Rosemerijntje en het paleis
van de blauwe violen
JUFFROUW BRIL
DE SCHOOL VAN
I
VAN ALLES WAT
1 A
O, die Kees
I
W
Door HANSI RAMMELT
Met prentjes van TOON RAMMELT
Mllllllllllllllllllllll;
4-
-
i
l
II
-
I
Illi
Wat een deftig en groot kasteel was dat
ge-
i
i
Rosemerijntje werd niet eerder wakker
RozemerVnfje zei niets meer....
In Meren xtn ie slechts Mn naam
Naar het mutsje op zijn kop,
Mompelt zacht,Je moet maar boffen,
Met zoo’n buisje, broekje, sloffen."
Sn wanneer de Kater praat,
Dat Je hier subiet herkent.
Daarna mochten allen snoepen,
Niemand liet zich tweemaal roepen,
Want het fruit dat smaakte fijn,
Verder wist Rosemerijntje van niets meer
dan een lichtblauw satijnen bedje, mollig
als dons, waarin je kon slapen als In een
klein hemeltje
I
Om een rit te maken, moet ge vooruit
van kaarten zijn voorzien.
Zoolang er niet* te alen 1* seint de mar
conist niet.
En toen Jan even later
Moest komen voor de klas
Vroeg meester heel verwonderd
„Wat of dat toch wel was?"
Toen vroeg de meester ernstig
Wie of dat had gedaan?
Maar toen is stoute Keesje
Heel eerlijk opgestaan.
Voor straf moet onze Keesje
Nu in het hoekje staan;
Maar ik geloof, die jongen
Trekt zich daar niets van aan!
,,’t Is wel niet gezellig
Zoo in den hoek geset
Maar "k heb 't er best voor over
We hadden echte pret!"
Stond hij op een kist vooraan,
Om den Prins nog toe te roepen.
Dat hV vaak mocht komen snoepen,
Want zoo’n knap en vriend'ltjk heer,
Zag hij pas voor d’eersten keer.
Onze burgemeester is weer opnieuw be
noemd.
Ik heb het je gezegd: waar de bloemen
gpzaald zijn, mag je niet schoffelen.
De jager ging naar het hol en smaakte
het genoegen de vossen levend te vangen.
Zij lagen zij aan zij, pekelharing en au
gurken.
Oeef maar een pond of drie; we genieten
toch korting.
Hoe kan bet ook anders? Dit moest wel
vastloopen.
I
I
En Jantje stond te kijken
En draaide zich in ‘t rond
Terwijl de heele klas het
Natuurlijk „eenig" vond!
,Jk deed het meester, werkelijk
"t Is heusch niet Jantje"! schuld!"
Maar meester zei: „die grapjes
Worden hier niet geduld!"
dat
was
die
tot
Zoo er weinig zijn geweest,
In het leven van scholieren,
Als delz wonderlijke dieren.
Kater Prins, een knappe vent,
Dat de bereiking reed* samenschoolde
was seer dom; burgeroorlog is er spoedigst
dan men rtenkK
Verborgen plaatsnamen in de provincie
Zeeland
Zeg, weet Je wat die Keesje
Vanochtend heeft gedaan
Dat hij wel haast een uurtje
In 't hoekje heeft gestaan?
Wat of hij deed, die jongen?
Nu, dat is gauw verteld:
Hij had een wit papiertje
Op J antic’s rug gespeld!
Die Jantje die zit voor hem
En Keesje speldde vlug
Toen meester net niet toezag
Het briefje op Jantjes rug!
En op dat briefje stond er
Met letters groot en dik:
„De domste van de jongens
Is Jantje, dat ben ik!!“
O, o jou stoute Keesje
Van grapjes leer je niet-.
Als moeder het zou weten....
Het deed haar vast verdriet!
dat hij er een gladgeslepen rtvierkei
in Mn hand....
daaromheen een bosch geplant,
mand doorlaat, die er komt om te vernie
len en dood te maken. Alleen zij, die er
komen met goede bedoelingen, weten door
te dringen tot dit kasteel van de blauwe
violen, dat het schoonste is, wat dit bosch
verborgen houdt. Jij, Rosemerijntje, kwam
om te zien of er niets aan te doen was, dat
dit bosch zooveel menschen ten ongeluk Is.
