HADSJIE
JUFFROUW BRIL
DE SCHOOL VAN
1
Handen*
arbeid
Met moeder bood*
schappen doen
NA EXAMENTIJD
Flii
miiiiiiiiiB
IIIIIIBIIIIIBIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH
Da V. P D
Zwanen
I
rt.
toen *U met hun
khUaciMMit
I
Hadsjie geen bllM
>ZVW.'
Utt 9^'
HET UURTJE VOOR ONZE JEUGO
Vond hl) werkelijk wel fijn
Op de school in de woestijn.
Want mijn maag is sterk en goed.
Zoo een maag juist wezen moet.
Door 'n boodschap bij vriend Kater'
KekMom Greet riep: „Kameraad.
Waarom kom je toch zoo laat?
Iedereen alt dmk te eten.
Om zijn zorgen te vergeten
Kom. hier heb joden fijn stuk taart,
Maar, niet eten met eoo’n vaart.
was
parel
In de klas van juffrouw Bril
Was het niet zoo muisjesstil;
Allen stonden drek te praten
Kn geen een had in de gaten,
Dat ’t al over negen was,
Uitgezonderd Frits de Dat.
„Lieve kind'ren, niet zoo zwetsen,
't Is een oorverdoovend kletsen,
'k Denk dat straks bij Kekhoom Oreet,
Niemand iets te zeggen ween
den
rug,
Ook Jantje zucht: „nu is *t genoeg;
Mijn maag is óók nu vol;
Die peer, die worst, die suikerbal
Die versche krentenbol. ...1“
Kn samen stappen ze naar huis.
Heel knusjes en tevree;
4 Is moe een volgend keer weer gaat.
Gaat Jantje vast wéér meel
Calqueer de figuur
op niet te dik pa
pier en knip haar
uit. Nu touw je
lange de stippellij
nen de vleugel* om
hoog en buigt den
nek in een sierlijken
bocht en dan kun je
■e op het water la
ten drijven.
Is langzaam aan gevuld;
Die bengel heeft zoo ongemerkt
Doorloopend maar gesmuld/
„’k Ben klaar met boodschappen- zegt moe,
„We gaan naar hui* toe. Jan.
Hè. hè, de tasch is vol en zwaar,
'k Ben werkelijk moe er van.“
De Zaterdag die is voor Jan
Een extra fijne dag.
Omdat hij dan met moederlief
Mee boodschappen doen mag.
Vol ongeduld staat-Jan al klaar
Te trappelen in de gang;
,JIé, waar blijft moesje nu toch weer,
Wat duurt het wachten lang/-
Maar eindelijk is moes er toch;
De groote boodschaptasch
Hangt plat en leeg nog aan haar arm.
Die komt straks goed van pas/
Vlug stappen ze de straat op en
Den eersten winkel in;
In nu wordt het voor onzen Jan
kerst werkelijk naar z’n ztnf
De eerste (dat is de kruidenier)
Vraagt vriendelijk aan Jan’s moe:
„Lust Jantje wel een suikerbal?
Dan krijgt hij er een toe/
De boodschappen gaan in de tasch
De bal in Jantje’s mond;
In verder gaan ze, moe en Jan
Het heele buurtje rondt
De groenteman ts Jantje’s vriend;
Ken wortel en een peer
Verhuizen naar des bengels zak
Met 'n „Dank u wel m nheer/-
De dikke slager op den hoek
Zegt. als hij Jantje ziet:
.Zeg, lust jij u>el een stukje worst?
'k Geloof het haast van niet!”
Maar onze Jan lust alles wel
Hij weet gerust wel raad
Waar hij die snoepjes allemaal
Stil in verdwijnen laat/
De boodschaptaseh van moe wordt zwaar
Maar, z" is nog lang niet vol;
Dus komt de bakker aan de beurt,
Die geeft een krentenbol.
Voor Jan, bjj T brood, dat moeder koopt;
Ook dat gaat in de tasch.
Wat komt die groote boodschaptaseh
Nu wonderwel van pas/
De tasch wordt zwaar.... Ook Jantje’s
maag
mant verwisseld te hebben met *n waarde-
looeen steen en terecht sou staan in het
bijsijn van ieder die deze rechtszaak wilde
volgen.
