9 Hoe Kees bakker werd J DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL April k*.Jk «ito klain* klculcr al-»|>|>en, zi'jrt. wijde laarx<rv oarv POEZE-PRET Roggen en haaien ,3$ Het domme neger* jongetje r strafhoek. door RIE EERDMANS DE JAGER De V. P. D Vrij naar ‘t Zuid-Afrikaansch o f L'Ti J5l 4- I F. 7 JEUGO HET UURTJE VOOR ON l lem zy klom hy UI die et „Ik weet Hmez^ 9 I kom toen i r i i i Tot-dat Moeder aan de vreugde van de poes een einde maakt, aleer al het glanzend garen straks is in de war geraakt. Zoo zegt Moesje, want zij wéét wel, dat ons Miesje niets ontziet, en, om 't gdren te verwarren, zie-je, daarvoor dient het niet! Doch, daarvan heeft peuter-poesje wis geen sikkepit verstand, want, als Moe haar ’t klosje afneemt, heeft lief poesje leelijk ’t land. Wijl zij met haar voorste pootjes doet alsof het handjes zijn, en zij 't klosje vangt en weg-werpt. Mieze-poes, zoo peuter-klein. I op i de ■oor dae 1?" rde ....likte hij met het puntje van zijn tong alle suiker er zorgvuldig af Op de school van juffrouw BrÜ Was een prachtig plan op til, Want zij zouden met de klas, Uitgezonderd Frits de Das, Het Giraf je gaan bezoeken Met wat vruchten en wat boeken. Allen werden opgesteld, Sn nog even nageteld, Want de juffrouw werd secuur Met haar kind’ren op den duur. Frits de Das, het domme beest, Was geweldig stout geweest, Want met de geschiedenis Wekte hij veel ergernis. Daarom moest hij op een draf In den hoek staan voor «Vn straf. Niets wist hij van Jan van Schaffelaar Of van Kenau Simonz Hasselaar; Hij verwarde Albert Heyn, Met den admiraal Piet Hein! Met den Neushoorn vlak vooraan Bleven ztf voor ‘t huisje staan, En de brave Ka ka toe. Riep nog luide uit „oehoe! Beste vriend, hier is de klas, Uitgezonderd Frits de Das.” Toen kwam daad’lijk op een draf Onze goeie vriend Giraf, In AV seider Vind ’t fijn. Dat jelui mijn gast wilt zijn." t Was een drukte van belang flj de gastvrouw in de gang. Maar zij veegden braaf hun voeten, Dm dan vroolijk te begroeten, Babbelden aan één stuk door; Leek warempel wel een koor. Ma Giraf zei lachend nog: „wat een druktemakers toch. Jonze beste Juffrouw BrÜ Wordt jlogr al dat leven stil". en tot In de kleine kleedjes, dlle, daarbij van hun plaatsen holt, of, verwarrend zich tn ’t garen, als-maar in de ronde tolt. En dan maakt zij bokke-sprongen. als 'k ze nooit nog doller zag, en zóó koddig, dat wij Allen schaat’ren moeten van den lach cht zou op net »nt- »ng w XiW -ofd een van cuus. Htie. acht der- iet Us ca rat -I. Wanneer Moeder zit te naaien, ligt ons poesje op de loer, wachtend tot Moe’s garenklosje eind’lijk neerrolt op den vloer. Want, als ddt dan mag gebeuren, springt zij, als een haasje, vlug boven op Moe’s klosje garen, vol van pret, met höógen rug! ammer genoeg heeft Pim niet veel ge had aan het bezoek van de familie Van Voorden aan Terschelling. Hij was de heele Paaschvacantle de stad uit geweest en pas den dag voor het vertrek van de fa milie teruggekomen. Wel hadden zij hem toen even gesproken, maar tijd om samen een tochtje te maken was er niet. Des te meer verrast waren de Van Voor- dens, toen korten tijd na hun terugkomst een pakje van Pim met een langen brief arriveerde. De brief luidde als volgt: „Beste allemaal. Wat speet het me, dat ik jullie maar zoo kort gesproken heb. En het meeste spijt heb ik, dat we geen wandeling samen kon den maken. Als vergoeding stuur ik hetgeen ik na jullie vertrek op eenige strandwan delingen heb buitgemaakt, te weten: no. 1 de staart van een stekelrog (fig. 1). Het moet een geweldig beest geweest zijn en Ik zou niet graag een aal van hem gehad heb ben. Jullie moet eens de moeite doen een stekel overlangs te splijten (flg. 2) dan ziet hij er net uit als een tand, met email en een tandholte. Ik had wel eens gehoord, dat stekelroggen hier in het land alleen ver kocht mochten worden