o „KLEINE KOOPMAN” DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL VAN ALLES WAT Bevolking voor je speelgoed wereld ten jzigin- Door FRED VAN DER HART wing Een mandje crocussen plukken voor Moeder’s verjaardag in ONS KNUTSELHOEKJE r len VERBORGEN PLAATSNAMEN IN DE PROVINCIE GELDERLAND T - zel de de R. F- W. In lederen zin komt slechts één naam voor STEEK aan Met grondige redenen ben je ontslagen. Wie wil Piet aan zijn sommen helpen? WOORDKEER Later heeft Gerard daar een nuttig ge W ,,‘t Is zoo guur, de wind die blaast zoo In het regent dat het giet. In dan krijg ik natte voeten. Waarom schijnt de zon ook niet? Ik ben een drank, die zeer voedzaam is; draai mij om en ik word een voetangel. Hoe kon die ren te klein zijn voor de kippen? Zoo ge mij omdraalt, word ik van een lichaamsdeel, een niet-geestelijk persoon. Ik word van een ligplaats een vaste ge woonte, zoo men mij andersom leest. Ik ga nu niet buiten spelen. Stel Je voor, dan werd ik nat! Al dat water en die modder Die dan op m’n schoenen spat! Koentje- Koentje, schaam je jongen, Zeg, wat ben je voor een kind Dat j’een beetje wind of regen Nu zoo heel verschrikkelijk vindt! Ben je niet een flinke jongen. Niet een knaap van Jan Stavast? Nu, dan heb je van zoo’n buitje In den regel heusch geen last! Laat de wind maar lustig blazen Koud? Welneen, dat denk je maar, Flink er door, met ferme passen, Dan vind jij het vast niet naar! Heusch, al sta je nu te pruilen, Of al kijk je nog zoo kwaad. Ik weet zeker- dat de winter Daardoor toch niet henen gaat! ende tot 'erlaglng maken ministers In dan krijg ik koude voeten Waarom zou ’k de straat op gaan? ‘k Zit veel liever bij de kachel Met m’n huispantoffels aan!” Stam, t mis lid op achtte genis- gebaar, hij die Ik ben een toestel om vogels te vangen; keert ge dit om, dan ben ik een lichaams deel. t beoogt >egdheid 'ettelijke estaande lighedea •orlooplg n. sn ts- lan te voor d, dat veder- n M> doom, rk B, ag op rel. zich Hij ge- On- ken, die zijn ga- aren en indelln- te stel- rezenltj- len tre- iwoordl- andscbe tiet ver- ndustrie beknot zat kan zonder um. Die cristsin- rerleend tijdelijk tlge uit el han en dlk- bladen ianada, hebben Uoed- deoen m. M is ge lach» rt dal g af gevallen ren bo rn ge- evoegd- passing meent behoef- sn vra- te zijn. hebben rerp tot van ga ssing in wenscht werking a de te d, waar- s gerui- k voor kunnen van da st lang, n voor- Na veel zwerftochten kwamen wij den put, ten einde raad. Die drieling in de wieg, wat een grappig gezicht was dat. De boet verkocht kalf en koe tegelijk. a wer- hemel en ge- as dan ns ge in, dat happe nen zit en een zweeft, rit, dat andere of van loogere i door a ten u Juist it bet ■t voor damp- waar- svoerd. iw zijn p heel eenige derlflk altijd en ge- meene *Ach, mijnheer, koop voor één keertje eens een paar veters van mij" Koentje staat voor 't raam te pruilen, Koentje kijkt verschrikkelijk kwaad. In de reden? Hoor hem mopperen: „Ik kan nu ook niet op straat!" directe rreemda voorge- idustrie aten af op te HET UURTJE VOOR OWE JEUGO irutal* sideni. :hrob- k bad rgeno- en ite iÜ ren. w -w y» gaan nu eens -sen steek Vy zooals de admiraals en 1 dragen. Neem een langwerpig stuk papier en vouw dat dubbel. Vouw daarna de hoeken om, zooals de teekening laat zien. Nu de beide strooken onderaan omhoog vouwen en de steek is klaar. Je kunt nog van gekleurd papier een pluim knippen en die tusschen de vouwen steken en vast plakken. Als je dan ook nog een vierkant of rond stukje gekleurd papier over de bel de randen van de driehoeken plakt, is de steek niet alleen steviger maar ook fraaier. druk maken op den ontslagen fabrieksar beider. Neen, wegstoppen