fl juffrouw Bril De school van l j handenarbeid SIENTJE DE GEITENHOEDSTER 5 5 100 jao voorCb ‘Se Bat Domme Tiny Negertje «life I Eerst weten, dan eten cl I X DE V. P. Een fijnproever Huizen bouwen -4 Ki 3, 1 U M U s 4 1 DDJOD de 21 I’S Maar di 4 R. W. rtrekte gedaan. Langs het zandpad stonden u« dw». zoodat dien 11 in Ie te Bfj 't uitgaan van de leuke school Had iedereen de grootste jool. Het was 'n knorren en een schaat'ren, Een piepen en een vroolijk snaat'ren. De ochtend was weer reuze fijn Bij juffrouw Bril in de woestijn. Het Aapje en het jong Giraf je. Die liepen samen op een drafje Gezellig met den Olifant Naar bakker Koek aan d'overkant. Tiny is een ijdeltuitje, Neen, daar is het eind van weg. Altjjd tn den spiegel kijken Dat is toch niet aardig, zegt Maar dat pronken en dat pralen Kwam ons meisje duur te staan. En een flink gevoelig lesje Maakte er een einde aan. Tiny kreeg een keurig jurkje, Dat ze waarlijk beeldig vond. Dus was ’t heel niet te verwonderen Dat ze voor den spiegel stond! Met haar hoofdje in de hoogte En haar neusje in de lucht Zoo loopt Tiny, net als zocht ze Al de vogels in hun vlucht! Plotseling een stap, een schreeuw en... Tiny valt.... net in den kuil! Ai, dat 's akelig, haar jurkje Is nu gansch verkreukt en vuil! En of moesje boos was, vrééseUJk Er volgde een flinke straf Die het meisje, naar we hopen Vast een duchtig lesje gaf! --- Na ‘t zingen las het Nijlpaard Bas, Tezamen met zijn vriend de Das, Van Goudhaar, Hans en Grietje En van een blauw Vergeet mij nietje. Toen kiftam de juffrouw voor het bord En sprak heel zakelijk en kort Tot hare vriendelijke dieren Van Friezen en van Batavieren. Nadat een uur verstreken was, Wist elkeen wie Columbuh was. Voortaan loopt die domme Tiny Niet meer zoo verwaand op straat, En 'k geloof stellig dat ze nooit meer Zoolang voor den spiegel staat! Huilend klautert ’t domme meisje Vit den kuil, o wat verdriet Daar is vast een duchtig standje Van haar moesje tn ’t verschiet! den in- u in. fcuht de deur ook uitsnijden aan drie ze open kan. IET UURTJE VOOR OWE JEUGO Toen de straat op aan het pralen Met het nieuwe jurkje aan; Zou er 'n ander meisje wezen Dat het jurkje zóó zou staan? Maar een eindje verder is er Plots een groote diepe kuil; Vol met zand en vieze modder Kortom/vreeselijk vies en vuil! kleine domme Tiny Ziet natuurlijk daarvan niets. Ze heft het verwaande hoofdje In de lucht, als zocht ze iets! ‘t Giraf je onze beste vrind. Door vriendlijkheid zoo zeer bemind, WS» op tfh mooien Maandagmorgen, V<4 droefenis en nare zorgen. Want moeder keek een beetje zuur En zei: ,9 e slaat geen goed figuur. Je bent altijd het slechtst met zingen, En da's om uit je vel te springen, Want zelfs met do, re, mi, fa, sol Maak jij een mensch gewoonweg dol.” \f Fcj -Heel de Jurk Is vies, bedorven Neen, daar helpt geen wrijven aan En met een gebogen hoofdje Is ze toen naar huis gegaan. Toen nam ’t Giraffe een goed besluit En dacht„Dat klungelen is uit, ik ga voortaan’liedjes kweeien Als vele knappg MtnQest&len." En werkelijk z’n kloeke bas Klonk thans het beste tn de klas. Hij mocht alleen een liedje galmen En won daarmee de eerepalmen. Tot slot zei toen nog juffrouw Bril: „Jij kunt 't best, als je maar wil.” z Li u E paar kwartjes te ontvangen; maar als men van den morgen tot den avond plukt, maaKt men een goeden dag. Het dufirde dan ook niet lang of de .oude kous werd ronder ea toen tegen het einde van den zomer haar ouders erover praatten om bij een geld schieter