als de staart er af gesneden was; dat er zulke knapen onder waren wist ik niet. Een roggenel (flg. 3) hebben jullie natuurlijk allemaal wel, maar of je ook een haalenei (flg. 4) in je bezit heb, betwijfel ik. Je kunt het herkennen aan de kurketrekkerachtlge bladen, die er zitten en aan de lichtbruine kleur. Tn elk geval doe ik het hier maar by. Op het rog genei zul je een zeepok vinden (3a), het huisje van een kreeftachtig diertje, zooals Uo— Het uitpakken kostte nog vry veel tijd, want Pim had, uit angst dat het flesehje' breken zou, er een heeleboel papier om ge wikkeld en het haalenei en het roggenei had htj in een apart doosje gedaan? Met *t doorsnyden van een roggenstekel zouden ae op voorstel van Bram nog even wachten tot Henk terug was. Die was namelijk een uit stapje gaan maken naar de dlchtstbyzynde stad, waar pas een dierentuin geopend was. Volgens afspraak zou hy eens gaan zien of het de moeite waard was er met zyn allen heen te gaan. Toen Henk *s avonds thuis kwam moest hij natuurlijk ook alles be wonderen en ze besloten een fllnken bnef aan Pim te schryven. De dierentuin was Henk best bevallen en - dus werd besloten er eens samen een be zoek Mm ts brengen u dunne takje voor je vasthouden, zoolang jy t nestje maakt.” Hy kon wel erg goed boomkllmmen; hy was klein en lenig en met z’n bloote bruine teentjes klemde hy zich tegen den stam aan. Toen 1 nestje klaar was, weer naar beneden. De andere negertjes kwamen terug met hun mandjes vol heerhjke bessen en groote takkenbossen op hun rug en ze holden schreeuwend en zingend over den weg, waar t domme negertje alleen had zitten wach ten. Den volgenden keer, toen t negertje weer onder denzelfden boom zat, was het vin ken- wijfje al haar eitjes aan 't uitbroeden in hun nestje. Op den grond zocht haar man netje yverlg naar wormpjes. Z’n kleine oog jes blonken als zwarte kraaltjes; hy zocht dan hier, dan daar, maar hy vond niets. Toen nam 1 negertje ’n sterken stok en maakte gaatjes In den natten grond en uit die gaatjes kropen dikke wormpjes. 1 Vinkje pakte ze gauw weg en bracht ze aan z’n wyfje. Toen tjilpte hy van z’n tak: „Ik zal jou ook wel eens helpen, negertje. Zeg maar waarmee En ’t negertje was biy, dat hy de vogeltjes kon helpen en dat het wyfje nu geen hon ger behoefde te lijden. Toen de kleintjes uit de eitjes kropen, ging hy eiken dag wormpjes voor hen zoe ken. •n Poosje daarna was *t negertje eens verder op gegaan en hy hoorde Ineens ach ter een grooten steen huilen en zuchten. Hy keek stil om ’n hoekje en toen zag hy Henk wel zoo vriendeiyk zal willen zyn je uit te leggen. Hebben jullie ook eendenmossels? (flg. S) Zoo ja. bewaar het exemplaar dan toch maar. Ik hoop, dat het fleschje waar het dier Inzit, heel over komt. Eendenmossels zyn hier veel aangespoeld den laatsten tyd, Ik heb er een heele party van meegenomen Het gedroogde vlschje, dat ik hier by- voeg, Is zeker wel een van de merkwaardig ste vondsten die ik ooit deed (flg. 8). Het dier heet harnasmannetje en verdient dien natun volop, als je ziet hoe hard en stevig zyn pantser is. Ik vond het net zooals je het hier ziet; netjes en droog In het zand. Ik hoop dat dit ook heel overkomt. Kennis sen, die Ik over mijn vondst sprak, beweren dat je vaak gedroogde hamasmannetjez aan het strand vindt, maar ze zyn het met my eens, dat volkomen gave exemplaren *n uitzondering zyn. Het is my ook nooit ge lukt een zeebuldel aan het strand te vin den. Ik denk, dat de zeevogels veel te gauw korte metten met zoo’n beest maken. Even min heb ik een zonnester gevonden, maar daar zoek Ik toch nog yverlg naar. Een kennis van me, ook een student In de biologie, heeft het geluk gehad een vol ledigen inktvisch te vinden. t Dier was al dood, maar heel weinig beschadigd. Hy heeft *t onmlddeliyk op sterk water gezet en zoo meegenomen. Nu kyk Ik na tuuriyk extra goed uit en beloof