J Sint Nicolaas en het geheim van Joop en Kees Een Sinter klaasver telling van het Paaschei r DE ZAK VAN PIETERMAN JU prachtig schreven. Zóó handelt Sinterklaas met stoute kinderen 1 .7 V: Lieve St. Nicolaas, iets „Lieve, heilige Sinterklaas. moe- Kees van Veen. haar een 7 zei PIET BROOS ie niet kon f St. en zijn kleine vrienden vierden dag kwam er echter een BETSIE BROUWER Haal asjeblieft Uw zak weg, dien U bij ons hebt laten staan, anders ben ik bang, dat hij gestolen wordt. a Toen moest St. Nicolaas afscheid nemen, want hij moest nog naar de hoogere klas- Verbeeld je, als het hondje ineens begon te blaffen, als Piet het meebracht. St. Nicolaas had toch niet vergeten! Alleen gehoorzame kinderen worden door Si. nicolaas niet veraeten Maar zijn paascli^M „Jajawel!" Keesjes lippen begonnen ver raderlijk te bibberen. „Ik, ik heb het zeW gevraagd.... en.... en.... noti.... krijg ik het toch niet.En daar begon hij toch te hullen, dat vader en moeder verschrikt naar hem toeliepen. Vader zette hem op zijn knie. En onder snikken kwam het heele verhaal voor den dag. „Hè, wat een dom jongetje,’ zei vader, „waarom heb je daar nou niets aan vader en moeder van verteld. Die hadden het toch veel beter aan St. Nicolaas kunnen vragen!” „Ja,” snikte Kees, „maar niemand mocht Het weten, alleen de Broeder!” Daar stond hij -nou eindgWk voor Si. Niklaas. HET UURTJE VOOR OMZE JEUGD Ik wou U zoo graag een hondje vragen voor mijn vriendje Joop, want hij durft het zelf niet aan U te vragen, want zijn der wil geen hondjes hebben. Geeft u alst ublieft een bruin? Zet U hem maar alstu blieft in een mandje neer in onze kamer, want ik zal hem wel naar Jopie brengen. Hartelijke groeten van GREETJE.** a. daar zat nu het heele gezelschap, Sinterklaas met al zijn helpstertjes, na te denken wat ze de kleine Greet op zes December «als cadeau zouden geven. „Zij moet iets heel bijzonders hebben”, had St. Nicolaas gezegd, „want zij is het liefste kind dat ik ken”. Maar wat de engeltjes ook voorstelden, niets leek Sinterklaas mooi genoeg. „Dan zit er niets anders op”, zei hij ten slotte toen ze het allemaal hadden opgege ven, „dan ^dat ik het haar maar zelf ga vragen”. Hij liet er geen gras over groeien, stond op en vertrok en nam tegelijk zijn grooten zak mee, waar de geschenken in zitten, want hij was van plan nog meer plaatsen te bezoeken. „Zoo, da’s klaar,” zei de broeder, „ik zal er voor zorgen hoor, dat hij vanavond hier op de lessenaar ligt. Doen jullie allebei maar goed Je best van de week, dan kan ik een heeleboel goeds over jullie vertellen als St. Nicolaas hier volgende week in de klas komt!” Kees knikte van ja en holde nog gauw even naar Jopie toe om den uitslag mede te deelen. Eindelijk streepte Jopie het laatste streep je door op het behang. Het was de avond vóór 6 December. Keesje en Jopie hadden afgesproken dat ze heel vroeg op zouden staalt Dan kon Kees het hondje nog vóór school bij Joop brengen, ’t Was prettig, dat ze heel dicht bij elkaar woonden. Verbeeld je, dat het onderweg ineens wild ging worden of weg wilde loopen. Je kon toch nooit weten! Op Keesje’s verzoek stopte moeder hem dien avond heel vroeg in bed. „Dan is het gauw morgen, hè moeder?” aSi Kees en kroop diep onder de dekens, die moeder lekker warm om hem toe stopte. „Ja, hoor,” zei moeder, „ga nu maar fijn gauw slapen, daaaag!” Moeder deed de deur dicht en wilde de trap afgaan. Daar bedacht Keesje zich in eens! Met een vaart schoot hij uit de zorg vuldig ingestopte dekens. „Moeder, moeder....!” riep hij, „Ja! wat is het?’