TUCHT EN ORDE
Rond
faillissement
een
J
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOct
Medische kroniek
1
1
KAMERLID VOOR DE
RECHTBANK
ZATERDAG 15 SEPTEMBER 1934
IDEEËN
De A.M.A.T. O. in de hoofdstad feestelijk geopend
Indische conversie-
leening
De vrye inschrijvingen
PASTOOR C. DUIVESTE1JN
Uit voorzorg bediend
Zes maanden geëischt
Het pleidooi
Inzage der boeken geweigerd
n politiek bedoeld
De eiech
BLOEMENCORSO IN DE
ZAANSTREEK
Zelfs prikkeldraad hielp
niet
Smokkelauto vaagde de
hindernis weg
Moreele enger echtelijke
verantwoordelijkheid
Dubieuze kwesties betreffende het
beheer van het „Rijnstrandbad”
te Arnhem
1
is
LIBRA.
het
ZOU
in
spreekt
voor stuk
bijeen
de deur
De heer IJ. merkte tenslotte op:
ge-
Justitie mr. F. Couvee nam
TH. H. SCHLICHTING.
Als getuige wordt gehoord mr. Ellng Visser.
Men verwachtte ten beurze, dat op de Vrije
inschrijvingen op de Ned. Indische Conversie-
leening 1934 A niets zal worden toegewezen.
de
pu-
Donderdagavond is pastoor C. J. Duivesteljn,
van de parochie van St. Hildegardls te Rotter
dam. uit voorzorg van de H.H. Sacramenten der
Stervenden voorzien.
Nadat de lading op Belgisch grondgebied was
afgeleverd, is de auto langs een anderen weg
in Nederland teruggekeerd.
Op het
Wltteman
Een deel der terugbetaling (/500) Is geschied
na een conferentie van het bestuur der stich
ting. waarin besloten werd tot opheffing, mits
de crediteuren accoord gingen. De honderd
gulden van Dr. Njjhuls zijn op verzoek van den
curator in het faillissement van het Rijnstrand
bad. mr. Ellng Visser, terstond terug betaald
Bjj de stlchtlngsacte waren voor den heer
U. geen geldelijke voordeelen bedongen.
De Officier
requisitoir.
„Natuurlijk,
handeling vu
mr.
een
was
wordt gekeken naar andere landen, waar in on
zen tijd millioenen onder de dressuur van een
enkeling worden gebracht; waar de individuali
teit aan een chauvinistische hersenschim wordt
geofferd; millioenen armen eenzelfden groet
zwaaien als waren het onderdeelen van lede-
poppen en evenveel keelen tienmaal daags een
zelfden heilwensch uiten, „Poppenkast” zegt de
vrijheidlievende Nederlander bjj al dat uniforme
vertoon.
De Officier achtte bewezen, dat verdachte
zich tezamen met Du Pré heeft schuldig ge
maakt aan verduistering van vijfhonderd gul
den, die de heer Derksen als borgstelling had
eind van zijn pleidooi merkte
op. dat als men een man met
dergelljken staat van dienst verdachte
achtereenvolgens wethouder van Arnhem, lid
der Provinciale Stated van Gelderland, lid der
Eerste Kamer, lid der Tweede Kamer en voor
zitter der R. K. Raadsfractie te Arnhem
aanklaagt, men vaster In zijn schoenen moet
staan dan de Officier van Justitie, die blijk
baar alles moet aansleepen om een bewijs der
onbetrouwbaarheid te kunnen opbouwen.
Het is in het openbaar belang, dat over deze
zaak spoedig een uitspraak volgt.
„Toen ik de inleiding van den Officier van
Justitie hoorde, dacht ik: op deze wijze kan
men In Nederland niets meer doen, zonder ge
vaar te loopen, dat men zich booze bedoelin
gen krijgt aangewreven. Het heeft mij getrof
fen. dat mijn beschuldiger van Juni mijn aan
klager van thans moest zijn. Als het mogelijk
is, dat in de Nederlandsche rechtspraak Iemand
om zijn eigen prestige te verdedigen, een an
der moet beschuldigen, dan Is zijn plaats niet
aan deze tafel.*
Uitspraak wordt vastgesteld op 25 Septem
ber.
curator in het faillissement van het Rjjnstrand-
bad. Deze verklaart dat de heer IJ. geen activa
aan hem heeft opgegeven De passiva bleken,
volgens de gegevens van d. P., ongeveer vljf-
Getuige Derksen vertelt, dat getuige Du Pré
hem 2 'i~
gulden op de bank stonden en een
maal, dat de heer IJ. het geld had.