jullie, dat, als ik er een vind, hy voor jullie Is. Het rugschild van den inkt visch kennen jullie wel, *t bekende zeeschuim. Ik zie dat myn papier zoo zoetjes aan vol Is en eindig met de groeten aan jullie allemaal, PIM.” r was eens *n erg dom negerjongetje. Hy wist niet hoe hy zyn takkenbos vast moest binden; hy kende de ver giftige en eetbare bessen niet uit elkaar en .hy kon nooit hagedisjes of andere kleine vlugge diertjes te pakken krijgen. De andere negertjes plaagden hem en lachten hem uit en wilden niet met hem spelen. Wanneer ze bessen gingen plukken, mocht hy z’n bessen niet in hun mandje gooien, omdat ze misschien vergiftig wa ren. Altyd moest *t domme negertje alleen achter hen aan loopen en als hem dat ver veelde ging hy aan den kant van den weg zitten en wachtte tot ze terug kwamen. Op *n dag zat hy weer zoo alleen met z’n rug tegen den stam van *n boom en keek naar boven, want "n klein vinkje probeerde z’n nestje te bouwen. Het dunne takje zwaaide heen en weer en telkens viel t stukje gras of stroo uit *t vogelbekje, t Nestje wilde maar niet mooi worden en ineens lag de heele boel op den grond. „Nou, kyk eens wat er gebeurt,” zei t negerjongetje, „ik geloof dat je net zoo dom bent als ik, meneertje Vink.” Meneertje Vink antwoordde: niet, of ik zoo dom ben als *n negerjongetje, maar ik ben wel "n domme vink. Andere vo gels kunnen zoo goed hun nestje aan die dunne takjes vastmaken, ik alleen niet. Wat zal myn vrouwtje wel zeggen, als ze dat ziet?” Toen kreeg 1 negertje medeiy met ’t arme domme vinkje. „Wees maar niet treurig, meneertje Vink” zei hy; ,Jk zal In den boom klimmen en ’t zoolang tot hij ze allemaal uit el kaar kende. De aapjes deden *t hem zoo lang voor, tot hy de takkenbossen even vlug en stevig kon vastbinden als zy zelf. En de schildpad nam hem mee op z’n bree- den rug en zocht naar hagedissen of schor pioenen. Als ze er een zagen bleef de schildpad doodstil staan, ’t negertje gleed van z’n rug af en verschool zich achter hem. Dan nam hy z’n langen stok, zooals de schildpad hem had aangeraden, drukte den schorpioen daarmee vast, hy hem kon vangen. Toen hy alles goed geleerd had, vroeg hy aan de andere negertjes om met hen mee 't bosch In te mogén gaan. „Nou, vooruit maar,” zeiden ze, ,,’t kan ons niet schelen, je speelt toch maar mee voor spek en boonen.” Eerst gingen ze hout zoeken. De takken bos van ’t domme negertje was ’t eerste vastgebonden. Toen gingen ze bessen pluk ken en z y n mandje was ’t eerste vol. Toen gingen ze schorpioenen zoeken om ze voor pleizier met elkaar te laten vechten en die van ’t negertje was de grootste en de sterk ste. „Dat valt mee,” zeiden de andere neger tjes, ,Je bent niet zoo dom meer als vroe ger. Nu kan je best met ons meedoen.” En ze sloegen hem als ’n vriend op den schou der en lachten hem nooit meer uit. En t negertje mocht eiken dag met hen meegaan en hy was erg gelukkig. en de aapjes kwamen over den heuvel naar hem toe- sprlngen. De schildpad bleef maar op dezelfde plek staan, want schild padden zyn nooit erg vlug. Toen vertelde ’t negertje hun zijn treurige geschie denis en zyn plan. Hy was *n dom negertje en zy wa ren domme diertjes, maar ze zouden elkaar toch kunnen helpen. Hy vroeg aan 1 vinkje om hem de eetbare en vergiftige bes sen te leeren, want ’n vo geltje weet wat je kan eten en wat niet. Hy vroeg aan de aapjes, die zoo vlug waren met hun handjes, om hem de tak kenbossen te leeren vast binden en de schildpad moest hem leeren, omdat hy zooveel wist en zooveel gezien had, hoe hy hage disjes en schorpioenen moest vangen. En ze wa ren allemaal tevreden en de lessen voor ’t negertje begonnen. ’t Vinkje bracht allerlei bessen aan en legde ze In twee hoopjes, de eet bare en de giftige, net Y w- ees Vrij vogel had al van zyn vroegste R jeugd geweten wat hy wilde worden. A *- in den tyd dat andere