MARIJKE’S KERSTMIS ZALIG NIEUWJAAR DE GELUKSVOGELS r iiuiiiiniiiiiiiiuuiiuiiiiiiuiiuii1 Kabouter verdriet Weer een wandeling met Henk geko- voor vraagt dc van M. L. De V. P. D. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiniiiiiiiii ■iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiii 3 i I HET UURTJE VOOR ONZE JEUGO Door M. Lau4y Met haar besten vriend en beschermer worden?" en staat Marijke op een stoel geklommen zette ■=r 'j I ■5» I h d M V spoken me? Dacht je nou BS S3 BS 1 ▼a N< Het oude jaar vlucht henen, Dat heeft nu afgedaan. „Kom kinderen, help je allen Door flink je best doen, mee ’k Weet zeker, ’t stemt je ouders Dit jaar dan heel tevree!" IG llfVWJAA dat De juffrouw gaat Het heeft ïn oude plaatsje Aan ’t Nieuwjaar afgestaan! Kijk, ’t Nieuwe Jaar treedt nader; Wat is het jong en blij! ’t Schijnt werkelijk te roepen „Vertrouw gerust op mij!" hadden boozen de lief het niet, weet het, Weetveel ■1 r at d b 1 1 a a d 11 ,Jk breng geluk en voorspoed Aan allen, groot en klein, Zfodat 1934 Een héél goed jaar zal zijn!" VI di K I 1 1 1 Vijf kabouters zaten onder een breede, hooge paddestoel. n moe, en Droomtuln”. „Dat bracht ohs eigen Kerstkindje je mee," zei Vader. Op haar teenen gaat Marijke naar wieg toe en fluistert: „Dank je wel. Kerstkind." een flinke straal op aarde, groette kabou ter Flink, en.... rrrutsch.... gleed deze langs de warme, glanzende straal naar be neden. Hij stond, voor hij het wist, met zijn kaboutervoetjes op de aarde. Vlug ging hij naar Weetveel en samen stapten ze naar den konlng. Ze vertelden hem wat de maan gezegd had. De koning dacht na en'voelde aan zijn zware, gouden kroon. Hij streek langs zijn voor gespaard had, en wart allemaal door haar hoofdje. Verder te vragen, neemt zij haar van de toonbank en gaat de deur uit met een stil knikje naar mijnheer. Bulten tusschen de gezellige t Wat is dat voor een leven Wie staat zoo vroolijk daar? En roept met blijde stemme: ,Jk ben het Nieuwe Jaar!” „Een Zalig Nieuwjaar allen” Zoo klinkt het flink en luid, „Ik roep m’n goede wenschen Toch voor U allen uit!” Ben je nou! wat denk Je wel van J- J hausch, dat ik zóó ach terlijk was, om aan die middeleeuwsche sprookjes te gelooven? Na eenigen tijd begon het donkerder te worden. Plotseling ziet Dik Piet voor zich uit op straat loopen! Hij sluipt vlak achter hem en zegt met een diepe stem vlak achter hem: „Boe!!!" vulde Kees aan, „want dat zijn de kleinste vogeltjes in de wereld." Zij gingen nu verder het bosch in. Het was goed merkbaar, dat de vorst onder de vleezige paddenstoelen had huisgehouden, die waren allemaal verdwenen. Op enkele boomstompen stonden nog zwavelkopjee (fig. 4). Maar die gevaarlijke gele padden stoelen, hoe mooi ze ook waren, lieten ze staan. Op den grond groeiden nog enkele soor ten, die zoo droog waren, dat se van de vorst niet te lijden hadden, namelijk ‘tol- zwammetjes en mooie franjeswammen. Henk plukte er verscheidene met de bedoe ling te kijken of ze mooi wilden drogen (fig. 5). „Nu hebben we geen eetbaren paddenstoel gevonden,” zei Evelien. i „Toch wel,” antwoordde Henk, JcQk maar" en hij hield de biefstukzwam om hoog. „Die gaan we thuis bakken en dan eten we er allemaal een stukje van.” „Laten we dan maar gauw naar Inde gaan," stelde Bram voor, want ik heb nog een heeleboel voor school te doen." De anderen vonden het goed en met flinken stap ging het huiswaarts. X U Zeg, Piet, geloof Jij, net zooals zoo veel groote menschen, aan