Het 1z De school juffrouw Bril van „Ext ra«*be richt je De vreemde vangst Uit het leven van Stekelige vrienden Tijl Uilenspiegel VAN ALLES WAT iaMMAv. 99 t, Door ROB k De V. P. D. n 7 A J i HOED MIJ NIET FIJN? ZULKE VLIEGERS GEBRUIKEN DE JONGENS IN JAPAN ..Ik ging Op eenigen af stand van de radio installeerde brief Ji. VAN DAM v. A H. de Tv p i Ze zijn zoo vreemd, zoo zacht en Bekt, Ik zou haast zeggen vrees’Ujk, Ik proef ze niet, want word ik ziek, Dan is het ongenees’Ujk.” stig: grap ven. straf den- noo- de die ’t Zijn rare dingen dezen keer. Ik ving ze werk’ljfk handig, Maar om m’n maal er mee te doen, Vind ik niet erg verstandig. Zijn loose streken en geestighe den hebben zoo’n opgang gemaakt, dat nog heden ten dage met zijn naam die grollen en kunsten wor den aangeduid, die men wel eens in 'n. dolle bul uithaalt. Is *t wonder, Mtnetjelief, je hebt gelijk, ‘t Was waar'Hjk om te brullen. Zoo jij fluweelen muisjes ving En over ’t zeil ging suilen. Ze rende nu de trappen op, Kn 't spookte aak’lig door haar kop, „Als het maar goed is met die kind'ren, Ze kunnen je zoo vrees’Ujk hind’ren.” Toen ’t varken boven was verschenen, Zag zij wat bungelende beenen. De rakkers hingen een voor een, Door ‘t kleine zolderraampje heen. Ze pakte toen V Giraf je beet, Kn wreef zich ‘t voorhoofd van t zweet. „Wanneer je nu de school verlaat, En in het drukke leven staat. Bemerk je allen zeker snel, Die juffrouw Bril die wist ‘t wel. En nu mijn kind’ren is het tijd. Voor een kwartier gezelligheid. Sta nu maar van je zitplaats op, Pink op de broek, het hoofd rechtop, En sta ik daarna op mijn teenen, Dan moogt jelui de beenen nemen.” ,4k deze 2. 3. 5. 7. 10. 11. 12. 13. IA 1». 10. 17. IA 10. 20. 21. 32. Op ’t oogenblik is ’t muisjesstil. Hier in de klas van juffrouw Bril, Ze luisteren met open ooren, Om alles toch maar goed te hooren, Want juf vertelt met heel veel zwier, Van 't nut van ’t brave leeren hier. „Weet, lezen en geschiedenis. En aardrijkskunde is niet mis, Ook taal en reek’nen komt van pas. Dat merken jullie al heel ras" Minet je is echt in haar schik, Ze ving liefst zeven muizen, Ze legt ze alle bij elkaar Kn gaat ze nu verhuizen. Alles was in orde. Die radio van jullie is onbetrouwbaar. Nooit van m’n leven zou ik dat ding willen ovememen.” Ze stapten keurig in de rij, Kn keken allen even blij. Ze moesten door het slechte weer, Kens naar den zolder voor een keer. Doch allen vonden t reuze fijn, Om boven in 1 gebouw te zijn. Het duurde werkelijk niet lang, Oft hoofd der schoolwerd razend bang Want ’t was daarboven vrees’Ujk stil. Dat is niet pluis dacht juffrouw Bril. het het nekvel en elschte betaling voor den geur van het gebraad, dien hij had opgesnoven. „Ik heb uw vieesch toch niet bedorven, of op eenige wijze minder waard gemaakt? Ik heb er evenmin iets van weggenomen! Waarom zou ik U dan moeten betalen? Ik heb er nog nooit van gehoord, dat de geur van gebraden vieesch ook verkocht wordt," besloot hij zijn verdediging. Dit antwoord bevredigde den ander maar half en terwijl hij een groot mes trok, dat hij in zijn gordel droeg en daarmede voor de oogen van onzen Tijl Uilenspiegel begon te spelen, liet hij hem weten, dat de lucht van zijn wildbraad niet bestemd was om er den eersten den bestpn landlooper mee te verkwikt wilde opstaan om zijn weg weder te vervolgen. Nu echter greep de eigenaar van vleeschkraampje den armen Tijl in Je hebt er heusch niet zooveel aan, M’n roovertje Mtnetje, En kwam een echt klein matoMnd. Dan gaf ik je een zetje. Ze stopt ze in een groote doos, En ruikt en snuffelt even, En denkt terwijl ze ’t hapje ziet; „Een poes kan wat beleven!" dan moeten de beginletters een bekend gezegde vormen. 