„Had ik maar naar Hadsjie geluisterd,-'
dacht Omar.
.JHadsjie beschuldigen, die een parel ter
grootte van een duivenei wegschonk aan
den sultan, is mijn schuld nog grooter ma
ken” sei All bij zlchzelven, „en toch, ik
ben onschuldig!"
O, die arme schatbewaarder. Geknield op
den steenen vloer van zijn duistere gevan
genis bad hij God om uitkomst. „Gij weet
dat ik onschuldig ben. Heer, laat niet toe,
dat mijn arme oude moeder zal sterven
van verdriet.”
Een groote kalmte kwam over AU; het
was hem alsof hij voelde, dat God hem niet
verlaten zou.
Op den dag der terechtzitting was het
propvol In de rechtzaal, zóó vol, als men t
jaren niet gezien had. En geen wonder!
Hadsjie zou getuigen dat de steen, de ech
te blauwe diamant, bij zUn laatste bezoek
aan den Sultan, nog aanwezig was.
De Sultan zelf wenschte de zitting bij te
wonen.
Ieder
aXn den kundlgen bestuurder en aan den
korten afstand te danken. Deze had er een
stokje voor gestoken,
tienen in den auto
wilden stappen.
Tenslotte waren al
leen Jan, Toos,
Henk, Kees en Mlen-
tje In den auto ge
gaan. De
der was
vriend
vader,
was Henk ook
partij
neer gij ons misleidt, AU,” zeiden de rech
ters.
„Ik vertrouw op God,” antwoordde AU,
Hij weet dat Ik onschuldig ben en zal ze
ker niet toelaten dat men mjj onschuldig
veroordeelen zal.” All’s stem klonk rustig
In de zaal werd het rumoerig: „Weg met
den dief, ter dood met hem!" riep men van
alle kanten.
Ineens werd het doodstil: de Sultan ging
spreken.
Ula kreeg *n hevige prikkeling In zijn
neus. HIJ wilde niet hoesten of niezen; hij
zat daar boven ongezien en zag en hoorde
toch aUes. Nu sprak de Sultan en Ula
wreef z*n neus met den grooten rooden zak
doek.
„Het is niet mijn gewoonte terechtzittin
gen bij te wonen,” begon Omar. Duidelijk
en helder klonk zijn stem, die gehoord werd
tot in de verste hoeken van de zaal. ,Jn dit
geval echter, waar het den blauwen dia
mant betreft, den lievelingssteen van m"n
hoogvereerde moeder, de Sultane Sallnda.”
vervolgde Omar, „wil ik het geheele ver
loop mede aanhooren. Degene, die mij den
naam noemen ka^jran den dief, verkrijgt
een aanzienlijk geschenk, bestaande uit 'n
-j—v at was me een vreugde bij de Ver-
1 eenlglng Plant en Dier! Jan was door
zijn eindexamen en Toos ook. Mlen-
tje, Kees, Rob en EveUen waren allen over
gegaan. Er was maar één, die niet in de
algemeene vreugde kon deelen: Bram was
blijven zitten. Wel sneu, maar hij droeg
zUn teleurstelling flink. Eigenlijk had HU
het wel zien aankomen: zijn cijfers waren
met Paschen al zoo zwak.
Jan had niet naar het examen kunnen
loopen, maar was deftig in een auto ge
bracht en gehaald. „Net een echte stu
dent” vonden de anderen. Dat op den terug
weg die auto nog voort had gekund, was
bestuur-
een goed
van Jan’s
Natuurlijk
van
de partij en hij
bracht goed nieuws»
om eens lekker uit te rusten. Jan vertelde
van de rood-
staartjes en het
geluk wilde, dat
even later de vo
geltjes zich weer
vertoonden, zoo-
dat allen ze kon
den zien.
