J Sint Nicolaas en het geheim van Joop en Kees Een Sinter klaas ver telling van het Paaschei 1'iiiHiiHiiNiiiiiiiniiiiiiiiiiiHiiiiiimiiiiifiiiiiHiiHiiiiiiiimiiiiiiiiHiiiiiiiiiffliiniiiiiiiiNiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiHiiiiiHimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH^ DE ZAK VAN PIETERMAN Zóó handelt Sinterklaas met stoute kinderen nou eindelek voorM.H HET UURTJE VOOR OWZE JEUGO dat Ik het haar maar zelf ga Lieve St. Nicolaas. iets „Lieve, heilige Sinterklaas. Kees van Veen. haar op zei PIET BROOS en n zijn kleine vrienden dag kwam er echter een BETSIE BROUWER tl./®; ■WJWII Hartelljke groeten van GREETJE.” Toen moest St. Nicolaas afscheid nemen, want hij moest nog naar de hoogere klas- St. Nicolaas had toch niet vergeten! Verbeeld Je, als het hondje ineens begon te blaffen, als Plet het meebracht. Haal asjeblieft Uw zak weg, dien U bij ons hebt laten staan, anders ben ik bang, dat hij gestolen wordt. Alleen gehoorzame kinderen worden door. St. Nicolaas niet vergeten „Jajawel!” Keesjes lippen begonnen ver raderlijk te bibberen. ,Jk, ik heb het zelf gevraagd.... en.... en.... nou.... krijg ik het toch niet.En daar begon hij toch te huilen, dat vader en moeder verschrikt naar hem toeliepen. Vader zette hem op zijn knie. En onder snikken kwam het heele verhaal voor den dag. „Hè, wat een dom jongetje.’ zei vader, „waarom heb je daar nou niets aan vader en moeder van verteld. Die hadden het toch veel beter aan St. Nicolaas kunnen vragen!” „Ja,” snikte Kees, „maar niemand mocht het weten, alleen de Broeder!” je is wel een heel bijzonder cadeau.” „Ja," knikte Keesje, „maar als U Sinter klaas ziet, zegt U dan dat ik al zeven tie nen in mijn schrijf schrift heb gahad en ik wou zoo graag een brief op de lessenaar leggen, hier, vanavond komt Piet misschien wel.” „Goed hoor,” lachte de broeder,” zal ik het schrijven met rood potlood?” „Ja,” knikte Keesje verheugd. De broeder nam een blad papier en vroeg wat hij neer moest zetten. Kees begon: Onder de stoel van vader zat een leuk hondje; ’t was bruin en had flapoortjes. Aan z’n halsband was met een touwtje *n kaartje gebonden. Daar stond op: „Ik heet Pedro”.... Met een schok werd hij den volgenden ochtend wakker. Moeder stond naast zijn bed en lachte. „Gauw maar, Kees,” zei moeder. Pieter man is gisterenavond héél laat geweest!” Dus moeder wist het al! dacht Kees. Zou het er nou zijn of niet?” „Wat heeft-ie meegebracht, mam,” vleide Keesje, „zegt u het nou!”.... „Nee hoor,” zei moeder geheimzinnig, „kom zelf maar kijken. In een wip was Keesje in zijn kleeren. Daar rende hij de trap af. Moeder kon hem niet bij houden. Bons! Daar vloog de kamer deur open en Keesje stormde naar binnen, 't Eerst van alles keek hij naar de hoeken. Niets!.... Achter de kachel.... niets! On- _der de tafel.... nergens was er een spoor van het hondje te ontdekken. Moeder kwam binnen en daarachter va der. „Enhoe vindt Keeseman zijn tim- merdoos en al dat mooie speelgoed?!” Nu pas keek Kees naar de tafel. „Mooi zei Keesje, maar.... maar.... heeft Piet geen hondje meegebracht?” „Een hondje?” vroeg moeder. „Maar jon gen, dat had je toch niet gevraagd?” a, daar zat nu het heele gezelschap, Sinterklaas met al zijn helpstertjes, na te denken wat ze de kleine Greet op zes December als cadeau zouden geven. „Zij moet iets heel bijzonders hebben”, had St. Nicolaas gezegd, „want zij is het liefste kind dat ik ken”. Maar wat de engeltjes ook voorstelden, niets leek Sinterklaas mooi genoeg. „Dan zit er niets anders op”, zei hij ten slotte toen ze het allemaal hadden opgege ven, „dan vragen”. Hij liet er geen gras over groeien, stond op en vertrok en nam tegelijk