* vroeg' moeder en kwam weer binnen. „Vergeet u niet, om me héél vroeg te roe pen, echt niet?! Ik wou zoo graag het eerst de kamer binnengaan!” „Goed hoor,” stelde moeder gerust, „maar alleen als je nu direct gaat slapen!” „Ja, mam,” zei Kees gehoorzaam kneep bij vobrbaat al vast stijf z’n oogen dicht, teiVijl moedet hem opnieuw weer in z’n warm nestje metselde. Maar van slapen kwam nog niet veel. Kees luisterde naar leder geluld in huls. ;oed onthouden. Moeder had gelukkig niet gevraagd. waarom hij dat zoo :ten. Maar als St. Nicolaas jjitjes fiad, dan had hij wel n dat was het, wat Keesje Onder de stoel van vader zat een. leuk hondje; T was bruin en had flapoortjes. Aan z’n halsband was met een touwtje *n kaartje gebonden. Daar stond op: „Ik heet Pedro”. je is wel een heel bijzonder cadeau.” „Ja,” knikte Keesje, „maar als U Sinter klaas ziet, zegt U dan dat ik al zeven tie nen in mjjn schnjfschrlft heb gehad en ik wou zoo graag een brief op de lessenaar leggen, hier, vanavond komt Piet misschien wel.” z „Goed hoor.” lachte de broeder,” zal ik het schrijven met rood potlood?” „Ja,” knikte Keesje verheugd. De broeder nam een blad papier en vroeg wat hij neer moest zetten. Kees begon: „Mag ik alstublieft een hondje van U Ik.... ik.... Jopie wil er zoo graag eentje hebben. Ik heb vorige week een brief naar U geschreven, enne.... wilt U het hondje maar bij ons in de kamer brengen....?” St. Nicolaas keek verwonderd naar den broeder. Maar die fluisterde hem wat m het oor. St. Nicolaas knikte. „Ik zal wel eens zien of ik nog een leuk hondje voor je kan krijgen. Piet moet er maar eens op uit gaan!” „Ja, St. Nicolaas,” knikte Kees verheugd, „■n bruin. „Zoo! Die moeilijke taak was achter den rug. Kees keek triomphantelijk naar de bank waar Jopie zat. Maar die keek zoo stil voor zich uit- Die was nog heelemaal onder den indruk van daareven. Want St. Nico laas was niet^oo heel erg tevreden ge weest over Joop. Die praatte nog al eens graag onder de les! Maar Joop huilde gelukkig -niet zooals die kinderachtige Jaap van Dam. Die zat nu met zijn handen door zijn oogen te wrijven, omdat hij een vermaning gekregen had van St. Nicolaas. Zoo verliepen er drie dagen. Jullie begrijpen wel, hoe die arme Sin terklaas zich voelde. Hij kon er maar niet achter komen, waar hij den zak had laten staan. Hij at niet, dronk niet, sliep niet, maar zat steeds te peinzen, waar zijn zak gebleven was. Den brief: Even later werd er gebeld. Daar verscheen Joop, dié er niets van begreep, dat Kees nog niet bij hem was gekomen. Vüï minuten later was er een tweede jongetjé* dat al maar tranen van zijn wan getjes veegde. „Kom,” zei vader, „nou flink zijn- De dag is nog niet om, hoor, en ik wed zeker, dat St. Nicolaas jullie niet heeft vergeten.Wacht maar eens af. Hij kan het hondje toch des nachts niet alleen hier laten. Dat begrijp je toch wel!” Aan iedere hand een klein jongetje met een bedroefd gezichtje en natte wangen, stapte vader even later naar school. Daar had hij een lang gesprek met den Broeder. „Kom jij vanmiddag maar even met Kees mee, hoor,” zei vader toen hij wegging. Om twaalf uur renden ze met z’n tweeën zoo hard ze konden naar huls. Kees kon haast niet wachten tot moeder de deur open kwam doen. „Waf, waf, wafwafdat was 't eer ste wat ze hoorden, ’t Kwam uit de kamer. Ze stormden er allebei op af. Met een schok werd hij den volgenden ochtend wakker. Moeder stond naast zijn bed en lachte. „Gauw maar, Kees,” zei moeder. Pieter man is gisterenavond héél laat geweest!” Dus moeder wist het al! dacht Kees. Zou het er nou zijn of niet?” „Wat heeft-ie meegebracht, mam,” vleide Keesje, „zegt u het nou!”