Voor de Arnhemsche rechtbank werd
Vrijdagmiddag 14 Sept, de strafzaak be
handeld tegen het Tweede Kamerlid J. J.
W. IJ., accountant te Arnhem.
Aan de concessies had de gemeente tast als
bijzondere voorwaarde verbonden, dat er geen
vergunning zou zijn voor gemengd zwemmen.
Door deze concessie zou men een bad kun
nen krijgen op katholieken grondslag.
Hij Is zeer onaangenaam getroffen door het
gebeurde. Wanneer men bevreesd moet zijn,
dat de pers misbruik maakt van mijn woor
den, kan er beter geen openbaarheid zijn in
strafzaken.
Het gebeurde is aanleiding geweest voor mr.
Ellng Visser zijn beklag In te dienen, waarop
de Officier verplicht is geweest te vervolgen.
Op de zaak zelve komende neemt spreker
aan. dat het de bedoeling van den verdachte
is geweest de concessies van Du Pré voor een
appel en een ei in handen te krijgen.
De versperring werd toen eenvoudig in de
langs den weg loopende sloot gereden, waarbij
de komm lezen niet anders konden doen dan
sprakeloos toezien.
Het is ons er niet om te doen den ouden strijd
der openbare onderwijzers tegen de hoofden
van scholen op te roepen. Maar wanneer wij
schrijven over de tuchteloosheid van onze jeugd
en deze zien wortelen in den volksaard, dan
ligt het in de Hjn dien volksaard ook op dit
punt verder te ontleden. En daarvoor geeft het
bovenbedoelde, oude dagbladartikel den weg
aan.
Uit dat gebrek aan houding, uit die overdre
ven vrijheidszucht, komen bandeloosheid en
tuchteloosheid voort, allergevaarlijkste eigen
schappen, welke in tijden van spanning, zoowel
in het openbaar als in het particuliere leven,
tot de meest betreurenswaardige catastrophen
voeren.
Meer dan ooit is het nu de tijd, dat, wie de
leiding der jeugd in handen hebben, de juiste
maat tusachen vrijheid en gebondenheid ver
staan.
ildus spreker, was bjj de be
de zaak-Du Pr* in Juni j. L
Nadat in totaal veertien getuigen zijn
hoord, wordt de strafzaak geschorst.
’s Avonds te acht uur is de behandeling van
de zaak voortgezet
Teneinde het passeeren van Nederlandsche
smokkelauto’s te beletten, is de Belgische douane
er toe overgegaan alle toegangswegen af te
sluiten met prlkkeldraad-versperringen.
Bij het eerste verhoor van den heer IJ. ant
woordt deze, dat, toen de uitgifte van een
obllgatleleening was mislukt, hl) persoonlijk elf
honderd gulden voorgeschoten had.
gestort, althans dat hij er wederrechtelijk van
had geprofiteerd, meer subsidiair, dat hij de
bedrieglijke bankbreuk pleegde, genoemd
Artikel 344 Wetboek van Strafrecht
Ten tweede achtte spreker bewezen, dat ver
dachte zich 195 gulden aan toegangsbewijzen
en zwemkaarten wederrechtelijk heeft toege
ëigend, alsmede daaruit ter bedrieglijke ver
korting van de rechten der schuldeischers.
voordeel heeft getrokken.
Ten derde acht spreker bewezen, dat ver
dachte de honderd gulden voor een obligatie,
welk geld verdachte als lastgever onder zich
had, heeft verduisterd.
Na dit requisitoir, dat ongeveer twee uur
en een kwartier duurde, eischte de Officier
wegens voortgezet misdrijf van verduistering
een gevangenisstraf van ZES maanden.
Mr. Wltteman uit Amsterdam begon hierna
zijn pleidooi.
De juridische argumenten van den Officier
had spreker wel verwacht. Verbluft is hij echter
over de volkomen, onbewezen reconstructie van
de toedracht der zaak, die de Officier heeft
gegeven.
De lezing van den Officier van Justitie acht
te spreker volkomen fantastisch. Spr. recon
strueert de feiten heel anders. Hij gaat de ze
ven verschillende ten laste leggingen na en
betwist de argumenten van den officier stuk
op feitelijke en wettelijke gronden.