zijn grooten zak mee, waar de geschenken in zitten, want hij was van plan nog meer plaatsen te bezoeken. Ik wou U zoo graag een hondje vragen voor mijn vriendje Joop, want hij durft het zelf niet aan U te vragen, want zijn moe der wil geen hondjes hebben. Geeft u alst ublieft een bruin? Zet U hem maar alstu blieft in een mandje neer in onze kamer, want ik zal hem wel naar Jopie brengen. Daar stond hl sen en ook nog naar andere kinderen en Piet had nog zooveel te doen. Pas was Sinterklaas weg of de tongetjes kwamen los. De een had nog meer te ver tellen dan de andere. Kees liep zoo maar uit de bank naar Joop toe en gaf hem een por. „Fijn jo!” zei hij, „je zal zien dat we er eentje krijgen. St. Nicolaas heeft het nu zelf gezegd, heb je het niet gehoord?!” De laatste dagen was Kees zóó vol over het verwachte hondje, dat hij haast niet meer aan de gereedschapskist en de verf doos dacht! En vader en moeder wisten er niets van! Kees was minstens even blij als Jopie. „Mag ik alstublieft een hondje van U Ik Ik Jopie wil er zoo graag eentje hebben. Ik heb vorige week een brief naar U geschreden, enne.... wilt U het hondje maar bij ons in de kamer brengen....?” St. Nicolaas keek verwonderd naar den broeder. Maar die fluisterde hem wat m het oor. St. Nicolaas knikte. „Ik zal wel eens zien of ik nog een leuk hondje voor je kan krijgen. Piet moet er maar eens op uit gaan!” „Ja, St. Nicolaas," knikte Kees verheugd, „*n bruin....!” „Zoo! Die moeilijke taak was achter den rug. Kees keek triomphanteljjk naar de bank waar Jopie zat. Maar die keek zoo stil voor zich uit Die was nog heelemaal onder den indruk van daareven. Want St. Nico laas was niet zoo heel erg tevreden ge weest over Joop. Die praatte nog al eens graag onder de les! Maar Joop huilde gelukkig niet zooals die kinderachtige Jaap van Dam. Die zat nu met zijn handen door zijn oogen te wrijven, omdat hij een vermaning gekregen had van* St. Nicolaas. Sinterklaas maakte een luchtsprong van een halven meter. Waarom had hjj ook niet aan Greetje gedacht? Nu kon hij het zich weer duidelijk herinneren, dat hy den zak In de gang had laten staan. Och, och, wat werd hy oud. Nog geen half uur ema stond hy al voor de deur en belde aan. Greetje deed zelf open en vroeg, of hy heel zachtjes wilde loopen, want Peter, haar broertje, was ziek. Zyn maag was niet in orde. Toen Sinterklaas zyn zak in den hoek zag staan had hy hem byna omarmd, zoo blij was hy. Maar toen bekeek hij eens aandachtig het touw waarmede deze dichtgebonden was en vroeg toen wie zyn taal-taai en speculaas gestolen had. Greetje zei niets en sloeg verlegen haar oogen neer. „Haha, Ik weet het al”, zei Sinterklaas boos, Je broer, die bengel, Is het geweest. Maar zyn straf heeft hy al te pakken. En vertel jy me nu ook eens waarom je een paaschei wilde hebben. Ik vermoed zoo dat daar je broer ook weer achter zit!” Toen vertelde Greetje, met kleurtjes haar wangen, dat Peter een poosje geleden het mooie groote paaschei van chocolade, dat haar moeder als aandenken bewaard had, opgegeten had. En toen had hy haar gesmeekt of zy een nieuw paaschei zou willen vragen, omdat zy zoo vertrouweiyk omging met Sinterklaas. ^oo”, bromde de heilige man, „*t is me wat moois. Laat me dien jongen maar eens zien”. Toen werd Greetje bleek van schrik. „Och, straf hem asjeblieft niet. Hy is zoo erg ziek”. Inneriyk lachte Sinterklaas al weer, maar uiteriyk trok hij een streng gezicht, toen hy Peter diep In de kussen begraven zag. „jy hebt van mijn taal-taai gesnoept?” vroeg de Sint. „Och lieve Sinterklaas”, zei Peter met zwakke stem, „Ik heb er niet by nagedacht, dat het groot kwaad was”. „Ja, dat geloof ik”, antwoordde Sint Ni