J
Sint Nicolaas en het geheim
van Joop en Kees
Een Sinter klaas ver telling
van het Paaschei
1'iiiHiiHiiNiiiiiiiniiiiiiiiiiiHiiiiiimiiiiifiiiiiHiiHiiiiiiiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiffliiniiiiiiiiNiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiHiiiiiHimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH^
DE ZAK VAN PIETERMAN
Zóó handelt Sinterklaas met stoute kinderen
nou eindelek
voorM.H
HET UURTJE VOOR OWZE JEUGO
dat Ik het haar maar zelf ga
Lieve St. Nicolaas.
iets
„Lieve, heilige Sinterklaas.
Kees van Veen.
haar
op
zei
PIET BROOS
en
n
zijn kleine vrienden
dag kwam er echter een
BETSIE BROUWER
tl./®;
■WJWII
Hartelljke groeten van
GREETJE.”
Toen moest St. Nicolaas afscheid nemen,
want hij moest nog naar de hoogere klas-
St. Nicolaas had
toch niet vergeten!
Verbeeld Je, als het hondje ineens begon
te blaffen, als Plet het meebracht.
Haal asjeblieft Uw zak weg, dien U bij ons
hebt laten staan, anders ben ik bang, dat
hij gestolen wordt.
Alleen gehoorzame kinderen worden door.
St. Nicolaas niet vergeten
„Jajawel!” Keesjes lippen begonnen ver
raderlijk te bibberen. ,Jk, ik heb het zelf
gevraagd.... en.... en.... nou.... krijg
ik het toch niet.En daar begon hij toch
te huilen, dat vader en moeder verschrikt
naar hem toeliepen.
Vader zette hem op zijn knie. En onder
snikken kwam het heele verhaal voor den
dag.
„Hè, wat een dom jongetje.’ zei vader,
„waarom heb je daar nou niets aan vader
en moeder van verteld. Die hadden het toch
veel beter aan St. Nicolaas kunnen vragen!”
„Ja,” snikte Kees, „maar niemand mocht
het weten, alleen de Broeder!”
je is wel een heel bijzonder cadeau.”
„Ja," knikte Keesje, „maar als U Sinter
klaas ziet, zegt U dan dat ik al zeven tie
nen in mijn schrijf schrift heb gahad en ik
wou zoo graag een brief op de lessenaar
leggen, hier, vanavond komt Piet misschien
wel.”
„Goed hoor,” lachte de broeder,” zal ik
het schrijven met rood potlood?”
„Ja,” knikte Keesje verheugd. De broeder
nam een blad papier en vroeg wat hij neer
moest zetten.
Kees begon:
Onder de stoel van vader zat een leuk
hondje; ’t was bruin en had flapoortjes.
Aan z’n halsband was met een touwtje *n
kaartje gebonden. Daar stond op: „Ik heet
Pedro”....
Met een schok werd hij den volgenden
ochtend wakker. Moeder stond naast zijn
bed en lachte.
„Gauw maar, Kees,” zei moeder. Pieter
man is gisterenavond héél laat geweest!”
Dus moeder wist het al! dacht Kees. Zou
het er nou zijn of niet?”
„Wat heeft-ie meegebracht, mam,” vleide
Keesje, „zegt u het nou!”....
„Nee hoor,” zei moeder geheimzinnig,
„kom zelf maar kijken.
In een wip was Keesje in zijn kleeren.
Daar rende hij de trap af. Moeder kon hem
niet bij houden. Bons! Daar vloog de kamer
deur open en Keesje stormde naar binnen,
't Eerst van alles keek hij naar de hoeken.
Niets!.... Achter de kachel.... niets! On-
_der de tafel.... nergens was er een spoor
van het hondje te ontdekken.
Moeder kwam binnen en daarachter va
der. „Enhoe vindt Keeseman zijn tim-
merdoos en al dat mooie speelgoed?!”
Nu pas keek Kees naar de tafel. „Mooi
zei Keesje, maar.... maar.... heeft Piet
geen hondje meegebracht?”