„Ik wist niet, verzekerde mr. Couvee, wie
IJ. was. Toen de betrokken redactie mij na de
terechtzitting telefonisch opbelde om te vra
gen of de bedoelde persoon het Kamerlid IJ.
was. moest ik antwoorden het niet te weten.*
Spreker heeft met zijn uitlating in het ge
heel geen politiek bedoeld.
Als een goede eigenschap van ons volkskarak
ter wordt altijd terecht gewezen op onzen vrij
heidszin. Aan die liefde voor de vrijheid danken
wl) veel kostbaars in onze historie. Maar vrij
heid beteekent niet ongebondenheid; zij ver-
elscht zelfbeheersching en zin voor orde. Groote
vrijheid slaat zoo gemakkelijk tot bandeloos
heid over. En het is niet te ontkennen, dat de
Nederlandsche aard te gemakkelijk wandaden
vergoelijkt uit overdreven vrijheidszin; te licht
het gezag laat ondergraven, de orde laat ver
storen, bandeloosheid verbloemt uit vrees, dat
de heilige vrijheid in het gedrang komt.
Het is verklaarbaar, dat binnen de grenzen
van dit met het bloed der vaderen vrjj gevoch
ten land, met een medelljdenden glimlach
Inzage in de boeken werd hem door du Pré
geweigerd.
De heer IJ. was niet op de hoogte van den
stand der zaken. Verdachte acht het normaal
dat hem het kasvoorschot gedeeltelijk werd
terugbetaald uit de ontvangsten.
eens gezegd heeft, dat de vijfhonderd
en een andere
niet te voorzien, dat het ter rechtzitting ge
sprokene zulke verstrekkende gevolgen
hebben als het heeft gehad.
Het Openbaar Ministerie spreekt tot
rechtbank en niet voor de pers of het
bliek.”
„Het mag niet verwacht worden, aldus mr.
Couvee, dat de woorden van den Officier van
Justitie voor een. bepaald doel worden gebruikt,
zooals een der Arnhemsche bladen heeft ge
daan” (bedoeld wordt de Nieuwe Arnhemsche
Courant. Red.)
duizend gulden te bedragen.
De lieer Du Pré. als getuige gehoord, zegt
een opheffing van de stichting gewild te heb
ben, en daarom den heer IJ. zijn vordering
gedeeltelijk te hebben betaald.
Getuige ontkent, dat de heer IJ. in deze
zaak eenlg blijk heeft gegeven van winst
bejag. De heer IJ. heeft aan het Rijn
strandbad geld verloren, zonder uitzicht op
winst.
Ter gelegenheid van de herdenking van
300-jarig bestaan van de Nauemasche Vaart
viert de gemeente Krommenie thans feest.
In verband hiermede heeft de Zaansche Ver-
eeniglng voor Vreemdelingen Verkeer op mor
gen. Zondag 16 September, ’n bloemencorso ge
organiseerd. welke stoet de lengte van één K.M.
beslaat. Hieraan nemen deel luxe auto’s, vracht
auto’s, reclameauto’s, motorrijwielen, rijwielen,
paarden enz.
De stoet vertrekt Zondag twee uur des mid
dags van den Burcht te Zaandam en trekt door
de gemeenten Zaandam. Koog aan de Zaan,
Zaandijk. Wormerveer, Krommenie, Assendelft
en Westzaan.
Het is goed, dat wjj onszelf blijven en de ge
varen van een kunstmatig gevormd volksleven
buiten onze grenzen houden. Maar zulke bewe
gingen mogen ons in dezen tfld toch ook meer
dan anders tot bezinning brengen en tot de
vraag, of wij niet evenzeer verkeerd doen door
in een ander uiterste te vervallen, mm. een
nieuw geslacht vrijwel in ongebondenheid te la
ten opgroelen. Verwijten wjj anderen gebrek
aan persoonlijkheid door een opgaan in een na
tionalistische dressuur; laten wij ons zelf vragen,
of wij, nationaal gesproken, een eigen houding
hebben; of er niet te veel lamlendigheid
heerscht en gemis aan zelfrespect. En wat ons
als volksgemeenschap ontbreekt, dat zoeken wij
ook maar al te vaak vergeefs in het dagelijk-
sche leven; onze Jeugd heeft geen houding,
niet tegenover het gezag in het algemeen. *t zjj
kerkelijk of wereldlijk, niet tegenover ouderen,
niet tegenover ouders, niet tegenover de gestel
de superieuren. Zij vindt alles, ook de meest al-
ledaagsche beleefdheid, ook het meest natuur
lijke respect, ..poppenkast”.
