Eerlijkheid duurt het
■i/
Oj <P <a
£3^
JUFFROUW BRIL
DE SCHOOL VAN
Dat komt er van!
HANDENARBEID
IJ
IV.
VAN ALLES WAT
Een praatje
over kaneel en peper
Zus in bewondering voor de Japansche
waterbloemen
De gedroogde,
de
peper,
meeste
peper
HET UURTJE VOOR OMZE JEUGD
wijde
op
de
top
de
Da V.P.D.
nog.”
en tteekt de boomen van onder aan-
PAARD EN KOETSIER
3Ü
nn
£1
Afrika,
WOOR (XEER
test
Ik ben iemand, die met zich laat sollen;
andersom dien Ik om vast te houden.
Du» ging ‘t Giraf je welgemot^
tfadat te moeder had gegroet,
Met griffel, »pon»endoot en let.
Het diertje wa» verbazend blU-
’t Zat allee keurig in een tasck.
Die moee gekocht had btf oom Ba>
Ken Buffel van teer goeden naam,
Bn bovendien nog heel voornaam
Hl) gaf het haar voor lagen grif»,
Kn wenechte haar toen goede reit.
Kn onderweg naar juffrouw Bril,
Dacht het Giraffe: JD, ik wil.
Beeltet een goede leerling ejjn,
Dat vindt m'n lieve moe» too fijn
Ik maak natuurlijk wel een» jool.
Dat hoort too op een leuke echoot."
Zoo dacht on» braaf Giraffe na.
Maar piot teling klonk er .jrala,"
De Langhal» keerde tich toen om,
Kn werd haatt van verbating stom.
.Maar Kakatoe. 1V vroollfk dier.
Wat doe je op dit plekje hier,
Zoo eentaam in een eandwoa»ttfn,
Kr tal toch wel een reden tjfn
.Natuurlijk vriend. ik ga al» Hf,
Naar juffrouw Bril, en 'k ben echt biy,
Hagr tchool is werk'MJk teer beroemd,
Kn wordt door iedereen geroemd."
,Jk vind het leuk m'n bette vrind.
Dat ik je op dit plekje vind."
Ja," cei moe», Jat komt ei
Van je moephut, Piet!
Al te veel van T goede
Deugt toch werkelijk nietf"
JCruip maar in je bedje
Al doe jij *t niet graag;
Kn dan eet je. jongen
Maar een» niet vandaag/"
Pietje huilde tranen
Van berouw en pijn,
Wed, dia Piet sul voortaan
Niet too guldg zijn!
Maar den anderen morgen
Merkte Piet alra»,
Dat z’n kleine maagje
Niet in orde wa»!
Kn het is, dat *s *t naarste
Pietje’» eigen schuld;
Want die kleine Pietje,
Heeft te veel gesmuld-
Moetje bakte koeken.
Koeken dik en rond,
Die on» kleine Pietje
Toch zoo heerlijk vond!
Kn of moe» al seide:
„Kinderen, t is genoeg!"
Telken» wa» het Pietje
Die nog eentje vroeg!
In z’n kleine bedje
Daar ligt zieke Piet,
Met een pijnlijk maagje
Kn een boel verdriet.
H
alle
dee:
kr»
aan
een
opge-
en
van
en
raarlljk uit bet raam hangt, dan breng Ik
)e self, nu je voor het eerst In Amsterdam
alleen gaat logeeren, naar den trein.
„Hiep hol,” was Bart’s eenige antwoord
en duwde meteen zijn hoofd In de wasch-
kom.
de
„flinke
woord
Pi
VI
Hl
..Er
souterrain.
„Os
leve
afgi
tm
een
in 1
een
Prol
M
Bl
*a
sal
bint
mat
won
de i
den
Jr
niets,
.gent
loor.
W
sli
«a
ta
wa
en
«U
va
■cl
sn
va
kei
wil
die
rai
onl
tee
uit
die
op)
reg
■eg
bui
sou
ma
we;
bei
na<
ber
not
wel
ger
k»i
nie
var
get
het
hot
dar
var
len
E
geb
lan
tot
er.
bar
goe
Uaa
die
in
doe
ma
opt
noc
ma
te
tea
dril
ges
kan
voo
Bal
■Un
log<
en
de
dee!