Nadat de Inwendige mensch versterkt
was, werden de auto’s weer „bezet” en met
een vrooUJk „tot weerziens” aan de vrién
delijke vrouw, die hen bediend had. aan
vaardden de feestvierders den terugtocht.
verpletterend voor den vriend van den
Sultan. Hij had de stem gehoord van bo
ven. Was het de profeet zelve niet die hem
beschuldigde? Doodsbleek werd de h niche-
laarl het angstzweet parelde op zjjn voor
hoofd; zijn pogen draalden In de kassen
Bevreemd zag Omar den vriend aan. De
rechters kek$n onderzoekend. Zou hij? Zou
hijMaar dat was toch niet mogelijk.
Ja kijk.... het was tóch Hadsjie! Voor
den Sultan lag hij nu op zijn knieën. Was
dat de trotsche rijkaard?
„Genade, Heer!” riep hij. „De profeet zel
ve heeft mij verraden.”
Omar echter keurde
meer waardig.
„Boeit hem met de boelen,, van AH, en
werp hem In de donkerste gevangenis” be
val hjj.
„Mijn heer en gebieder, gelooft gU nu in
mijn onschuld?" vroeg All en zag diepbe
wogen den Sultjui aan.
,AH, vergeef mij," sprak hij. „Ook *n sul
tan kan dwalen. Gij, AH, zult wonen In het
witmarmeren paleis van den huichelaar.
Zijn schatten zijn de uwe. Zjjn slaven en
slavinnen de uwe.”
Toen AH later van Ula hoorde, dat „hij”
het geweest was die de rijke Hadsjie in
verwarring gebracht had, vertelde AH het
geheele verhaal aan den Sultan. De Sultan
lachte hartelijk. HU gaf Hadsjie als slaaf
aan Ula en Ula en Buleika woonden met
hun kinderen en kindskinderen in t roos
paleis en wanneer JuHle niezen, moeten
JulUe wel aan „Hadsjie” denken.
Maar Hadsjie heeft niet veel pleizier be
leefd van de verkoudheid van Ula, maar
dat was z’n eigen schuld nietwaar?
RENATA
XHjKMTj*
mee over zichzelf. HU had op één na al zUn
tentamens, dat zijn de kleine examentjes,
die een student moet afleggen voor het
eigenlijke groote, met goed gevolg gedaan
en kon dus bijna direct na de vacantle zijn
doctoraal examen doen. Geen wonder, dat
hU van harte aan het feest kon deelnemen.
Ter eere van de geslaagden hadden de ou
ders besloten den volgenden dag een auto
tocht met hen te maken. Jan behoefde
zich dan niet zoo erg tê vermoeien en
kon toch mee genieten. Het was op den
afgesproken dag prachtig weer en allen
waren dan ook in de beste stemming. Het
doel was een hotel midden In het bosch.
waar koffie gedronken zou worden. Jan kon
daar bulten zitten genieten van de vogels,
die in en bU de nestkastjes zaten, die aan
'sx .de groote boomen beves
tigd waren. De anderen
ronden ondertusschen
hun hart ophalen aan *n
flinke wandeling. Natuur-
was Bram ondanks
wanboffen
fonkelden, waar paarlen zacht glansden
en het good schitterde.
TerwUl Omar de parel, het geschenk van
Hadsjie, aan AH overhandigde, bewonder
de de jongeling dit pracht-exemplaar en
schonk daardoor minder aandacht aan den
vriend van den Sultan, die den blauwen
diamant luide prees, terwUl hij dezen han
dig verwisselde met den onechten steen.
Nog spraken en bewonderden de Sultan
en AH de parel en bepaalden de plaats waar
zU bU de andere zou komen te liggen of
Hadsjie voelde zich schUiibaar niet wel in
deze van de buitenlicht afgesloten ruimte.