den Roomschen eeredienst waren bruikbaar te
maken, door alleen op de nog duidelijk zichtbaar
daarvoor aangewezen plaats een altaar op te
richten. Al het overige bleef ongeschonden. Er
zijn zelfs kerken, waar de sacramentskapel in
tact bleef met kostbare gordijnen, waarop sym
bolische voorstellingen geborduurd; muurschil
deringen en ramen in glas en lood met beelte
nissen van den Christus-Eucharisticus enz. En
men wordt daarbij getroffen door het verschil
in volksaard; bij den één sloeg de godsdienst
strijd tot barbarisme over; bU den ander vocht
men meer met geestelijke wapenen.
De kwaal, die wjj hier aanwijzen, is zeker
geen ontdekking van ons. Ontelbare malen is
op dit euvel gewezen. Eenige jaren vóór den
oorlog werd de strijd tegen de tuchteloosheid
van ons volk zelfs georganiseerd aangebonden
door een daartoe speciaal opgerichte vereeni-
glng: de Nederlandsche tuchtunie. En ongetwij
feld heeft deze organisatie verdienstelijk werk
gedaan. Wl) herinneren ons, dat de nieuwe ver-
eeniglng na haar stichting een circulaire aan
de Nederlandsche onderwijzers zond met het
dringend verzoek mee te werken teneinde de
vaderlandsche jeugd tot meer tucht te brengen.
Tal van aanwijzingen werden daarbij gedaan
om den kinderen te leeren, hoe zij zich op straat
hadden te gedragen. Een katholiek dagblad
wijdde toen aan dezen oproep een beschouwing,
waarin deze gedachte naar voren kwam; men
vraagt den Nederlandschen onderwijzer den
kinderen te vermanen op straat geen emmers
van dienstboden om te schoppen; geen fietsen
te vernielen; het verkeer niet te belemmeren;
geen oude menschen lastig te vallen enz. Maar
hoe kan men verwachten, dat een Nederland-
sche onderwijzer een kind tot tucht aanspoort,
terwijl hij zelf bezig is een georganiseerd verzet
op touw te zetten tegen het instituut van
schoolhoofd? Zelf erkent hij geen gezag in eigen
omgeving, hoe zal hij een kind tot orde aan
sporen?
ean Fiolle liet in de „Presse médicale” een
rede afdrukken, die hij gehouden had, en de
belangrijkheid, zoowel van het onderwerp
als van zijn opmerkingen, brengt mjj er toe, de
hoofdzaak daarvan op deze plaats weer te ge
ven.
In het zakenleven, zegt hij, bestaat naast een
moreele verantwoordelijkheid een gerechtelijke
verantwoordelijkheid, en deze twee gaan heel
goed samen. Wanneer een van de contractanten
in een handelsaffaire meent, dat de andere
moreel onrecht gedaan heeft, kan hij dc zaak
altijd nog voor het gerecht uitvechten, en zoo
vullen de twee verantwoordelijkheden elkander
uitstekend aan.
Welnu, in de chirurgie is er tegenstelling,
vijandschap tusschen deze twee verantwoorde
lijkheden. Voor den oningewijde moge dit
vreemd klinken, maar het volgende zal de zaak
duidelijk maken.
Zoodra de chirurg bevreesd wordt voor moge
lijke gerechtelijke gevolgen van zijn handelin
gen, dan staat het belang van den patiënt niet
meer op den voorgrond. Enkele voorbeelden zul
len dit duidelijk maken.
Op zekeren dag neemt ’n chirurg in zijn auto
een boer mede naar de stad, om hem daar
In het ziekenhuis te opereeren. De boer is lij
dende aan een halsgezwel. De reis is lang,
de reis begint goed. Halverwege, plotseling,
krijgt de boer een benauwdheid, het gezwel
drukt op zijn luchtpijp. Vlugger, vlugger. Maar
de patiënt wordt hoe langer hoe benauwder, hij
wordt blauw en dreigt te stikken. De chirurg
stopt den auto, legt den patiënt op den berm
van den weg en maakt hem met een of ander
akelig mesje den keel open. De patiënt Is ge
red. Het is een ware gebeurtenis. Had echter
de chirurg gedacht aan gerechtelijke verant
woordelijkheid, aan de mogelijkheid, dat hij aaa
den kant van den weg gevonden wordt met een
geopereerd Hjk: ziet, dan zou de man niet ge
holpen zijn.