Dal
mei
hed
hou
blei
dl
ee
m
tet
bl:
mi
■o
bu
Kr woonde eens in
Ken klein Giraffe met g*n ma,
Het wa» pa» zeven maanden oud
Kn al dien tijd nog nimmer Mout.
Toen op een dag zei moe tot 't kind
,Jk weet niet of je 't aardig vindt,
Maar juffrouw Bril oei gtet’ren nog:
Wanneer komt n« Vw kleine tocht
Bl) on» op school is 'f werk’UJk fijn,
Al l» het niet in de woestijn."
Het verdere
gedeelte
den
werd
aan
ders
ren.”
Bart,
togen
vuurrood
spanning
plelzier, over
stemde de an
deren,
riep,En
den
die
Ja-
pe-
en
op
van
kerstboo
men moet een
prachtige
vuurpijl
staan."
Je weet heel goed, wat je verdiend hebt. J
maar jullie sljn eerlijk geweest. En om een
logé den eersten dag al te straffen, is noen
voor hemzelf, noch voor mij erg prettig. En
nu naar beneden; lucifers en andere ge
vaarlijke voorwerpen In de keuken bren
gen.
„Ingerukt, marsch!” zegt Bart In zich
zelf en volgt tante en zijn neefjes de zol
dertrap af.
De trein rolde rustig door de welden met
de paarden en grazende koelen. De mist was
iets opgetrokken en Bart kon de bevroren
sloot langs de spoorbaan volgen.
Was het eigenlijk niet veel prettiger nu
met vader de slooten over te rijden, naar
de heerlijke, groote plassen die midden in
de bosschen lagen, In plaats van naar Am
sterdam te gaan? Zou bij het er wel leuk
▼Inden? Hij had nog maar vage herinne
ringen aan die stad; op zijn vierde of vijfde
jaar was hij er met moeder geweest. Al
leen de grachten kon le zich nog voorstel
len. met de hooge. smalle huizen.
Van tante Roos en Max en Leo wist hij
Biets meer. Van tantes hield Bart niet; die
streelden je maar altijd en selden wat ben
J« toch groot geworden. Soms presenteer
den se je ook chocolade-slgaretten. T^en
tante Lenl dit den Matsten keer ook deed,
bad Bart geantwoord: ,-Dat merk sigaretten
rook Ik niet, tante.”
Moeder had hem ernstig berispt daarvoor
en vader had hem later te verstaan ge
geven: „Matrozen bedanken nooit voor iets
wat hun niet aanstaat.”
Hier was nooit iets tegen te «eggen, vond
Bart. HU. die den vurlgen wensch had, ma
troos te worden op een groot zeeschip.
naar Indlë of Australië voer, moest toch al
lereerst beginnen met den gewonen matro-
senpllcht te kennen. En wanneer er katte-
kwaad was uitgehaald of vader om de een
of andere reden een ernstig woordje met
zijn soontje spreken moest, noemde hij hem
altijd: matroos, en Bart wist dan dat hij
voor dezen kapitein, s*n eigen vader, eer
bied moest hebben. Die kapitein duldde
nooit tegenspraak en zeker geen oneerlijk,
heden.
Plotseling herinnerde Bart zich zijn tan
te weer. Hij sas wel wat tegen de kennis
Oe vindt mij op kleedlng en vooral op
Jurkjes; leest ge mij van achteren naar
voren, dan ben tk erwtensoep.
Ik ben een soort bol en dien om vuil
werk te verrichten; keert ge mQ andersom,
dan ben ik niet rauw maar goed gekoekt.
die opgeruimd
Dan was er nog hun eigen boom,
en die van de buren. Samen vijf kerst-
boomen.
„Nu weet Ik een grap,” vervolgde hij. Zie
je daar die gracht, Bart, en zie je dat die
daar op den hoek ineens doodloopt?”
Bart knikte.
„Nou. ze zijn bezig met dempen, maar
omdat nu alles bevroren Is, kunnen ze niet
verder. Wanneer wij nu die vijf kentboo
men eens op die plaats gingen verbran
den?”
Groots verwondering teekende zich af op
bet gezicht van de twee anderen.