1. die, aal: droombeeld. meel, aan: één keer. keet, ram: vreemd dier. 4. schaft, waar: naar beneden gericht. Maan, leng: terugklinken. lut, do, pen: doelwit. pon, neem: oplichten. sta, puil: van Pontius naar....» kom, dop: onnoozele. oog, bel, el: lichaamsdeel. meenen, hok: zien te ontsnappen. of, da, en: verwijderen. gaar, van: informatie. den, kok: betalen. ar, en, veen: gelijken. sla, neg, er: vochtigheid. dij. wik, 1a: talrijk. bel, er: oproerling. as, tal: een boek met kaarten. erg, let: tuingereedschap. kern, neen: Iets toegeven. noen, kam: volbrengen. de verdere ik nog eens zijn rood of rose, de schijven langwerpig. De schildluizen worden verzameld, ge droogd en gemalen om een roode verfstof te krijgen. Tegenwoordig wordt dit niet veel meer gedaan.** Evelien .wou graag het een en ander van de behandeling der cactussen weten. Ook daar wilde Henk iets over vertellen. L '-V pj Een ander avontuur had hij, toen hij op weg naar Rome in de stad Milaan zijn tocht onderbrak om er even te rusten en iets te eten. Aangezien het juist marktdag was, kocht hij een brood, waarmede hij zich een plaats zocht, zóó dicht bij een kraampje, waar vieesch werd gebraden, dat de heerlijke geur daarvan hem streelend door de neus gaten drong. Terwijl hij zich aan de vleeschlucht vergastte, nam hij telkens een hap van het droge brood, dat hij op deze wijze naar binnen werkte en dat hem vrij goed smaakte, tot hij eindelijk verzadigd en o o c» *1 Job en Koen keken sip. „Dank zij jullie, zullen we het dus met onze radio blijven doen,’’ hoonde vader hen. „Die radic^blj Peters zal, wat mij be treft, rustig In de etalage kunnen blijven staan.** waar zijn graf bevindt. In 1350, het jaar waarin zijn overlijden moet wor den gesteld, werd hij op het kerk hof onder een linde begraven. Ten einde echter den steen, waaronder hij rustte, tegen vernieling of on dergang te beschermen, heeft men dien meer dan 200 jaar geleden reeds uitgegraven en in den muur van de kerk gemetseld, waar over heen een koepelvormig huisje is gebouwd, dat alleen aan den voor kant een raampje vertoont. Op dien steen is de beeltenis van Tijl Uilenspiegel uitgehouwen, ter wijl hij in de eene hand een uil, in de andere een spiegel houdt. Daar onder kon men eertijds ’t volgende onderschrift lezen: Dieeen Stein soli niemand erhaben. Hier steht Eulensplegel aufrecht begraben! (Dezen steen zal niemand bezitten, Hier staat Uilenspiegel rechtop begraven!) Jk dacht, dat u zoo tegen al die „nieu- werwetaigheden” was,” viel nu moeder in. .Als jullie hem liever niet aan mij geeft," vinnlgde tante dadelijk. „Zoo bedoel ik het heelemaal niet,” ‘suste moeder haar gauW. ’t Was lastig, dat tante Blen dadelijk iets onaardigs dacht. „Weet u wat,” bedisselde ze verder, „laten de twee lingen vanmiddag de radio voor u aanzet ten. Ik moet immers uit, dan kunt u rustig luisteren.” Koen kwam juist weer binnen en trok een gezicht tegen Job, die met de vingers in de ooren zat te lezen. Wat haalde moe der hun daar op den hals! ZIJ, samen met tante Sien, van de radio genieten! Ze von- dgn het een .jeuzekoopje,” want geen van tweeën had gehoord, dat tante van „over nemen” had gesproken. Plotseling kwam er een ondeugend plan In Job’s brein op. „*k Weet wat keetlgs, jé!!** deelde hij Koen mee, met z’n rare schorre stem. „Jij kan dien eepen omroeper van het Pers bureau zoo goed nadoen: we houden haar vanmiddag straal voor den gek” Koen sloeg zich van pret op de knieën, maar ineens bedacht hij„Mededeeling van deze berichten, in welken vorm ook, is verboden!