zou hij de porte feuille, wegstoppen voor de begeerige blik ken van den oom en morgen naar het po litiebureau brengen, waar de eigenaar haar zeker wel af zou komen halen. Thuisgekomen bemerkte hij al gauw aan de snauwende vragen van zijn oom, dat het weer totaal verkeerd was met den dronk aard. „Wat heb je verkocht? Geef op het geld, want ik moet weg. Eten is er niet, maar daar moet jij je niet om bekommeren; jij zal wel genoeg opgedaan hebben op straat. Vlug, leg je geld neer....” Benauwd antwoordde Gerard: „Ik heb niets verkocht; ik heb genoeg geprobeerd, maar het slechte weer. Benauwd keek de arme jongen naar den kele oogenbllkken later om een zwart voor werp op te rapen, waartegen hij zijn voet had gestooten. Het was een zwart-leeren portefeuille. Eenlgszlns nieuwsgierig naar den inhoud opende Gerard de portefeull.e. Hij schrok. Bij het licht van een lantaarn had hij gezien, dat in de portefeuille ver schillende bankbiljetten zaten. Angstig graaide hij de papieren weer bij elkaar, stopte de portefeuille in den zak van zijn versleten jas, zonder er een flauw idee van te hebben, hoe groot het bedrag was, dat in de portefeuille zat. Dan vervolgde hij zijn weg naar huis, na denkend, wat hij doen moest. Aan zijn oom laten zien? Geen sprake van! Dan wist hij wel, waar het op uit zou draaien. Zijn oom zou zich zeker het geld toeëigenen, want dat zulks diefstal was, zou niet den minsten in- Men gebruikt mij wanneer is word aan gewezen; andersom ben Ik een voorlich- tln Toen Gerard weer bij kwam, was hij alleen in de kamer. Zijn oom was ver dwenen.... met het geld. Er Xas maar één mogelijkheid voor den armen jongen. Zon der zich om den regen, om de kou te bekommeren, stormde hij de straat op naar het café, waar zijn oom ge regeld kwam. Daar hoorde hij, voor de deur staand, het dronkemansgezang en daar bovenuit de lallende stem van zijn oom, die over een portefeuille sprak, over geld, over rijk zijn en nu eens een fijn leventje willen lelden. Gerard stond daar nog, toen een agent om den boek van de straat kwam. Hij bleef even bij het café staan, om naar het lawaai te luisteren, zag dan den jongen, die den agent smeekend aankeek. Hij moest nu spreken, vertelde alles aan den agent, van wien hij redding verwacht te. Deze hoorde het verhaal aan, zei niets, maar nam den jongen mee naar het bu reau, waar hij eenige woorden wisselde met den dienstdoenden inspecteur. ch, mijnheer, koop voor één keertje eens een paar veters van mij,” en smeekend strekte een jongetje van ongeveer twaalf jaar de bevende hand, waarin hij een paar bruine veters vasthield, naar een net gekleed heer uit. Deze wendde zich eerst van den vrager af, maar zóó gauw gaf de kleine koopman het niet op. <,Toe, mijnheer, voor één keertje maar. Ik vraag maar twee cent voor een paar van deze prachtveters, dat is toch niet te duur. Als ik vanavond weer naar huis ga, moet ik toch wat verkocht hebben.” De heer draaide zich naar het ventje toe, bleef dan even staan en zonder een woord te zeggen, haalde hij uit zijn vestzakje een dubbeltje, stopte dit den armen jongen in de hand en toen deze hem de veters wilde geven maakte hij een afwijzend duidelijk te kennen gevend, dat koopwaar niet verlangde. .Duizendmaal dank, mijnheer,” jongen met blije stem, „duizendmaal dank. U weet nietmaar de heer hoorde al niet meer en vervolgde zijn weg, terwijl de knaap weer op een anderen voorbijganger toestapte, om met dezelfde klagende stem zijn gewone smeekbede te beginnen. Een zuur bestaan leidde onze kleine Ge rard en heusch, hij had veel betere dagen gekend. Vroeger, toen zijn ouders nog leef den, had hij net als de meeste jongens van zijn leeftijd