„Kijk,” verdedigde Leo zijn plan verder,
„de menschen zijn blij als ze die boomen
kwijt zijn. Het zal een geweldig groot vuur
worden. Iedereen denkt dat er brand is, al
les gaat natuurlijk kijken. Wanneer we te
gen schemer de kerstboomen naar hst
grachteinde sleepen en se met de toppen
tegen elkaar zetten en vanonder aansteken,
móét het goed gaan.”
van
middag
besteed
het
inspecteeren van de gracht-breedte,
juiste plaats, hoe ver het loopen was me»
de boomen, enz. Doordat de straat tamelijk
stil was, werd er door niemand iets opge
merkt, toen In de vallende donkerte de
jongens met de boomen begonnen te slee
pen. Bart, die het beste kon schaatsen
rijden, reed af en aan, plaatste de boomen
tegen elkaar. Leo stond op den uitkijk,
Max op de brug keek toe of niets werd ver
geten.
Juist toen Bart de vuurpijl, die ze In de
doos met de kerstverslerselen opgedoken
hadden, op den top van den grootsten boom
wilde zetten, floot Leo.
„Sein,” fluisterde Max.
Zonder zich te bedenken, verdween Bart
„Gevaarlijk
s het niet,
tkn het niet
rijn,” bremde
Max, die als
oudste vond,
tljn goed- of
afkeuring aan
het Idee te
moeten geven.
„De gracht
loopt dood, er
kunnen dus
jeen ongeluk
ken met de
schaatsenrij-
gebeu-
Prachtig is het. Zoo mooi heeft Bart het
zich niet kunnen voorstellen. Een vuur, een
vlam die zoo hoog en fel kan zijn.
.Maar direct komt het mooiste
heeft hij haast hardop gezegd tegen iemand
die naast hem staat. En, ópkijkend, ziet
hij dat het een agent Is; tegelijk beginnen
d? boomen nog harder te knetteren en
hoog, hooger dan de vlammen kunnen rei
ken spuit een vuurvonkenregen de lucht In
en valt In een wijden boog neer.
Bart zucht van verrukking. Dan hoort
hij den agent naast zich zeggen:
„Wie het gedaan heeft is een kwajon
gen. maar waarachUg. het is mooi.”
Als Bart wat later naar huls gaat, vindt
hij niemand Alls kamers zjjn laag. HIJ
zoekt en zoekt, roept, en hoort niets. Lang
zaam rijst er een schuld-gevoel in hem.
Eindelijk, wanneer hij de zoldertrap op
gaat, vindt hij Max en Leo. Ze staan sa
men op de waschmand en kijken uit het
dakraam naar de menschendrukte.
Bart zucht even hardop, om daarmee
zijn thuiskomst aan te dulden. Max en Leo
begroeten hem met een luid geschreeuw,
hljschen hem op de waschmand en maken
een wilden krijgsdans om hem. Zoo wild.
dat ze de lichte stappen van tante Roos
niet hooren, totdat iemand zegt:
stonden drie kerstboomen in het
een kerstboom in ons portiek
ên een andere boom bij de buren. Van het
nieuwe luciferspak is een doosje verdwe
nen, en op de gracht hier vlakbij zijn vijf
kerstboomen verbrand.”
Tante vraagt niets verder, kijkt de jon
gens alleen aan.
Max en Leo zwijgen eerst onthutst. Bau
staat onbeweeglijk nog steeds boven op de
waschmand en hoort dan Ineens Iemand
bjj een wegrljdenden trein zeggen: .Bart,
matrosen gehoorzamen hun kapitein on
der alle omstandigheden en onder alle be
velen”
.Jk^ctah het aan, tante.”
.Maar ik maakte het plan, moeder.”
„En ik vond het goed,” eindigde Max.
's-Avonds in het vreemde, koude bed, tus-
schen de heele schoone lakens voelt Bart
zich een beetje onwennig. Hij woelt en
draalt zich om en om. Voorzichtig gaat In
eens de deur open. Bart gluurt onder zijn
lakens. *t Is tante.
.Bart?”
Ju tante?”
,Ban je niet slapen?"
.Biet zoo erg goed.”
.Bomt het door vanmiddag?”
,Jk geloof het wel, tante.”
„Denk er nu maar niet meer aan,” zegt
tante. Zij strijkt hem even over zijn sluik,
zwart haar, wat ie nu wel prettig vindt, en
zegt wat zachter: „Het was als een grap
bedoeld; Ik begrijp wel dat je er verder
niet zoo bij nadenkt, maar het had erger
kunnen afloopen. En nu zullen we toen
maar zeggen: ook matrozen kunnen zich
wel eens vergissen en als ze altijd recht
door zee blijven gaan zal elke kapitein wel
wat door de vingers zien. Nacht Bart.”