Hoe is dit nu mogelijk, zal men vragen. Is al
hetgeen een goed chirurg doet, dan niet goed
verdedigbaar? Zeker, het is altijd verdedigbaar,
maar het is ook altijd aan aanvallen blootge
steld. Natuurlijk alleen als de afloop ongelukkig
Is. Stel, dat_4e«)and voor een gewone liesbreuk
geopereerd wsf Ut. Het is een eenvoudige, een
tonige operatie. De man krijgt thrombose, en is
heel lang niet in staat om goed te loopen. Hij
daagt den chirurg voor het gerecht. De advocaat
zegt, of de deskundigen zeggen nu b.v., dat deze
man niet geopereerd had moeten worden onder
plaatselijke verdooving (ik noem maar een
voorbeeld, en nog wel een voorbeeld, dat niet
goed is). Want Professor X. opereert nu al drie
Jaren onder avertin-narcose, en heeft nog nooit
een thrombose bjj zijn patiënten gezien. Men
zou zegden, dal^t overtuigend is. Maar dat is
het in ’t. geheel niet. Men kan tal ven opmer
kingen maken. Ten eerste, hoe komt professor
X. aan die mooie statistiek? Wel, heel dikwijls,
omdat hij de gunstigste patiënten uitgezocht
heeft voor zijn nieuwe narcose; en dan publi
ceert hij heel trotsch: duizend gevallen zonder
één thrombose. Maar als hij alle patiënten zóo
genarcotiseerd had, ook de slappe, zou dan
het resultaat niet anders geweest zijn? Dat is
één. Nummer twee; de chirurg zegt, dat in zijn
ziekenhuis de plaatselijke verdooving goed be
kend Is. De assistent beheerscht deze techniek
en heeft geen ervaring met de nieuwe narcose.
Ten derde: prof. Y. heeft de resultaten van
prof. X. bestreden. Zoo kan men doorgaan. Din
gen, die geheel en al vaststaan, zijn er weinig.
Het is geen rekensom. De methoden van tech
niek zijn ontelbaar, de methoden van dlagrtöS-”
tlek zijn eveneens ontelbaar, en de ééne hecht
meer waarde aan dit en de ander aan dat. Elke
professor doceert de chirurgie weer een klein
beetje anders dan de ander.
In de gewone, vaak voorkomende gevallen is
door de groote ervaring de wijze van handelen
voorgeschreven, maar in moeilijke gevallen,
waartoe alle aandoeningen van heel zwakke
menschen behooren. kan men een vasten lei
draad niet geven. De verstandige man doet won
deren met de chirurgie, maar elke chirurg zou
In duizenden gevallen moeten toegeven, dat
ook een andere methode mogelijk ware geweest.
Maar hij moet toch kiezen!
Alleen al de keuze: opereeren of niet operee
ren. is vaak enorm moeilijk. Iemand, die een
heftige maagbloeding krijgt, en nog een. en nog
een, zal men hem opereeren? Zal men aan de
drie schokken en aan de groote verzwakking
nog een nieuwen schok toevoegen? De kans
van slagen is gering, en het gevaar groot. The-
rensin, de groote Romelnsche arts, zeide, dat
men tot richtsnoer moest nemen bij de genees
kunde: cito, tuto. et lucunde, snel, veilig en
aangenaam, en Prof. Donders vond dat het
..veilig" vooraan moest staan Dat is bij derge-
Hjke chirurgische ingrepen in bijna hopelooze
gevallen niet meer vol te houden. Maar één
ding Is Beker, als de chirurg denkt aan gerech-
teiljke verantwoordelijkheid, aan moeilijkheden
met de nabestaanden van den patiënt, dan zal
hij nooit een poging wagen, om den patiënt met
een uiterst middel te redden.
Een zeer zwakke vrouw wordt geopereerd voor
een buikgezwel. De operatie is moeilijk, maar
moet snel zijn. Een groote hoeveelheid pincetten
en gazen is in den buik gestopt om bloedng te
gen te gaan. De operatie is geëindigd, de pin
cetten en de gazen moeten worden weggenomen.