een bedrag te leenen, teneinde ‘n uitmuntende melkkoe te koopen, een ge legenheid die zich niet vaak voordeed, kon Slentje zeggen, terwijl zij triomfantelijk haar schat op de tafel uitspreidde: „Hier is geld om de koe. te betalen, en dat heb 1 k verdiend!” Vader en moeder geloofden hun oogen en ooren niet. Maar zij moesten zich ge wonnen geven en toestemmen dat de Jee lijke, slechte krulden" ergens goed voor wa ren en Slentje ook. Nu werd zij om het hardst geprezen en zij voelde zich avond gelukkig als nooit te voren. Niemand dwarsboomde meer den smaak van Slentje voor de kruiden; men liet haar begaan met het leveren van geneeskrach tige planten aan apothekers en kruidkun digen van de stad. Dat bracht meer op dan de gebreide goederen die zij had kunnen maken terwijl zij de geiten hoedde. Op pe hoeve sprak men niet meer van „Slentje de onnoozele, Slentje de Idioot”. Men was haar dankbaar voor wat zij deed en begon van Zij moest heel wat viooltjes, moederkruid haar te houden, wat .haar aanmoedlgde om of duizend-guldenkruld bijeengaren om een (minder verlegen te worden, zoodat zij zacht- vA I jes aan even verstandig werd als andere I meisjes van haar leeftijd. Haar moeder verbaasde zich over de verandering die zij ondergaan had; zij was er niet over uitge praat als zij met den ouden kruidkundige sprak, die nu en dan met Slentje mee kwam om op de hoeve uit te rusten en eindigde altijd met te zeggen: „Wie had ooit zoolets kunnen denken?” De grijsaard glimlachte erAantwoordde vriendelijk: „Ziet ge, boerin, er Is niets on nuttig in de werken Gods, noch mensch, noch plant: bet gaat er alleen om te weten boe men ermee moet omgaan.” F. o’ü 4» l» de verwijten die men haar gedaan had. ,J4en heeft mij gezegd dat de bonte koe meer waard was dan ik! riep zij uit; Ik wil mijn geld geven om een andere bonte koe te koopen!” „Nu, nu, wees maar gerust, arme meld, je zult een bonte koe koopen en wel met het geld dat je zelf zult verdienen. Luister nu eens goed: je kent de Melissa officinalis en het koningskruid en het pijnstillend moeskruid en de Brlonia en het hondsgras? Welnu, je hebt slechts zooveel ervan te plukken als je kimt en ook van de andere kruiden die Ik je zal noemen, die breng je bij een apotheker In de stad dien Ik ken. Ik zal je bij hem aanbevelen en hij zal ze van je koopen. Je zult zien dat je binnen een paar weken een bonte koe kunt koo pen. Het was een groot offer voor, den ouden heer dat hij Slentje zoo uitzond om de nut tige krulden op te sporen; hij had baar liever bij zich gehouden om hem te hel pen bij zijn studie. Maar hij had een goed hart en had medelijden met haar verdriet; maar hij verloor zijn leerling niet, want t meisje dat In weerwil van haar achterlijk heid veel begreep, liet niet na zoodra hij kwam haar oogst aan hem te laten zien en hem behulpzaam te zijn. te yf et drie kastanjes, wat dun gekleurd IVI papier, een kurk, lucifers en een draadje kun je al een heelen neger maken. Je begint met een lucifer aan bel de einden aan te punten. Dan steek je hem door een kastanje heen, zoodat aan belde zijden de punten van den lucifer er uit ste ken. Nu kerf je in een tweede kastanje oogen en mond en prikt die op de ééne punt. Vervolgens knippen we van gekleurd papier twee rondjes. We prikken de lucifer precies In het midden er door en binden het papier om de kastanje met een draadje vast. Den uitstekenden rand knippen we bij, als die wat te groot mocht uitvallen en buigen het kraagje dan wat omlaag. Zoo doen we