Omar liet de zorg voor de schatkamer
aan AH over en beide vrienden zaten wel
dra in de galerij voor het paleis van den
Sultan. Slavinnen brachten koele dranken
en werkelUk. de frissche lucht deed Hadsjie
goed. HU sprak zelfs over *n feest, hetwelk
hU binnenkort dacht te geven en dat hU
er prtjs op sou stellen indien Omar de pa
rel ter grootte van een duivenei, zou dra
gen in zUn tulband, naast den blauwen
diamant. Ook waarschuwde Hadsjie zijn
vriend en heerscher voor AH, welke hem
onbetrouwbaar voorkwam. ,Jk heb het U
reeds meer gezegd. Omar!” zelde hU-
„Zoover Ik weet heeft hU mU alUjd trouw
en eerHjk gediend,” zei de Bulten. vZUn
vader was *n slaaf, dien Ik vrij liet om een
mU bewezen dienst
„HU heeft,” vervolgde Hadsjie, „*n sla
venziel: dienen en verraden. Geloof mU,
waarde vriend, de appel valt niet ver van
den boom. Ik hoop, dat gU nooit bedrogen
uitkomt. ZUn ulterlUk bevalt mU niet.”
„Kom, Hadsjie, ziet gU het niet al te
somber in en dat nogal zoo zwartgallig ge
stemd na mU zoo'n kosteHjk geschenk te
hebben aangeboden,” antwoordde Omar. „Ik
beloof U. Ik zal de parel dragen en mét
haar den blauwen diamant, op het feest
in *t witte paleis In de zaal der droomen.”
„Vriend en gebieder,” huichelde Hadsjie
verder, „*n grooter eer kunt ge mU niet be
wijzen. Hut zal *n*heerHjk feest worden en
Doch, de beroemde zanger, zal voor U zin
gen „het lied van Haruho en Sallnda”!”
Hadsjie nam afscheid. Op zUn schimmel
Fatima reed hU naar het witmarmeren pa
leis.
Nu had hU den blauwen prachtsteen en
toch, niemand zou hem den rijken Hadsjie
durven verdenken! HU liefkoosde en be
wonderde den blauwen diamant, waarnaar
hU zoo lang verlangd had. Zou Omar het
bedrog bemerkt hebben?
Lang duurde het niet of de verwisseling
kwam Omar ter oore. Razend van woede
was hU- Alt werd voorgeleld, doch ontkende
ZUh “Vriend Hadsjie te verdenken
dwaas, hU die hem h kostbare
schonk.
Zoo gebeurde bet, dat de schatbewaar
der AH beschuldigd werd den blauwen dia
n het verre Oosten leefde eens *h rijk
en machtig man, Hadsjie genaamd.
HU was onnoemlUk rijk en *n vriend
van den Sultan.
Het witmarmeren paleis hetwelk Hadsjie
bewoonde, was *n sprookjespalete, zóó
schoon; men had er een zaal der paarlen,
een zUveren en een gouden zaal. Ook was
er *n zaal der droomen! In de zaal der
droomen waren wuivende palmen en bek
kens met kristalhelder water, waarin de
zonderlingste visschen zwommen; men had
daar klaterende fonteinen en de kostbaar
ste tapUten bedekten de wanden; het was
■n opeenstapeling van weelde. Slaven en
slavinnen bezat Hadsjie vele, maar één
«aak waarnaar hU vurig verlangde die be
aat hU niet, het was: de blauwe diamant.
De blauwe diamant! Deze zeldzame steen
uit de verzameling van den Sultan, trok
hem aan, onweerstaanbaar, en dit verlan
gen groeide! O, Hadsjie wist zeer goed, dat
deze steen nooit de zUne kon worden. Was
het niet Omars moeder, de vroeg gestorven
schoone Sallnda geweest, die dezen blau
wen diamant gedragen had bU haar huwe-
Ujk met den machtigen heerscher Haruho,
Omars betreurden vader?
Wanneer ik een van mUn mooiste paarlen
Omar aanbied en hem verzoek deze zelf in
zUn schatkamer te mogen brengen, dan zal
niemand gelooven, dat de rijke Hadsjie de
bezitter is van den blauwen diamant en de
valschen vriend stak ’n onechten steen van
dezelfde grootte en kleur bU zich.
Omar ontving Hadsjie hartelijk en stond
verstomd over de schoonheid en grootte
der parel, temeer daar Hadsjie niet als vrij
gevig bekend stond, ondanks zijn rUkdom
men.
„Vriend en Heerscher,” sprak de huiche
laar, „deze parel moge geluk brengen.