De familie weet, dat de patiënte onder de ope
ratie kan sterven, het is een laatste kans. De
narcotiseur, die den toestand van de patiënte
bewaakt, dringt op spoed aan. De chlrirg be
gint te twijfelen of alle pincetten en alle gazen
wel verwijderd zijn. Het heil van de patiënte
hangt af van een spoedige beëindiging der ope
ratie. Welnu, wat zijn de mogelijkheden? Als de
patiënte sterft, komt dit voor niemand onver
wacht; als zij blijft leven en er blijkt later een
pincet of een gaas in den bulk achtergebleven ie
zijn, dan krijgt de chirurg de schuld. Maar er is
haast *>lj, de operatie te beëindigen. De moreele
verantwoordelijkheid eischt nu: afwerken. Maar
de gerechtelijke verantwoordelijkheid, dat spook,
elscht: eerst nog eens nauwkeurig nagaan, of er
niets achtergebleven is. En dat kan vrij lang
duren, want de buik is een doolhof, en hen is
voor niet zeer ervaren menschen ónmogelijk
daarin den weg te kennen.
De chirurg moet vóór alles willen en voor
den geest hebben: het heil van den patiënt. Zoo
nu en dan komt er een verzekeringsagent bjj
mjj, die mij een polis tegen wetteljjke aanspra
kelijkheid wil aanpraten. (Gelukkig begint hl)
nu den moed te verliezen.) Maar stel u voor,
dat iemand de dokterspraktijk, of nas sterker,
de chirurgische praktijk zou moeten uitoefenen,
met de zekerheid, dat men hem op de vingers
zal kijken, en uitzien, of hy niet voor een slecht
resultaat verantwoordelijk gesteld kan worden.
De patiënten zouden daar niet wel bij varen;
want de chirurg zou geen enkel risico durven
nemen, ook wanneer hjj daardoor het leven van
den patiënt zou kunnen redden Van vooruit
gang, van nieuwe methoden zou geen sprake
meer zijn, ofschoon daarmee zeer veel goeds
gesticht zou kunnen worden. De vrees voor een
ongelukkigen afloop van een nieuwe operatie,
de vrees daarvoor gerechtelljk en financieel ver
antwoordelijk gesteld te worden, zou alles te
genhouden. Toen Spencer Wells voor het eerst
een ovariotomie (wegnemen van den eierstok)
had uitgevoerd, stierf de patiënte. De tweede
maal opnieuw. Naar ik meen de derde maal
ook. Maar thans zijn duizenden en duizenden
vrouwen door deze opqratle in het leven ge
houden.
De hoop, dat deze voor de auto's onoverko
melijk zouden zijn, is echter Ijdel gebleken,
want een dezer dagen is een auto, die veel weg
had van een tank, en die vermoedelijk met
smokkelvee was geladen, den douanepost op een
der hoofdwegen gepasseerd zonder dat de met
groote snelheid rijdende wagen ook maar in
het minst door de versperring werd gehinderd.
Getuige zegt den Indruk te hebben gehad,
dat het faillissement van de stichting door den
heer IJ. werd gewenscht. Deze zou ook van de
financieele situatie meer geweten hebben, daar
d. P. aan U. op 15 Juni of daaromtrent de
schulden van de stichting zou hebben ge
noemd. Althans had de heer U. dat bedrag
kunnen weten.
De heer IJ. antwoordt, dat het eenige wat
hy van de financieele situatie wist stond in
een door d. P. opgegeven onjuist krantenbe
richt van 8 Juni, waarin deze opgaf, dat er
op de Pinksterdagen in het bad tienduizend
bezoekers waren geweest. Er waren er slechts
zeshonderd geweest! De heer IJ. moest wel
denken, dat de zaak floreerde.
Na eenige anderen wordt de heer B. Verhoe
ven als getuige gehoord. Deze wist op 15 Juni,
dat er eenige duizenden guldens aan schulden
waren, meende echter, dat het bad er zeer
goed voor stond..
Toen Derksen aan du Pré een waarborgsom
had betaald van vijfhonderd gulden was B.
Verhoeven van meenlng dat d. P. hier een
daad had gesteld, waarvoor hij volgens de op-
rlchtlngsacte de handteekenlng van twee be
stuursleden had noodig gehad. Getuige had
den indruk, dat de heer IJ. het bedrag der
schulden wel kende. Persoonlijk meende deze
getuige toentertijd, dat bij een beter beheer er
exploitatiemogelijkheid zat In het bad.
Men kon deze concessie echter niet koopen
als het Rijnstrandbad goed ging.
Du Pré, de concessionaris, moest er uit wor
den gewerkt.