.Macht tante.”
Hoe tante het spelletje van den kapitein
en de matrozen kon weten, begreep Bart
niet, hij was ook te moe om er langer over
te denken; met een diepen zucht trok hU
verlicht de dekens om zich heen en sliep
dadelijk in.
y-wart hing uit het raam van zijn slaap-
kamer en probeerde den knotwilg te
zien, die niet ver achter hun tuintje,
langs de sloot In de wei stond. Maar ook
al was hij een heel groote man geweest en
een stuk langer dan nu, dan had hij den
wilg nog niet kunnen ontdekken. Want er
hing een dreigende mist, die odk den
dichtst bljstaanden wilg In zijn witte grijp
armen hield.
Terwijl Bart zich nog wat verder uit het
raam boog, voelde hij zich opeens In de
lucht geheven en zette iemand hem kopje-
dulkelend op den grond. Toen pas ontdekte
hij vaders streng gezicht.
Joo matroos, is dat jouw eerste werk?”
„Jawel kap'teln,” antwoordde Bart en
sloeg met de rechterhand aan, bij wijze van
morgengroet.
„wie gaf je dat bevel?”
„Niemand kap’tein.”
„Waarom deed je het dan?”
„Ik keek er naar, of de mist zou optrek
ken, kap’tein.”
„Ingerukt, marsch,” zei de kapitein en
de matroos In pyama tikte aan zijn denk
beeldige matrozenpet. draalde zich oogen-
blikkelijk om en liep naar de wasentafei
Maar in den spiegel zag hij het lachen ie
gezicht van zijn vader..
„Bart,” zei deze plotseling, „als je je vlie
gensvlug aankleedt en nooit meer zoo ge-
Door *t microscoop bekeken (fig. 2) sten
we, dat in het kaneelpoeder vezeltjes (a)
en cellen met dikke wanden, steenoellen (b*
voorkomen. Ook liggen eigenaardige zet-
meelkorreltjes (c) in bet preparaat. We
hebben hier met zuivere waar te doen,
want anders zouden we de gewone verval-
schlngsmlddelen, aarde en houtskoolpoeder.
vinden.
Bn nu wilde Brtm «oo graag wat over
peper hooren. De peperplant (fig, 2) Is
oorspronkelijk een klimplant uit ZX>. Azië
en moet gekweekt worden aan stokken, zoo-
als de stamboonen bij ons. Als de bessen
rood worden zijn ze gereed voor den pluk
ZIJ worden dan In de zon of boven "n vuur
gedroogd. De gedroogde, onrijpe bessen
leveren
zwarte
De
zwarte
komt van
va. Witte
per wordt ver-
kregen uit de '"U
rijpe bessen
die na den f J
oogst In water
geweekt wor-
den. Zy worden
dan van hun vruehtwand «ntdaan. De
witte peper is minder scherp dan de zwarte.
Wij willen nu eens een preparaat door
het microscoop bekijken. Het ts weer van
allerlei door elkaar, maar Ik zal probeeren
het telkens zóó te verschuiven, dat Ik ver
klaren kan, wat we te zien krijgen (fig. 4).
Hier (a) zie je de opperhuid van den
vruehtwand; daarnaast setmeelkorreltjes
(b). Verder zien we steencellen, die echter
maar aan één kant verdikt zijn en "n beetje
aan een hoefijzer doen denken (cl. En ein
delijk zien we hier
een soort haren, die
een beetje lijken op
die van cacao (d).
Die haren hooren
er eigenlijk niet in
thuis; as bewijzen,
dat er meer meege
malen is, dan de
de peperkorrel. Ver
der zie ik geen on
gerechtigheden.
Boms wordt er gra
fiet, dat is potlood, gebruikt om de korrels
zwaar de r te maken. De poedervormige pe
per wordt vervalacht met zand en saagseL
En nu zie ik, dat we nog net den tijd
hebben een ommetje te maken en een fris-
schen neus te halen. Wie gaat er mee?"
Daar had natuurlijk niemand beswaar
tegen en met fllnken pas gingen ze de win
terkou tegemoet.
usschen de
xerstboomen
n door een
pening ont-
.ekte hij een
gent, die vlak
langs de
racht fietste
gebeurde
De
reed
Bart
roop uit zijn
schuilplaats
en zette
triomf an te lijk
de lange
/uurpljl
len top.