ZU is even zeldzaam als uw blauwe dia
mant. Vergun mU, dat deze weelde voor *t
oog mU nog eens getoond worde. Deze steen
Is even beroemd en spreekwoordelUk zls de
schoonheid van wUlen Sultane Sallnda,
die in de gelegenheid was en
eenigszins kon liet zUn werk in den steek
en toog naar de rechtzaal; het was het ge
sprek van den dag. Iedereen probeerde iets
te zien of te hooren van *n belangwekkende
rechtspraak. Zoo ook een arme kleermaker,
Ula genaamd. Suleika echter raadde Ula af
erheen te gaan.
„Ga toch niet man,” zei ze. Je hebt nog
zooveel werk en bent zoo verkouden; wat
moeten wU in vredesnaam beginnen, als 1U
erg ziek wordt!? Pas toch op Jezelf; bHjf
toch thuis en maak den kaftan van Ilalu
af.”
„Ilalu kan naar den duivel loopen, vrouw.
Geef mU dien grooten rooien zakdoek maar
mee, dat is er net een voor *n verkoudheid
als de mUne,” zei Ula kort.
Ula was niet te bewegen bU Suleika, zUn
vrouw, te blUven en den nieuwen kaftan af
te maken. HU wilde en zou naar de te
rechtzitting, waar de Sultan en Hadsjie
zouden getuigen tegen den armen AH. All’s
moeder was *n jongere nicht van zUn moe
der en Ula had erg met haar en haar zoon
te doen.
Zoo vertrok Ula en Suleika weende, want
ze was een Heve vrouw en Ula paste slecht
op zUn gezondheid.
„God is groot en Mohamed is ZUn pro
feet, vrouw; als het mUn tUd is ga Ik toch
wel dood!” sprak Ula en voorzien van den
grooten rooden zakdoek ging hU op stap
naar de gerechtszaal.
Nergens kon Ula *n plaatsje bemachtigen.
Met moeite klom hU op het dak en kon
nu van boven uit door *n klein rond ven
ster de zitting volgen. Hij zag de rechter*.
den Sultan en Hadsjie, Toen AM wort bin-
nengeleid moest Ufii z’n oogep afvegen
Hoe ellendig zag de arme AH er uit! Was
hU niet het kind van de nicht zUner moe
der, waar hU nog wel steeds zoo trotsen
op was geweest?
Toen AH voor de rechters verscheen, ont
stond er een gemompel. Ula zag het, men
was den jongeling niet welwiHend gezind.
BU hooge uitzondering was de Sultan
zelf tegenwoordig.
„GU, zoon van mUn slaaf, aan wien ik
zooveel weldaden bewezen heb, zeg mij
waar is de steen?” klonk opeens Omar’s
gebiedende stem.
„Een ding kan ik slechts zeggen,” ant
woordde AH, „en wel dat ik onschuldig ben.
Voor het laatst was de echte steen in uw
schatkamer aanwezig, toen de edele Had
sjie U de parel schonk ter grootte van een.
duivenei.”
All’s stem was kalm; hU kon en mocht
niemand beschuldigen, maar ook hU, AH,
was onschuldig.
Nu stelden de rechters All allerlei strik
vragen, maar hoe men vrpeg, men kwam
niet verder.
Hadsjie wierp ’n verachteHjken bUk op
den geboeiden Jongeling. Hoe veiHg voelde
hU zich zelve; niemand zou het durven
wagen hem te verdenken.
„Weet, dat de doodstraf U wacht, wan-
'Uk
zijn wanboffen meege
vraagd. ZUn oom en tante
hadden het gevoel, dat hU *Un best had ge
daan. Het was een vroolUk troepje,
dat uit de auto's kwam. Kees had
natuurlUk zUn mondharmonika bU zich
en bHes er lustig op los. De wan
delaars verzamelden zich onder de leiding
van Henk. Jan bleef met zUn ouder* zitten.
