DE BLONDE HAREN
juffrouw Bril
De school
van
J
V**
voor het Aquarium
iiiiiiniiiiiiT
VAN ALLES WAT
De kip met de zeven
eendjes
Een aardig zomer
huisje
Een merkwaardig dier
DE TWEE KATJES
a
t
imisiiiiiiiiiiwiiiiiiiiwiiiiiiniiiiiininiiinmiiiiiiiiffliiiifflitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH
1
I
DOOR HENK EERDMANS
ONS KNUTSELHOEKJE
6
c
6
I
Een prachtig figuurzaagwerkje
voor onze jongens!
f
i
a.
De V. P. D.
e
aan
4
Ook het
komen
ge-
ti
2.
4.
10.
HU
16.
lA'X-v-.-SVAA-'vVv'-A'-.V
Illi
I
r
Zoo van den i
In 1 held’re nat,
Juffrouw Bril sprak toen: „M’n kind,
Ik vind jou een leuken vrind,
Zn ik vind het fijn mijn vent,
Dat je nu m’n leerling bent"
Op de speelplaats danete kater,
Bn hij sloeg beslist geen flater.
Zelf» het sombere konijn.
Vond het dansje reuse fijn,
’t Was due wel een goed begin,
Met veel pret en besten sin.
Op een mooien dag in Mei,
Liep een Kater snel en WU,
Naar de school in de woestijn,
Waar het toch zoo fijn moest zijn,
ringeling, soo ging de bel,
Zn je snapt het zeker wel,
Dat de kater al heel ras,
Door een leerling uit de klas,
Vriend’llfk binnen werd gelaten,
Op de rubbermat met gaten.
h
tl
B
n
Dl
b
dl
Zoomen
Ijverig
Nakomeling
Blokkade
Eindelijk
Sajet
Tabak
Elders
Boegspriet
Esschetak
Etaleeren
Nestveeren
Talloos
'ia
11.
12.
5.
6.
7.
17.
18.
10.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
13.
14.
15.
Toen hij binnen stond de kater,
Riep de juffrouw i „Hou je snater,
Zie je niet dat onze vrind,
Het verbazend lastig vind?”
Heel verlegen sprak hl) nu:
Juffrouw Bril, ik kom bij U,
Want Uw school is zeer beroemd,
Bn itordt door een elk geroemd.
Mag Ik blijven in de klas,
Of ik altijd leerling was?”
tegrond aanlijmt, rondom het huls,
voren als ingang een stuk vrij laten.
Om dit geheele werkje nu goed en
makkehjk te doen, Is het wel het beste,
dat je een plankje neemt, zoo groot, dat
je er eerst alles precies op kunt uitteeke-
nen en dan teeken je natuurlUk eerst al
lemaal ruitjes. Alleen dus de plattegrond
wordt van dikker jjout, dus dien maak je
Als Je alles mooi hebt
HET UURTJE VOOR OMZIE JEUGD
Onze brave vrind Giraf,
Liep om vier uur op een draf,
Naar den kleinen kater toe,
Zn riep vriéndelijk „oehoe!
Zullen wij door deze laan,
Met z’n twee naar huis toe gaan?
Want alleen is volgens mij.
Niet zoo leuk als met z’n bei."
„Graag hoor, kameraad giraf,
'k Sta van zooveel goedheid paf."
„Kijk daar eens
aan dat doode takje. „Zie Je die witte din
getjes uitsteken?”
Nu zag Bram, die al even enthousiast als
Kees was, ze ook.
„Geef me even een hand," ging Kees
voort, „dan kan Ik het wel pakken." Zoo
gezegd, zoo gedaan. Met behulp van Bram
lukte het aan Kees het takje te grijpen en
veilig In het jampotje over te brengen.
Maar eerst liet hU aan Bram zien, dat aan
het uitgevischte takje niets te zien was.
dan een paar slUmklompjes. Maar zoodra
ze In het jampotje waren, begonnen de
armen zich te strekken, een voorbUzwem-
mend watervlootje kwam tot zUn ongeluk
In de buurt en bleef on be weeg lij k_, hangen.
Een paar andere volgden en toen werden
de armen naar binnen gebogen en de po
liep zag er net uit als een»zakje met eieren.