i en geesten? «en waar ze nog nooit van gehoord had; zou moeder het niet heerlijk vinden om zoo’n boek te krijgen? Arm lief moedertje. Al een paar weken was zij ziek. De laatste drie dagen had Marijke haar niet eens goe dendag mogen zeggen. En nu was het bij na Kerstmis. Zou het Kerstkind haar niet eens beter maken? Marijke wist het niet; verleden jaar was er ook geen Kerstkind oij hen geweest. En toch vertelde Marljke’s vader van brave kinderen, die op Kerstmis altijd iets kregen. En Marijke, die zóó goed haar best gedaan had verleden jaar, had niets gekregen. Moeder ook niet. Het zou best kunnen, dat dit jaar ook voorbij ging zonder dat het 'Kerstkind om hen dacht. En nu was moeder zoo ziek. Vanmiddag had Marijke plotseling het besluit genomen om het boek te gaan koopen, niet voor zich zelf maar voor moeder. Daar op den hoek, daar is het. Zonder verder te kijken, loopt ze Ineens den win kel binnen. Het strenge gezicht van een ouden heer achter de toonbank stuit haar wilde vaart. Stil legt ze een gaven, ronden gulden neer. Mooi, vindt Marljke, in dat roode winkellicht. En dat je daarvoor nu dat boek kan krijgen. „Wat zus?” vraagt de heer met zijn zwart omrande brilletje. „Als het U belieft, voor het boek „De Droomtuln”, mijnheer,” aarzelde Marijke. „Droomtuln,” herhaalt mijnheer, alsof hij het niet goed verstaat en schuift be dachtzaam het zwarte gordijn weg, wij zend naar een open, stoffige plek tusschen dikke, oude boeken. „Oooo!” schrikt Marijke. Haar boek was weg; iemand had het zoo maar meegeno men. En alles wat er in stond, en waar ze Moeder.... Dat Zonder gulden vast en met dit geïmproviseerde snoeifnes werd de biefstukzwam losgesneden (fig. 1). Henk had gelijk, het was de bekende, lek kere sappige paddenstoel, waar ze vroeger al eens mee kennis gemaakt hadden. Een eind verder stond een iepenboom, waar ook een hoed van een paddenstoel uitstak. Henk zag dadelijk, dat dit geen biefstukzwam was, maar een zadelzwam (fig. 2). Toch wilde hij hem heel graag hebben, om te probeeren een exemplaar te drogen. Het mes werd dus nogmaals in ge bruik genomen. De zadelzwam zat vaster dan de biefstukzwam en het mes raakte los en viel in de sloot. Gelukkig was de sloot droog, zoodat na eenigen tijd zoeken Rob triomfantelijk met het teruggevonden voor- lantaams en de roodverllchte winkels, tusschen alles, waar ze straks zoo naar verlangde, staat Marijke heel alleen. Misschien was het ergens anders te krij gen. Maar nee, dat weet zij zeker, dat boek kan geen enkele andere winkel hebben. Wat nu? Naar huis gaan zonder iets? Dat ging niet. Moeder moest een Kerstcadeau hebben. Maar wat dan en waar koopen? Durfde ze wel tusschen al die groote, druk ke menschen? Na een kleine aarzeling dringt Marijke zich tusschen den stroom van menschen, die den bazar binnengaat. De winkeljuffrouwen zullen haar nu niet zoo vlug zien en mer ken dat zij zonder geleide is. Eindelijk, ach ter in den winkel bij de trap, komt ze vrij. Vlug naar boven loopen ,Oh, dat is mooi”; Marijke vergeet alles om zich heen. ZIJ ziet niet dat er eea winkeljuf op haar toe komt, dat er stapels boeken om haar heen staan, dat er haast ontelbare poppenrijen in de kasten wach ten. Marijke ziet alleen daar, in den don keren wlnkelhoek.den verlichten Kerst boom. Zoo een groote heeft ze nog nooit gezien. Br branden geen gekleurde kaarsen, er hangen geen gekleurde bollen of pakjes in. Deze boom is één wit licht. Witte kaarsen, witte siersels, en