Die bedoeling was schoon en daarom slaag
de je er ook in, het geheim van het ver
borgen moois te ontsluieren. Anderen men
schen zal het niet gelukken, lief prinsesjs.
Maar dit is niet de schuld van dit bosch,
maar van de booze bedoelingen, die som
mige menschen hebben.”
door te dringen, want een wijze petemoei,
die lang geleden In dit huls woonde, heeft voor zij gewekt was door.... Mirjam haar
dat nle- verzorgster, die met een verschrikt gezicht
naar haar stond te kijken. Bij Mirjam wa
ren Hilde en Francine en nog veel andere
edeljuffers van bet bof.
„Ach, wat hebben wij je lang gezocht en
wat hebben wij in angst gezeten,” sprak
Mirjam half hullend. Nu eerst bemerkte t
prinsesje, dat zij niet meer In het satijnen
bedje lag, maar In de wel aan den zoom
van het bosch onder een grooten elk. Ver
baasd vertelde zij al baar wedervaren met
Goudhaar, het groote feest en de laatste
gunst van den koning. Mirjam en de meis
jes lachten heel ongeloovig en fluisterden
tot elkaar, dat Rosemerijntje Ingeslapen
was en een mooie droom had gehad. Het
was maar gelukkig, dat het prinsesje ge
vonden was, vóór zij werkelijk het bosch
was Ingegaan. Niemand geloofde haar.
Niemand?
Koning Ives geloofde zijn dochtertje en
op een keer bezocht hij alleen en zonder
dat iemand het wist, de plek, waar men
Rosemerijntje gevonden had. Daar zag hij,
wat nog niemand opgevallen was: er groei
de een schoone blauwe viool, die pas ont
loken scheen. Begeerig om ook in ’t bosch
te kunnen doordringen, rukte koning Ives
de bloem van haar stengel, maar'1 zóó ruw
deed hij het, dat de blauwe viool onmid-
dellljk verwelkte en verschrompelde tot *n
HET UURTJE VOOR OMZE JEUGO
Want een torenwachter had het bezoek al
aangekondigd
Rosemerijntje had heel goed geluisterd
en ook wel Iets begrepen van de gewichtige
woorden, die Goudhaar’s vader had ge
zegd. Nu klapte de koning In zijn handen
en dit was voor de bedienden van zijn
kasteel een teeken, om een groot feest aan
te richten. Overal kwamen zij te voorschijn.
Sommigen droegen groote gouden kande
laars aan met slanke witte waskaarsen,
anderen sleepten tafels en zetels bijeen en
dekten ze met witte zijde en damast. Koks
kwamen met dampende reuzenschotels vol
wildbraad. De groote kroezen werden ge
vuld met parelende wijnen en alle bewo-
dak
haar stond.
vertelde het»
fluisterend
aan den page, die in haar gezelschap was,
en toen de page ’s middags In de keuken
kwam om de schotels voor den koning te
halen, vertelde hij het aan alle koks en
meiden. De koks en meiden verhaalden t
aan de kooplui op de markt en weldra ver-
Met deze woorden begon Rosemerijntje
het huilende meisje op te zoeken, waarin
Hij was erg verkouden; zijn stem was
schor en deed hem moeilijk spreken.
Mijn broer 1* sinds kort geneesheer W
die gemeente.
onooglijk leelijk dor ding. Toen smeet Ives
het kwaad neer en vertrapte het.
Thuis gekomen ging hij weer bij het
venster staan en staarde In de verte, waar
zich het onbetreden bosch uitstrekte. Maar
eensklaps stak de lijster zijn kop buiten
het nest en lachte overluid„Hlhlhlhlhi, die
Ives!” En zeven veerenlooze kopkes van
haar jongen antwoordden: „Sliepuit, sliep
uit, sliepuit!”
Met een nijdig gebaar smeet Ives *t ven
ster dicht, maar in zijn hart gaf hij de vo
gels gelijk: wat mpest men anders zeggen
van een groot en machtig man, die niet in
staat was te doen, wat de kleine Rose
merijntje kon?