Maar Moeder Hen schreit ach en was,
Haar arme kroost dreigt te verdrinken,
Luid kakelend loopt ze met hen mee,
JComt hier!” smeekt zij, Je zal nog
zinken!
Ginds op het weiland bij de sloot,
Woont Moeder Hen met zeven eendjes,
£>e lijfjes wit, de bekjes rood,
Zn donkergeel hun waggelbeentjes.
Hoe lókkend wenkt die breeds plas,
Daar gaan zij, dartel en tevreden,
Zoo van den hoogen wal van gras,
In T held’re nat, floep, naar beneden.
Doch 1 kleine volkje is niet bang,
Zc pl&sten rond met luid petnater,
Bn duiken onder, diep en lang.
Met “t kopje in hst zonnig water.
JCom óók hier moeder!" roepen zij,
JU hoeft het ééns maar te probeeren,
JU zult het zien, we zijn zoo blij,
„We zullen g óók zwemmen loeren!"
Jlanx ik wil zwarte haren hebben,” ant
woordde Peter dan elgenwUs.
Nu gebeurde het op een goeden dag, dat
de konlng zich met zUn gevolg op reis be
gaf en dat hU onderweg zUn Intrek zou
nemen op het kasteel van Peter’s vader.
Geen wonder dat op het kasteel al dagen
van tevoren groote drukte heerschte. Het
gebeurde wel vaker dat beroemde mannen
bU Peter’s vader den nacht kwamen door
brengen, wanneer zU op reis waren, maar
bezoek van een konlng hadden ze nog
nooit gehad.
Iedereen was druk In de weer. Het kas
teel werd prachtig versierd en de soldaten
poetsten hun uniformen glanzend. De koks
max, nee
men weet,
ben, erg, ver: aan het gezicht ont
trekken.
vers, kot, nee: overgaan,
hol, en mul: rondom bedekken
pret, pa, re, ren: verslag uitbrengen,
kot, zee, ut: bereldplaats van zout,
lach, ze, giet: erg dom.
ben, bot: zwoegen,
ge, tel: platte, gebakken steen.
oor, slee: laag,
zoon, en, dak: dwingen.
OPLOSSING:
Joelen
Examen
Verbergen
Oversteken
Omhullen
Rapporteeren
Zoutkeet
Ezelachtig
Tobben
Tegel
Eerloos
Noodzaken
Daarop barstte hij in een
bulderend gelach uit
Het geluk diende Kees, want een poosje
later zag hU een drUvend blad, waar ook
enkele poliepen (flg. 2) op vastzaten. Nu
moest er nog meer voedsel voor de Jonge
lui” komen. Kees had een bUzonder fUn
schepnetje bU sich, dat een paar maal
door het water gehaald werd en vervolgens
uitgespoeld In het tweede jampotje, waarin
het spoedig wemelde van de watervlooien.
Kees hoopte erg, dat onder de gevangen po
liepen ook enkele zouden zUn, die knoppen
hadden, waar weer nieuwe poliepen uit
konden ontstaan.
Bram moest toch nog even weten of hU
nu zoo heelemaal ongelijk had gehad met
te denken, dat er In zee ook poliepen voor
komen. Kees kon hem ook hierover in
lichten.
,Jn zee leven poliepen, die groote, gelei
achtige kolonies vormen. In zoo’n kolonie
hebben de dieren hun eigen werk te doen.
Er ontstaan knoppen, die tot nieuwe dieren
uitgroeien, net als bU de zoetwaterpollepen.
Maar bU de In see levende poliepen laten
de nieuw gevormde dieren niet los, maar
blUven met de oudere verbonden. Er zUn
voedlngsdleren, verdedlglngsdleren en die
ren, die voor de vermeerdering zorgen"
(flg. 3).
Het was voor Bram weer tUd geworden
om naar huls'te gaan. Maar hU beloofde
spoedig terug te komen, om naar den wel
stand van de „jongelui” te informeeren.
jonge, sjonge, wat ziet 'r dat vreemd
uit! Ik hoor ’t jullie al zeggen, jon-
gens. En toch is 1 heel eenvoudig en
....heel aardig werk. Eerst even de tee-
kening met jullie bespreken. Jullie weet
wel, wat een plattegrond Is, nietwaar? Dat
is de teekenlng van den onderkant van t
huls met den grond er rondom. Waar nu dan maar apart.