jongens tram conducteur willen worden of kaartjesknip- per aan het station, bakte Keesje taartjes van zand. Toen hy ouder werd en den leeftyd be reikt had, waarop de meeste jongens droo- men van ontdekkingsreizen, geniale uit vindingen en dappere daden, kneedde Kees brooden en gebakjes van klei met een liefde en toewyding een goed vakman waardig. Toen Kees Vrij vogel dus veertien jaar was en er voor hem een vak gekozen moest worden, verwonderde het niemand toen Kees beslist verklaarde bakker en niets an ders te willen worden. Er werd dus naar een baas voor hem uit gekeken en het duurde niet lang of Pa Vrij- vogel kwam thuis met de boodschap, dat Kees leerling kon worden by bakker Zoete- koek. Bakker Zoetekoek had een grooten win kel In de Hoofdstraat en deze bakker zou er voor zorgen, dat onze Kees een goed vak man werd. Dat was juist naar zyn zin! Bakker Zoetekoek had altyd van prachtige taarten in zyn etalage staan met opschriften van gespoten suiker: „Voor uw Verjaardag” of „Te uwer eere” stond er dan in sieriyke krulletters op. Bovendien had Kees al ontdekt, dat bakker Zoetekoek al tyd de meest verschillende taartjes had van drie aapjes, die worteltjes en peentjes wil den uitgraven. Maar de grond was zoo hard, dat hun pootjes zeer deden en by eentje liep het bloed er al uit. Om ze niet aan *t schrikken te maken sprong *t negertje op handen en voeten naar hen toe, net zooals de apen, en toen ze zagen, dat hy hun geen kwaad deed, zaten ze stil te kyken, hoe hy met z’n stok de peentjes uit den grond groef. Met volgepropte wangen ook die van het negertje, want hy vond de wortels ook lekker bewonderden de aapjes z’n handigheid met den stok. En *t negertje was biy, dat hy hen kon helpen, maar hy vertelde den anderen ne gerjongetjes niets van wat er gebeurd was. Op h dag toen hy onder aan ’n heuveltje zat, rolden er Ineens allemaal steentjes en zand van boven af en tegehjk ‘n groote schildpad, die hals over kop ging en ten laatste op zyn rug bleef liggen, met z’n pootjes spartelend in de lucht. Hy probeer de zich om te draaien, maar hy kon niet op z’n pootjes terecht komen. EindeUjk sprong t negertje op en keerde voorzichtig den zwaren grooten schildpad om. „Hè,” zei de schildpad, „hoe kon Ik zoo dom zyn om den heuvel af te rollen. Als jy me niet geholpen had, zou ik niet weer op de been zyn gekomen. Ik wil je graag be- loonen voor je hulp.” Toen was het negertje reuzen-bUJ. Hy maakte een sprong in de lucht en zei: „Ik heb ’n plan. Ik ben een dom neger jongetje, maar nu heb ik ’n plan.” Hy floot en meneertje Vink kwam aan vliegen. Hy sloeg met z’n stok op den grond - - eicnkl c)an.l-jc, „laahApr'f maar doen, xooaU kij zelf deal- wil Nooo miirv vocterv blijven, wewm heer, el ia U builen, neg Z0W kil!” alle bakkers uit de buurt. Het is dus te be grijpen dat onze Kees in zyn schik was. zyn neus, die altyd al een beetje omhoog wipte, krulde van louter pleizier nog hooger de lucht in. zyn kleine, zwart glinsterende oogjes kneep hy byna dicht van de pret. Heel zyn gezicht glom van vreugde, zoo fyn vond hy het Den volgenden dag nam zyn moeder hem mee naar een winkel, waar met groote, wit te letters op de ruiten geschilderd stond: „Voor elk vak een geschikt pak.” In dien winkel werd een mooi wit jasje voor hem gekocht en een grijs-wltte rultjes- broek, maar het allerleukste was toch wel een hooge, witte bakkersmuts. Allemen- schen, wat was dat ding hoog. Als Kees haar op had, was hy byna *n halven me ter langer, zyn zwarte weerbarstige haren piekten er aan alle kanten onder uit. Meer dansend dan loopend ging hy aan Moeder's arm naar huis, waar hy alles na- tuuriyk vlug aantrok. Fyn was het, daar ging niets van af. Het was ook prettig, dat hy nu door de week een lange broek zou dragen; anders droeg hy alleen Zondags een lange. Alles was even heerUjk! Des nachts droomde hy dat hy voor