.... „Nee hoor,” zei moeder geheimzinnig, ..kom zelf maar kijken. In een wip was Keesje in zijn kleeren. Daar rende hij de trap af. Moeder kon hem niet bijhouden. Bons! Daar vloog de kamer deur open en Keesje stormde naar binnen, ’t Eerst van alles keek hij naar de hoeken. Niets!.... Achter de kachel.... niets! On der de tafel.... nergens was er een spoor van het hondje te ontdekken. Moeder kwam binnen en daarachter va der. „En.... hoe vindt Keeseman zijn tim- merdoos en al dat mooie speelgoed?!” Nu pas keek Kees naar de tafel. „Mooi zei Keesje, maar.... maar.... heeft Piet geen hondje meegebracht?” „Een hondje?" vroeg moeder. „Maar jon gen, dat had je toch niet gevraagd?” sen en ook nog naar andere kinderen en Piet had nog zooveel te doen. Pas was Sinterklaas weg of de tongetjes kwamen los. De een had nog meer te ver tellen dan de andere. Kees liep zoo maar uit de bank naar Joop toe en gaf hem een por. „Fijn jo!” zei hij, „je zal zien dat we er eentje krijgen. St. Nicolaas heeft het nu zelf gezegd, heb je het niet gehoord?!” De laatste dagen was Kees zóó vol over het verwachte*hondje, dat hij haast niet meer aan de gereedschapskist en de verf doos dacht! En vader en moeder wisten er niets van! Kees was minstens even blij als Jopie. graag wilde w poesen of kon! honden ook. zoo erg graag wilde vragen. Hij zou best eens in de magazijnen van St. Nicolaas willen rondwandelen met zijn vriendje Joop. Toen ze gisteren samen, naar huis liepen, hadden ze er den heelen weg over gepraat. Jopie zei dat hij niet zoo erg veel durfde te vragen, want hfj was het heele jaar niet zoo erg braaf geweest en hij had ook nog e een heeleboel broertjes en zusjes én Keesje was maar heelemaal alleen. De twee vriendjes hadden hun verlang lijstje al gemaakt en in hun schoen gedaan. Op Kees z’n lijstje stond bovenaan: een timmerdoos met» van alles er in, een verf- doos, een leesboek en een eigen zakmes. Joop z’n lijstje was veel korter; een hou- B ten meccanoddos en een nieuwe bal. Maar zijn liefste wensch durfde hij niet op dat lijstje te zetten. Als moeder dat zag, moest hij het vast" doorstrepen, want hoe Joop ook al gesmeekt ha'd, moeder wilde geen honden in huls hebben. Die ^naakten maar kransen op het zeil en vooral als ze jong waren beten ze alles kapot. Als hij er maar eenmaal eentje had, dan zagen ze thuis wel hoe leuk het was, en dan mocht hij hem vast wel houden. Daar om had Jopie alles aan Kees verteld én samen hadden ze stilletjes een plannetje bedacht. Keesje zou het wel voor Jopie vra gen, als St. Nicolaas volgende week zelf bij hen op school zou komen. Kees was dikke vriendjes met den Broe der van de klas. Dien zou hij ’t geheim ook vertellen. Misschien deed de broeder dan wel een extra woordje voor hem bij St. Ni colaas. St. Nicolaas was vast erg; tevreden dver Kees, als hij hoorde dat hij ’t mooiste schrijven kon van de heele klas. Den volgenden morgen toen ze uit de schoolmls kwamen, vertelde Kees dat hij nog een nieuw plan had. 7 „Ik vraag aan den broeder, of ik brief voor St. Nicolaas vanavond op de les senaar mag leggen. Want misschien heelt hij het volgende week zoo druk dat ie-geen tijd heeft om nog een hondje te koopen en daarom vraag Ik het nu alvast.” Jopie was dadelijk in vuur en vlam! „Jij mag er altijd mee spelen als je wilt en we gaan dikwijls met hem wandelen en breng je hem meteen als je hem ’s morgens thuis hebt gekregen?” „Natuurlijk”, zei Keesje ernstig, „maar weet je al hoe je hem noemt? Je moet hem al meteen een naam geven. Dan went hij d*r van den eersten dag al aan!” „Tt Weet nog niet,” zei Jopie, „wat vind jij t beste?” Ze begonnen te hollen, want het was al laat. Toen ze de stoep van de schooi oplie pen, hijgde Jopie: „Spanje.... of Pieter man!” „Niks^yoor, «en leuke hondennaam,” zei Keesje, ,4k zal er nog „wel eens over na