„Een hondje?” vroeg moeder. „Maar jon
gen, dat had je toch niet gevraagd?”
a, daar zat nu het heele gezelschap,
Sinterklaas met al zijn helpstertjes,
na te denken wat ze de kleine Greet
op zes December als cadeau zouden geven.
„Zij moet iets heel bijzonders hebben”,
had St. Nicolaas gezegd, „want zij is het
liefste kind dat ik ken”.
Maar wat de engeltjes ook voorstelden,
niets leek Sinterklaas mooi genoeg.
„Dan zit er niets anders op”, zei hij ten
slotte toen ze het allemaal hadden opgege
ven, „dan
vragen”.
Hij liet er geen gras over groeien, stond
op en vertrok en nam tegelijk zijn grooten
zak mee, waar de geschenken in zitten,
want hij was van plan nog meer plaatsen
te bezoeken.
Ik wou U zoo graag een hondje vragen
voor mijn vriendje Joop, want hij durft het
zelf niet aan U te vragen, want zijn moe
der wil geen hondjes hebben. Geeft u alst
ublieft een bruin? Zet U hem maar alstu
blieft in een mandje neer in onze kamer,
want ik zal hem wel naar Jopie brengen.
Daar stond hl
sen en ook nog naar andere kinderen en
Piet had nog zooveel te doen.
Pas was Sinterklaas weg of de tongetjes
kwamen los. De een had nog meer te ver
tellen dan de andere. Kees liep zoo maar
uit de bank naar Joop toe en gaf hem een
por.
„Fijn jo!” zei hij, „je zal zien dat we er
eentje krijgen. St. Nicolaas heeft het nu
zelf gezegd, heb je het niet gehoord?!”
De laatste dagen was Kees zóó vol over
het verwachte hondje, dat hij haast niet
meer aan de gereedschapskist en de verf
doos dacht! En vader en moeder wisten er
niets van! Kees was minstens even blij als
Jopie.
„Mag ik alstublieft een hondje van U
Ik Ik Jopie wil er zoo graag eentje
hebben. Ik heb vorige week een brief naar
U geschreden, enne.... wilt U het hondje
maar bij ons in de kamer brengen....?”
St. Nicolaas keek verwonderd naar den
broeder. Maar die fluisterde hem wat m
het oor.
St. Nicolaas knikte.
„Ik zal wel eens zien of ik nog een leuk
hondje voor je kan krijgen. Piet moet er
maar eens op uit gaan!”
„Ja, St. Nicolaas," knikte Kees verheugd,
„*n bruin....!”
„Zoo! Die moeilijke taak was achter den
rug. Kees keek triomphanteljjk naar de
bank waar Jopie zat. Maar die keek zoo stil
voor zich uit Die was nog heelemaal onder
den indruk van daareven. Want St. Nico
laas was niet zoo heel erg tevreden ge
weest over Joop. Die praatte nog al eens
graag onder de les!
Maar Joop huilde gelukkig niet zooals die
kinderachtige Jaap van Dam. Die zat nu
met zijn handen door zijn oogen te wrijven,
omdat hij een vermaning gekregen had
van* St. Nicolaas.
Sinterklaas maakte een luchtsprong van
een halven meter. Waarom had hjj ook
niet aan Greetje gedacht? Nu kon hij het
zich weer duidelijk herinneren, dat hy den
zak In de gang had laten staan. Och, och,
wat werd hy oud. Nog geen half uur ema
stond hy al voor de deur en belde aan.
Greetje deed zelf open en vroeg, of hy
heel zachtjes wilde loopen, want Peter,
haar broertje, was ziek.
Zyn maag was niet in orde.
Toen Sinterklaas zyn zak in den hoek
zag staan had hy hem byna omarmd, zoo
blij was hy. Maar toen bekeek hij eens
aandachtig het touw waarmede deze
dichtgebonden was en vroeg toen wie zyn
taal-taai en speculaas gestolen had.