En door het dichte venster hoorde hij de
jonge lijsters piepen: „Sliepuit, sllepultl”
telde Iedereen in het heele land: Roseme
rijntje gaat naar het groote ondeugende
bosch, dat niemand wil doorlaten. Het be
droeft haai; vader en daarom kijkt zij zoo
donker!
Ondertusschen was het prinsesje bij het
groote bosch aangekomen, wel een beetje
vermoeid van de lange wandeling. Het was
er heel stil en de bloemen, die er dicht
opeen stonden, verspreidden zoete geuren,
die slaperig maakten en loom. Wanneer je
liep, leek het alsof je voeten den grond niet
raakten. Je zweefde en als je ook Iets aan
raakte, dan voelde het zacht-wollig aan.
De aarde werd hier'een mollige vacht, die
door een schoone fee was uitgespreid om
het gaan gemakkelijk te maken.
Na een poosje besloot Rosemerijntje om
ergens onder een groote deftige elk te gaan
liggen en wat uit te rusten van haar wan
deling. Juist had zij het mooiste plekje In
de omgeving uitgezocht, toen zij opeens
Jets hoorde, dat geleek op een klagend kin
derstemmetje. Nog even luisterde zij heel
aandachtig; toen wist zij het zeker: daar
riep een klein meisje om hulp.
„Wie huilt daar?" vroeg zij.
„Och, ik ben het, prinsesje Goudhaar van
het paleis uit dit bosch. Help mij toch,
want ik ben met mijn haren vastgeraakt
in de doornstruiken."
„Wacht maar, prinsesje, Ik ben Roseme
rijntje en ik kom je helpen.”
zonder dat iemand het wist. In vijvers en
diepe grachten, die het paleis omringden,
dreven waterlelies, die door niets In bewe
ging werden* gebracht dan door de snippen
of de waterhoentjes, die er met elkaar krij
gertje speelden en nu eens onder de bla
den doordoken, om het volgende oogenblik
weer boven te komen en van blad op blad
verder te hollen met luid gekwetter, dat
haast te luidruchtig leek in de stilte van
bet bosch. De oevers van de grachten wa
ren dicht begroeid met groote blauwe vio
len, die hoog opschoten, overal waar er
maar een plaatsje voor was. Zij groeiden
tusschen de groote steenen van de slotbrug,
op het dak van den kleinen toren boven
de poort, tegen de muren tot hoog aan den
nok van het bovenste dak, waar de ver
roeste windwijzer stond, die geen dienst
deed, omdat de boomen in het rond de
winden onderschepten, lang voor zij het
paleis konden bereiken. Over het heele
kasteel scheen een paars-blauwe sluier te
hangen,, die geurde ver In het rond. Rose
merijntje stond versteld, zóó versteld, dat
zij niets wist te zeggen tegen Goudhaar’s
vader en moeder, die naar buiten kwamen,
want een torenwachter had het bezoek al
aangekondigd.
„Wel, wel, klein Rosemerijntje,” lachte de
koning haar toe. nadat het prinsesje Goud
haar alles verteld had, wat er gebeurd
was. ,4e bent het liefste meisje, waarvan
Ik ooit gehoord heb,” zeide hij. „Andere
jongens of meisjes die vóór jou hier wa
ren, kwamen om een vogel na te jagen of
een mooien vlinder te vangen en dood te
maken. Zij slaagden er niet In, tot hier
dreigend den vinger op naar den vogel en
herhaalde: „Wij zullen zien!” De lijster,
die al bezig was zijn nest te vlechten, keek
nog eens omhoog en luider dan te voren
lachte hij: „Ives, Ives, sliep uit!"