denken!” Ze waren allebei niet erg met hun ge dachten bij de les. Joop peinsde erover, wat hij allemaal met z’n hondje zou doen en Keesje wachtte op een gelegenheid om alles aan den broeder te vertellen. Die gelegenheid had hij pas ’s middags, toen hij extra vroeg naar school was ge gaan. Kees klom op het bankje bij den lesse naar van den broeder en deed zijn ver haal. „Zoo, zoo,” zei de broeder, ,Je bent heel wat van plan. Nou mag je deze week wel eens heel goed je best doen, want 'n hond- Interklaas kan toch alles geven wat je vraagt, hè mam,” zei kleine Kees in- eens, nadat hij juist zijn neus haast had platgedrukt tegen de etalage van een groote speelgoedzaak. „Nee,” zei moeder, „natuurjljk niet alles. Dat zou hij niet kunnen. Sinterklaas is ook lang niet zoo rijk meer als vroeger en er zijn zooveel jongens en meisjes en ook groo te menschen, die allemaal toch nog graag wat hebben willen!” „Ja,” zei Keesje, „maar ik bedoel, zou St. Nicolaas je ’t geven als je bijvoorbeeld een poes zou vragen of een konijn, of... ofhij wist zoo gauw niet anders te bedenken en bleef steken. „Nou,” zei moeder, „ik weet niet of Sin terklaas er een poesenmagazijn op nahoudt, maar zooiets kan je altijd wel vragen als ’t maar niet zoo duur is als een vliegmachine of een auto of zoo.” Nee, dat wist Keesje wel. Maar van die poesen zou ie Sinterklaas maakte een luchtsprong van een halven meter. Waarom had hij ook niet aan Greetje gedacht? Nu kon hij het zich weer duidelijk herinneren, dat hij den zak in de gang had laten staan. Och, och, wat werd hij oud. Nog geen half uur ema stond hij al voor de deur en belde aan. Greetje deed zelf open en vroeg, of hy heel zachtjes wilde loopen, want Peter, haar broertje, was ziek. Zijn maag was niet in orde. Toen Sinterklaas zijn zak tn den hoek zag staan had hij hem bijna omarmd, zoo blij was hij. Maar toen bekeek hij eens aandachtlg het touw waarmede deze dichtgebonden was en vroeg toen wie zijn taai-taai en speculaas gestolen had. Greetje zei niets en sloeg verlegen haar oogen neer. „Haha, ik weet het al”, zei Sinterklaas boos, „je broer, die bengel, is het geweest. [heeft hij al te pakken. En ut* ook eens waarom je een hebben. Ik vermoed zoo dat daar je broer ook weer achter zit!” Toen vertelde Greetje, met kleurtjes op haar wangen, dat Peter een poosje geleden het mooie groote paaschei van chocolade, dat haar moeder als aandenken bewaard had, opgegeten had. En toen had hij haar gesmeekt of zij een nieuw paaschei zou willen vragen, omdat zij zoo vertrouwelijk omging met Sinterklaas. „Zoo”, bromde de heilige man, ,,’t is me wat moois. Laat me dien jongen maar eens v. zien”. Toen werd Greetje bleek van schrik. „Och, straf hem asjeblieft niet. Hij is zoo erg ziek”. Innerlijk lachte Sinterklaas al weer, maar uiterljjk trorf*hjj een streng gezich^ toen hij Peter diep in de kussen begraven zag. rf* „Jjj hebt van mjjn taai-taai gesnoept?” vroeg de Sint. „Och lieve Sinterklaas”, zei Peter met zwakke stem, ,Jk heb er nlgt bij nagedacht, dat het groot kwaad was”. „Ja, dat geloof Ik”, antwoordde Sint Ni colaas. „en bij dat paaschei van Je moeder natuurlijk ook niet Voor jou heb Ik drie dagen lang in onrust geleefd. Maar je straf heb Je in ieder geval al te pakken”. Greetje stond erbij en durfde geen woord te zeggen. Maar toen Sinterklaas wegging, lachte hij en wist Greetje, dat hij nu niet meer boos op Peter was, omdat hij beter* schap had beloofd. Sinterklaas was trouwens veel te blij dat hij zijn zak weer terug had, om lang boos te zijn, want Jullie kunt het nu gelooven of niet, maar als hij hem niet teruggevon- - den had, hadden jullie nooit meer op Sin terklaasdag iets in je schoentjes gevonden. 