ook met het 'broekje. Alleen moet hier zoo weinig mogelijk papier over het draadje komen. De armen en beenen zijn lucifers, de voeten en de muts van kurk. Om het kereltje voor omvallen te be hoeden, plak je de voeten vast op een kar tonnetje. jran af.... Ik heb nog nooit een koe gekocht!” Zij haalde uit haar zak een oudé kous, die zij bij voet aanvatte om den houd op haar schoot er uit te laten loopen. Dit was haar schat, brems en zilver geld, dien zij den grijsaard liet zien. ,Js dit genoeg om een koe te koopen?” vroeg zij. „Dat moet je uitrekenen!” antwoordde de oude heer glimlachend. Uitrekenen! Dat was Iets anders; de arme Slentje wist nauwelijks hoeveel vingers zij had. Daarom moest haar metgezel dit werk doen. HIJ kwam tot de slotsom dat zij twaalf gulden bij elkaar had. „Dat is veel, nietwaar; kan ik hiervoor een koe koo pen?” „Neen, kindlief, een koe kost veel meer. Maar waar om wilt ge met alle geweld een koe koopen?” Slentje vertelde wat er den vorlgen dag gebeurd was en begon te huilen, ter wijl zij dacht aan het ver driet van haar ouders en Neem een stevig stuk papier In den vorm nn het voorbeeld en vouw dat zooals de •ttppellijnen aangeven. Dan teeken je een °P de eene zijde. Als je een hooge trap “*ar de deur wilt hebben, moet je, zooals voorbeeld aangeeft bij H, onder de d*ur. die dan hoog aangebracht moet wor den. een even breede strook losknippen. steekt aan den onderkant uit, zoodat J* Mj het knippen en vouwen daarmee re kening moet houden. Deze strook wordt dan ^en om gevouwen en de trap is klaar. Je zU- «st men haar zegt. Men kan haar niet eens een welland laten wieden; zij zou het koren uittrekken en het onkruid laten staan, omdat er bloemen aanzitten. Heeft men ooit zoo’n kind gezien?” De moeder had gelijk; Slentje had nooit jets kunnen leeren wat nadenken vorderde en het eenige waar zij verstand van had haar liefde voor de slephte grassen, kon toch werkelijk niet van nut zijn in het huis houden. Hoewel zij veertien jaren oud was en flink uit de kluiten gewassen, kon men haar niet anders laten doen dan de geiten hoeden. Dit vond zij niet onaangenaam; axj volgde haar eigenzinnige dieren overal waar zij heengingen, zonder zich ongerust te maken welken weg zij insloegen; ztj was niet bang voor de koude of de zon, en daar kj eenlgszlns stompzinnig was. bracht zij heele dagen op het land door zonder iets te doen of zich te vervelen. Haar moeder had wel gedacht haar het spinnewiel te doen bewerken, want, had zij ten laatste gesegd. misschien heeft zij wel verstand ge noeg om te spinnen; maar Slentje bracht het spinnewiel altijd terug zooals zij het had meegenomen, tenminste als zij het niet ■idden op de heide had laten staan, tot dat op het laatst men haar niet meer vroeg «n eenig werk te doen. Waarmede hield zij zich dan bezig, ter wijl de geiten graasden? Zij keek nauw keurig toe naar elke plant dl« de dieren met de tanden afsneden en dikwijls was er een bloempje tusschen dat zij heel aardig vond en waarmede zij medelijden kreeg, waarom zij het de geit afnam en als zij het in de hand had. bekeek zij het aan- dachtig. zonder op de geit te letten die haar verbaasd aankeek en haar scheen te vra gen het bloempje terug te krijgen. Doordat zij nu de eene, dan de andere van de duizenden bekoorlijke bloemen die de goede God op de aarde rondzaait aan- daehtlg bekeek, had zij ze op haar manier I leeren kennen, natuurlijk heel anders dan een plantkundige of een tuinman; zfj ken de niet de namen en had zich