Eerlijkheid duurt het
JUFFROUW BRIL
SCHOOL VAN
Dat komt er van!
HANDENARBEID
VAN ALLES WAT
Een4 praatje
over kaneel en peper
IJ
kst
Zus in bewondering voor de Japansche
waterbloemen
T*‘
wijde
op
staan.”
de
L.
De V.P.D
nog,”
en steekt de boomen van onder aan.
PAARD EN KOETSIER
ge-
het
souterrain,
ka-
Afrika,
WOORDKEER
e
n
a
b
Ik ban iemand, die met zich laat tollen;
andersom dien ik om raat te houden.
„Kruip maar tn je bedje
Al doe jij *t niet graag;
En dan eet je, jongen
Maar een» niet vandaag!"
En of moe» al zeide:
„Kinderen, ’t is genoeg!"
Telken» wa» het Pietje
Die nog eentje vroeg!
En het i», dat ‘t naarste
Pietje’s eigen schuld;
Want die kleine Pietje,
Heeft te veel gesmuld
In en kleine bedje
Daar ligt zieke Piet,
Met een pijnlijk maagje
En een boel verdriet-
ae
■U
Du» ging ‘t Giraf je welgemoed,
Nadat ie moeder had gegroet,
Met griffel, sponzendoos en let,
Het diertje wat verbazend blij-
1 Zat alle» keurig tn een tatch.
Die moe» gekocht had 1>U oom Ba»,
Een Buffel van teer goeden naam,
En bovendien nog heel voornaam-
Hij gaf het haar voor lagen prijs,
En wentchte haar toen goede rei».
En onderweg naar juffrouw Bril,
Dacht het Giraf je: „O, ik wil.
Beslist een goede leerling >Vn,
Dat vindt m'n lieve moes too fijn.
Ik maak natuurlijk wel een» jool.
Dat hoort zoo op een leuke school,"
Zoo dacht ons braaf Giraf je na,
Maar plotseling klonk er .jrala"
De Langhals keerde zich toen om,
En werd haast van verbazing stom.
.Maar Ka ka toe, jij vrooiyk dier.
Wat doe je op dit plekje hier,
Zoo eenzaam in een zandwoestijn,
Er zal toch wel een reden zijn
.Natuurlijk vriend, ik ga al» jij,
Naar juffrouw Bril, en 'k ben echt blij,
Haar school ie werk’NJk teer beroemd,
En wordt door iedereen geroemd."
„Ik vind het leuk m'n beste vrind.
Dat ik je op dit plekje vind."
Ja," zei moe», Jat komt er
Van je snoeplust, Piet!
Al te veel van *t goede
Deugt toch werkelijk niet
Maar den anderen morgen
Merkte Piet alras,
Dat z'n kleine maagje
Niet tn orde wa»!
Moetje bakte koeken.
Koeken dik en rond,
Die ons kleine Pietje
Toch zoo heerlijk vond!
1
i
1
1
1
1
1
1
i
c
I
I
1
Pietje huilde tranen
Van berouw en pijn,
'k Wed, die Piet zal voortaan
Niet zoo gulzig zijn!
de
„Flinke,
woord
1
l
i
i
u
n
M
11
V
<t
k
B
VI
11
P
A
het ld
moeten
„De
loopt d<
kunnen
ïeen or
ken m
Sr
niets,
igent
door.
pleizier,
stemde d
deren,
riep: „Ei
den top
die ken
men moe
▼aarlijk uit bet raam hangt' dan breng Ik
je self, nu je voor het eerst in Amsterdam
alleen gaat logeeren, naar den trein.
„Hiep hoi,” was Bart’s eenige antwoord
en duwde meteen zijn hoofd In de wasch-
kem.
Het verdere
gedeelte
den
werd
aan
ders g
ren.”
Bart,
togen
vuurrood
Er woonde eens tn
Een klein Giraf je met z’n ma,
Het wa» pa» zeven maanden oud.
En al dien tijd nog nimmer stout
Toen op een dag zei moe tot ‘t kind:
,Jk weet niet of je 't aardig vindt,
Maar juffrouw Bril zet gist'ren nog:
Wanneer komt nu Uw kleine tocht
Bij on» op tchool t» 1 werk’lijk fijn,
Al is het niet in de woestijn."