1 O ja, dat zou Ik bijna vergeten hebben te vertellen: Greetje heeft haar paaschei ge- 1 kregen! Maar hoe de heilige man daaraan gekomen is,'heb ik nog maar steeds niet kunnen ontdekken!». Den volgenden morgen -was Kees het eerst van allemaal in de* klas. Vol ver wachting keek hij naar het gezicht van den broeder enja, hoor, de brief was weg!” „Is Sinterklaas hier zelf geweest, broe der?” „Dat weet ik niet,” zei dé broeder, ,,’t kan Piet ook wel geweest,zijn, in ieder geval was de brief daar strdks verdwenen toen ik in de lefas kwam!” Maar Keesje was erg tevreden. St. Nico laas wist het nu en dat was de hoofdzaak ,4e moet er niks van zeggen, hoor,” zei Ke.es s middags tegen Joop. „Niemand mag er iets van weten! Ik heb ook niets tegen vader en moeder gezegd!” 't Was anders wel reuze moeilijk om er niets van te zeggen, vond Kees! Want'als moeder hem ’s avonds wel eens uit schooi -kwam halen en ze liepen zoo gezellig met z’n tweetjes door de drukke straten met ai die vroolijke lichten, dan wilde Kees er tel kens weer over beginnen. ’t Duurde een vreeselijk langen tijd voor het de volgende week was. Joop had een rijtje streepjes op het behang naast zijn bed geteekend. Daarvan streepte hij er le deren morgen één door. Toen ér nog maar vijf streepjes stonden, was het de dag dat 8t- Nicolaas zelf met Piet op school zou komen. Keesje en Jopie hadden precies bedacht wat ze zouden zeggen, ’t Was erg gewichtig want misschien had St. Nicolaas niet eens meer aan dien brief van de vorige week gedacht! 't Was muisstil in de klas, toen St. Nico laas ’s middags binnenkwam. Hij was eerst bij de heele kleintjes geweest. De jongens hadden ze h’ooren zingen. En later had 8t. Nicolaas gestrooid. Dat kon je wel hooren, want het was ineens een lawaai! maar”, riep hij plotseling uit,*- „*t Ik ga het gewoon aan den paaschhaas vragen. Vlug zette-Sü»terklaas zijn mijter wat vaster op zijn hoofd, steeg buiten op zijn schimmel en reed in galop naar het bosch, waar hij wist dat de paaschhaas woonde. Maar in zijn haast vergat hij den zak met geschen ken, zoo was hij met zijn gedachten bij het paaschei, dat hij Greetje mpest bezorgen. Het duurde lang eer hij den paaschhaas vond. Het woud lag vol sneeuw, zoodat hij maar langzaam vooruit kwam en overal waar hij aantJSlde hoorde hij dat de paaschhaas juist verhuisd was. Maar ein delijk had hij hem toch gevonden. De paaschhaas zat juist in zijn hol en warmde zijn pooten aan een houtvuurtje. Het vroor dat het kraakte. Wat keek die haas verwonder^ op, toen Sinterklaas zijn hodfd in de woning stak. „Wat is er nou aan de hand”, riep hij, „wat zoekt U hier?” „Een paaschei voor mijn Greetje”, Sinterklaas. De haas schudde zijn hoofd. „Nu een paaschei? Ik heb er geen een in voorraad. En mijn verf is bevroren. Als u nou eens over drie maanden terugkomt” Sinterklaas werd boos. Over drie maan den was het natuurlijk geen kunst om een paaschei machtig te worden. Hij zei niets meer en ging naar huis. „Wat scheelt er aan?” vroegen de engel tjes, want ze kenden Sinterklas alleen maar met een vrooljjk gezicht. „Ik moet een paaschei hebben”, zei Sint Nicolaas. Sommigen lachten en dachten dat hij hen voor de mal hield. Maar toen zei Sin terklaas, dat ze maar liever medelijden moesten hebben met hem, waqj den wenschjjyxjiji»"4WV^T?reei vervUlltfR. Toen lachten de engeltjes niet meer en hielden krijgsraad. „Laten we eerst eens in den zak kijken!” riep er een. „Daar zit van alles in, het is best mogelijk dat er ook een el in zit”. Toen merkten ze pas dat er heelemaal geen zak meer was, waar ze ook keken. Dat was me een schrik, want als de zak niet gevonden werd, kon Sinterklaas geen en kel