Greetje zei niets en sloeg verlegen haar
oogen neer.
„Haha, Ik weet het al”, zei Sinterklaas
boos, Je broer, die bengel, Is het geweest.
Maar zyn straf heeft hy al te pakken. En
vertel jy me nu ook eens waarom je een
paaschei wilde hebben. Ik vermoed zoo dat
daar je broer ook weer achter zit!”
Toen vertelde Greetje, met kleurtjes
haar wangen, dat Peter een poosje geleden
het mooie groote paaschei van chocolade,
dat haar moeder als aandenken bewaard
had, opgegeten had. En toen had hy haar
gesmeekt of zy een nieuw paaschei zou
willen vragen, omdat zy zoo vertrouweiyk
omging met Sinterklaas.
^oo”, bromde de heilige man, „*t is me
wat moois. Laat me dien jongen maar eens
zien”.
Toen werd Greetje bleek van schrik.
„Och, straf hem asjeblieft niet. Hy is
zoo erg ziek”.
Inneriyk lachte Sinterklaas al weer,
maar uiteriyk trok hij een streng gezicht,
toen hy Peter diep In de kussen begraven
zag.
„jy hebt van mijn taal-taai gesnoept?”
vroeg de Sint.
„Och lieve Sinterklaas”, zei Peter met
zwakke stem, „Ik heb er niet by nagedacht,
dat het groot kwaad was”.
„Ja, dat geloof ik”, antwoordde Sint Ni
colaas, „en bij dat paaschei van je moeder
natuuriyk ook niet Voor jou heb ik drie
dagen lang In onrust geleefd. Maar je straf
heb je In ieder geval al te pakken”.
Greetje stond erby en durfde geen woord
te zeggen. Maar toen Sinterklaas wegging,
lachte hy en wist Greetje, dat hy nu niet
meer boos op Peter was, omdat hy beter
schap had beloofd.
Sinterklaas was trouwens veel te biy dat
hy zyn zak weer terug had, om lang boos
te zyn, want jullie kunt het nu gelooven
of niet, maar als hy hem niet teruggevon
den had, hadden jullie nooit meer op Sin
terklaasdag iets In je schoentjes gevonden.
O ja, dat zou ik byna vergeten hebben te
vertellen: Greetje heeft haar paaschei ge
kregen! Maar hoe de heilige man daaraan
gekomen is, heb ik nog maar steeds niet
kunnen ontdekken!
„Zoo, da’s klaar,” zei de broeder, „ik zal
er voor zorgen hoor, dat hy vanavond hier
op de lessenaar ligt. Doen jullie allebei
maar goed je best van de week, dan kan
ik een heeleboel goeds over jullie vertellen
als St. Nicolaas hier volgende week in de
klas komt!”
Kees knikte van ja en holde nog gauw
even naar Jopie toe om den uitslag mede
te deelen.
het
Vol ver-
van
even, kreeg een kleur
moedig de bank uit.
Daar stond hy nou eindeiyk voor
Nicolaas. Hy hield zyn handen op zyn
en keek verlegen naar den moolen wi
baard, zoo vlak voor hem.
„Zoo, dus dat is Keesje van Veen/ De
Broeder heeft me straks al een en-Ander
van jou verteld; hoe oud ben je, Keesje?"
„Ik word In Januari acht jaar, St. Nico
laas,” zei Keesje flink.
„Nou, dan kan jy prachtig schrijven,
hoor!”
„Ja, Sinterklaas,’ zei Kees. Nou moest le
t toch vragen. Hy keek gauw even naar
den Broeder, achter den grooten stoel. Maar
die lachte bemoedigend en gaf hem gauw
een knipoogje.
Den volgenden morgen was Kees
eerst van allemaal in de klas,
wachtlng keek hy naar het gezicht
den broeder en.... ja, hoor, de brief was
weg!”
„Is Sinterklaas hier zelf geweest, broe
der?”