Na langzaam
in de schaduw
kaneel hierna
soover, dat se gesorteerd kan warden naar
de verschillende kwaliteiten. De beste ka-
Vljf uur. De
Westertoren
herinnert
tart aan de
f spraak.
Diep voor-
jvergebogen
3hlet n|j de
iracht over
x>t onder ae
irug. Hij doet
iet te wild
an tuimelt
oorover. On
beweeglijk
blijft hij lig
gen en luis
tert; niemand
kan hem ge
zien hebben. Hij blijft nog steeds liggen en
vlscht een lucifersdoosje uit zijn zak, steekt
de boomen vanonder aan. Het begint da
delijk te knetteren.
Hij speurt om zich heen als hij langzaam
overeind kruipt. Niemand nog. Met een paar
slagen verdwijnt hij dan onder de andere
schaa tsenrij ders
Een eind verder bindt hij af en loopt met
de andere menschen mee In de richting van
den brand.
Dienzelfden middag al voelde Bart zich
heelemaal thuis. Tante Roos was zoo heel
anders dan hij zich had voorgesteld. De
doos chocola, die wel verleidelijk onderaan
in zijn koffertje lag en waar een matroos
toch óók van houdt, stond veilig In
kast, maarhalf leeg, want tante had
hem, Max en Leo, zijn twee neefjes al een
paar stukken ervan gegeven.
Na de koffie had Tante voorgesteld den
Kerstboom te gaan aftakelen.
„De takken zijn al zoo erg verdroogd en
vallen zóó uit,” vond Tante, „maar wat er
nog voor extra's afvalt aan chocola en
dergelijke verrassingen is voor jullie.”
Tante Roos, op een stoel geklommen, had
alle versierselen van den boom eraf ge
haald, die Leo In de dooeen opborg voor het
volgend jaar, terwijl Max en Bart zich over
den buit ontfermden, maar eerlijk In drieën
deelden.
Samen hadden ze den boom de stelle
trappen afgesjouwd en in het kleine por
tiekje gezet, waar hij nu op zijn begrafenis
wachtte, zooals Leo zich meewarig uit
drukte.
Beneden aan het ontbijt had moeder
hem nog allerlei goeden raad gegeven.
„Bescheiden zijn, bedanken bij het weg
gaan, niet te druk doen en haantje de
▼oorste spelen, niet In de grachten vallen”
(„niet uit ramen vallen,” voegde vader er
met een knipoogje bij), „op de auto’s letten,
de doos chocola in het koffertje aan tante
Roos geven en veel pret maken natuurlijk.”
Deze laatste vermaning eindigde met een
hartelijken kus.
Maar toen vader wat later vroeg al deze
Aadgevingen nog eens op te noemen, zet
Bart: „Chocola aan tante Roos geven en
▼eel pret maken.Er Is ook niet zooveel
tijd meer vader,” verontschuldigde hij zich
Vader lachte om dit antwoord, want hij
kende zijn zoon te goed. Toch zei hij bl)
het afscheid aan den trein ernstig:
.Bart, matrozen gehoorzamen hun kapi
tein onder alle omstandigheden, op al zijn
bevelen.”
„Jawel, kap'teln.”
En toen de trein langzaam tusschen
perrons wegschoof, dacht vader:
kleine matroos, Ik weet, dat Je
houdt.
En Bart riep hem vanuit de verte na
„Uw reglement wordt stipt opgevolgd
kap’tein.”
Het paard, den koetsier uitknippen en
het tuig (fig. A) tweemaal, na ze eerst op
stevig papier netjes gecalqueerd te hebben
Het vakje onder den koetsier ta tweeen
knippen langs het lijntje en naar lederen
kant een lipje ombuigen. Dan kun je hem
op den bok plaatsen van den wagen, dien we
vroeger al eens gemaakt hebban. Het voet
stuk waar het paardje op staat, knip je' dan
ook In drieën volgens de lijntjes en buigt
de lipjes om langs de stippellijn: twee
naar links, één naar rechte. Het zal dan
niet omvallen. De twee deelen van het tug
plak Je vervolgens op het paard op d-
plaats, die door stippellijnen Is aangegeven
Plak echter niet meer «ast, dan het stuk
dat op de teekening zwart Is. Als het paard
au goed Is Ingespannen, plak je de einden
van het tuig aan weerszijden van den wa
gen. Wanneer Je nu nog door den bek van
het paard een draadje haalt, de uiteinden
vastknoopt en het dan over de hand
den koetsier legt, kun Je. gaan rijden.
et praatje van de vorige week over
cacao was zoo ta den smaak geval
len, dat Rob het voorstel deed, of
Henk nu eens iets over kaneel wou ver
tellen.