colaas, „en bij dat paaschei van je moeder natuuriyk ook niet Voor jou heb ik drie dagen lang In onrust geleefd. Maar je straf heb je In ieder geval al te pakken”. Greetje stond erby en durfde geen woord te zeggen. Maar toen Sinterklaas wegging, lachte hy en wist Greetje, dat hy nu niet meer boos op Peter was, omdat hy beter schap had beloofd. Sinterklaas was trouwens veel te biy dat hy zyn zak weer terug had, om lang boos te zyn, want jullie kunt het nu gelooven of niet, maar als hy hem niet teruggevon den had, hadden jullie nooit meer op Sin terklaasdag iets In je schoentjes gevonden. O ja, dat zou ik byna vergeten hebben te vertellen: Greetje heeft haar paaschei ge kregen! Maar hoe de heilige man daaraan gekomen is, heb ik nog maar steeds niet kunnen ontdekken! „Zoo, da’s klaar,” zei de broeder, „ik zal er voor zorgen hoor, dat hy vanavond hier op de lessenaar ligt. Doen jullie allebei maar goed je best van de week, dan kan ik een heeleboel goeds over jullie vertellen als St. Nicolaas hier volgende week in de klas komt!” Kees knikte van ja en holde nog gauw even naar Jopie toe om den uitslag mede te deelen. het Vol ver- van even, kreeg een kleur moedig de bank uit. Daar stond hy nou eindeiyk voor Nicolaas. Hy hield zyn handen op zyn en keek verlegen naar den moolen wi baard, zoo vlak voor hem. „Zoo, dus dat is Keesje van Veen/ De Broeder heeft me straks al een en-Ander van jou verteld; hoe oud ben je, Keesje?" „Ik word In Januari acht jaar, St. Nico laas,” zei Keesje flink. „Nou, dan kan jy prachtig schrijven, hoor!” „Ja, Sinterklaas,’ zei Kees. Nou moest le t toch vragen. Hy keek gauw even naar den Broeder, achter den grooten stoel. Maar die lachte bemoedigend en gaf hem gauw een knipoogje. Den volgenden morgen was Kees eerst van allemaal in de klas, wachtlng keek hy naar het gezicht den broeder en.... ja, hoor, de brief was weg!” „Is Sinterklaas hier zelf geweest, broe der?” „Dat weet Ik niet,” zei de broeder, ,,’t kan Piet ook wel geweest zyn, in ieder geval was de brief daar straks verdwenen toen ik in de klas kwam!” Maar Keesje was erg tevreden. St. Nico laas wist het nu en dat was de hoofdzaak „Je moet er niks van zeggen, hoor,” zei Kees 's middags tegen Joop. „Niemand mag er iets van weten! Ik heb ook niets tegen vader, en moeder geaegd!” t Was anders wel reuze moeilijk om er niets van te zeggen, vond Kees! Want als moeder hem 's avonds wel eens uit school kwam halen en ze liepen zoo gezellig met z’n tweetjes door de drukke straten met ai die vrooiyke lichten, dan wilde Kees er tel kens weer over beginnen. *t Duurde een vreeseiyk langen tyd voor het de volgende week was. Joop had een rUtje streepjes op het behang naast zyn bed geteekend. Daarvan streepte hy er le deren morgen één door. Toen er nog maar vyf streepjes stonden, was het de dag dat St- Nicolaas zelf met Plet op school zou komen. Keesje en Jopie hadden precies bedacht wat ze zouden zeggen, t Was erg gewichtig, want misschien had St. Nicolaas niet eens meer aan dien brief van de vorige week gedacht! 't Was muisstil in de klas, toen St. Nico laas ’s middags binnenkwam. Hy was eerst by de heele kleintjes geweest. De jongens hadden ze hooren zingen. En later had St. Nicolaas gestrooid. Dat kon je wel hooren, want het was ineens een lawaai! Zoo verliepen er drie dagen. Jullie begrijpen wel, hoe die arme Sin terklaas zich voelde. Hy kon er maar niet achter komen, waar hy den zak had laten staan. Hy at niet, dronk niet, sliep niet, maar zat steeds te peinzen, waar zyn zak gebleven was. Den vierden brief; Even later werd er gebeld. Daar verscheen Joop, die er niets van begreep, dat Kees nog niet by hem was gekomen. Vyf minuten later