„Dat weet Ik niet,” zei de broeder, ,,’t kan
Piet ook wel geweest zyn, in ieder geval
was de brief daar straks verdwenen toen ik
in de klas kwam!”
Maar Keesje was erg tevreden. St. Nico
laas wist het nu en dat was de hoofdzaak
„Je moet er niks van zeggen, hoor,” zei
Kees 's middags tegen Joop. „Niemand mag
er iets van weten! Ik heb ook niets tegen
vader, en moeder geaegd!”
t Was anders wel reuze moeilijk om er
niets van te zeggen, vond Kees! Want als
moeder hem 's avonds wel eens uit school
kwam halen en ze liepen zoo gezellig met
z’n tweetjes door de drukke straten met ai
die vrooiyke lichten, dan wilde Kees er tel
kens weer over beginnen.
*t Duurde een vreeseiyk langen tyd voor
het de volgende week was. Joop had een
rUtje streepjes op het behang naast zyn
bed geteekend. Daarvan streepte hy er le
deren morgen één door.
Toen er nog maar vyf streepjes stonden,
was het de dag dat St- Nicolaas zelf met
Plet op school zou komen.
Keesje en Jopie hadden precies bedacht
wat ze zouden zeggen, t Was erg gewichtig,
want misschien had St. Nicolaas niet eens
meer aan dien brief van de vorige week
gedacht!
't Was muisstil in de klas, toen St. Nico
laas ’s middags binnenkwam. Hy was eerst
by de heele kleintjes geweest. De jongens
hadden ze hooren zingen. En later had St.
Nicolaas gestrooid. Dat kon je wel hooren,
want het was ineens een lawaai!
Zoo verliepen er drie dagen.
Jullie begrijpen wel, hoe die arme Sin
terklaas zich voelde. Hy kon er maar niet
achter komen, waar hy den zak had laten
staan. Hy at niet, dronk niet, sliep niet,
maar zat steeds te peinzen, waar zyn zak
gebleven was.
Den vierden
brief;
Even later werd er gebeld. Daar verscheen
Joop, die er niets van begreep, dat Kees
nog niet by hem was gekomen.
Vyf minuten later was er een tweede
jongetje, dat al maar tranen van zyn wan
getjes veegde.
„Kom,” zei vader, „nou flink zyn. De dag
is nog niet om, hoor, en Ik wed zeker, dat
St. Nicolaas jullie niet heeft vergeten.Wacht
maar eens af. Hy kan het hondje toch des
nachts niet alleen hier laten. Dat begrijp
je toch wel!”
Aan iedere hand een klem jongetje met
een bedroefd gezichtje en natte wangen,
stapte vader #ven later naar school. Daar
had hy een lang gesprek met den Broeder.
„Kom jy vanmiddag maar even met Kees
mee, hoor,” zei vader toen hy wegging. Om
twaalf uur renden ze met z’n tweeën zoo
hard ze konden naar huis.
Kees kon haast niet wachten tot moeder
de deur open kwam doen.
„Waf, waf, waf wafdat was T eer
ste wat ze hoorden. *t Kwam uit de kamer.
Ze stormden er allebei op af.
interklaas kan toch alles geven wat je
vraagt, hè mam,” zei kleine Kees In-
eens, nadat hy juist zyn neus haast
had platgedrukt tegen de etalage van een
groote speelgoedzaak.
„Nee,” zei moeder, „natuuriyk niet alles.
Dat zou hy niet kunnen. Sinterklaas is ook
lang niet zoo rijk meer als vroeger en er
zyn zooveel jongens en meisjes en ook groo
te menschen, die allemaal toch nog graag
wat hebben -willen
„Ja," zei Keesje, „maar ik bedoel, zou St.
Nicolaas je ’t geven als je bijvoorbeeld een
poes zou vragen of een konyn, of...
ofhy wist zoo gauw niét
anders te bedenken en bleef steken.
„Nou,” zei moeder, „ik weet niet of Sin
terklaas er een poesenmagazyn op nahoudt,
maar zooiets kan je altyd wel vragen als t
maar niet zoo duur is als een vliegmachine
of een auto of zoo.”