een licht-stralende ster rentop. Een dun zijig waas hangt af van de takken. Net als de mist straks bulten, denkt Marijke. „Zus, wat doe JU hier?” vraagt *n vreem- «e juffrouw. En in grooten angst jregge- „Hoe heet de doode ka bouter?" vroeg de maan zacht. „Kabouter Grijsbaard.” „Wat zeg je, Grijsbaard? Die leuke, oude kabouter, dien ik hooit vangen kon?” Flink knikte en zuchtte weer. „Hoe is dat zoo men?" begon de maan op nieuw. „Dat is het juist,” woordde Domme ren, zonder planten en dieren, der en Moeder alles vertelt van den droom tuln tot den Kerstboom toe, doet Vader de deur van Moeder’s slaapkamer open. „Het Kerstkind heeft ook om jou ge dacht, Marijke; kijk maar onder je boom pje” En in het licht van de brandende kaars jes ziet Marijke haar boek liggen.... „n? baard, die haast hing tot zijn voeten en zei: ,Jk vind het zeer goed, maar denken je lui dat, wanneer de menschenkinderen zoo- lets lezen, en weten wat voor een verdriet en pijn zij dieren en dingen aandoen, dat ze het zullen laten?” „Ja, daar kunt U gerust op vertrouwen." De koning nam toen een dennenaald, doopte die in een kokertje, dat een klein bloemkelkje was, gevuld met dauw, en begon te schrijven. Hij schreef heel lang, en eindigde met te zeggen: „Nu beste jongens en meisjes hoop Ik, dat jullie nooit meer mooie plantjes zult ver trappen, of uit speelschheid onze leuke huisjes zult wegschoppen. En dat je de vo geltjes zult laten leven. Dan zul je zien, hoe blij en dankbaar wij je zijn, en hoe prettig je t zelf zal vinden. En nu gegroet van: DEN KABOUTERKONING indelijk sou dan de beloofde wandeling met Henk plaats vinden. Op het programma stond: paddenstoelen zoe ken. Het boech was dus de aangewezen plaats. Wat ze zouden vinden was nog twij felachtig: het had nu een paar nachten ge vroren en er zouden dus wel uitsluitend houtpaddenstoelen te vinden zijn. De tocht begon al goéd: even voor het boech stond een groote eik en daar stak uit een holte een brulnroode hoed. „Een biefstukzvram!" riep Henk uit. Maar hoe die paddenstoel te bereiken, die daar hoog boven hun hoofd zat. Bram, die heusch geen kleintje was, kon er met geen mogelijkheid bij, al ging hij op zijn teenen staan. ,Jk weet raad!” riep Kees uit. „We bin den mijn mes heel stevig aan een stok en snijden hem zoo af. „Een natuuronderzoeker heeft altijd een touw in zijn zak. Het spreekt dus vanzelf, dat Kees een uit zijn zak haalde. Met be hulp van Bram maakte hij het mes stevig ant- kabouter Flink, menschen-kinde- gevoel voor halen de nestjes uit, of schop pen paddestoelen om en rukken ze uit den grond.” „Maar waarom doen ze dat dan?” vroeg de maan nog bleeker. ,4a, ik weet geen kabouter zelfs kabouter niet. Niemand begrijpt het. Wanneer je zoo groot en flink bent als zulke kin deren, moest je die mooie paddestoelen en kleine nestjes beschermen. Hun poppen en hobbelpaarden slaan ze toch ook zoo maar niet stuk, en die zijn maar van steen of hout. Maar paddestoelen, boomen en vogeltjes, dat leeft allemaal ademt, net als de menschen zelf,” huilde de kabouter haast van woede. „En wat moet er nu gedaan vroeg de maan. „We weten het niet, we hebben beraad slaagd en gepraat, maar ja, kabouter Weet veel weet het niet eens, hoe zullen wij het dan kunnen zeggen?” De maan dacht lang na. Zij zakte lager en lager, en gluurde met scherpe, lichte stralen af en toe, ver over de bosschen en weiden, waar de huizen van de menschen stonden. Zij stak met haar licht door