Poes Minet zat In de keuken stil te soe-
zeboUep. Ze knipte met de oogjes en snor
de en gromde, dat het een lust was.
Daar kwam Molly aan, met een groeten,
bruinen, leeren bal.
„Ga je mee spelen. Minet?" vroeg Molly.
Ja, dat Is goed.”
Eenigen tijd later waren ze In hun spel
verdiept. Als de bal ver weg rolde, moesten
ze op den grond gaan liggen, *m weer
te pakken.
Ze speelden zóó leuk, dat, als je er naar
keek, er zelf pleizler In zou krijgen. De
bal rolde, en de katjes rolden mee. Als de
bal hard aankwam, zetten ze een hoogen
rug, de staart hipte mee op en neer, en op
en neer!
Maar.... kinderen hebben kuren, katjes
zUn niet minder wispelturig! Onder *t spel
zei Minet: „Hè, wat spelen we toch heerlUk
met onzen bal!”
„Onze bal, onze bal?” vroeg Molly, „mUn
bal bedoel je. „Nu ja, jouw bal dan!” Op
eens pakte Molly den bal af. Maar dat liet
Minet zich niet welgevallen. Nu begonnen
ze om den bal te vechten. Ze trokken en
sarden! En zooals ze eerst rolden en grol
den met *t spelen, dat deden ze nu om te
vechten! Ze begonnen te kikken en te kib
belen, te grijnzen en te blazen. Ze beten
en krabden elkaar. De staarten krulden en
gingen weer recht, telkens weer.
Opeens trokken ze zoo hard, dat de bal
„krik-krak” zei, en In twee helften ging.
Nu hadden ze hun zin.... leder de helft!
Nu wilde leder apart gaan spelen, maar
o wee! *t Stuk rolde niet. Ze keken elkaar
eens nUdig aan, maar zelden niets! Ze
gingen maar stil In een hoekje zitten, en
verveelden zich heel erg! Dat was nu het
eind van allea
Waren *t menschen, dan had ik hun ge
zegd: „Hoor eens, eigen schuld wordt niet
beklaagd I BUTTERFLY
-w -v u het voorjaar begon te worden,
[NI kreeg Kees lust zUn aquarium uit
A te breiden. HU bepraatte zUn plan
nen met Bram en verklaarde hem, hoe hU
dit jaar een apart bakje voor poliepen wil
de gaan Inrichten.
„Poliepen?" vroeg Bram heel verbaasd.
„Wou je dan een zeewateraquarlum gaan
Inrichten?”
„Wel neen,” zei Kees, „het is de bedoeling
zoetwaterpollepen te kweeken, een zee-
wateraquarium Is mij veel te ingewikkeld."
Nu wy Bram zoo mogelijk nog meer
verbaasd .Zoetwaterpollepen? Nooit van
gehoord.” Maar hU wilde graag eens met
die dieren kennis maken en zoo trokken de
twee jongens er op den eerstvolgenden
vrijen middag op uit om poliepen te gaan
vangen. Het beekje, waar de dieren volgens
opgave van Henk, die er vroeger vaak op
uit was geweest, voor moesten komen, was
spoedig bereikt. Kees droeg twee jampotjes,
waar een touwtje om gebonden was.
„Zeker voor elke poliep één," meende
Bram, die nog altUd geen voorstelling van
de grootte van de te vangen bult had.
„Wel neen, joch,” zei Kees verontwaar
digd, „zoetwaterpollepen zUn maar een
milimeter of rijf lang zonder de armen.
Er gaat een heel stelletje In een jampot,
maar de andere dient voor watervlooien."
Het eerste, wat Kees na aankomst op de
plek deed, was het vullen van jampotjes
met water. Daarbij kwamen ook water
vlooien (fig. 1) mee.
Vervolgens ging hij op zijn knieën liggen
en tuurde In het water. Het beekje was
bUzonder helder. De bodem, die van geel
zand was, werd zoo nu en dan omgewoeld
door een waterdiertje.
Eensklaps riep Kees:
uitgezaagd, ook de deuropening en het
venster, dan schuur je het hout mooi
schoon en vlak. Dan lijm je alles, rechtop
staande, op de plaatsen zooals op den
plattegrond Is aangegeven. Om dit te ver
sterken MJm je achter de losse stukken *n
latje. UJm alles maar met koudwaterUjm,
dat Is sterk en gemakkelijk.