een lange tafel stond, die overdekt was met Kerst- brooden. De bakker had hem een zeef met poeder suiker gegeven en nu moest Kees die broo den netjes en geiykmatig besuikeren. Dat Was juist een kolfje naar zyn hand. Kees strooide net zoolang tot de brooden met een dikke sneeuwige laag suiker be dekt waren en toen alle brooden klaar wa ren likte hy met het puntje van zyn tong alle suiker er weer zorgvuldig af. Hm, dat smaakte lekker. Dat kon hy nog wel eens probeeren en met frisschen moed zwaaide Kees de sulkerzeef opnieuw over de brooden hit. Maar helaas, de bakker had alles ge- aien en Kees drukte allebei zyn handen al kast tegen zyn ooren om zoo de oorvyg af te wachten. Voordat de hand van den bakker hem raakte werd Kees echter wak ker. Hy grinnikte eens even in zyn eigen om die malle vertoonlng. Zoo iets geks zou hy natuuriyk nooit doenl Zoo kwam de Maandagmorgen, waarop Kees voor het eerst naar zyn nieuwen baas Ung. Natuuriyk keek hy eerst een beetje ver baasd naar al die groote mannen, met meel bestoven, die lachend en fluitend in den Brooten meeltrog wroetten, en anderen, die het deeg kneedden, vouwden en plooiden, kooals Kees het altyd met zyn stopverf ge daan had. Dat leek Kees leuk. Aan dat werk zou hy dadeiyk wel willen beginnen. Maar nee hoor, dat ging zoo maar niet! De baas wees Kees een groot aanrecht vol dkktapeld met vuile, vette en aangebrande Potjes en pannetjes. Die moest hy eerst toaar eens schoon gaan maken. Wat keek die Kees op zyn neus. Hy had Bedacht zoo maar den eersten dag den bes sen een lekkere taart te kunnen bakken en moest hy pannetjes afwasschen en «cfturenl PlabbC-plasb< greeEc druppels 5f»alie>-v hseejep «on.d<n ^rerxei, vlicc^sn nvd ccn wjoierv beog ,naar olie konlcn. in kcl rend. Maar Kees was een flinke jongen. Hy stroopte zyn mouwen hoog op en begon aan de schoonmaak. Het werkje was niet pret tig, maar de tyd vloog er by om. Kees had nog niet alle potjes en pannetjes schoon, toen de groote klok in de bakkerij twaalf uur sloeg. Dat kwam goed van pas. De lucht van het versche brood en gebak had Kees hongerig gemaakt. Nu kon hy gauw zyn honger gaan stillen en de bakker keez niet op een boterham meer of minder. Hy moe digde Kees voortdurend aan om nog meer te eten. In het veen ziet men op geen turfje! 's Middags mocht Kees een paar bestel lingen weg gaan brengen. Dat was *n pret tige afwisseling. Hy was biy de frissche lucht weer te voelen, want in de bakkerij was het warm en benauwd. Maar Kees liet zich daardoor niet af schrikken. Hy keek goed uit zyn oogen en vroeg alles aan de oudere knechts. Dezen vonden hem wel een grappigen jongen en hoewel ze Kees wel eens plaagden met zyn wipneus of met zyn uitstaande ooren, ze vertelden hem toch graag het een en an der van het vak. Daardoor leerde Kees vlug, lederen dag kwam hy een eindje verder. Het kwam zelfs zoo ver, dat de baas een nieuwen leerling er by nam om pannetjes schoon te maken en Kees den heelen dag in de bakkerij mocht helpen. Dat was een vreugde! Natuuriyk mislukte er nog wel eens iets. Maar dat vond Kees heelemaal niet erg, want alle taartjes die mislukten, mocht Kees zelf opeten en dus zorgde hy er voor dat er voor hem iets te snoepen bleef. Want ook mislukte hapjes smaken lekker. Kees werd een flink «n yverlg vakman en als een van zyn familieleden of vrienden jarig was, bakte hy voor hen altyd een mooie taart met veel amandelen aan den kant, waarop hy dan, in sieriyke letters de woorden spoot: „Voor uw verjaardag”. leickervelof hel niets was, ol'epe planter», gaon! Miesje dankt dat dl het garen, dat op héél de wereld is, dient voor haar, om mee te spelen, maar dat heeft zij leelijk mis! w Want t is niet voor Mies, maar Moesje, om te naaien, allerlei, en de leege klosjes, die zijn dan voor poesje’s spelerij HERMAN J. HAIJEMA1JE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 23