HET UURTJE VOOR OMZE JEUGD
De trein rolde rustig door de welden met
de paarden en grazende koelen. De mist was
Iets opgetrokken en Bart kon de bevroren
sloot langs de spoorbaan volgen.
Was het eigenlijk niet veel prettiger nu
met vader de slooten over te rijden, naar
de heerlijke, groote plassen die midden In
«de boeschen lagen, in plaats van naar Am
sterdam te gaan? Zou hij het er wel leuk
▼inden? HU had nog maar vage herinne
ringen aan die stad; op zUn vierde of vijlde
jaar was hu er met moeder geweest. Al
leen de grachten kon ie zich nog voorstel
len, met de hooge, smalle hulzen.
Van tante Roos en Max en Leo wist hij
niets meer. Van tantes hield Bart niet; die
streelden je maar altUd en zelden wat ben
je toch groot geworden. Soms presenteer
den ze je ook chocolade-slgaretten. T^en
tante Lenl dit den laatsten keer ook deed,
had Bart geantwoord: „Dat merk sigaretten
rook Ik niet, tante.”
Moeder had hem ernstig berispt daarvoor
en vader had hem later te verstaan ge
geven: „Matrozen bedanken nooit voor iets
wat hun niet aanstaat.”
Hier was nooit iets tegen te zeggen, vond
Bart. HU, die den vurlgen wensch had, ma
troos te worden op een groot zeeschip, dat
naar Indië of Australië voer, moest toch al
lereerst beginnen met den gewonen matro-
senpllcht te kennen. En wanneer er katte-
kwaad was uitgehaald of vader om de een
of andere reden een ernstig woordje met
■Vn zoontje spreken moest, noemde hU hem
altUd: matroos, en Bart wist dan dat hl)
▼oor dezen kapitein, z’n eigen vader, eer
bied moest hebben. Die kapitein duldde
„joolt tegenspraak en zeker geen oneerUjk-
tacten.
Plotseling herinnerde Bart zich zUn tan
te weer. HU wel tegen de kennls-
Oe vindt mU op kleeding en vooral op
jurkjes; leest ge mU van achteren naar
▼oren, dan ben ik erwtensoep.
Ik ben een soort bol en dien om vuil
werk te verrichten; keert ge mU andersom,
dan ben ik niet rauw maar goed gekookt.
9
„Je weet heel goed, wat Je verdiend hebt, I
maar jullie zUn eerUjk geweest. En om een
logé den eersten dag al te straffen, is noch
voor hemzelf, noch voor mU erg prettig. En
nu naar beneden; lucifers en andere ge-
vaarlUke voorwerpen in de keuken bren
gen....’’
„Ingerukt, marsch!” zegt Bart In zich
zelf en volgt tante en zUn neefjes de zol
dertrap af.
gedroogd,
leveren
zwarte
De
zwarte
komt
va. Witte pe
per wordt ver
uit de
bessen
na
tusschen de
kerstboomen
en door een
jpening ont
dekte hU een
agent, die vlak
langs de
;racht fietste,
gebeurde
De
reed
Bart
troop uit zijn
schuilplaats
en zette
triomf an te Ujk
de lange
vuurpUl
den top.
’s-Avonds In het vreemde, koude bed, tus
schen de heele schoone lakens voelt Bart
zich een beetje onwennig. HU woelt en
draait zich om en om. Voorzichtig gaat In
eens de deur open. Bart gluurt onder zUn
lakens. *t Is tante.
„Bart?”
„Ja tante?”
„Kan Je niet slapen?”
„Niet zoo erg goed."
„Komt het door vanmiddag?”
,Jk geloof het wel, tante.”
„Denk er nu maar niet meer aan,” zegt
tante. ZU strijkt hem even over zUn sluik,
zwart haar, wat le nu wel prettig vindt, en
zegt wat zachter: „Het was als een grap
bedoeld; Ik begrijp wel dat je er verder
niet zoo bU nadenkt, maar het had erger
kunnen afloopen. En nu zullen we toch
maar zeggen: ook matrozen kunnen zich
wel eens vergissen en als ze altUd recht
door zee blUven gaan zal elke kapitein wel
wat door de vingers zien. Nacht Bart.”