Daarom deed de verdachte geen moeite het
bad te redden.
Het zou voor hem een klein kunstje zijn
geweest veertien duizend gulden bijeen te
brengen. Dat verdachte later goed vond, dat de
stichting werd opgeheven, zou te verklaren
zijn, omdat het faillissement voor
stond.
Ging Du Pré persoonlijk failliet, dan zouden
de concessies voor het grijpen liggen.* Daarom
werd dan ook het faillissement aangevraagd
door een vriend van den verdachte.
Toen Du Pré failliet was, bleek, dat zijn con
cessies waren verkocht aan een katholieke
combinatie, waarin verdachte zitting had.
Spreker behandelt dan de juridische elemen
ten van de dagvaarding.
Deze was gedagvaard, omdat hij zich als se-
cretaris-penningmeester van de stichting Rijn
strandbad een bedrag van 500, dat door den
directeur du Pré als waarborgsom ontvangen
was van den heer Derksen. gérant van het
buffet, zou hebben toegeëigend.
Voorts hield de dagvaarding nog in, dat de
heer IJ. zich zou hebben toegeëigend verschil
lende aan hem afgedragen opbrengsten van
abonnementen, zwemkaarten enz., ongeveer
ƒ195.
Bovendien dat hij zich honderd gulden, ont
vangen van Dr. Ntjhuis als deelname in een uit
te geven obligatie-leenlng, zou hebben toege
ëigend.
Tijdens de rede van wethouder Kropman bij de opening van de „Amato.” Ie rij zittend: Wethouder Jac. Rustige; Mevr, de
Vlugt; Jhr. mr. dr. Roëll; Mevr. Hymans, dochter van den burgemeester; geheel rechts Wethouder ter Haar.
en vorigen keer merkten wij op, dat het I
I J zijn nut kan hebben van tijd tot tijd
zijn eigen omgeving op een flinken af
stand te beschouwen. Wtf richtten toen
ons zoeklicht op onze eigen vaderlandsche ge
loofsgenooten en vroegen: waarom heeft onze
vooruitgang zich voornamelijk tot kerkelijk en
charitatief gebied bepaald en waarom hebben
wij, één derde deel der bevolking, geen eigen
katholiek stempel op het maatschappelijk leven
gedrukt?
Er is nog iets anders, wat bij een beschou-
wing-ln-vogelvlucht over den vaderlandschen
bodem, sterk de aandacht trekt, iets, wat meer
het geheele volk en niet speciaal één volksdeel
betreft. Wanneer men na eenige weken verblijf
buitenslands de ongelezen Nederlandsche dag
bladen vluchtig doorziet, wordt men altijd
weer getroffen door den baldadigheidszln van
ons volk. Men leest van vernielingen door de
Rotterdamsche jeugd aan nieuwe monumen
tale versieringen aangebracht; men leest van
vechtpartijen in de hoofdstad, ontstaan doordat
eenige groot-stedelingen een kleurling zoo hef
tig tergden, dat deze laatste een mes trok; men
leest van bosch- en heidebranden tengevolge
van roekeloosheid; van allerlei straatschanda-
len door „opgeschoten jongens” verricht. En
men verzucht: zou er dan nooit verbetering ko
men ten deze?
Zeker, er is een tijd geweest, dat het erger
was; dat Nederland om zijn tuchteloosheid be
rucht was In het buitenland; een tijd, waarin
wij onze peperstrooiers en inktwerpers hadden,
die over de grenzen de faam deden ontstaan,
alsof wij hier niet veel van een wilden volks
stam verschilden. Er was een tijd, dat de vreem
delingen ons land meden, omdat de platte
landsbevolking de banden der auto’s doorsneed
en omdat zij, wanneer hun kleederdracht
ook maar iets van de alledagssnlt afweek, wer-
den nagewezen en nagejouwd. Ter wille van het
zoo gewenschte vreemdelingenverkeer is er Ja
renlang tegen deze tuchteloosheid gestreden en
de ergste excessen zijn verdwenen, misschien
wel het meest door den groei van het verkeer
Telkens echter blijkt, dat er in den volksaard
self weinig veranderd is.