** „Stomme kaffer,” onderrichtte Job hem met een por, „we maken de berichten toch •elf!" Moeder vertrouwde het niet erg, dat de tweelingen zich zoo zonder protest bij de zaak neerlegden, en nam zich voor, zoo gauw mogelijk terug te komen. „Tante,” zei Job deemoedig, „Koen moet «*n les nog leeren: wil ik de radio vast even voor u aanzetten?” Tante Sien keek eens door haar bril naar Job: ook zij was wat huiverig voor deze bereidwilligheid van haar neefje. Tijdens haar bezoek hadden de tweelingen haar ge selschap eerder gemeden dan gezocht. Maar ....ze verveelde zich: *t was vervelend dat Marie vanmiddag net uit moest. .Mest, jongen,” zei ze, terwijl ze zich, natuurlijk met haar breiwerk, op eenlgen afstand van de radio. Installeerde. Job morrelde wat aan de knoppen. ,Jk geloof, dat we juist „nieuwsberichten” krij gen. *t Is altijd prettig te weten wat er in dg wereld gebeurt,” voegde hij er huichel achtig aan toe. Toen klonk ineens een stem: „Dames en heeren, ik heb hier een klein „extra be richtje" voor u, uit Arendsveen!” kort zal doen en ik betalen zal, wat ik schuldig ben. Hoeveel kost het stuk vieesch, dat ge aan het spit hebt?” vroeg hij daarop den vleeschbrader. „Vijf lire,” was het gretige antwoord van den man. die reeds in de meenlng verkeer de, dat Tijl hem het brok vieesch wilde af- koopen. „Welnu,” antwoordde deze, terwijl hij zijn beurs opende en er een geldstuk van het genoemde bedrag uitnam. Dit bewoog hij daarop onder den neus van den ander heen en weer, waarna hij het muntstuk nog en kele malen op de steenen liet weerklinken. „Heb ik met den geur van uw vieesch mijn brood gegeten, ik meen, dat ge nu voldoen de betaald zijt met den geur van mijn geld, temeer daar ge er nu ook nog den klank van gehoord hebt.” Met deze woorden stak de guit ’t geldstuk weder bij zich en begaf hij zich onder het schaterende gelach der omstanders onder de menigte. voeden. „En als ge niet van plan bent goed schiks te betalen,” zoo zei hij, „zal ik met dit mes een venstertje in uw vel snijden, waardoor de gestolen geur weer kan ont snappen.” De held van dit verhaal liet zich echter niet zoo gemakkelijk overbluffen en terwijl hij zich tot de omstanders wendde, ant woordde hij„Gij allen zult er getuigen van wezen, dat ik dezen braven man niets te Hen hebben we wel eens van Tijl Uilenspiegel, den bekenden, om niet te zeggen beroemden grappenmaker gehoord, die met zijn onverwoestbaren hu mor en geestige streken jong en oud ver maakt heeft, waardoor zijn reputatie over het grootste gedeelte van de beschaafde wereld als nar en „dwazenaar” stevig ge vestigd is. Bij de toestanden, zooais die in vroegere eeuwen waren, was het beroep van nar zeer in trek. Behalve de hofnarren en degenen, die bij zeer aanzienlijke families deze func tie vervulden, had men ook de z.g. ’„volks- potsenmakers", over het algemeen lieden, uitgerust met een buitengewoon scherpe tong en een niet te overtreffen geestigheid, die bij kermissen of andere volksspelen of -feesten optraden en hun toehoorders ver maakten. Het aantal dezer lieden was destijds niet gering, maar geen heeft zich zoo*n bekend heid weten te verwerven als Tijl Uilenspie gel, dien men dikwijls uitgebeeld ziet in *n allerzonderlingst bont en nauwsluitend ije- waadi terwijl zijn hoofd gedekt is door een z.g. zotskap, 'n muts voorzien van twee op ezelsooren gelijkende uitsteeksels, aan welks uiteinden belletjes zijn bevestigd. Deze wereldberoemde en wonderlijke avonturier aanschouwde voor het eerst het levenslicht in een klein dorpje, Kneitlingen, in het Duitsche staatje Wolfenbüttel en blies den laatsten adem uit in het plaatsje Mollen, niet ver van Lübeck gelegen, zich dat Tijl Uilenspiegel reeds tijdens z’n leven groote bekendheid genoot, als men weet, dat hij een zwerversnatuur bezat en in Saksen en Westfalen, ja zelfs in Polen en Rome is geweest, hetgeen