Nu liet de koning een bekwaam hout
hakker bij zich komen en droeg hem op
een breed pad door het bosch te hakken,
zóóver, zóóver, dat het aan de andere zijde
van het bosch weer uitkwam. De houthak
ker sleep zijn bijlen en rustte niet, voor ZU
zóó scherp waren, dat hij er een glad
geslepen rivierkel in één houw mee door
midden kon klieven. Dan pas ging hij naar
het bosch en begon de eerste boomen weg
te kappen. Een geheelen dag werkte hij on
verpoosd door en toen een zwerm avond-
vogels, die uit hun schuilhoeken te voor
schijn kpramen, hem het naderen van den
pacht aankondlgde, wag het pad al enkele
meters In het bosch doorgedrongen. Toen
staakte de houthakker zijn werk tot den
volgenden dag. Verkwikt door een flinke*
nachtrust leerde hij bij zonsopgang weer
terug, maar.... deed de ontmoedigende
ontdekking dat al wat hij den vorlgen dag
had weggekapt, des nachts weer was aan-
gegroeld. Hij moest opnieuw beginnen! Dit
deed de houthakker ook, maar toen den
volgenden en den daaropvolgenden morgen
juist hetzelfde gebeurd bleek te zijn, wierp
hij teleurgesteld de bijlen over den schou
der en begaf zich met een treurig gezicht
naar koning Ives om hem van alles op de
hoogte te brengen.
De koning gaf op het verhaal van den
houthakker geen antwoord en pas toen
deze zich op een wenk van een page ver
wijderd had, zwijgend en eerbiedig, begaf
hij zich naar het venster om In de verte
naar het bosch te staren. En de lijster, die
hem zag staan, stak zijn kopje uit 't warme
nest en riep: „Ives, Ives, sliep uit!”
Toevallig kwam net Rosemerijntje bin
nen, want ze wilde aan haar vader toe
stemming vragen om weer met den gondel
door de vijvers te mogen varen, getrokken
door de deftige witte zwanen, juist zooals
zij dat ook de vorige lente had mogen doen.
Maar toen het prinsesje hgar vader zoo
treurig zag, vergat zij haar verzoek heele-
maal.
„Waarom kijkt u zoo zwart, dat Ik er
bijna van ga hullen, lieve vader?” sprak zij.
,Jk denk aan het bosch, lief Rosemerijn-
tje, dat Ik met geweld heb willen door
gronden, opdat het zonder gevaar door
knapen en meisjes te betreden 1*. Het is
mij niet gelukt.” En weer verviel de koning z® al heel gauw slaagde. Het arme kind zat
in een somber gepeins en staarde naar het
groote zwarte bosch in de verte. „Hlhlhi, die
Ives,” grinnikte de lijster, „hlhlhi....!”
Rosemerijntje zei niets meer. Zwijgend
verliet rij Jtaar vader en met een bedroefd
nets van het slot kwamen mee feest vie
ren. Voor Rosemerijntje en Goudhaar kwa
men er speciale schotels met heerlijk ge
bak van eieren en vruchten met room en
klontjes suiker. Ook kregen ze leder een
overheerlijk kelkje zoeten appelwijn. Er was
In één woord een feest, dat zijn weerga
niet vindt. Maar het hoogtepunt was toch
wel, toen de kleurige lampions werden ont
stoken, die grappig schitterden tusschen de
boomen en de varens. Toen kwamen ook
de muzikanten en begonnen muziek uit hun
Instrumenten te tooveren, waarbij je voe
ten haast vanzelf begonnen te dansen. De
oude koning maakte een diepe buiging
voor Rosemerijntje en terwijl alle hove
lingen en deftige heeren en dames in hun
handen klapten, begon hij met haar een
allerprettigst rondedansje om de feesttafel,
om de muzikanten en weer terug. Het was
heerlijk, al werd je er ook een beetje dui
zelig van. Later meende Rosemerijntje zich
ook nog te herinneren, dat er 's nachts ka
bouters op het feest waren gekomen en
dansende elfjes en zoo meer. Maar dit wist
zij niet zoo heel zeker. Het eenigste, wat
zij zich nog wist te herinneren, was de
gunst, die de koning haar aan het slot van
het feest had toegestaan, omdat zij zijn
dochtertje Goudhaar zoo goed geholpen
had. Toen had zij zonder bedenken
vraagd om een der blauwe violen, die om
het paleis groeiden.
De koning had dezen wensch uitstekend
gevonden. „Bravo!” zei hij. Je hebt goed
gekozen, Rosemerijntje, want die bloemen
zijn het schoonste en kostbaarste van dit
bosch. Wie in het bezit daarvan is, zal
steeds zonder moeite hier binnendringen.