Nee, dat wist Keesje wel. Maar van die
poesen zou le goed onthouden. Moeder had
gelukkig niet gevraagd, waarom hy dat zoo
graag wilde weten. Maar als St. Nicolaas
poesen of konyntjes had, dan had hy wel
honden ook. En dit was het, wat Keesje
zoo erg graag wilde vragen.
Hy zou best eens in de magazynen van
St. Nicolaas willen rond wandelen met zyn
vriendje Joop.
Toen ze gisteren samen naar huis liepen,
hadden ze er den heelen weg over gepraat.
«Jopie zei dat hy niet zoo erg veel durfde
te vragen, want hy was het heele jaar niet
zoo erg braaf geweest en hy had ook nog
een heeleboel broertjes en zusjes en Keesje
was maar heelemaal alleen.
De twee vriendjes hadden hun verlang-
lystje al gemaakt en in hun schoen gedaan.
Op Kees z’n lijstje stond bovenaan: een
timmerdoos mebvan alles er in, een verf
doos, een leesboek en een eigen zakmes.
Joop z’n lystje was veel korter: een hou
ten meccanodoos en een nieuwe bal. Maar
zyn liefste wensch durfde hy niet op dat
Ujstje te zetten. Als moeder dat zag, moest
hy het vast doorstrepen, want hoe
Joop ook al gesmeekt had, moeder wilde
geen honden in huls hebben. Die maakten
maar krassen op het zeil en vooral als ze
jong waren beten ze alles kapot.
Als hy er maar eenmaal eentje had, dan
sagen ze thuis wel hoe leuk het was, en
dan mocht hy hem vast wel houden. Daar
om) had Jopie alles aan Kees verteld en
samen hadden ze stilletjes een plannetje
bedacht. Keesje zou het wel voor Jopie vra
gen, als St. Nicolaas volgende week zelf by
hen op school zou komen.
Kees was dikke vriendjes met den Broe
der van de klas. Dien zou hy ’t geheim ook
vertellen. Misschien deed de broeder dan
wel een extra woordje voor hem by St. Ni
colaas. St. Nicolaas was vast erg tevreden
over Kees, als hy boorde dat hy *t mooiste
schrijven kon van de heele klas.
Den volgenden morgen toen ze uit de
schoolmls kwamen, vertelde Kees dat hy
nog een nieuw plan had.
,Jk vraag aan den broeder, of ik een
brief voor St. Nicolaas vanavond op de les
senaar mag leggen. Want misschien heeft
hU het Volgende week zoo druk dat ie-geen
tyd heeft om nog een hondje te koopen en
daarom vraag ik het nu alvast."
Jopie was dadeUjk in vuur en vlam! „jy
mag er altyd mee spelen als je wilt en we
gaan dlkwyis met hem wandelen en breng
je hem meteen als je hem 's morgens thuis
hebt gekregen?”
„Natuuriyk", zei Keesje ernstig, „maar
weet Je al hoe Je hem noemt? Je moet hem
al meteen een naam geven. Dan went ny
d’r van den eersten dag al aan!"
„•k Weet nog niet,” zei Jopie, „wat vind
jy ’t beste?”
Ze begonnen te hollen, want het was al
laat. Toen ze de stoep van de school oplie
pen, hygde Jopie: „Spanje.... of Pieter
man!”
„Niks hoor, een leuke hondennaam,” zei
Keesje, „ik zal er nog wel eens over na
denken!"
Ze waren allebei niet erg met hun ge
dachten by de les. Joop peinsde erover, wat
hy allemaal met z’n hondje zou doen en
Keesje wachtte op een gelegenheid om alles
aan den broeder te vertellen.
Die gelegenheid had hy pas ’s middags,
toen hy extra vroeg naar school was ge
gaan.