gor- dijn-kiertjes en prikte dan per ongeluk soms een slapend kind wakker. De meeste lichten waren uit en de kamers donkey de vensters dicht. De maan zocht en zocht, en tastte overal heen met haar stralen, tot zij Ineens achter een zwaar gordijn Iemand hoorde zuchten. Even zien, dacht zij, en loerde voorzichtig door de spleetjes. Zij zag een armen, ouden, afgetobden man met een witten baard. De man zuchtte en schreef. „Wat zou hij schrijven?” dacht de maan. Maar epeens trok ze haar straal terug, en riep tot kabouter Flink: „Ik weet het; menschen-klnderen kunnen lezen, hè kabouter?" X „Ja, dat geloof ik wel,” zei de kabouter. „Nou, laat Weetveel of de kabouterkoning dan dit alles eens opschrijven en brengen aan dien ouden man. Zijn huis staat daar, kijk.” En zjj verlichtte met haar volle licht het kleine, lage huisje. „Jij Flink, moet het dan onder zijn deur schuiven. Hij zal t wel begrijpen, en het aan de menschenkinde ren zeggen, of misschien laten lezen.” Blij en vroolijk dankte kabouter Flink de maan. „Nu vlug naar beneden," zei deze, O loffend gaat Ma rijke den langen, bree- den weg over. Aan haar eenen arm hangt haar bengelende, bruine school- tasch. Heerlijk is het zoo te loopen; om altijd maar door te gaan, achter den mist, tot midden tusfchen de lichtjes. De lichtje» zijn de lantaarns aan weerszijden van de dorpsstraat. En als je daar nu bent, ben je ook gauw bij de winkels. Marijke maakt een paar danspassen vroolljkheid. Eindelijk. Zoolang had ze ge spaard, om het boek te gaan koopen. Haar boek, wat verdwaald, tusschen een heele boel andere, bruine, oude vrienden lag het. had niet zoo’n leelijken grauwen omslag, maar'een mooie, lichtgele kaft en midden in stond een kabouter met een grooten, ■waren sleutel, die probeerde een hek open te draaien en achter dal hek stond duide lijk te lezen: De Droomtuln. Er moest wel heel veel in dat boek staan, dacht Marijke. Misschien over vreemde planten en bloemen, misschien over din- V 7Üf kabouters zaten onder een breeden, \f hoogen paddestoel, ’t Was een roode, ronde, met witte spikkels erop, de grootste in de buurt. Troepen kleineren stonden er ook, bijv, eierzwam, donkergeel gekleurd, en eekhoomtjesbrood, van boven bruin en van onder zacht-groen. In alle kleuren en tintjes stonden ze vroolijk door elkaar. De nieuwsgierige zon, die door de hooge denneboomen keek, maakte alles nog blijer en prettiger op die open plek. Maar een jongen of meisje, die heel veel van planten en bloemen houdt, en ook sprook jes kent, zou misschien wel wat gehoord hebben, als hij goed geluisterd had. Je moet weten, dat die open plek in het zware,- zwarte boech, het „Kabouterplein” heette. In den winter was het uitgestorven kwamen de kabouters er nooit. Het was. Im mers zoo koud, je kon best bevriezen. Eens was het wel gebeurd, dat kabouters, die noodzakelijk er op^ uit moesten, bevroren waren gevonden. Paddestoelen groeien dan niet en 'zonder paddestoelen kunnen ka bouters haast niet leven. In den zomer wor den ze gebruikt als prieelen, of als zalen, waar ze allemaal bij elkaar komen, soms zelfs als huisjes. En wanneer het regent, kruip je er gauw onder eu lach je vroolijk, wanneer je den drup hard hoort tikken. Nee, In den zomer waren de kabouters al tijd zwervende in het bosch, verzamelden wintervoorraad, hakten hout, haalden nieuwe steentjes om een oven of schoor steen te maken, droegen water aan en al lerlei meer; ze werkten hard en toch pleizier, en zelden zag je