En dan kleuren! Je kunt het beitsen of
schilderen, al naar je zelf wilt. Het dak
rood. Den gevel kun je wit laten en dan
maak je de deur en de vensterkozUnen
ook rood. Het deurtje zelf, je weet wel, 1
uitgezaagde stukje hout, plak je b.v. met
een stukje Isolatieband of leukoplast, aan
den achterkant weer in de opening, maar
één kant vastplakken, hoor! Je kunt
het dan open en dicht doen. Het deurtje
kun je ook weer rood kleuren.
hekje. Die breede zwarte bles langs *t dak
laat je ook zwart. Dat steekt goed af. Het
loof van de boomen maak je natuurUjk
groen en de stammen laat je gewoon In
de natuurUJke houtkleur, dat staat aardig.
Achter het venster plak je nu nog een
stukje perkamentpapier, waar je met ge
woon potlood sponningen op teekent. Des
avonds kun je er dan als je wilt een kaars
je achter laten branden, dan zul je eens
zien, wat aardig dit staat.
Zoo, jongens, een mooi karweitje, waar
je veel pleizler van kunt hebben, want doe
je het goed en mooi, dan vindt Iedereen *t
prachtig. JOS.
qr e behoeft heuech niet te denken dat
I alleen arme kihdieren wel eens onte-
vreden zUn, want Peter, over wien Ik
Je ga vertellen, was juist heelemaal niet
arm. HU was de zoon van een rijken edel
man, bezat alles wat hU maar bedenken
konen toch was hU ontevreden. Op 1
groote kasteel, waar Peter woonde het
verhaal speelt vele eeuwen geleden nat-
tuurlijk had de jongen een leventje als
een prins. ZUn vader behoorde tot de rUk-
ste mannen van het land en het spreekt
Vanzelf dat hU zijn zoon alles kon geven
Wat hU wilde.
En waarover was Peter nu ontevreden?
Je zou het nooit raden. Over zUn blonde
haren!
Blond haar! Dat vond hU vreeselUk!
,Jk wil geen blonde haren hebben!" nep
hU vaak stampvoetend uit en dan lachten
zUn ouders en allen die het hoorden, want
hU had nu eenmaal blonde haren en daar
was niets aan te doen. Bovendien, het was
heelemaal niet erg om blonde haren te
hebben. Als hU nu nog paarse of groene
haren had. Maar blond was een heel mooie
kleur en alle andere blonde menschen wa
ren met hun haar tevreden.
Je zult er genoegen mee moeten nemen,
Peter," zei zijn vader. Jk zelf heb ook
blonde haren, maar heb me et nog nooit
boos om gemaakt.”
hem over de wangen van pret en zUn schou
ders schokten.
„Ha-ha-ha, kootteer!daverde het door
de zaal. „Een jongen die zich met kootteer
insmeert!En opnieuw brulde hU van het
lachen dat de muren er van dreunden.
De consternatie was geweldig. Er was bU-
na niemand die zich goed kon houden.
Zelfs Peter’s vader had de grootste moeite
om zUn ernstig gezicht te bewaren. De
leden van de koninkUJke hofhouding ver
borgen hun gezicht achter hun zakdoeken
en de lakeien stonden zoo stram en deftig
mogeUjk.... eveneens te proesten.
En Peter zelf voelde zich ook niet op z’n
gemak. Met een kleur als vuur probeerde
hU te verdwUnen, maar de konlng riep
hem terug.
„Hier blUven! Ik geloof warempel dat Ik
mijn maagpijn kwijt ben! BUjf hier jon
gen, want ik heb van mUn leven nog niet
zoo gelachen!" En opnieuw rolden de tra
nen over ZUne Majesteit’s wangen.
Ondanks het verbod van den vorst wipte
Peter toch de deur uit, beschaamd om
dat iedereen zoo om hem gelachen had.
„’t Is allemaal de schuld van die koot
teer,” bromde hU t^^ig. Maar In t vervolg
zou hU zich wel xNRhten om zUn haren
nog eens te „verven”. Dan maar liever
blond bhjven.
