootte
gelaten, het andere zooveel afgeschuurd,
dat het juist in het bovenste deel van het
porceleinen potje paste. Het klosje werd
met een paar handboortjes uitgeboord, wat
een heel secuur werkje was. Met een scherp
zakmes werden de boorgaten tot een ge
heel vereenigd en verder alles glad afge
schuurd. Tot slot werden de breede schijf
en het klosje aan el
kaar gelijmd en de
twee kleine schijven
van 1 c.M. dikte ook
op elkaar bevestigd.
Als lijm gebruikte
Bram rawpluglljm
uit een tube. Toen
de lijm goed vast
zat, werden alle dee-
Nee, het moet van binnen-uit ko
men, anders heb je er niets aan, al heb
je nog zulke muzikale keien tn je
famliie.
een vers bij gemaakt. Dat was lastiger,
want ze wisten van het dier heel weinig af.
Kees had wel een boek, waar het een en
ander in stond, maar behalve het feit, dat
het dier in Amerika thuishoorde en niet
voor menschen gevaarlijk was, kon hij niets
vinden. Eindelijk bedacht Mientje ’t vol
gende gedicht:
Dit was een slang.
Maar wees maar niet bang
Hij doet je niks.
En kost een
Dat laatste woord wilde Toos niet inge
vuld hebben, dat moest Henk zelf maar
uitvinden, vond ze.
Bram zat intusschen ijverig te timmeren.
Hij had met moeite vergunning gekregen
om in de kamer te zagen, op conditie, dat
hij allen rommel zou oprapen. Hij had *n
paar kranten op tafel uitgespreid en ook
een paar op den
vloer. Aan de tafel
had hij het plankje
vastgemaakt, waar
het zagen aan moest
gebeuren (fig. 2).
Om de tafel niet
te beschadigen had hij onder den beu
gel, waar het plankje mee vast zat, een
stuk krant gedaan. Zijn plan was een inkt
koker voor Henk te maken van berkentak
ken. Een recht stuk van een dikken stam
moest het onderstuk vormen. Hiertoe zaag
de hij een schijf af van twee cM. dik. E>n
gleuf werd er gedeeltelijk in gezaagd, ge
deeltelijk gevijld. Daarna ging hij van een
aat mij U de schoone geschiedenis
verhalen van den herdersknaap Sa
muel, die na Maria en Jozef *t eerst
van alle menschen het Goddelijk Kindje in
Bethlehems kribbe mocht aanschouwen.
Er was in die dagen in het nederig stadje
Bethlehem een groote bedrijvigheid. Uit
alle deelen van het rijk kwamen de men
schen, die er geboren waren, om zich aan
te melden voor de volkstelling. Keizer Au
gustus toch wilde nauwkeurig weten hoe
veel menschen er zijn landen bewoonden en
daartoe gebood hij dat alle inwoners zich
zouden begeven naar de stad of het dorp
waaruit zij geboortig waren, teneinde al
daar hun namen te doen Inschrijven. Zij,
die naar verre streken verhuisd waren,
moesten dus nu lange reizen ondernemen.
Weldra heerschte er dan ook een groote
drukte in alle deelen van het rijk. Overal
op de wegen ontmoette men groepen reizi
gers, die zich voor een deel van den tocht
bij elkander hadden aangesloten. Sommi
gen waren te voet, anderen voerden ezels
of zelfs kameelen mede als last- of rijdier.
Dit alles verklaarde ook de groote drukte in
Bethlehem.
De herbergen waren er overvol, terwijl
ook de meeste woonhuizen druk waren be
zet met gasten. Deze herbergden bloedver
wanten, die naar vreemde gewesten waren
getrokken en waarvan men in langen tijd
niets had vernomen. Gene had oude vrien
den uit zijn jeugd ontmoet en onthaalde ze
gastvrij in zijn huls. Weer een ander bood
liefderijk onderdak aan arme menschen.
die zich de weelde van een gehuurd bed
niet konden veroorloven. Kortom, ieder had
het volhandig en de drukte in het dorpje
was ongewoon.
Samuël, het herdersknaapje waarvan ik
U wilde verhalen, was dien dag druk in de
weer geweest. Vader had de dagwake bij de
schapen waargenomen, doch hem naar de
stad gestuurd. .Daar valt iets te verdienen”
had vader gezegd. ,Jk heb er menige -ijke
karavaan zien binnentrekken. Daar kan
hulp gebruikt worden bij het afladen der
bagage. Ook zag ik al hoe er enkele jongens
werden aangenomen om de kameelen en
andere dieren te voederen. Er is werk in
overvloed!"
er in doorsnee
teekening (fig.
de vraag hoe
o
n
n
e
s
c
I
d
d
V
Het clowntje wordt op stevig papier ge
calqueerd en uitgeknipt en dan met water
verf of krijt mooi gekleurd. Dan neem Je
twee helften van een notedop en plakt die
aan weerszijden tegen bet mannetje. Die
doppen moeten dan ook gekleurd of ver
guld worden. Nu nog een koordje door zijn