„Nacht tante."
Hoe tante het spelletje van den kapitein
en de matrozen kon weten, begreep Bart
niet, hU was ook te moe om er langer over
te denken; met een diepen zucht trok hU
verlicht de dekens om zich heen en sliep
dadelUk In.
is het
tan he
sUn,” t
Max, d
oudste
van
middag
besteed
het
Inspecteeren van de gracht-breedte,
juiste plaats, hoe ver het loopen was met
de boomen, enz. Doordat de straat tamelijk
stil was, werd er door niemand Iets opge
merkt, toen in de vallende donkerte de
jongens met de boomen begonnen te slee-
pen. Bart, die het beste kon schaatsen
rijden, reed af en aan, plaatste de boomen
tegen elkaar. Leo stond op den uitkUK,
Max op de brug keek toe of niets werd ver
geten.
Juist toen Bart de vuurpUl, die ze In de
doos met de kerstversierselen opgedoken
hidden, op den top van den grootsten boom
wilde zetten, floot Leo.
„Sein,” fluisterde Max.
Zonder zich te bedenken, verdween Bart
Toen de jongens hun moeder, die 's mid
dags dringend uit moest, een eind weg had
den gebracht, liepen zU druk pratend als
kenden zij elkaar jarenlang, naar huis te
rug. Of elgenlUk Max en Bart spraken al
leen, terwUl Leo af en toe er een opmer
king tusschen bromde. Met een opgewon
den kleur en de handen op zUn rug, liep hij
naast de twee anderen voort. Noch Max of
Bart merkten iets van Leo’s stilzwijgen; zij
kibbelden over Max’ stoommachine, die ka
pot was en die Max niet op gang kon krij
gen. HU dacht dan ook, dat er iets ge
sprongen moest zUn van binnen, maar Bart
meende dat, als zU hem samen uit elkaar
haalden, er nog best iets van was te ma
ken.
Then opeens misten ze Leo. Ze keken en
zagen hem een eind terug bij een gracht
staan. Ze renden naar hem toe.
„Zeg, wat mankeert Jou?” en Max gaf
hem een gevoellgen por.
„Tja, Ik denk aan iets,” deed Leo
wichtig en met een blik op Bart ging hU
verder. „JU bent niet bang hè, voor een
kleinigheidje?”
„Matrozen zUn nooit bang, dacht Bart In
zichzelf en hardop zei hU: „Nee!"
„Dan heb ik een plan. Kom mee.”
Met z’n drieën in het portiek van hun
huis overlegden ze het plan.
Leo wist nog drie kerstboomen staan tn
het souterrain, die opgeruimd moesten
worden. Dan was er nog hun eigen boom,
en die van de buren. Samen vijf kerst
boomen.
„Nu weet ik een grap,” vervolgde hU. Zie
je daar die gracht, Bart, en zie je dat die
daar op den hoek Ineens doodloopt?”
Bart knikte.
„Nou, ze zUn bezig met dempen, maar
omdat nu alles bevroren is, kunnen ze niet
verder. Wanneer wU nu die vUf kerstboo
men eens op die plaats gingen verbran
den?”
Oroote verwondering teekende zich af op
het gezicht van de twee anderen.
,KUk,” verdedigde Leo zijn plan verder,
„de menschen zUn bhj als ze die boomen
kwUt zijn. Het zal een geweldig groot vuur
worden. Iedereen denkt dat er brand is, al
les gaat natuurlUk kUken. Wanneer we te
gen schemer de kerstboomen naar het
grachteinde sleepen en ze met de toppen
tegen elkaar zetten en vanonder aansteken,
móét het goed gaan.”
-v-xart hing uit het raam van zUn slaap-
kamer en probeerde den knotwilg te
zien, die niet ver achter hun tuintje,
langs de sloot in de wel stond. Maar ook
al was hU een heel groote man geweest en
een stuk langer dan nu, dan had hU den
wilg nog niet kunnen ontdekken. Want er
hing een dreigende mist, die ook den
dichtst bUstaanden wilg in zUn witte grijp
armen hield.