was er een tweede jongetje, dat al maar tranen van zyn wan getjes veegde. „Kom,” zei vader, „nou flink zyn. De dag is nog niet om, hoor, en Ik wed zeker, dat St. Nicolaas jullie niet heeft vergeten.Wacht maar eens af. Hy kan het hondje toch des nachts niet alleen hier laten. Dat begrijp je toch wel!” Aan iedere hand een klem jongetje met een bedroefd gezichtje en natte wangen, stapte vader #ven later naar school. Daar had hy een lang gesprek met den Broeder. „Kom jy vanmiddag maar even met Kees mee, hoor,” zei vader toen hy wegging. Om twaalf uur renden ze met z’n tweeën zoo hard ze konden naar huis. Kees kon haast niet wachten tot moeder de deur open kwam doen. „Waf, waf, waf wafdat was T eer ste wat ze hoorden. *t Kwam uit de kamer. Ze stormden er allebei op af. interklaas kan toch alles geven wat je vraagt, hè mam,” zei kleine Kees In- eens, nadat hy juist zyn neus haast had platgedrukt tegen de etalage van een groote speelgoedzaak. „Nee,” zei moeder, „natuuriyk niet alles. Dat zou hy niet kunnen. Sinterklaas is ook lang niet zoo rijk meer als vroeger en er zyn zooveel jongens en meisjes en ook groo te menschen, die allemaal toch nog graag wat hebben -willen „Ja," zei Keesje, „maar ik bedoel, zou St. Nicolaas je ’t geven als je bijvoorbeeld een poes zou vragen of een konyn, of... ofhy wist zoo gauw niét anders te bedenken en bleef steken. „Nou,” zei moeder, „ik weet niet of Sin terklaas er een poesenmagazyn op nahoudt, maar zooiets kan je altyd wel vragen als t maar niet zoo duur is als een vliegmachine of een auto of zoo.” Nee, dat wist Keesje wel. Maar van die poesen zou le goed onthouden. Moeder had gelukkig niet gevraagd, waarom hy dat zoo graag wilde weten. Maar als St. Nicolaas poesen of konyntjes had, dan had hy wel honden ook. En dit was het, wat Keesje zoo erg graag wilde vragen. Hy zou best eens in de magazynen van St. Nicolaas willen rond wandelen met zyn vriendje Joop. Toen ze gisteren samen naar huis liepen, hadden ze er den heelen weg over gepraat. «Jopie zei dat hy niet zoo erg veel durfde te vragen, want hy was het heele jaar niet zoo erg braaf geweest en hy had ook nog een heeleboel broertjes en zusjes en Keesje was maar heelemaal alleen. De twee vriendjes hadden hun verlang- lystje al gemaakt en in hun schoen gedaan. Op Kees z’n lijstje stond bovenaan: een timmerdoos mebvan alles er in, een verf doos, een leesboek en een eigen zakmes. Joop z’n lystje was veel korter: een hou ten meccanodoos en een nieuwe bal. Maar zyn liefste wensch durfde hy niet op dat Ujstje te zetten. Als moeder dat zag, moest hy het vast doorstrepen, want hoe Joop ook al gesmeekt had, moeder wilde geen honden in huls hebben. Die maakten maar krassen op het zeil en vooral als ze jong waren beten ze alles kapot. Als hy er maar eenmaal eentje had, dan sagen ze thuis wel hoe leuk het was, en dan mocht hy hem vast wel houden. Daar om) had Jopie alles aan Kees verteld en samen hadden ze stilletjes een plannetje bedacht. Keesje zou het wel voor Jopie vra gen, als St. Nicolaas volgende week zelf by hen op school zou komen. Kees was dikke vriendjes met den Broe der van de klas. Dien zou hy ’t geheim ook vertellen. Misschien deed de broeder dan wel een extra woordje voor hem by St. Ni colaas. St. Nicolaas was vast erg tevreden over Kees, als hy boorde dat hy *t mooiste schrijven kon van de heele klas. Den volgenden morgen toen ze uit de schoolmls kwamen, vertelde Kees dat hy nog een nieuw plan had. ,Jk vraag aan den broeder, of ik een brief voor St. Nicolaas vanavond op de les senaar mag leggen. Want misschien heeft hU het Volgende week zoo druk dat ie-geen tyd heeft om nog een hondje te koopen en daarom vraag ik