nooit afge- "Wd ofggwwt'gens goed voor waren; ril hield er vïh en keek ze met genoegen aan. ®Mj wist aai men de eene soort onder k™41* boomen aantaof. de andere tusschen de rotsen, verbrand door de zon; weer an dere aan den rand van het water of tus- echen het mos. Niemand van de geheele boerderij wist hiervan zooveel als zij. Op een mooien lentemorgen beschouwde I zü een kleine bloem die zij van haar witte lelt had afgenomen; een bloem zóó tenger, teer, dat zij bijna niet durfde adem te halen, uit vrees dat de bladeren uiteen ■ouden vallen. Zij had niet gehoord dat voetstappen naderden; ztj deed een sprong terzijde terwijl zij een kreet ultte. toen op eens een groote hand zich naar haar ult- •trekte en haar vlug de bloem afnam en •en ruwe stem vlak bij haar oor uitriep: eder op de hoeve en zelfs in het heele dorp was van meenlng, dat Slentje, de jongste dochter van Van Laren, voor plets deugde. jle goede God heeft ons wel gestraft, dat Mj ons een onnoozel, achterlijk kind heeft fesonden,” zei da boerin. .Men kan haar niets leeren; als men haar Iets voordoet, kijkt zij nauwkeurig toe en tracht het na te doen, want zij is gezeglljk genoeg, de nnne kleine! Maar als men haar wil uit leggen hoe zij doen moet, kijkt zU met groote oogen. maar zij begrijpt niets van „Een Veronica aclmfolia! waarnaar Ik uren lang zocht! Waar heb je die gevonden meisje?" Slentje gaf geen antwoord op deze vraag; zij vestigde haar verbaasde blikken op den vrager, een kleine grijsaard, die ’n grooten bril droeg en een pet met groote klep; zijn kleeren hadden niets bijzonders dan hun ouderdom-en de lappen die duide lijk bewezen dat men ze niet ontzag en er mee liep door de doornigste struiken. Hij had een stok in de hand en droeg "n groote blikken doos om den hals. ,^eg eens, kleine, waar heb je die Vero nica geplukt” vroeg hij Slentje opnieuw, terwijl hij haar de bloem liet zien die hij haar zonder een woord ontrukt had. Slentje was van den schrik bekomen. ZIJ begreep wat de oude heer bedoelde en, zon der Iets te zeggen, bracht zij hem naar een plek waar zij meer van deze bloemen had gezien. En terwijl de grijsaard een van deze planten uitgroef, dacht zij meer na dan zij haar heele leven lang gedaan had. Veroni ca! Veronica! herhaalde zij bij zichzelf. Dit was de naam van de bloem, een aardige naam! Die bloem had dus een naam en zij was ongetwijfeld kostbaar, omdat een heer, een heer uit de stad, haar zoo voorzichtig had uitgegraven. Zouden al de andere bloe men ook een naam hebben? Zij wist dadelijk wat haar te doen stond. „Goed gedaan!” zei de oude heer, terwijl hij met een vergenoegd gelaat opstond. Dank je wel, meisje. Heb je hier misschien ook een Asperula adorata gezien? Ken Ie die niet? Kijk, hier is er een, maar die is niet mooi; ik zou graag een betere heb ben. Ah, ik zie dat je me begrijpt. Is die hier ook te vinden?" „Zijn dat ze?” zei Llentje, nadat zij een twintig schreden met hem verder was ge wandeld en hem achter een rots een bos van de gevraagde bloemen wees. „Juist! Zij is verstandig, die kleine meld! En de Scilla bifolia, weet je die ook te vin den? Kijk, hier is een afbeelding ervan.” Een eindje verder was de Scilla bifolia te vinden. Slentje bracht den plantkundige naar de plek en onderweg wist hij haar aan het praten te brengen. ZIJ was niet bang voor hem, en daar zij met hem sprak over het eenige waarvan zij verstand had, j kon zjj gemakkelijk een antwoord op zijn vragen vinden. Hij bemerkte weldra dat zU hem van veel nut kon