„En over peper,” had Bram dadelijk ge
zegd. „want jullie weet toch, dat Ik uit het
land kom. waar de peper groeit.”
Allen lachten en Henk beloofde op de
eerstvolgende bijeenkomst te vertellen, wat
hij over die twee specerijen wist. Toen al
len gezeten waren, begon hU
„De kaneel Is de bast van den
kaneslboom, die ta het wild wel
40 M. hoog kan werden. Op de
plantages wordt echter geeorgd.
dat hij niet soo hoog ópschiet,
omdat bij lager groei de kwa
liteit van den bast veel beter
is. Speciaal moet gelet wor
den op de samenstelling
van den bodem, die uit
aarde en zand moet bestaan. Tweemaal per
jaar kan de bast geoogst worden. Hiertoe
maakt men een kringvormige Insnijding
boven en één onder een knoop (fig. 1), dat
Is een verdikte plaats van den stengel. Dat
mag niet met een ijzeren of stalen mes ge
daan worden, maar moet met een geel
koperen mes gebeuren. Vervolgens worden
overlangs sneden aangebracht en de schors
en kurk verwijderd. Dan komt de bij som
mige soorten heel dunne bast te voor
schijn. die geklopt kan worden. Er zijn ka-
neelplanten, waarvan de bast niet dikker is
dan 1/3 mM. De dunne
bastrollen worden op een
lengte van 1 M. gesneden
De afval wordt niet weg
geworpen, maar gebruikt
voor de fabricage van ka-
neelolle.
drogen
is de
Toen de jongens hun moeder, die ’s mid
dags dringend uit moest, een eind weg had
den gebracht, liepen zij druk pratend als
kenden zij elkaar jarenlang, naar huls te
rug. Of eigenlijk Max en Bart spraken al
leen, terwijl Leo af en toe er een opmer
king tusschen bromde. Met een opgewon
den kleur en de handen op zijn rug, liep hij
naast de twee anderen voort. Noch Max of
Bart merkten iets van Leo's stilzwijgen; zij
kibbelden over Max’ stoommachine, die ka
pot was en die Max niet op gang kon krij
gen. HIJ dacht dan ook, dat er iets ge
sprongen moest zUn van binnen, maar Bart
meende dat, als zij hem samen uit elkaar
haalden, er nog best iets van was te ma
ken.
Toen opeens misten se Leo. Ze keken en
zagen hem een eind terug bU een gracht
staan. Ze renden naar hem toe.
„Zeg, wat mankeert jou?” en Max gaf
hem een gevoeligen por.
„Tja. Ik denk aan iets,” deed Leo ge
wichtig en met een blik op Bart ging hij
verder. „JU bent niet bang hé, voor een
kleinigheidje?”
„Matrozen zUn nooit bang, dacht Bart ta
zichzelf en hardop zei hU: „Nee!”
„Dan heb Ik een plan. Kom mee.”
Met z’n drieën ta het portiek van hun
huls overlegden ze het plan.
Leo wist nog drie kerstboomen staan ta
het souterrain, die opgeruimd moesten
worden.
making met een haast onbekende tante op;
maar misschien valt dese wel wat mee.
dacht hU. HU soesde over alles wat hem te
wachten stond en voelde zich slaperig
worden; de fel-wltte lucht deed pUn aan
zUn oogen. Heel uit de verte zag hU nog
en anderen trein als een klein slangetje
door den mist kronkelen.
En terwijl hU langzaam voorover In slaap
zakte, was het laatste wat hU dacht: nu
zit ik zelf ook ta zoo n klein speelgoed-
treintje en rijd tusschen de wUde,
velden door naar.... Amsterdam.
chin -China an Zuid-China.
TerwUl se alle drie een erge straf af
wachten, hooren se tante zeggen:
n
h
«I
di
la
«I