TerwUl Bart zich nog wat verder uit het
raam boog, voelde hU zich opeens in de
lucht geheven en zette iemand hem kopje-
duikelend op den grond. Toen pas ontdekte
hU vaders streng gezicht.
»Zoo matroos, is dat jouw eerste werk?”
„Jawel kap’teln,” antwoordde Bart en
sloeg met de rechterhand aan, bU wUze van
morgengroet.
„Wie gaf je dat bevel?”
„Niemand kap’teln.”
„Waarom deed je het dan?”
„Ik keek er naar, of de mist zou optrek
ken. kap’teln.”
„Ingerukt, marsch,” zei de kapitein en
de matroos in pyama tikte aan zUn denk
beeldige matrozenpet, draaide zich oogen-
blikkelUk om en liep naar de waschtafel.
Maar in den spiegel zag hU het lachen le
gezicht van zUn vader.
„Bart,” zei deze plotseling, „als je je vlie
gensvlug aankleedt en nooit meer zoo ge-
maklng met een haast onbekende tante op;
maar misschien valt deze wel wat mee, *Un
dacht hU. HU soesde over alles wat hem te
wachten stond en voelde zich slaperig
worden; de fel-witte lucht deed pUn aan
zUn oogen. Heel uit de verte zag hU nog
en anderen trein als een klein slangetje
door den mist kronkelen.
En terwUl hU langzaam voorover in slaap
zakte, was het laatste wat hU dacht: nu
zit ik zelf ook in zoo n klein speelgoed-
treintje en rijd tusschen de wUde,
velden door naarAmsterdam.
Door t microscoop bekeken (fig. X) zien
we, dat In het kaneelpoeder vezeltjes (a>
en cellen met dikke wanden, steencellen <t>»
voorkomen. Ook liggen eigenaardige set-
meelkorreltjes (c) in het preparaat. We
hebben hier met zuivere waar te doen,
want anders zouden we de gewone verval-
schljkgsmiddelen, aarde en houtskoolpoeder,
vinden.
En nu wilde soo graag wat over
peper hooren. De peperplant (flg. 3) |S
oorspronkelijk een klimplant uit Z.O. Azië
en moet gekweekt worden aan stokken, zoo-
als de stamboonen bU ons. Als de bessen
rood worden zUn ze gereed voor den pluk.
ZU worden dan In de zon of boven "n vuur
De gedroogde, onrijpe bessen
de
peper,
meeste
peper
van Ja-
Dlenzelfden middag al voelde Bart zich
heelemaal thuis. Tante Roos was zoo heel
anders dan hU zich had voorgesteld. De
doos chocola, die wel verleldehjk onderaan
in zUn koffertje lag en waar een matroos
toch óók van houdt, stond veilig in de
kast, maarhalf leeg, want tante had
hem, Max en Leo, zUn twee neefjes al een
paar stukken ervan gegeven.
Na de koffie had Tante voorgesteld den
Kerstboom te gaan aftakelen.
„De takken zUn al zoo erg verdroogd en
vallen zóó uit,” vond Tante, „maar wat er
nog voor extra’s afvalt aan chocola en
dergelUke verrassingen is voor jullie.”
Tante Roos, op een stoel geklommen, had
alle versierselen van den boom eraf ge
haald, die Leo In de doozen opborg voor het
volgend jaar, terwUl Max en Bart zich over
den bult ontfermden, maar eerUjk In drieën
deelden.
Samen hadden ze den boom de steile
traPi>en afgesjouwd en in het kleine por
tiekje gezet, waar hU nu op zUn begrafenis
wachtte, zooals Leo zich meewarig uit
drukte.
kregen
rijpe
die na den f [F
oogst In water
geweekt wor-
den. ZU worden
dan van hun vrucht wand ontdaan. De
witte peper Is minder scherp dkn de zwarte.
WU willen nu eens een preparaat door
het microscoop bekijken. Het Is weer van
allerlei door elkaar, maar Ik zal probeeren
het telkens zóó te verschuiven, dat Ik ver
klaren kan, wat we te zien krUgen (flg. 4).