zijn bij zijn na- i sparingen en dat zij, als hij haar de af- l beeldingen van, de planten liet zien, de J plekken zou aanwijzen waar zij groeiden, i Hij gaf haar een geldstuk voor haar moei te en deed haar beloven dat zij den volgen- •ton *H1 op deseUete pjek zou komen. k SlWklJé'hMld het geldstftlc stevig Jsftt dat fflé Heel* hSjar gaf voor ffen dienst' dién zij hem bewezen had. Zij zou voor hem naar het einde van de wereld zijn gegaan; hij had hAr geleerd dat de bloemen namen hadden en dat het geen onkruid was, zoo- als iedereen op de hoeve en In het dorp zeide. Haar geheugen, dat nooit iets had onthouden, had nu geen enkelen naam die op a eindigde laten glippen. Zij herhaalde ze met genoegen en voorovergebogen, ter wijl haar geiten liepen te grazen, zocht zij opnieuw de bloemen die de oude kruidkun dige haar had leeren kennen en noemde ze bij haar naam als zij ze ontdekte, als hadden zij dien kunnen hooren. Toen zij op de hoeve teruggekomen was, borg zij haar geld In een gat in den muur en stak daar een steen in; zij wist niet wat zij met dit geld zou kunnen doen, maar dacht onge twijfeld dat zij dit In de toekomst wel zou leeren. Den volgenden dag ontmoette zij den ou den heer op dezelfde plaats en zij geleidde hem eenige weken achtereen naar de plek ken waar de verlangde bloemen groeiden. Hij merkte spoedig dat zij de namen van de planten met groot gemak onthield en dat zij zich nooit vergiste, als zij eenmaal de bloemen die hij bedoelde had gezien, hetzij in een boek of In gedroogden toe stand. En dan, haar scherpe blikken waren beter dan een vergrootglas en zij vroeg den ouden geleerde hem hiermede van dienst te mogen zijn; zij maakte zich dus zeer nuttig tegenover hem en hij begon "n groo te vriendschap yoor haar te gevoelen. Hij was wel niet rijk, maar hij Het zelden na. als hij wegging, haar een geldstuk te geven dat zij steeds stevig vasthield, hetzij uit Instinct, Jietzij als aandenken aan den ou den heer, die zoo goed voor haar was en haar niet idioot noemde. Op de boerderij bekommerde niemand zich meer om haar en men bleef overtuigd dat zij nooit ergens goed voor zou zijn. Toen zij zekeren avond thuis kwam werd zij alles behalve vriendelijk ontvangen, ter wijl de huisgenooten In de grootste ont steltenis verkeerden en zij vroeg wat er gebeurd was. ZU had niet noodlg het te weten, zU kon het toch niet begrijpen. De bonte koe was dood; een zoo nuttig dier dat zooveel melk leverde en veel geld op bracht, terwUl er menschen waren met een blakende gezondheid en die voor vier aten en nooit een cent inbrachten. Men moest uiteraard een anderp koe koopen, maar waarvan? Men had nauwelUks genoeg om de pacht te kunnen betalen. Nu wist zij het. ZU kon er niets aan doen, dus was het niet de moeite waard er met haar over te spre ken; zU moest nu maar gauw gaan slapen, om den volgenden morgen vroeg met haar geiten weer weg te gaan. Den volgenden dag deed de oude heer z*n best haar uit te leggen hoe de Salvla ver- benaca er uitzag, toen hU bemerkte dat zU hem niet kon helpen met die te zoeken, omdat zU geen oogenbllk geluisterd had HU begon dus opnieuw met zUn beschrij ving, toen zU hem opeens in de rede viel met de onverwachte vraag:* .Moeveel koet e«n koe?" „Een koe?” riep hU en deed een paar •tappen achteruit. .Maar... dat hangt er andere paddenstoelen, namelijk panter amanleten, kenbaar aan hun chocolade bruine kleur met witte wratjes. De steel werd eerst zichtbaar als de paddenstoel ge plukt was. Aan den ring om