Kees had rijn vogel kijker bU Jan achter-
galaten en al spoedig bleek dit een uitmun
tend idee te zijn geweest. Jan zag opeens
een opvaUend gekleurd vogeltje tegen een
boomstam zitten. (Flg. 1). Met behulp van
den kUker stelde hU vast, dat het een
blauwgrUzen rug had, een wit voorhoofd,
zwarte wangen, terwUl borst en «taart rood
waren. Volgens het vogelboekje, dat hU
meegenomen had. moest bet een gekraagd
roodborstje zijn, *n
mannetje. Even la
ter kwam ook het
wUfje, kenbaar aai.
brulnachtlgen
de grauwe
wangetje* en de
geelbruine borst en
zUden. Jan hoopte
maar, dat de beide
vogeltje* zich ook ‘f
een* zouden vertoo-
nen, als de wande-
laan terug waren.
Deze waren intusachen onder de lei
ding van Henk naar het groote ven ge
gaan, dat dicht in de buurt was- Daar bloei
den de scheeren (Flg. 2) met hun spitse
bladeren, bezet met scherpe zaagtandjes. De
waterleHes waren voor het grootste deel ult-
gebloeid. maar de groote bladeren waren
nog goed zichtbaar Hier en daar zwom een
waterhoentje dat met den kUker werd
.genomen” terwUl in de verte grijsachtlge
vogel* voortdurend over het water scheer
den en telkens even doken. Henk was ver
rukt: Zwarte sterns!” riep hU uit, „de ven
nenvogel bU uitnemendheid!” (Flg. 3).
ZUn bedoeling was het geheele ven om te
loopen. Maar dat viel niet mee: telken*
gleed er een bUna uit, het waa ook zoo
modderig. Éen paar maal werd halt gehou
den om den lekkeren geur van kruizemunt op
te snuiven en de mooie paarse bloemen te
bewonderen (Flg 4). De plantjes stonden
hier tusschen hoog riet. Toen ze bU het
hotel aangekomen waren, moesten de wan
delaar* bekennen, dat ze behoefte hadden
bedrag aan geld, om de kosten van zUn
nieuwen stand te kunnen bestraden Zoo
waar ik Omar heet, mUn belofte ben Ik ge
trouw. Het doet mU echter leed AH te moe
ten verdenken.”
Ula had gespannen toegehoord. Hoe jam
mer, dat ik niet weet wie de dief is, dan
zou Suleika, mijn goede vrouw, een ge-
makkelijker leven kunnen leiden dan nu.
Ula moest niezen, maar hU wilde niet; «Un
roode zakdoek viel van het dak af waar hij
naar beneden gluurde door het ronde raam
Men kon in de zaal een speld hooren
vallen.
„BU den baard van den profeet, ik vraag
U: wie is de dief?” vroeg Omar. „Of hU rijk
1* of arm, zUn straf zal hU niet ontgaan."
Ula kon de prikkeling om te niezen
haast niet meer weerstaan, al probeerde hU
het nog zoo zoo dapper. ZUn hoofd had hU
met veel moeite nu door de opening ge
wrongen om alles toch maar goed te kun
nen volgen.
De rechter verhief zich uit zUn zetel en
sprak: „BU den baard van den profeet, dat
hU ons laat weten den naam van den dief
Ineens schalde” het door de rechtzaal
.JHadsjie.... Hadsjie....!”
De arme Ula niesde dat zUn hoofd er
haast van barstte. Met moeite trok hU het
terug uit de opening.
Maar de uitwerking In de rechtzaal was
AU werd voorgeleid
i
B
B
Met AH, den bewaker van de
Schatkamer daalden Omar en Had
sjie af in een der onderaardsche
vertrekken, waar In het licht der
fakkels de kostbare diamanten
’t Nijlpaard ging alleen op stap.
Hij liep heusch voor zijn doen rap.
Zeeleeuw gtng een uur vooruit;
Met een kistje heerlijk fruit
Liep hij knap te balanceeren,
Wat veel beter ging dan leeren,
Want het plankje Aap en Noot
Maakte zijne zorgen groot.
Doch geschiedenis en reek’nen.
Aardrijkskunde en ook teek’nen
Kven later pakte Greet
Toen een heerlijk nootje beet,
Kn begon verrukt te happen.
Liet de dopjes vrooUJk knappen,
Tot de Zeeleeuw somber zei:
,Jleg, bewaar je iets voor mij?-
't Zal mi) werkelijk niet deren,
Twee van zulke fijne peren.