de lagere school bezocht, ging even netjes gekleed als de andere jongens uit zijn straat en had zich met zijn kame raadjes kostelijk vermaakt. Kort achtereen waren zijn goede ouders gestorven en hij was onverzorgd alleen achtergebleven. Een ver familielid, dat Gerard amper kende, had zich over den knaap ontfermd en hem medegenomen naar zijn woning in een van de achterbuurten der groote stad. Vooreerst had Gerard gewoon de lagere school mogen bezoeken en deed zijn, „oom” werkelijk moeite, om den kleinen jongen over zijn verdriet heen te helpen. Oom ging 's mor gens al vroeg de deur uit, naar de fabriek, en kwam tegen etenstijd weer terug. Dan zorgden ze gezamenlijk voor het middag maal, dat meestal eenvoudig, maar toch smakelijk werd klaargemaakt, waarna Ge rard zijn huiswerk maakte en oom de krant ging zitten lezen. Een gezellige atmosfeer hing in de woning en Gerard voelde zich er weldra op zijn gemak. Hoe was dat alles veranderd! De slechte tijden deden ook hier den voor spoed uit de woning vluchten. Nauwelijks had Gerard de lagere school verlaten, of oom werd op de fabriek ontslagen. Met geen mogelijkheid had hij werk kunnen vinden; het weinige geld, dat oom had opgespaard was al gauw opge- Twee dagen later hoorde Gerard, hoe al les afgeloopen was. Naar huls was hij niet meer geweest. Den nacht, volgend op den avond, dat Gerard de portefeuille had ge vonden, had hij op het bureau doorge bracht. Toen was er den volgenden morgen een heer op het bureau gekomen, die Ge rard meegenomen had naar een groot huls, een gesticht voor ouderlooze kinderen. Daar hoorde hij, dat zijn oom nog denzelfden avond was gearresteerd en dat het grootste deel van het geld nog op hem bevonden was. De eigenaar van de portefeuille heeft Gerard niet vergeten. Een flink bedrag als beloonlng werd voor liem op de spaarbank vastgezet. Kleine hummel! Sta nu eens een ©ogen blik stil! r grond, gluurde alléén even op naar zijn oom, om te zien wat deze van plan was. Dronken, niet wetend wat hij deed, kwam oom met woedende blikken op zijn pleegkind af. „Niets verkocht,” grauwde hij, '.niets ver kocht; dat lieg je, hoor je, aap die je bent, dat lieg je. Je hebt zelf het geld gebruikt, om lekkers te koopenMaar dat zal ik je nu eens voor altijd afleeren”.en de ongelukkige tilde de hand op, om Gerard een gevoeligen klap toe te brengen. Deze bukte, om den harden klap te ontwijken; toen rolde de portefeuille uit zijn zak en viel met een doffen slag op den grond. Oom’s woede scheen Ineens bekoeld; hij deed tenminste geen poging meer om den jongen nog te slaan, maar raapte gauw de portefeuille op, zette zich aan tafelen een schorre lach klonk door de kamer, toen de dronkaard de hoeveelheid bankbiljetten voor zich uit telde. Gerard sprong op, vloog op zijn oom af en heesch riep h(j: .Diet aankomen, oom, dat geld heb Ik gevonden. Dat geld Is niet van U, mag er geen cent van ge bruiken; Ik moet het geld aan den eigenaar terugge ven; morgen naar ’t politie bureau....” en hij strekte de hand al uit, om het ge vondene weer terug te ne men. „Wat, wat zeg jij?.... Niet aankomen? Politie?.... Ha, ha, nooit ben Ik zoo ge- makkelijk aan geld gekomen. En wou jij het terug heb ben?” Sidderend stond de jongen voor den oneerlijken man, wilde nog Iets zeggen, maar dan voelde hij de hand van zijn oom, die hem vlak in het gezicht sloeg. Gerard duizel de even, dan viel hij neer. ■w Y a tuur lijk hebben jullie wel allemaal speelgoed. Huisjes, auto’s, spoor- treinen, enz, enz. Maar of jullie nu ook allemaal poppetjes hebben, die toch ook daarbij hooren, dat weet ik nog niet zoo zeker. Daarom is het dan ook wel aar dig om die nu eens zelf te maken. Ik