voor die tijden als iets heel ongewoons moet worden aange merkt? Op een van zijn reizen kwam onze Tijl in een stadje, waar een hoogeschool was en daar liet hij zich bij den rector aandienen als een collega van een andere universlteit. Men geloofde hem echter niet zonder meer en wenschee hem eens aan den tand te voelen, waartegen Tijl geen bezwaar had. Een voor een stelden de geleerden hem nu hun vragen, die hij zóé gevat wist te beantwoorden, dat ze al spoedig in hem, al was het niet in verstand, dan toch in sne digheid, hun meerdere moesten erkennen. Onze snaak wenschte echter geen af scheid van de heeren te nemen, alvorens op zijn beurt een vraag te hebben gesteld, waarvoor hij toestemming vroeg. Hij ver zocht nu een antwoord op de vraag: „Hoe kan men een tocht, veroorzaakt door den wind, in twee gelijke helften verdeelen?" Diepzinnig dachten allen gedurende eenige oogenblikken na, waarop de rector het woord nam: „Hiervoor is in de allereerste plaats dig, dat ik weet, welke temperatuur wind heeft en de kracht, waarmee waait. Verder of het een land- of een zee wind, een dwarrel- of een valwind is. Ook moet ik me eerst ervan overtuigen of die rechtstreeks tot mij komt, dan wel onder een of anderen hoek, terwijl ik dan ook moet onderzoeken of die „Ho..ho.Dat is allemaal veel te langdradig," viel de grappenmaker den ge leerden man in de rede. „Dat kan beel wat eenvoudiger. Zoek namelijk een klein rond gaatje, waar de tocht doorheen gaat en druk daar uw neus tegen, zoodat de wind er precies in komt. In elk neusgat zal dan evenveel wind waaien en de tocht is zoo doende in twee gelijke helften verdeeld." Het geheele gezelschap geleerden zweeg en beet zich van ergernis op de lippen, waarop Tijl Uilenspiegel met een spotten den glimlach en een diepe buiging afscheid nam. HET UURTJE VOOR ONZE JEUGD met De meeste cactussoorten hebben óf geen bladeren óf heel kleine. Een uitzondering heb Ik hier staan, klimmende blader- cactus (fig. 1). De bloemen zitten in trossen en zijn wit. bleekgeel of rose. De plant komt in t wild voor in tro pisch Amerika. Ook zien jullie hier een lidcactus, die oor spronkelijk in Bra zilië thuishoort Deze plant is juist in bloei, wel wat laat, want men spreekt ook wel eens van Kerstcac- tus, omdat zij meestal omstreeks Kerstmis al bloeit. De naam fuchsiacactus wordt ook wel gebruikt. Typisch zijn de vorkvormig gesplitste Ukken. Deze groeit met roode bloemen, maar er komen ook soorten voor met oranjeroode of met witte bloemen. De vreemd gevormde plant, die er naast sUat, Is de negerhandcactus; de grijs bruine kleur doet de kleine witte doorntjes des te mooier uitkomen. Bloemen zijn niet bekend (fig. 2). De plant is afkomstig uit Chili. Een van de merkwaardigste soorten, «Me ik ooit heb meegebracht, is de mareUk- cactus (fig. 3). Het is een soort, die voor al algemeen is in Mexico en Florida. Ook in Afrika en op Ceylon komt ze voor. De lange, slappe Ukken doen precies denken aan maretakken of mistletoe en om die ge lijkenis nog sterker te maken, komen, als de kleine room kleurige bloemen uitgebloeid zijn, er witU besjes aan, net als de besjes van mistletoe. Tenslotte wil ik nog wat vertellen over de schijf cactussen (fig. 4). Hier bestaan soorten van, die gekweekt worden om de cochenllleschlldluls te voeden. De bloemen wr wader,” zei Koen, „wanneer krijgen we nu eens zoo’n nieuwe radio met een ingebouwden luidspreker? Er sUat een prachtstuk in de etalage bij Peters.” Vader, die de courant zat te lezen, keek •ven op. „Ja, jongen, als ik iemand wist, die de onze over wou nemen, dan voelde ik er we) wat voor.” „Plaats een „kleine zoeker!" was zoon- lief’s practische raad, terwijl hij de deur .Uitging. „Verstond ik je goed, Frans?” klonk het uit de serre, waar tante Sien met haar eeu wige breikous zat. „Zou jij dat ding” ze wees naar de radio over willen doen?” „Waarom niet,” antwoordde vader, heb graag het allernieuwste, hoewel nog uitstekend Is.” .Misschien Is het iets voor mij,” tante, tot vader’s groote verbazing, voort. Ze had, tijdens de logeerpartij, in het ge heel geen belangstelling getoond voor het toestel Uit de letters, die de woordjes vormen achter ieder cijfer, moet één enkel woord gevormd worden, dat de aangegeven be- teekenls heeft. Heb Je al de wporden goed gevonden, zet ze dan onder elkaar. Tante veerde overeind. Arendsveen! Dat was aardig, want daar woonde ze. De stem ging verder: „Door onbekende oorzaak brak hedenmiddag brand uit in een villa, ge legen aan den Hoofdweg!” Job durfde niet omkijken; hij hoorde tante naar adem snakken. „De villa,” ging de stem onverstoorbaar verder Job be wonderde Koen’s koelbloedigheid is ge naamd .Anna’s lust”. Er bestaat groote kans, dat de brand overslaat naar 't daar naast gelegen perceel, villa....’’ Verder kwamen ze niet. Met een gil vloog tente uit haar stoel. .Mijn huis brandt,” schreeuwde ze. moet er heen! Dadelijk!” De tweelingen schrokken wel van hun succes. Job trachtte nog iets te zeggen van: ,,’t Kan wel meevallen,” maar tante was voor geen rede vatbaar. Als een orkaan woedde ze door het huis. In een half uur had ze haar koffer gepakt en zat ze in een taxi op weg naar het station, de tweelingen verbluft achterlatend. Toen vader en moeder vWw samen thuis kwamen, keken ze verbaasd naar het kalme, bleeke twee tal. Met horten en stoe ten kwam het heele ver haal er uit. Vader moest zich even omdraaien, toen hij hoorde hoe het in z’n werk was gegaan, maar toen keek hij em- Jullie hebt dien veel te ver gedre- Na het eten gaan SJ Vj-Jvl jullie dadelijk naer bed. Over moet ken.” Den volgenden dag kwam er een van tante Sien, waarin o’a. stond: oo nu en dan had Henk eens een Za terdag en Zondag over te komen en dan was het natuurlijk groot feest. De leden van de „Vereeniging voor Plant en Dier’* rekenden er op met hun huis werk en Henk was wel altijd zoo vriénde lijk te zorgen, dat hij iets bijzonders voor hen had. Dezen Zaterdag was hem ge vraagd, iets over de cactussen te vertellen, waarvan mevrouw van Voorden, mede dank zij Henk’s goede zorgen, een mooie verzameling bezat. Enkele waren juist een dag of wat tevoren begonnen te bloeien. Zoodra het gezelschap gezeten was, zette Henk met behulp van Mlentje en Toos, die ook van de partij was, de cactussen bij elkaar op de tafel. Daarna begon hij: .Jullie weten natuurlijk, dat cactussen woestijnplanten zijn. Dat beteekent, dat zij felle hitte moeten kunnen verdragen en vooral groote droogte. Een plant verdampt hoofdzakelijk haar bladeren. ,Je kunt cactussen zaaien, stekken, en ten enz. Gezaaid moeten zij worden in het voorjaar: Maart, April of Mei. Zoo nu en dan moeten de jonge plantjes verpoot worden. Om te kiemen hebben zij natuurlijk water noodig. Stekken lukt nog gemakkelijker. Bij de meeste soorten wordt een stuk van den stengel afge- sneden en in voch- tige aarde gezet. Vooral moet er in die aarde zand aan wezig zijn. Des winters hebben as weinig, in den zo mer wat meer wa ter noodig. Al te felle zon is niet goed. Om een goed mengsel van aarde te krij gen, vermengt men bakaarde met zand en boschgrond en kalkpuinstukjes.” ,Als je wilt, kun je van mij wat stekjes krijgen,” zei mevrouw Van Voorden tegen Evelien. „Graag, mevrouw," was het ant- woord- Intusschen was het weer tijd geworden om op te breken en met een woord van dank aan Henk ging de club uiteen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 18