den steel en den zak in den grond kon je zien, dat de panteramanlet famUle Is van de vliegen- zwam (flg. 5). Langs het zandpad stonden ook groote, hooge braamstrui ken. Het was wel te merken, dat ze niet de eenige bramen- llefhebbers waren. Toch zaten de strui ken zoo vol, dat de bus In korten tUd geheel gevuld was. Mlentje hoopte, dat moeder er bramen jam van zou maken, daar hield ze zoo veel van. Behalve de eetbare paddenstoelen namen ze ook een stulfzwam en een panteramanlet mee. BU Mlentje in de klas waren ze juist met de paddenstoelen bezig en haar leeraar had gevraagd, alle vondsten mee te bren gen. Toos had zoo’n smaak gekregen In het zoeken, dat ze beloofde als ze eenlgszlns kon, de volgende maal, als de heele club meeging, weer van de partU te zUn. Zoo gingen de Uverlge zoeksters zeer voldaan huiswaarts. pUddenstoeleg. die z«o week aauvoeiden het door* TT breken vol maden bleken te zitten, werden niet meegenomen. Toos liet aan Mlentje zien, hoe aardig een jonge champignon er uitziet (flg. 1). De ring is dan nog met den hoed verbonden en daar door zie je dan niets van de plaatjes. In 1 begin is het wél eens moeilUk zoe’n jonge champignon van een stuif zwam (flg. 2) te onderscheiden, maar na eenige oefening is het niet eens meer noodlg den paddenstoel door te breken. Ais kenmerk voor goede paddenstoelen kan nog gelden, dat de hoed geschubd mag zUn. Nooit echter mag zich In den grond een-zak bevinden; we hebben da» te doen met een gevaarHJken vergiftigen pad denstoel (flg. 3). De oogst viel niet tegen. Na on geveer een uur tje zoeken had den ze reeds twee tasschen vol. Toen stelde Toos voor nog even het boschje In te gaan. Daar zouden wel evenals andere ja ren eekhoorntjesbroodjes staan (flg. 4). Het bleek, dat ze zich niet vergist hadden. Twee groote exemplaren van die eigenaar dig gevormde paddenstoelen, die buisjes In plaats van plaatjes hebben en een vrU duldelUke n^vormige teekenlng op den steel, werden in de nog leege derde tasch ook zei Mlentje van Voorden tegen haar zuster Toos. „kun je vanmid dag niet eens meegaan paddenstoe len zoeken? De anderen gaan allen naar de bioscoop.” Toos had er wel ooren naar. Ze wist, dat Mlentje thuisbleef, omdat haar vader bin nenkort jarig was en ze al haar geld spaar de voor een mooi geschenk. Bovendien had Toos juist dezen Woensdag weinig te doen. Dps togen de beide meisjes er samen op uit, na zich van de noodige tasschen voor zien te hebben. Voor het geval ze nog bra men mochten vinden, hadden ze ook een blikken bus meegenomen. Ver behoefden ze niet te gaan. Langs den weg stonden dichte heggen van eikenhakhout en daar achter lagen de weilanden, waar ze hun eersten voor raad hoopten te vinden. Wel moesten ze door prikkel- draad, maar bU een zand- ',’1 iveg, die naar het dichtstbijzijnde bosch liep, was een walletje, waar je je langs kon laten gHjden en zoo in de wel komen. Ondanks de droogte was de wei nog mooi groen. Kleine ronde witte plekjes we zen de plaatsen aan, waar de weidecham pignons groeiden. Voor aUe zekerheid had Toos de kenmerken nog eens goed van te voren nagelezen. De hoed moest wit of een beetje roomkleurig zUn; de plaatjes onder den hoed rose of zwart; langs den steel moest een ring zitten, terwUl zich in geen geval een zak in den grond onder aan den steel mocht bevinden. Te oude exemplaren, waarvan de hoed van boven rimpelig be gon te worden. Heten de meisjes staan. Ook It •t tn It. 1S- o- n; n.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 13