het nu alvast." Jopie was dadeUjk in vuur en vlam! „jy mag er altyd mee spelen als je wilt en we gaan dlkwyis met hem wandelen en breng je hem meteen als je hem 's morgens thuis hebt gekregen?” „Natuuriyk", zei Keesje ernstig, „maar weet Je al hoe Je hem noemt? Je moet hem al meteen een naam geven. Dan went ny d’r van den eersten dag al aan!" „•k Weet nog niet,” zei Jopie, „wat vind jy ’t beste?” Ze begonnen te hollen, want het was al laat. Toen ze de stoep van de school oplie pen, hygde Jopie: „Spanje.... of Pieter man!” „Niks hoor, een leuke hondennaam,” zei Keesje, „ik zal er nog wel eens over na denken!" Ze waren allebei niet erg met hun ge dachten by de les. Joop peinsde erover, wat hy allemaal met z’n hondje zou doen en Keesje wachtte op een gelegenheid om alles aan den broeder te vertellen. Die gelegenheid had hy pas ’s middags, toen hy extra vroeg naar school was ge gaan. Kees klom op het bankje by den lesse naar van den broeder en deed zijn ver haat „Zoo, zoo," zei de broeder, Je bent heel wat van plan. Nou mag je deze week wel eens heel goed Je best doen, want "n hond- EindeWk streepte Jopie het laatste streep je door op het behang. Het was de avond vóór 6 December. Keesje en Jopie hadden afgesproken dat ze heel vroeg op zouden staan. Dan kon Kees het hondje nog vóór school by Joop brengen, t Was prettig, dat ze heel dicht by elkaar woonden. Verbeeld Je, dat het onderweg ineens wild ging worden of weg wilde loopen. Je kon toch nooit weten! Op Keesje’s verzoek stopte moeder hem dien avond heel vroeg in bed. „Dan is het gauw morgen, hè moeder?” zei Kees en kroop diep onder de dekens, die moeder lekker warm om hem toe stopte. „Ja, hoor,” zei moeder, „ga nu maar fyn gauw slapen, daaaag!” Moeder deed de deur dicht en wilde de trap afgaan. Daar bedacht Keesje zich in eens! Met een vaart schoot hy uit de zorg vuldig ingestopte dekens- Moeder, moederriep hy. „Ja! wat Is het?” vroeg moeder en kwam weer binnen. „Vergeet u niet, om me héél vroeg te roe pen, echt niet?! Ik wou zoo graag het eerst de kamer binnengaan!" „Goed hoor,” stelde moeder gerust, „maar alleen als je nu direct gaat slapen!” „Ja, mam,” zei Kees gehoorzaam en kneep by voorbaat al vast styf z’n oogen dicht, terwyi moeder hem opnieuw weer in z’n warm nestje metselde. Maar van slapen kwam nog niet veel. Kees luisterde naar ieder geluid in t huls. Toen Sinterklaas zoo ineens voor het bedje van Greetje stond, schrok zy eerst, geweldig. Bang uitgevallen was ze heele maal niet, maar ja, als je zoo plotseling uit je droomen wordt wakker geschud en er staat dan een hëlllge voor Je met een lan gen witten baard, dan ben je toch wel even angstig. Maar toen ze haar oogen goed uitgewreven had en zag dat het de goede lieve Sinterklaas was, sprong ze vlug op, vloog hem om den hals en zei, dat ze al zoolang op zyn komst gewacht had, omdat ze zoo’n grooten wensch te doen had. Sinterklaas lachte maar wat in zijn baard en boog zich voorover naar Greetje toe. Toen fluisterde zij hem iets Jn het oor, waar hy echt van schrok. „Wil jy een paaschei?” vroeg hy onge- loovlg. „Vergis Je je eigen niet? Een paaschei krijg je met Paschen en nu Is het toch myn naamfeest!” „Och”, zei Greetje smeekend en sloeg haar bloote armpjes om zyn schouder, „geeft U het nu astublieft, lieve Sinter klaas, ik heb het zoo hard noodlg!” „Noodig?” vroeg de heilige man. „Ja”, fluisterde Greetje, sloeg oogen neer en zei niets meer. „Ik zal eens kyken of ik het ergens kan krijgen”, zei Sinterklaas en legde Greetje in haar bedje. Toen ging hy zachtjes de deur uit, maar in de gang bleef hy staan en zette zyn zwaren zak op den grond. Hy dacht er over na hoe hy middén In De cember aan