kind iets brengen op zijn feestdag. De engeltjes doorzochten alle hoeken, naar alle hemelricfctingen werd getelefo neerd. Tenslotte werd eën boodschap ge stuurd naar den paaschhaas of de zak mis schien bij hem was blijven staan, maar de haas liet terug zeggen, dat Sint Nicolaas heelemaal geen zak bij zich had gehad. Hij wist het secuur, want hij had Sipterklaas door zijn venster nagekeken. Toen Sinterklaas zoo ineens voor het bedje van Greetje stond, schrok zij eerst geweldig. Bang uitgevallen was ze heele maal niet, maar ja, als je zoo plotseling uit je droomen wordt wakker geschud en er staat dan een heilige voor Je met een lan gen witten baard, dan ben je toch wel even angstig. Maar toen ze haar oogen goed uitgew’reven had en zag dat het de goede lieve Sinterklaas was, sprong ze vlug op, vloog hem om den hals en zei, dat ze al zoolang op zijn komst gewacht had, omdat ze zoo’n grooten wensch te doen had. Sinterklaas lachte maar wat in zijn baard eri boog zich voorover naar Greetje toe. Toen fluisterde zij hem iets in het oor, waar hij echt van schrok. „Wil jij een paaschei?” vroeg hfj onge- loovlg. „Vergis je >Je eigen niet? Een paaschei krijg je met Paschen en nu is het toch mijn naamfeest!” „Och”, zei Greetje smeekend en sloeg haar bloote armpjes om zijn schouder, „geeft U het nu astublieft, lieve Sinter klaas, ik heb het zoo hard noodig!” „Noodig?” vroeg de heilige man. ,4 a”, fluisterde Greetje, sloeg oogen neer en zei niets meer. „Ik zal eens kijken of ik het ergens kan krijgen”, zei Sinterklaas en legde Greetje in haar bedje. Toen ging hij zachtjes de deur uit, maar in de gang bleef hij staan en zette zijn zwaren zak op den grond. Hij dacht er over na hoe hij midden in De cember aan een paaschei moest zien te kemfen. „Nee i 1“ is eigenMJk eenvoudig genoèg. „Zie de maan schijnt door de boomen” ....zongen <ffe jongens; Keesje zong dapper mee! Gelukkig dat hij op de tweede bank zat. Zoo kon St. Nicolaas hem goed zien. Verbeeld je eens dat hij Kees vergat! Maar de broeder had vast en zeker beloofd, dat hij Kees ook voor de klas zou laten komen en hij zou het ook nog apart aan St. Ni colaas vragen. Wat was St. Nicolaas al oud! En hij zag er ook wel erg moe uit. Misschien was hij vandaag al bij een heeleboel andere kinde ren geweest. Piet, die lachte gelukkig steeds. Die keek lang niet” zoo kwaad als die Pie terman in het leesboek van de klas. Een voor een las de broeder de namen van de jongens af. St. Nicolaas zat in een groote leunstoel en luisterde ernstig naar wat de broeder hem vertelde. Gelukkig wa ren er maar een paar jongens bij die erg ondeugend waren geweest. 8t. Nicolaas zei alleen maar, dat ze, als ze zoo doorgingen, nooit flinke jongens zouden kunnen wor den. Hij zou hun namen opschrijven; vol gend jaar, als hij weer terugkwam, zou hij dan kunnen zien of diezelfde jongens voor uit waren gegaan. Keesje kreeg het al benauwd. Zou de Broeder hem toch overslaan? Haast alle jongens waren* voor de klas geweest. „Keesje van Veen!” Keesje schrok toch even, kreeg een kleur maar stapte toch moedig de bank uit. Daar -stond hij nou eindelijk voor Nicolaas. Hij hield zijn handen op zijn rug en keek verlegen naar den mooien witten baard, zoo vlak voor hem. „Zoo, dus dat is- Keesje van Veen. De Broeder heeft fhé straks al een en ander van jou verteld; hoe oud ben je, Keesje?” „Ik word in Januari acht Jaar, St. Nico laas,” zei Keesje flink. „Nou, dgn kan hoor!” „Ja, Sinterklaas," zei Kees* Nou moest ie ’t toch vragen. Hij keek gauw even naar den Broeder, achter den grooten stoel. Maar die lachte bemoedigend en gaf hem gauw een knipoogje.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 20