een kabouter. ’s Avonds hadden ze soms feest of mu ziek-uitvoeringen; dan kwamen alle kabou ters bij elkaar, en alle vogels van *t boech. Wie het mooiste kon zingen, werd dan uit- genoodigd op het kabouterbal. Ik zou jullie nu heel veel kunnen vertellen, hoe het op zoo’n bal toegaat en wat de kabouters al lemaal doen, maar dat bewaar Ik voor een anderen keer. Jullie weten nu wel zoo’n beetje hoe het er uitzag. Om het kabouterplein stonden hooge, hooge denneboomen, die statig met hun deftige, oude kruinen wuifden. De kabou ters wisten wel, dat ze veel gewichtigs met elkaar fluisterden. Dat kon je zien aan het bewegen der takken. Ze zwegen soms lang en keken peinzend en ernstig naar de vroo- Hjke, kleine paddestoelen. Sommige padde stoelen, die heel dicht onder een boom ston den, werden wel eens verlegen ^br die groote, deftigheden, en dan groeiden ze maar niet. Doch hoe dan ook, de denne boomen waren nu vreeselijk aan het ru moeren onder elkaar. Af en toe schudden ke hun kruinen ver naar achteren, bleven dan even stil, als wilden ze probeeren de kabouters beneden te verstaan. De 5 kabouters onder den grooten pad destoel kabaalden het meest; drie anderen zaten treurig op een dennenappel. Een kleine kabouterjongen wipte op een denne naald en keek ook al niet vroolijk; verder op stonden er een paar druk te praten; overal waren ze In groepjes verspreid. Hoe langer hoe nieuwsgieriger gluurde de gouden, ronde bol hoog In de lucht, dwars door de dennen-hoofden op het kabouter plein. Maar hoe hij ook luisterde en keek, hij begreep er niets van, en ging moe sla pen achter een grauwe wolk. In het bosch werd het donkerder, maar als je heel goede oogen had, kon je nog net de druk bewegende schaduwen zien var; lange puntmutsen en dunne beentjes. De maan kwam op, haast zoo rond als een nieuwe jonge kaas, alleen haar achterhoofd had een klein deukje. Zij wilde gaan spelen met de kabouters, als anders met haar stra len onder de paddestoelen steken en zoo de kabouters probeeren te vangen, die dan stoeiend en lachend achter een boomstam liepen, of zich verstopten tusschen ’t mos. Maar op dezen avond, nu de maan haar spel weer wilde beginnen, zag zij Ineens In haar eigen licht allemaal treurige kabou ters. „Wat is dat nu?” dacht de maan en prik te met den moolsten en heldersten straal in de oogjes van een kleinen kabouterjongen. Deze gluurde even naar boven, wuifde licht met zijn hand en keek even verdrietig als eerst. En hoe de maan ook probeerde, nie mand lette op haar. „Wacht,” dacht ze bij zichzelf, „ik moet weten wat er gebeurd is.” Vlug begon ze te gen den hemel op te klimmen, hooger en hooger, tot ze eindelijk tusschen de dennen hoofden neer kon zien op het kabouter plein en haar witte licht Ineens neer plensde. Verrast keken de kabouters op. De maan begon toen haar stralen zooveel mo gelijk te verzamelen en maakte er één brééden straal van; de sterkste kabouter, die Flink heette, klom op de punt ervan, en. foetsch.... verdween hij meteen in de hoogte, want de maan trok vlug haar straal op, en verdween met kabouter en licht achter een kleine wolk. <t,Wat is er toch, kabouter Flink?” vroeg de maan. „Er is weer ’n kabouter dood gevonden,” zuchtte deze. Eerst In twee vogelnestjes de eitjes kapot, toen een dood vogeltje, kaal en nog zonder nestveertjes. Nu weer een paar verwoeste paddestoelhuizen en ten slotte een doode kabouter.” De maan was spierwit geworden, en haar volle gele wangen hingen slap. wirp