heb er een paar geteekend, zooals jullie ziet, en nu heb je niets anders te doen, dan dit stukje krantenpapier op een stukje karton ter dikte van een briefkaart te plakken, dan de figuurtjes kleuren zooals je het zelf het mooist vindt en dan uit te knip pen. Weet jullie, wat nu juist zoo leuk is? Je kunt die poppetjes ook allemaal los laten staan. Ik bedoel, je kimt ze zoo neer zetten, als je ze uitgeknipt hebt. Je hebt dan alleen maar even de beenen iets van elkaar te buigen, eentje voor- en eentje achteruit en ze blijven mooi rechtop staan. Jullie moet er dan wel om denken, dat de onderkant van de beenen, dus eigenlijk de Door dat ongeval moesten wij den toqht vervolgen met een boerenwagen; ingeno men waren wij er echter niet mee. gen van den tijd niet verzetten, miste de kracht, om moedig aan de tegenslagen het hoofd te bieden, dacht er niet meer aan, dat alleen het gebed hem had kunnen sterken en.... zocht zijn leed te vergeten in de een of andere werkmanaherberg, waar hij meer malen dronken vandaan kwam. Dan was er met hem geen huis meer te houden; hij schold op de slechte tijden, raasde op zijn vroegeren baas, die hem, vol gens zijn dronkemansredeneering niet had behoeven te ontslaan, praatte zijn „kame raden” uit het café na, die over de onge zonde maatschappij van heden bazelden, zonder te weten wat ze eigenlijk zeiden en luisterde niet in het minst naar den armen Gerard, die moeite deed zijn verzorger te kalmeeren en hem met een zacht lijntje aan tafel trachtte te krijgen. Maar dan werd oom vaak woest, gooide den heelen boel tegen den grond, dreigde Gerard met een pak slaag, als hij nog één woord zei en deed den armen jongen sidderend in een hoek van het vertrek gaan zitten. Gerard zocht op die momenten zijn troost in het gebed en wachtte maar tot zijn oom wat gekalmeerd was. Aan deze treurige scènes geraakte Gerard tenslotte ook gewoon; het was bijna eiken dag hetzelfde. Verdiende de ongelukkige fabrieksarbeider soms nog een paar centen met hier of daar wat te versjouwen, het grootste gedeelte ging naar den houder van het café en geld voor eten kon er haast niet af. Een paar van zijn „vrienden” hadden den aan drank verslaafden man op zekeren dag een „goeden raad gegeven”. Ze begrepen maar niet, hoe hij dien aap Van een Jnnge.n (dat was Gerard) niet de baan opstuurde. Er was allicht iets te van gen langs den weg. De caféhouder hielp zijn goeden klant aan enkele dozijnen veters en zóó kwam het, dat wij den armen jongen langs de straat zagen slenteren, om te trachten aan de voorbijgangers zijn koop waren te verkoopen. In het begin had de jongen geen enkelen voorbijganger durven aanspreken, maar als hij ’s avonds thuis kwam, zonder Iets ver kocht te hebben, ging zijn oom zóó geweldig te keer en meerdere malen deelde hij dan rake klappen uit, zoodat de jongen tenslot te wel de stoute schoenen aan moest trekken en zijn vreeselijke bedelpartij bru taal moest aanpakken. Verschrikkelijk vond hij T, als sommige menschen op zijn vragen het hoofd om draalden en niet wilden luis teren naar wat hij hun wilde luisteren. Een enkele maal was het gebeurd, dat "n da me, wie hij heel netjes ge vraagd had een paar vters van hem te koopen, de politie had gewaarschuwd en toen den agent vertelde, dat die jongen haar geregeld met zijn koopwaar lastig viel. De agent had Gerard aange sproken en toen, ja, toen heeft Gerard den dienaar van de wet verteld, waarom hij hier met zijn koopwaar moest staan; toen had hij gezegd, wat er gebeurde, als hij met weinig of geen geld thuis durfde te komen; hij had den agent gezegd, dat hij het den menschen heele- maal niet lastig maakte en dat die dame niet de waar