Aan dezen wensch zal ik voldoen.”
gezicht liep zij door de groote zalen naar
den uitgang van het paleis. Overal bleven
de pages, die zij tegenkwam, diepgebogen
wachten tot zij voorbij was. In ide hal bij
de groote marmeren trap stond Mirjam,
die haar verzorgster was. Ook zij boog eer
biedig het hoofd voor het prinsesje en bij
het langsgaan vroeg
zij bescheiden:
„Waar ga je heen, i
lief Rosemerijntje? a
En waarom kijk je a. wRt Jk "R
zoo donker?”
„Ik ga naar het
groote ondeugende jmw
bosch, dat niemand
wil doorlaten, lieve
Mirjam. Het be- -
droeft vader en
daarom kijk ik don- f _J 1
ker.”
De verzorgster
fluisterde het ant-
woord over aan het
kamermeisje,
naast
Deze
half
zij er ook uitzagen, pijnlijke blaren veroor
zaakten, wanneer ze maar eventjes wafen
aangeraakt. Toch gebeurde dit vaak. Diep
*in t bosch stonden heerlijke, groot* bloe
men van heldere, bonte kleuren en die ver
spreidden verrukkelijke geuren. Maar wan
neer spelende kinderen hun hand ernaar
uitstrekten, weken de bloemen terug, zoo-
dat de kleuters verder en verder moesten
reiken en voorover vielen tusschen de nij-
- dige doornen en brandnetels. Dan liepen
de kinderen huilend naar huls om te ver
tellen van de leelljke bloemen en de vaders
en de moeders straften ze niet meer, maar
keken elkaar ernstig aan en zeiden: „Het
bosch, het bosch....”
Ook gebeurde het wel, dat de jongens 'n
mooi vogelke zagen vliegen, dat het bosch
binnenschoot. Anderen zagen een vlinder,
die speelsch tusschen de takken der boo
men fladderde, nu eens uit het gezicht ver
dween en dan weer terugkwam. Maar als
een jongen het waagde het vogeltje of den
vlinder na te jagen, dan verdwaalde hij
vast en zeker. Heel oude menschen wisten
nog te vertellen varf Hugo, den zoon van
den smid Ewald, die op een laten middag
vermist werd door zijn ouders, en waarvan
kleine speelmakkers beweerden, dat hij in
•t bosch was geloopen, om ’n mooien vo
gel te vangen. Toen Hugo 's avonds nog
niet was teruggekeerd, besloot Ewald zijn
zoon te gaan zoeken. Hij wapende zich met
een voorhamer en ontstak een lantaarn,
om in het duister van het bosch iet* te
kunnen zien. Zóó zagen dorpelingen hem
uit het gezicht verdwijnen, den sterksten
man van het heele land, die met belde han
den het stalen aambeeld boven zijn hoofd
wist te heffen. Nooit had men verder let*
van Hugo vernomen, nooit was zijn zoe
kende vader naar zijn dorp teruggekeerd
op een dag toen de lente was aangebro
ken richtte koning Ives zich op van zijn
troon en begaf hij zich naar ’t venster. Hij
zag naar bulten over het vroolljk landschep
waarop de nog jonge zonnestraaltjes dar
telden met de lompe schaduwen van en
kele wolken, die koning Winter bij zijn
overhaast vertrek had vergeten mee te ne
men. Even later kwam er een lijster aan-
- gevlogen en ging vlak onder het venster
van den koning op een grijs beeld zitten,
^•waarachter hij een prettig nest wilde bou
wen, Toen hij de gouden kroon zag, die
de koning droeg, bleef hij een poos ver-
baasd omhoog kijken. Opeens begon hij uit
volle borst te fluiten en het leek alsof hij
zei: „Ives, sliep uit! Ives, Ives, sliep uitll”
Toen werd de koning nadenkend. Waarom
fluit de vogel mij uit? dacht hij bij zich
zelf. Ben ik niet de machtigste man van
-dit groote rijk? „Jves, sliep ultl" riep weer
de vogel. Plotseling viel het oog van den
koning op het onafzienbare woud, dat zich
ver aan den horizon, waar de grens van
zijn rijk was, uitstrekte. Lang en naden
kend bleef hij daarheen staren en langza
merhand werd hem de bedoeling van den
lijster duidelijk.