een paaschei moest zien te komen. „Nee maar”, riep hy plotseling uit, „’t Is eigeniyk eenvoudig genoeg. Ik ga het gewoon aan den paaschhaas vragen. Vlug zette Sinterklaas zyn mijter wat vaster op zyn hoofd, steeg buiten op zyn schimmel en reed in galop naar het bosch, waar hij wist dat de paaschhaas woonde. Maar In zyn haast vergat hij den zak met geschen ken, zoo was hy met zyn gedachten by het paaschei, dat hy Greetje moest bezorgen. Het duurde lang eer hy den paaschhaas vond. Het woud lag vol sneeuw, zoodat hy maar langzaam vooruit kwam en overal waar hy aanbelde hoorde hy dat de paaschhaas juist verhuisd was. Maar ein delijk had hy hem toch gevonden. De paaschhaas zat juist in zyn hól en warmde zyn pooten aan een houtvuurtje. Het vroor dat het kraakte. Wat keek die haas verwonderd op, toen Sinterklaas zyn hoofd In de woning stak. „Wat is er nou aan de hand", riep hy, .„wat zoekt U hier?” „Een paaschei voor nrijn Greetje”, Sinterklaas. De haas schudde zyn hoofd. „Nu een paaschei? Ik heb er geen een in voorraad. En myn verf is bevroren. Als u nou eens over drie maanden terugkomt” Sinterklaas werd boos. Over drie maan den was het natuuriyk geen kunst om een paaschei machtig te worden. Hy zei niets meer en ging naar huis. „Wat scheelt er aan?” vroegen de engel tjes. want ze kenden Sinterklaas alleen maar met een vrooiyk gezicht. „Ik moet een paaschei hebben", zei Sint Nicolaas. Sommigen lachten en dachten dat hij hen voor de mal hield. Maar toen zei Sin terklaas, dat ze maar liever medeUjden moesten hebben met hem, want dat hy nu den wensch van zyn lieve Greetje niet kon vervullen. Toen lachten de engeltjes niet meer hielden krijgsraad. „Laten we eerst eens in den zak kyken!” riep er een. „Daar zit van alles In, het is best mogeUjk dat er ook een el In zit”. Toen merkten ze pas dat er heelemaal geen zak meer was, waar ze ook keken. Dat was me een schrik, want als de zak niet gevonden werd, kon Sinterklaas geen en kel kind iets brengen op zyn feestdag. De engeltjes doorzochten alle hoeken, naar alle hemelrlchtingen werd getelefo neerd. Tenslotte werd een boodschap ge stuurd naar den paaschhaas of de zak mis schien by hem was biyven staan, maar de haas liet terug zeggen, dat Sint Nicolaas heelemaal geen zak by zich had gehad. Hy wist het secuur, want hy had Sinterklaas door zyn venster nagekeken. „Zie de maan schynt door de boomen” ....zongen de jongens; Keesje zong dapper mee! Gelukkig dat hy op de tweede bank zat. Zoo kon St. Nicolaas hem goed zien. Verbeeld Je eens dat hy Kees vergat! Maar de broeder had vast en zeker beloofd, dat hy Kees ook voor de klas zou laten komen en hy zou het ook nog apart aan St. Ni colaas vragen. Wat was St. Nicolaas al oud! En hy zag er ook wel erg moe uit. Misschien was hy vandaag al by een heeleboel andere kinde ren geweest- Piet, die lachte gelukkig steeds. Die keek lang niet zoo kwaad als die Pie terman In het leesboek van de klas. Een voor een las de broeder de namen van de Jongens af. St. Nicolaas zat In een groote leunstoel en luisterde ernstig naar wat de broeder hem vertelde. Gelukkig wa ren er maar een paar jongens by die erg ondeugend waren geweest. St. Nicolaas zei alleen maar, dat ze, als ze zoo doorgingen, nooit flinke jongens zouden kunnen wor den. Hy zou hun namen opschrijven; vol gend jaar, als hy weer terugkwam, zou hy dan kunnen zien of diezelfde jongens voor uit waren gegaan. Keesje kreeg het al benauwd. Zou de Broeder hem toch overslaan? Haast alle jongens waren voor de klas geweest. „Keesje van Veen!” Keesje schrok toch maar stapte toch W®

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noord-Hollandsch Dagblad : ons blad | 1934 | | pagina 40