De konlng was ondertusschen wat tot
rust gekomen en verklaarde dat hU van zUn
maagpijn genezen was. Het af gelaste diner
werd toch opgediend en den heeien avond
bleef het gezelschap vroolijk bUeen.
Den volgenden morgen zag de vorst een
gewasschen, blonden Peter, die zUn excuses
kwam maken.
„Niet noodlg, Peter,” antwoordde de ko
nlng lachend. Je hebt me goed gehol
pen en Ik sal het niet vergeten. En ik ben
blU dat je blonde haren hebt, want anders
was je nooit op het Idee gekomen om ze
met kootteer te behandelen."
die H staat, daar komt het huls te staan.
Op de plaats van de A (links en rechts
achter het huis) komt een groote boom
en daar waar die drie B's staan,
drie kleine boomen.
Ieder ruitje moet je nu rekenen voor 1
c.M.2. Dus kun je zelf precies uitrekenen
hoe groot al de stukken moeten worden,
die we maken moeten. Zoo wordt b.v. de
plattegrond een plankje van 26 eji. lang
en 6 cAt. breed. En maak dit plankje dan
b.v. 1 cM. dik. Het huls zelf bestaat ook
uit een plankje (ongeveer H cM. dik). Nu
zie je vier stlppelUjnen, die loopen van
vier kruisjes naar de verschillende lijnen
van het dak van het huls. Al die lijnen
moeten met een passer getrokken worden
en dien passer moet je dan precies plaat
sen op de plaats, waar Ik bet kruisje,
juist In den hoek van een rultje 'heb aan
gegeven. Doe je dit nu alles heel nauw
keurig, dan komt alles prachtig voor el
kaar. Die twee ronde schijven zijn de boo
men of lieve; enkel maar het loof, want
de stammen maak je precies zooals het
model naast de ronde schUven aangeeft.
Die stammen lijm je dan achter aan de
schUven vast. En dan ten slotte nog het
hekje. Een dun latje, dat je uitzaagt vol
gens de teekenlng en dan tegen den plat-
Van
werkten bU hun groote ovens aan de vele,
heerUJke gerechten die op tafel gebracht
zouden worden. Ook de omgeving werd ver
sierd, de groote baldakUn uitgestoken en
op de torens werden de vlaggen geheschen.
Hoe meer de komst van den konlng na
derde, hoe zenuwachtiger iedereen werd.
Ieder oogenbllk verwachtte men dat de to
renwachter zou gaan trompetten, ten tee
ken dat de stoet In aantocht was, maar
zoover was het nog niet.
Opeens-vroeg Peter’s moeder:
„Waar is Peter? Hij moet zijn nieuwe
pak gaan aantrekken!”
De kamerdienaars en lakeien gingen
overhaast op zoek naar den jonker, maar
al heel spoedig kwamen ze terug met de
mededeellng, dat Peter nergens te vinden
was. Als een loopend vuurtje ging het be
richt door het heele kasteel. En leder, die
maar even den tUd had, begon In alle gan
gen en kamers te zoeken naar den ver
misten Jonker. Vlug moesten ze hem vin
den, want de konlng zou nu spoedig ko
men! Wat moest er gebeuren, wanneer de
konlng hem straks naar zUn zoon zou
vragen? Moest hij dan antwoorden: „HU is
nergens te vinden, sire!”?
Maar moeder was ongerust, want ze was
bang dat Peter een ongeluk overkomen was.
Met verdubbelden ijver werd er naar hem
gezocht, maar zonder het minste resultaat.
Het was twaalf uur geworden. De zon was
achter de wolken vandaan gekomen en
straalde nu over het feesteUJke kasteel,
terwUl een briesje de vlaggen deed klap
peren. De korenvelden leken wel klinkklaar
goud en In de naburige
bosschen floten honder
den vogels.
Opeens begon hoog van
toren de trompet
déh wachter te
Uit de woordjes die achter leder num
mer staan, moeten we éën enkel woord
vormen In de daarnaast gestelde beteeke-
nis. Dit geschiedt vUf en twin tig maal.
Plaatsen wU die rijf en twintig woorden
recht onder elkander, dan krUgen wU uit
de eerste letters een spreekwoord te lezen.
Dit zUn de woordjes en de beteekenls
van de te vormen woorden.
zoon, me: omboren.
gU, vier: vUjtig.
melig, no, kan: afstammeling.
dek, ka, bol: afsluiten met oorlogs
schepen.