Dat men in het buitenland zelf zijn krant in
een kiosk neemt en zijn stuiver neerlegt, zelf
geld wisselt in den voorraad, zonder dat ooit
iemand er aan denkt de verkoopster te beste
len, blijft voor een Nederlander een onoplos
baar probleem. Niets van Wat hier te lande on
beheerd is, kan veilig genoemd worden. Men vra-
ge eens den huiseigenaren, die vooral in dezen
tijd veel hun bezittingen leeg zien staan. Wan
neer de hulzen in buitenwijken zonder druk
verkeer gelegen zijn, worden zij al heel spoedig
een prooi voor de vernielzucht van de beruchte
„opgeschoten jeugd”. Ruiten worden vernield;
deuren beschadigd. Wanneer zij aan de achter
zijde bereikbaar zijn, is het leed niet te over
zien. De tuin wordt eerst grondig verwoest en
van binnen worden de leege vertrekken met
wellust besmeurd en geschonden op alle denk
bare manieren. Zoo is het met parken en plant
soenen, met automaten en markthallen, met al
les, wat publiek bereikbaar is en wat bulten
het oog van de politie valt: ’t is alles gedoemd
om te eenlger tijd een prooi van de vernielzucht
te worden. Van de onnoemelijk vele kleine dief
stallen, die dagelijks plaats hebben, moet een
groot percentage eer aan baldadigheid dan aan
hebzucht worden toegeschreven.
Neem als voorbeeld het sterk toenemende ge
tal auto-diefstallen, waarvan een politieautori
teit dezer dagen verklaarde, dat tachtig pro
cent op rekening van de baldadigheid komt.
Men moet dan ook het verschijnsel van die toe
nemende diefstallen van auto’s niet zoo ernstig
nemen, zei dezelfde politieman: t zijn meest
„kwajongensstreken!” En wat' beteekenen deze
.Jrwajongensstreken”? Dit: dat iemand op een
zeker oogenblik zijn auto mist. Hij doet aan
gifte bjj de politie. Na een of twee dagen'krijgt
hjj bericht, dat zijn voertuig ergens onbeheerd
is aangetroffen. Het blijkt dan niet alleen door
een onbevoegde, maar meestal ook door een on
deskundige tijdelijk te zijn meegenomen en in
deerniswekkenden staat te zijn achtergelaten.
Zulke kwajongensstreken beteekenen meestal
dure vernielingen en groot gevaar voor de vei
ligheid langs den weg. En zelfs een politieman
Doemt zulke feiten niet zoo erg!
Wij treffen hier het vraagstuk, dat ons bezig
houdt, in het hart. Er bestaat bij de Neder
landsche jeugd een ontstellend gemis aan onder
scheidingsvermogen ten opzichte van de vraag,
wat als gezonde pret, als speelschheid, humor,
grap moet worden beschouwd en wat ontoelaat
bare baldadigheid, vernielzucht, tuchteloosheid
moet worden genoemd. En by de volwassenen
ontbreekt dit begrip helaas evenzeer, gezien de
toegeeflijkheid waarmee die zonden van de
jeugd behandeld worden. Dit is alleen hierdoor
te verklaren, dat de Nederlandsche volksaard in
den grond ruw is, tot tuchteloosheid en bande
loosheid geneigd.
De geschiedenis heeft ons dit al eeuwen gele
den geleerd. Toen hier in de zestiende en zeven
tiende eeuw godsdiensttwisten uitbraken, toen
zonen van hetzelfde volk om rellgieuse mee-
nlngsverschillen fel tegenover elkander stonden,
sloeg de haat bjj de aanhangers van den nieu
wen godsdienst maar al te vaak tot vandalisme
over.
In de kerken, door den kunstzin en ijver van
de middeleeuwen opgetrokken, werden beelden,
gekleurde vensters en altaren stuk geslagen;
schilderijen vernield, in één woord: tn blinde
woede werden onschuldige voorwerpen verwoest,
die heel dikwijls "uit de hand van een kunste
naar waren voortgekomen. Wie thans in Neder
land de oude kerken bezoekt, welke eens tot den
katholieken eeredienst behoorden, vindt er leege,
doodsche ruimten met witgepleisterde muren.
Hoe anders in het buitenland, waar de strijd
der geesten niet minder fel was en waar de
nieuwe godsdienst zelfs zijn oorsprong vond: in
de Zuld-Dultsche staten en Zwitsersche kantons
vindt men tal van prachtige, oude kerken, die
eens aan de katholieken behoorden en tijdens
de reformatie in handen der aanhangers van
Luther en CalvlJn vielen. Het valt den bezoe
ker op, hoe zulke kerken weer onmlddellljk voor