heid gesproken had. De agent had den jongen mede lijdend aangekeken, gezegd, dat het venten op straat ver boden was en dat hij daarom elders moest zien wat te ver koopen, maar stilletjes had de agent Gerard wat in de hand geduwd en zich toen omgedraald; de agent was uit de straat weggegaan en liet Gerard ongestoord zijn „handeltje” voort zetten. Op een kouden avond In Januari, terwijl een dichte motregen de straten in modder poelen herschiep, stond Gerard bij de halte van een tram en sprak weer alle wachten de passagiers aan, om iets van zijn negotie te verkoopen. Het wilde dien avond niet lukken. De voorbijgangers hadden te veel haast; de passagiers liepen op den vlucht heuvel heen en weer, mopperend op de tram, die te lang wegbleef en hadden geen van allen oor naar het vragen, het smee kend vragen van den armen Gerard. Moedeloos keek deze de instappende pas sagiers na, als de tram eindelijk vlak voor zijn neus stilhield en wachtte geduldig op nieuwe passagiers, die helaas, evenmin als de andere, lets van hem wilden koopen. Tegen half zeven besloot hij het op te geven en naar huls terug te gaan. O, hij wist wel, dat er wat op zou zitten voor hem. als hij zonder geld thuiskwam, maar misschien was zijn oom niet dronken van avond, misschien wilde hij luisteren naar de verklaring, die de arme jongen hem voor het weinige verkoopen wilde geven, mis schien, heel misschien liep het goed af. Zoo peinzend liep hij voort, de lange straten uit, om de steeg op te zoeken, waar hij woonde. Dan, plotseling, moest hij vastgrijpen. Hè, daar schrok hij van. had met zijn voet ergens tegenaan schopt en bijna was hij uitgegleden, willekeurig keek hij naar het voorwerp, dat zijn val had veroorzaakt en bukte zich en- Schrljf je opstel op deze vellen; thuis kan je het dan overpennen in een schrift. We gaan nu als een pijl naar huis In vragen dan aan moeder thuis len rugzak met wat brood en melk In bovendien een snoep voor elk. Dan gaan we samen fijn naar 1 batch In spelen daar op ’t groene mos In maken fijn een picnic klaar, Van al het lekkers bij elkaar" Toen klonk er luid door het gesnater: „Dat is ‘n eenig plan hoor kater." ’t Was op een Woensdag in April Dat op de school van juffrouw Bril len bordje hing in ied’re klas Dat het vandaag vacantie was- Het was een joelen door elkaar, De een sprong hier, de ander daar, Tot plotseling de kater zei: -.Zeg vrienden, luister eens naar mij; Ik heb een alleraardigst plan, Wanneer hét je bekoren kan. In zoo kwam iedereen terug- Met heel veel lekkers op z’n rug; Ze stapten zingend in de maat, Omdat dit altijd vlugger gaaf, En werkelijk na een kwartier Was ‘t vroolifk stel op ’t plekje hier, 't Giraf je en de Kaketoe, Die plukten bloemen voor hun moe- Voor ‘t eten zorgde Frits de das, Omdat hij erg huishoud'HJjc was. Nu moeten jullie eens probeeren om zelf ook zoo’n paar poppetjes te teekenen, te kleuren en dan ook weer uit te knippen, dan krijg je een heele bevolking voor je speelgoedwereld bij elkaar. Na boterhammen, melk en drop Zocht elk een rustig plekje op En vlijde zich toen in het gras Of het een spring matrasje was. En ’t duurde waarlijk niet zoo lang. Of 1 snorken was al aan den gang. In met de zon zoo op hun snuit, Hield elk het tot den schemer utt. Maar daarna ging het heele stel Weer blij naar huis, dat snap Je wel. En zoo kun je dan meneer den agent, en meneer den kunstschilder en het jonge paartje en ook dien armen kruier, die zoo’n zware kist op z’n schouders torst, tusschen jullie andere speelgoed in laten meespelen. maast en.... heel erg was, oom kon zich tegen de sla- i A «ff J r IIP r - TB w

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 21