kwam aandragen. Opnieuw werd, het vastgebonden, maar nu nog steviger en ja, na eenig gezaag slaagde Henk er in de zadelzwam uit den boom te krijgen. Het was een prachtig exemplaar met mooie regelmatig geplaatste bruine schubjes. Onder het zoeken naar het mes had Kees Iets aardigs gevonden. „Kijk eens, een oude dweil, waar allemaal kleine paddenstoeltjes op gegroeid zijn.” „Nestzwammetjes!” riep Bram. „Kijk, er zijn er enkele bij, die nog niet open zijn. In die bekertjes zie je net eitjes liggen (fig. 1). „Het zou toch wel een heel klein vogeltje moeten zijn, dat zulke kleine eitjes had," merkte Evelien op, „nog veel kleiner dan ’t goudhaantje, dat we verleden week zagen." „Zeg liever veel kleiner dan een kolibrie, stuurd te zullen worden, zegt Marljke plot seling: „Een Kerstboom koopen, juffrouw." De juf draalt zich om en neemt "n klein, papler-groenen Kerstboompje uit de kast. ,Jïee," schudt Marljke, „Ik bedoel een echte.” „Weet je hoeveel dat kost?” juffrouw haar. „Nee, juffrouw,” schrikt Marijke. „Wel een paar gulden," zegt de juffrouw wat onvriendelijk. .Maar een heel klein boompje dan,” aar zelt Marljke. „Loop dan naar beneden, misschien er daar nog wat zijn." F weg. Nu weet Marljke het vist. Een Kerst boom, een heelen, echten Kerstboom, die gaat ze koopen. Zoo’n heerlijke boschlucht komt er dan In de kamer, zoodat je altijd aan de wandelingen moet denken, die je 's Zondags met vader maakt. Wat zal Moe der daar blij mee zijn. Ze wringt zich tusschen de menschen door. En ziet een klein, mager boompje, vlak bij haar; mlschien dat dat.... „Ik wil die koopen!” wijst Marijke ineens vastbesloten. „Héb je geld,” vraagt een dikke man, die erbij staat. Marljke opent haar hand en laat den gulden zien. De man grist het geld weg en duwt Marijke het boompje toe. Marijke, bang voor al die groote, lachen de menschen, haast zich vlug, vlug de straat op. Thuis in haar lade heeft ze nog witte kaarsjes liggen; die gaat ze opsteken.... Op het donkere boven-portaal staat Ma rijke op een stoel geklommen. Voor haar op een laag tafeltje Is het boompje. Mei Inspanning duwt zij het laatste kaarsje in ’t verroeste, oude houdertje en knipt het op den top. Als ze dan juist eerbiedig de kaarsjes op steekt, gaat de deur van Moeder’s kamer open. „Marijke,” hoort ze Vader zeggen. lil pen sprongetje Is ze bij hem. .Marijke, een Kerstboom, wat een Kerst feest, kind,” en vader trekt haar dicht bij zich. Zachter zegt hij dan: „Het Kerstkind is nu werkelijk gekomen dit jaar.” „Ja, ya,” antwoordt Marijke, die niet weet dat Vader iets anders bedoelt dan den Kerstboom. .Moeder wordt beter,” fluistert Vader nog zachter, en ze heeft een cadeau gekregen, Marljke, zoo mooi.... als wel niemand op Kerstmis krijgt. Kom mee, dan mag je nu weer naar Moeder toe. Zonder verder te luisteren draalt Marljl-.e zich om, doet voorzichtig de kamerdeur often enis bij Moeder. „Dag lief, lief moedertje.” Moeder zegt niets terug an strijkt haar alleen, over het haar. „Kóm, Marljke, nu vergeet je het andfere Kerst-cadeau.” En Vader wijst naar den kamerhoek. In den schemer achter een klein scherm, staat een wiegje. Marijke heeft een broertje gekregen. ’s Avonds, als Marljke dfcht tusschen Va- Zeg wat zijn dat voor akelige grap jes, Dik, om iemand op zoo’n spookach tige manier aan ‘t schrikken te maken het leek wel, of een of andere booze geest me van achteren wou aanvallen Brrrrf! 4’

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 18