Hier (a) zie je de opperhuid van den
vruchtwand; daarnaast zetmeelkorreltjes
(b). Verder zien we steencellen, die echter
maar aan één kant verdikt zUn en ’n beetje
aan een hoefijzer doen denken (c). En eln-
deUjk zien we hier
een soort haren, die
een beetje lUken op
die van cacao (d).
Die haren hooren
er elgenlUk niet in
thuis; ze bewUzen,
dat er meer meege
malen is, dan de
de peperkorrel. Ver
der zie ik geen on
gerechtigheden.
Soms wordt er gra
fiet, dat Is potlood, gebruikt om de korrels
zwaarder te maken. De poedervormige pe
per wordt vervalscht met zand en zaagsel.
En nu zie Ik, dat we nog net den tUd
hebben een ommetje te maken en een trie-
schen neus te halen. Wie gaat er mee?”
Daar had natuurlUk niemand bezwaar
tegen en met Hinken pas gingen ze de win
terkou tegemoet.
VUf uur. De
Westertoren
herinnert
Bart aan de
afspraak.
Diep voor
overgebogen
schiet nU de
gracht over
tot onder de
brug. HU doet
het te wild
en tuimelt
voorover. On-
beweeglUk
blijft hU lig
gen en luis
tert; niemand
kan hem ge
zien hebben. HU blUft nog steeds liggen en
vischt een lucifersdoosje uit zUn zak, steekt
de boomen vanonder aan. Het begint da
delUk te knetteren.
HU speurt om zich heen als hU langzaam
overeind kruipt. Niemand nog. Met een paar
slagen verdwUnt hU dan onder de andere
schaatsenrijders.
Een eind verder bindt hU af en loopt met
de andere menschen mee In de richting van
den brand.
T yet praatje van de vorige week over
Tl cacao was zoo In den smaak geval
len, dat Rob het voorstel deed, of
Henk nu eens lets over kaneel wou ver
tellen.
„En over peper,” had Bram dadelUk ge
zegd, „want Jullie weet toch, dat ik uit het
land kom, waar de peper groeit.”
Allen lachten en Henk beloofde op de
eerstvolgende bUeenkomst te vertellen, wat
hU over die twee specerijen wist. Toen al
len gezeten waren, begon hü:
,J)e kaneel Is de bast van den
kaneelboom, die in het wild wel
10 M. hoog kan worden. Op de
Plantages wordt echter gezorgd,
dat WJ niet zoo hoog opschiet,
omdat bU lager groei de kwa
liteit van den bast veel beter
is. Speciaal moet gelet wor
den op de samenstelling
van den bodem, die uit
aarde en zand moet bestaan. Tweemaal per
jaar kan de bast geoogst worden. Hiertoe
maakt men een kring vormige insnUdlng
boven en één onder een knoop (flg. 1), dat
is een verdikte plaats van den stengeL Dat
mag niet met een Uzeren of stalen mes ge
daan worden, maar moet met een geel
koperen mes gebeuren. Vervolgens worden
overlangs sneden aangebracht en de schors
en kurk verwUderd. Dan komt de bU som
mige soorten heel dunne bast te voor
schijn, die geklopt kan worden. Er zUn ka-
neelplanten, waarvan de bast niet dikker is
dan '1/3 m.M. De dunne
bastrollen worden op een
lengte van 1 M. gesneden.
De afval wordt niet weg-
geworpen, maar gebruikt
voor de fabricage van ka- 1
neelolle.
drogen
is de
Beneden aan het ontbUt had moeder
hem nog allerlei goeden raad gegeven.
„Bescheiden zUn, bedanken bU het weg
gaan, niet te druk doen en haantje de
voorste spelen, niet in de grachten vallen”
(„niet uit ramen vallen,” voegde vader er
met een knipoogje bU>, „op de auto’s letten,
de doos chocola in het koffertje aan tante
Roos geven en veel pret maken natuurlUk.”
Deze laatste vermaning eindigde met een
hartelUken kus.
Maar toen vader wat later vroeg al deze
raadgevingen nog eens op te noemen, ze!
Bart: „Chocola aan tante Roos geven en
veel pret makenEr is ook niet zooveel
tUd meer vader,” verontschuldigde hU zich.