Ujn, de, kei: ten slotte.
je, tas: wollen garen.
abt, ka: om te rocken.
der, les: niet hier.
rog, spie. Bet: voorste deel van een
schip.
schat. Kees: tak van een bepaalden
boom.
lat, ree, nee: uitstallen.
rees, ten, ven; de eerste veeren van
vogels.
os, la, tol: ontelbaar.
jo, leen: vroolUk tieren.
ondersoek naar hetgeen
den
van
schallen.
HU had den konlnkUJ-
ken stoet gezien!
In een oogwenk was
leder op zUn post. De val
brug werd neergelaten.
Soldaten rukten uit om
een eerewacht te vormen.
Over den weg, die zich
in breede kronkels door
de korenvelden slingerde,
bewoog zich een grijze
stofwolk, die steeds groo-
ter werd. Weldra kon men
paarden en rijtuigen on
derscheiden, die In ge-
strekten draf het kasteel
naderden.
ZUne Majesteit bevond
zich In de voorste koets
en een bar slecht humeur.
Als hU de reis had kunnen uitstellen, dan
had hU dat vast en zeker gedaan, want hU
had last van een vreeseUJke maagpUn. Door
het schudden van de koets op de slechte
wegen was de pUn nog verergera en roen
de vorst de valbrug van het kasteel over
reed, zuchtte hU van voldoening, hoewel
zUn gezicht.verwrongen was van pUn.
Het was een hartelijke ontvangst die de
kasteelbewoners hem bereid hadden. Op de
binnenplaats stond het personeel opgesteld,
dat den konlng hartelijk toe juichte en de
kasteelheer en zUn echtgenoote waren de
eersten om hem te begroeten.
BU lederen stap, dien de konlng echter
deed kreeg hU een hevlgen steek In de
maagstreek, zoodat hU slechts met moeite
kon binnenkomen.
Uit de keuken drong de heerlijke lucht
van allerlei lekkemUen tot hem door en
dat maakte dat hU zich bepaald ziek voel
de.
Jk eet niets!” zei hU; „mUn maag kan
het niet verdragen. Ik ga al dood als Ik t
eten slechts ruik.”
Wat een teleurstelling! Maar men kon t
den vorst dan ook wel aanzien dat hU he
vige pUn leed.
De feesteUJke stemming werd er door ge
stoord. Iedereen Uep met een strak gezicht
Toen kwam de lang verwachte vraag.
„En hoe gaat het met uw zoon Peter?” In
formeerde de konlng belangsteUend.
De kasteelheer verbleekte.
„MUn zoon?” antwoordde hU zenuwach
tig. „Ja, dat la een.... een rare geschiede
nis. O, hU maakt het heel goed, maar....
eh...."
De konlng fronste de wenkbrauwen,
hield niet van uitvluchten.
Js er lets met den kleinen Peter?" vroeg
hU.
Als om hulp soekend keek Peter’s vader
om zich heen. Wat moest hU antwoorden?
En wat zou de konlng zeggen?
Op dat oogenbUk ging echter de deur van
de groote zaal open en Peter stepte naar
binnen. Een zucht van verlichting ontsnap
te den kasteelheer, maar toen hU zUn zoon
wat beter bekeek rezen hem de haren te
berge! Peter’s haren waren koolzwart!
Maar niet alléén zUn haren. Ook zUn ge
zicht zat vol zwarte vegen en zUn kleeren
waren er ook mee besmet. Tot selfs zUn
handen toe.
„Koolteerl” riep zUn vader onthutst uit.
,JIU heeft teer over zUn haren gesmeerd!"
Peter trachtte te lachen, maar dat lever
de zoori komiek gezicht op, dat de lakeien
zich bUna niet konden goedhouden.
Op den konlng had de zonderlinge ver-
schUnlng van Peter een onverdachte uit
werking. ZUn oogen puilden uit zUn hoofd
en zUn gezicht was een groot vraagteeken.
„Koolteerl” riep ook hU uit En daarop
barstte hU In een bulderend gelach uit. HU
lachte dat zUn bulk er van schudde en zUn
degen er van rinkelde. De tranen liepen
P
di
di
d;
d
tl
b
VI
d
E
d
V
d
k
h
r
h