Kees klom op het bankje by den lesse
naar van den broeder en deed zijn ver
haat
„Zoo, zoo," zei de broeder, Je bent heel
wat van plan. Nou mag je deze week wel
eens heel goed Je best doen, want "n hond-
EindeWk streepte Jopie het laatste streep
je door op het behang. Het was de avond
vóór 6 December.
Keesje en Jopie hadden afgesproken dat
ze heel vroeg op zouden staan. Dan kon
Kees het hondje nog vóór school by Joop
brengen, t Was prettig, dat ze heel dicht
by elkaar woonden. Verbeeld Je, dat het
onderweg ineens wild ging worden of weg
wilde loopen. Je kon toch nooit weten!
Op Keesje’s verzoek stopte moeder hem
dien avond heel vroeg in bed.
„Dan is het gauw morgen, hè moeder?”
zei Kees en kroop diep onder de dekens,
die moeder lekker warm om hem toe
stopte.
„Ja, hoor,” zei moeder, „ga nu maar fyn
gauw slapen, daaaag!”
Moeder deed de deur dicht en wilde de
trap afgaan. Daar bedacht Keesje zich in
eens! Met een vaart schoot hy uit de zorg
vuldig ingestopte dekens-
Moeder, moederriep hy.
„Ja! wat Is het?” vroeg moeder en kwam
weer binnen.
„Vergeet u niet, om me héél vroeg te roe
pen, echt niet?! Ik wou zoo graag het eerst
de kamer binnengaan!"
„Goed hoor,” stelde moeder gerust, „maar
alleen als je nu direct gaat slapen!”
„Ja, mam,” zei Kees gehoorzaam en
kneep by voorbaat al vast styf z’n oogen
dicht, terwyi moeder hem opnieuw weer in
z’n warm nestje metselde.
Maar van slapen kwam nog niet veel.
Kees luisterde naar ieder geluid in t huls.
Toen Sinterklaas zoo ineens voor het
bedje van Greetje stond, schrok zy eerst,
geweldig. Bang uitgevallen was ze heele
maal niet, maar ja, als je zoo plotseling uit
je droomen wordt wakker geschud en er
staat dan een hëlllge voor Je met een lan
gen witten baard, dan ben je toch wel even
angstig. Maar toen ze haar oogen goed
uitgewreven had en zag dat het de goede
lieve Sinterklaas was, sprong ze vlug op,
vloog hem om den hals en zei, dat ze al
zoolang op zyn komst gewacht had, omdat
ze zoo’n grooten wensch te doen had.
Sinterklaas lachte maar wat in zijn
baard en boog zich voorover naar Greetje
toe.
Toen fluisterde zij hem iets Jn het oor,
waar hy echt van schrok.
„Wil jy een paaschei?” vroeg hy onge-
loovlg. „Vergis Je je eigen niet? Een
paaschei krijg je met Paschen en nu Is het
toch myn naamfeest!”
„Och”, zei Greetje smeekend en sloeg
haar bloote armpjes om zyn schouder,
„geeft U het nu astublieft, lieve Sinter
klaas, ik heb het zoo hard noodlg!”
„Noodig?” vroeg de heilige man.
„Ja”, fluisterde Greetje, sloeg
oogen neer en zei niets meer.
„Ik zal eens kyken of ik het ergens kan
krijgen”, zei Sinterklaas en legde Greetje
in haar bedje. Toen ging hy zachtjes de
deur uit, maar in de gang bleef hy staan
en zette zyn zwaren zak op den grond. Hy
dacht er over na hoe hy middén In De
cember aan een paaschei moest zien te
komen.
„Nee maar”, riep hy plotseling uit, „’t
Is eigeniyk eenvoudig genoeg. Ik ga het
gewoon aan den paaschhaas vragen. Vlug
zette Sinterklaas zyn mijter wat vaster op
zyn hoofd, steeg buiten op zyn schimmel
en reed in galop naar het bosch, waar hij
wist dat de paaschhaas woonde. Maar In
zyn haast vergat hij den zak met geschen
ken, zoo was hy met zyn gedachten by het
paaschei, dat hy Greetje moest bezorgen.