Vader lachte om dit antwoord, want hU
kende zUn zoon te goed. Toch zei hU bu
het afscheid aan den trein ernstig:
„Bart, matrozen gehoorzamen hun kapi
tein onder alle omstandigheden, op al zUn
bevelen.”
„Jawel, kap’teln.”
En toen de trein langzaam tusschen
perrons wegschoof, dacht vader:
kleine matroos, ik weet, dat je
houdt.
En Bart riep hem vanuit de verte na:
„Uw reglement wordt stipt opgevolgd,
kap’teln.”
Na langzaam
in de schaduw
kaneel hierna
zoover, dat ze gesorteerd kan worden naar
de verschillende kwaliteiten. De beste
Prachtig is het. Zoo mooi heeft Bart het
zich niet kunnen voorstellen. Een vuur, een
vlam die zoo hoog en fel kan zUn.
.Afaar direct komt het mooiste
heeft hU haast hardop gezegd tegen iemand
die naast hem staat. En, opkUkend, ziet
hU dat het een agent is; tegehjk beginnen
de boomen nog harder te knetteren en
hoog, hooger dan de vlammen kunnen rei
ken spuit een vuurvonkenregen de lucht in
en valt in een wUden boog neer.
Bart zucht van verrukking. Dan hoort
hU den agent naast zich zeggen:
„Wie het gedaan heeft is een kwajon
gen, maar waarachtig, het is mooi."
Als Bart wat later naar huis gaat, vindt
hU niemand. Alle kamers zUn leeg. HU
zoekt en zoekt, roept, en hoort niets. Lang
zaam rijst er een schuld-gevoel In hem.
EindelUk, wanneer hU de zoldertrap op
gaat, vindt hU Max en Leo. Ze staan sa
men op de waschmand en kUken uit het
dakraam naar de menschendrukte.
Bart zucht even hardop, om daarmee
zUn thuiskomst aan te duiden. Max en Leo
begroeten hem met een luid geschreeuw,
hUschen hem op de waschmand en maken
een wilden krijgsdans om hem. Zoo wild.
dat ze de lichte stappen van tante Roos
niet hooren, totdat iemand zegt:
„Er stonden drie kerstboomen in
een kerstboom in ons portiek
en een andere boom bU de buren. Van het
nieuwe luclferspak Is een doosje verdwe
nen, en op de gracht hier vlakbU rijn vUf
Kerstboomen verbrand.”
Tante vraagt niets verder, Ujkt de jon
gens alleen aan.
Max en Leo zwUgen eerst onthutst. Bart
staat onbeweegHJk nog steeds boven op de
waschmand en hoort dan Ineens iemand
bU een wegrUdenden trein zeggen: .Hart,
matrozen gehoorzamen hun kapitein on
der alle omstandigheden en onder alle be
velen”....
,Jk stak het aan, tante.”
„Maar Ik maakte het plan, moeder.”
„En ik vond het goed,” eindigde Max.
Het paard, den koetsier uitknippen en
het tuig (fig. A) tweemaal, na ze eerst op
stevig papier netjes gecalqueerd te hebben
Het vakje onder den koetsier in tweeen
knippen langs het Hjntje en naar lederen
kant een lipje ombuigen. Dan kun je hem
op den bok plaatsen van den wagen, dien we
vroeger al eens gemaakt hebben. Het voet
stuk waar het paardje op staat, knip je dan
ook in drieën volgens de lUntjes en buigt
de lipjes om langs de stlppemjn: twee
naar links, één naar rechte. Het zal dan
niet omvallen. De twee deelen van het tu g
plak je vervolgens op het paard op de
plaats, die door stippellijnen is aangegeven
Plak echter niet meer vast, dan het stuk,
dat op de teekenlng zwart is. Als het paard
au goed is ingespannen, plak je de einden
van het tuig aan weerszUden van den wa
gen. Wanneer Je nu nog door den bek van
het paard een draadje haalt, de uiteinden
vastknoopt en het dan over dé hand van
den koetsier legt, kun je gaan rUden.
chln-Chlna en Zuld-Chlna.
TerwUl ze alle drie een erge straf af
wachten, hooren ze tante zeggen:
niet,
ÜU3
en
van
en
en
op
van
s als
vond,
- of