„Hij lacht mij uit,” zoo sprak Ives bij
zichzelf, „omdat Ik tot nu toe niets heb
weten te doen om de onheilen af te wen
den, die dit groote bosch, dat mijn rijk om
sluit, aan vele mijner onderdanen toe
brengt. Maar wij zullen zien!” H’l
aat Ik beginnen met eerlijk te beken
nen, dat ik niet weet, waar het rijk
van koning Ives precies op de land
kaart te vinden is. Het Is ook al zoo
lang geleden, dat hij leefde en het Is niet
met zekerheid meer te zeggen, wat er ge
loofd moet worden van de oude boeken, die
over hem verhalen. Dit ééne alleen staat
vast: zijn rijk werd omzoomd door *n groot
en geheimzinnig bosch en *t Is juist hier
over, dat dit sprookje wil vertellen. Na
tuurlijk zal het ook wel Iets zeggen van *t
lieve prinsesje, dat Rosemerijntje heette,
maar dat komt toch pas op de tweede
plaats.
Van het bosch dan zei Ik je al, dat het
groot was en geheimzinnig. Dit is waar.
Het bosch was zelfs zóó uitgestrekt,
niemand wist, 'waar het eindigde. Het
dicht begroeid met slingerplanten,
zich tusschen de boomen kronkelden
een ondoordringbaar web, waarvan oude
menschen fluisterden, dat het door boose
boschgeesten geweven was om den menschen
den toegang tot hef bosch te beletten. Hoe
wel niemand kan zeggen of dit waar was,
moet ieder toegeven, dat het er op geleek.
Tusschen de
slingerplanten
wrongen zich
in de weinige
openingen, die
er nog waren,
scherpe doom-
planten, ste
kelige distels
en brandne
tels, die. hoe
onschuldig
naast een doornstruik, waarin haar goud
blonde krullen verward waren, op ’t oogen
blik waarop zij een roode boschroos wilde
plukken, die in de nabijheid van de door
nen groeide. Met voorzichtigheid trachtte
Rosemerijntje de gouden lokken los te
woelen. Bijna haar voor haar moest zij los
winden van de struiken en hoe zacht zij 1
ook deed, het kostte T prinsesje menige
haar» en menig traantje. Toen het meisje
bevrijd was, droogde Rosemerijntje haar
tranen met een zacht varenblad en gaf ’n
kus op allebei de wangen, zoodat t goud
harig prinsesje weer lachte en blij was.
nJe moet met mij meegaan, Rosemerijn
tje,” sprak zij. „Ik wil aan vader en moeder
vertellen, hoe lief je voor mij bent geweest.
Kom!” Zij sloeg haar arm om den hals van
haar nieuw vriendinnetje en samen gingen
zij op weg. Goudhaar wist goed den weg
door het bosch en Rosemerijntje drong er
dieper In dan ooit een mensch gedaan lad.
uitgezonderd de bewoners van het kasteel
dat aan Goudhaar’s vader toebehoorde.
Wat een deftig en groot kasteel was dat!
Rosemerijntje keek' haar oogen uit, toen
zij het zag. Hoe was het mogélljk, dat zoo-
lets verborgen in het bosch kon liggen,
Bij het afscheid kreeg "t bezoek.
Nog een fijn stuk boterkoek,
Die de Bever met veel zorgen,
Had gebakken deze morgen.
Door de hulp van Vogel Kraan,
Muisje Spits-tot-Snoep-maar-voort,
Een muzikant van t beste soort,
Mocht voor Kater liedjes kweelen,
En wat leuke wijsjes spelen,
Op het prentje loopt vriend Beer
Met het Struisje op en neer
Voor de school heel leuk te babb’len,
En op zure drops te knabVlen,
Zie, daar gaat h(J met zijn knecht,
Heb ik soms te veel gezegd,
’K Sla toch zeker niet een flater.
Met dien magnefieken Kater?