Het duurde lang eer hy den paaschhaas
vond. Het woud lag vol sneeuw, zoodat hy
maar langzaam vooruit kwam en overal
waar hy aanbelde hoorde hy dat de
paaschhaas juist verhuisd was. Maar ein
delijk had hy hem toch gevonden.
De paaschhaas zat juist in zyn hól en
warmde zyn pooten aan een houtvuurtje.
Het vroor dat het kraakte. Wat keek die
haas verwonderd op, toen Sinterklaas zyn
hoofd In de woning stak.
„Wat is er nou aan de hand", riep hy,
.„wat zoekt U hier?”
„Een paaschei voor nrijn Greetje”,
Sinterklaas.
De haas schudde zyn hoofd.
„Nu een paaschei? Ik heb er geen een in
voorraad. En myn verf is bevroren. Als u
nou eens over drie maanden terugkomt”
Sinterklaas werd boos. Over drie maan
den was het natuuriyk geen kunst om een
paaschei machtig te worden. Hy zei niets
meer en ging naar huis.
„Wat scheelt er aan?” vroegen de engel
tjes. want ze kenden Sinterklaas alleen
maar met een vrooiyk gezicht.
„Ik moet een paaschei hebben", zei
Sint Nicolaas.
Sommigen lachten en dachten dat hij
hen voor de mal hield. Maar toen zei Sin
terklaas, dat ze maar liever medeUjden
moesten hebben met hem, want dat hy nu
den wensch van zyn lieve Greetje niet kon
vervullen.
Toen lachten de engeltjes niet meer
hielden krijgsraad.
„Laten we eerst eens in den zak kyken!”
riep er een. „Daar zit van alles In, het is
best mogeUjk dat er ook een el In zit”.
Toen merkten ze pas dat er heelemaal
geen zak meer was, waar ze ook keken. Dat
was me een schrik, want als de zak niet
gevonden werd, kon Sinterklaas geen en
kel kind iets brengen op zyn feestdag.
De engeltjes doorzochten alle hoeken,
naar alle hemelrlchtingen werd getelefo
neerd. Tenslotte werd een boodschap ge
stuurd naar den paaschhaas of de zak mis
schien by hem was biyven staan, maar de
haas liet terug zeggen, dat Sint Nicolaas
heelemaal geen zak by zich had gehad. Hy
wist het secuur, want hy had Sinterklaas
door zyn venster nagekeken.
„Zie de maan schynt door de boomen”
....zongen de jongens; Keesje zong dapper
mee! Gelukkig dat hy op de tweede bank
zat. Zoo kon St. Nicolaas hem goed zien.
Verbeeld Je eens dat hy Kees vergat! Maar
de broeder had vast en zeker beloofd, dat
hy Kees ook voor de klas zou laten komen
en hy zou het ook nog apart aan St. Ni
colaas vragen.
Wat was St. Nicolaas al oud! En hy zag
er ook wel erg moe uit. Misschien was hy
vandaag al by een heeleboel andere kinde
ren geweest- Piet, die lachte gelukkig steeds.
Die keek lang niet zoo kwaad als die Pie
terman In het leesboek van de klas.
Een voor een las de broeder de namen
van de Jongens af. St. Nicolaas zat In een
groote leunstoel en luisterde ernstig naar
wat de broeder hem vertelde. Gelukkig wa
ren er maar een paar jongens by die erg
ondeugend waren geweest. St. Nicolaas zei
alleen maar, dat ze, als ze zoo doorgingen,
nooit flinke jongens zouden kunnen wor
den. Hy zou hun namen opschrijven; vol
gend jaar, als hy weer terugkwam, zou hy
dan kunnen zien of diezelfde jongens voor
uit waren gegaan.
Keesje kreeg het al benauwd. Zou de
Broeder hem toch overslaan? Haast alle
jongens waren voor de klas geweest.
„Keesje van Veen!” Keesje schrok toch
maar stapte toch
W®